Netcode elektriciteit

Geraadpleegd op 27-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 09-02-2022 en zichtdatum 09-02-2022.
Geldend van 09-02-2022 t/m 18-03-2022

Besluit van de Autoriteit Consument en Markt van 21 april 2016, kenmerk ACM/DE/2016/202151, houdende de vaststelling van de voorwaarden als bedoeld in artikel 31 van de Elektriciteitswet 1998 (Netcode elektriciteit)

De Autoriteit Consument en Markt,

Gelet op artikel 36 van de Elektriciteitswet 1998;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

§ 1.1. Werkingssfeer en definities

Artikel 1.2

  • 2 In deze code wordt onder aangeslotene mede verstaan degene die om een aansluiting heeft verzocht.

Artikel 1.4

De processen in de artikelen 3.2, 3.3, 9.2, 9.4 tot en met 9.11, 9.19,13.11 tot en met 13.14, alsmede in de hoofdstukken 10 en 11, inclusief de bijlagen 2 en 3, worden toegepast per allocatiepunt in plaats van per aansluiting.

Artikel 1.5

Met in deze code bedoelde materialen en/of producten worden gelijkgesteld materialen en/of producten die rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en die voldoen aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

Hoofdstuk 2. Aansluitvoorwaarden

§ 2.1. Voorwaarden voor alle aansluitingen

Artikel 2.1

  • 1 De aansluiting voldoet aan de in deze paragraaf gestelde voorwaarden.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, gelden de bepalingen van de artikelen 2.13 tot en met 2.16 niet voor aansluitingen tussen netten waarvoor een netbeheerder is aangewezen.

Artikel 2.2

  • 1 De netbeheerder stelt voor een aansluiting op een laagspanningsnet en voor een aansluiting op een middenspanningsnet met een gecontracteerd en beschikbaar gesteld vermogen kleiner dan 2 MW of een ander door de netbeheerder te bepalen vermogen, eenmalig een belastingkarakteristiek vast die kenmerkend is voor de categorie waartoe de aangesloten installatie behoort.

  • 2 Wanneer de aard van de in het eerste lid bedoelde installatie zodanig wijzigt, dat zij tot een andere categorie gaat behoren, meldt de aangeslotene deze wijziging aan de netbeheerder en stelt de netbeheerder een nieuwe belastingkarakteristiek vast.

Artikel 2.3

  • 1 Het verbinden van de elektrische installatie met de aansluiting geschiedt door of vanwege de netbeheerder.

  • 2 Het verbinden van het primaire gedeelte van de meetinrichting met het secundaire gedeelte van de meetinrichting geschiedt door de netbeheerder of een derde die overeenkomstig de Meetcode elektriciteit een erkenning heeft als meetverantwoordelijke.

Artikel 2.4

  • 1 De netbeheerder en de aangeslotene komen voor elk van de verbindingen behorende tot de aansluiting de locatie van het bijbehorende overdrachtspunt overeen.

  • 2 Aan elke aansluiting, niet zijnde een aansluiting van een net op een ander net, kent de netbeheerder een primair allocatiepunt toe ongeacht het aantal overdrachtspunten van een aansluiting.

  • 3 In aanvulling op het tweede lid kan een primair allocatiepunt worden toegekend aan een aansluiting van een net op een ander net indien dit een aansluiting betreft van een gesloten distributiesysteem waarvan de beheerder geen gebruik maakt van het elektronische berichtenverkeer als bedoeld in paragraaf 13.5 ten behoeve van het faciliteren van derdentoegang.

  • 4 Indien voor een aansluiting, bestaande uit meer dan één verbinding, overeenkomstig het eerste lid meer dan één overdrachtspunt is overeengekomen, wordt door de netbeheerder aan elk van die overdrachtspunten een EAN-code toegekend, onverminderd de verplichting om overeenkomstig artikel 2.1.1 van de Informatiecode elektriciteit en gas aan de aansluiting als geheel een EAN-code toe te kennen.

  • 5 Indien op een aansluiting als bedoeld in het vierde lid, artikel 2.5 wordt toegepast, worden de aan de afzonderlijke allocatiepunten toegekende EAN-codes tevens gebruikt ter identificatie van de bijbehorende overdrachtspunten van de aansluiting.

Artikel 2.5

Indien een aansluiting waaraan een primair allocatiepunt is toegekend, bestaat uit meer dan één verbinding en de installaties die zich achter die verbindingen bevinden niet elektrisch gekoppeld zijn of kunnen worden anders dan via de netzijde van de aansluiting, kent de netbeheerder op verzoek van de aangeslotene een of meer secundaire allocatiepunten aan de aansluiting toe ten behoeve van het faciliteren van meerdere overeenkomsten met leveranciers en BRP’s op die aansluiting onder voorwaarde dat:

  • a. elk allocatiepunt bij een afzonderlijke installatie behoort, die niet elektrisch gekoppeld is of kan worden met een andere installatie anders dan via de netzijde van de aansluiting;

  • b. de afzonderlijke installaties als bedoeld in onderdeel a, zich op dezelfde onroerende zaak bevinden, met uitzondering van aansluitingen als bedoeld in artikel 1, zesde lid, van de Elektriciteitswet 1998;

  • c. de installatie die bij een secundair allocatiepunt hoort, niet wordt gebruikt ten behoeve van bewoning van een ruimte;

  • d. op het overdrachtspunt van elke verbinding zich een meetinrichting bevindt overeenkomstig artikel 2.12 en overeenkomstig de voorwaarden voor meetinrichtingen die op grond van de Meetcode elektriciteit van toepassing zijn op de desbetreffende aansluiting;

  • e. de locatie van elk van de meetinrichtingen, als bedoeld in onderdeel d, aan de voorwaarden in artikel 2.11 voldoet;

  • f. indien het een grootverbruikaansluiting betreft, voldaan wordt aan artikel 1.2.3.2 van de Meetcode elektriciteit;

  • g. er sprake is van één aansluit- en transportovereenkomst tussen de aangeslotene en de netbeheerder voor de desbetreffende aansluiting, ongeacht het aantal aan die aansluiting toegekende allocatiepunten en ongeacht het aantal leveringsovereenkomsten met verschillende leveranciers.

Artikel 2.6

Indien een aansluiting waaraan een primair allocatiepunt is toegekend, bestaat uit één verbinding of uit meerdere elektrisch parallelle verbindingen, kent de netbeheerder op verzoek van de aangeslotene een of meer secundaire allocatiepunten aan de aansluiting toe ten behoeve van het faciliteren van meerdere overeenkomsten met leveranciers en BRP’s op die aansluiting onder voorwaarde dat:

  • a. elk allocatiepunt bij een afzonderlijke installatie behoort, die niet elektrisch gekoppeld is of kan worden met een andere installatie anders dan via de netzijde van de aansluiting;

  • b. de afzonderlijke installaties als bedoeld in onderdeel a, zich op dezelfde onroerende zaak bevinden, met uitzondering van aansluitingen als bedoeld in artikel 1, zesde lid, van de Elektriciteitswet 1998;

  • c. de installatie die bij een secundair allocatiepunt hoort, niet wordt gebruikt ten behoeve van bewoning van een ruimte.

  • d. op de grens tussen elke afzonderlijke installatie, als bedoeld in onderdeel a, en de aansluiting waarachter deze zich bevindt, zich een meetinrichting bevindt overeenkomstig artikel 2.12 en overeenkomstig de voorwaarden voor meetinrichtingen die op grond van de Meetcode elektriciteit van toepassing zijn op de desbetreffende aansluiting;

  • e. de locatie van de meetinrichtingen, als bedoeld in onderdeel d, aan de voorwaarden in artikel 2.11 voldoet;

  • f. de meetinrichtingen, als bedoeld in onderdeel d, zich bevinden in elkaars onmiddellijke nabijheid in dezelfde meterkast of meterruimte en zich zo dicht mogelijk bij het overdrachtspunt van de aansluiting bevinden;

  • g. tussen de locatie van het overdrachtspunt van de aansluiting en de locatie van de meetinrichtingen als bedoeld in onderdeel d, geen energie-uitwisseling plaatsvindt met een andere installatie;

  • h. indien het een grootverbruikaansluiting betreft, voldaan wordt aan artikel 1.2.3.2 van de Meetcode elektriciteit;

  • i. er sprake is van één aansluit- en transportovereenkomst tussen de aangeslotene en de netbeheerder voor de desbetreffende aansluiting, ongeacht het aantal aan die aansluiting toegekende allocatiepunten en ongeacht het aantal leveringsovereenkomsten met verschillende leveranciers.

Artikel 2.7

Indien, in afwijking van artikel 2.6, onderdeel f, in geval van een grootverbruikaansluiting, zich een transformator bevindt tussen het overdrachtspunt van de aansluiting en de locatie van de meetinrichtingen, als bedoeld in artikel 2.6, onderdeel d, geldt in aanvulling op artikel 2.6 dat:

  • a. de meetverantwoordelijke op de desbetreffende aansluiting zorg draagt voor een zodanige correctie van de meetgegevens afkomstig uit de meetinrichtingen, als bedoeld in artikel 2.6, onderdeel d, dat de aan de allocatiepunten toegewezen energie-uitwisseling tezamen de totale energie-uitwisseling op het overdrachtspunt representeren;

  • b. de meetverantwoordelijke op de desbetreffende aansluiting de energieverliezen tussen het overdrachtspunt van de aansluiting en de locatie van de meetinrichtingen als bedoeld in artikel 2.6, onderdeel d, toebedeelt aan het primaire allocatiepunt van die aansluiting, tenzij de meetverantwoordelijke op de desbetreffende aansluiting een andere verdeling over de allocatiepunten overeenkomt met de aangeslotene.

Artikel 2.8

Indien, in afwijking van artikel 2.6, onderdeel f, in geval van een grootverbruikaansluiting zich een kabeltracé, en eventueel een transformator, bevindt tussen het overdrachtspunt van de aansluiting en de locatie van één of meer van de meetinrichtingen, als bedoeld in artikel 2.6, onderdeel d, geldt in aanvulling op artikel 2.6 dat:

  • a. er naast de meetinrichtingen, als bedoeld in artikel 2.6, onderdeel d, zich ook op het overdrachtspunt van de aansluiting een meetinrichting bevindt overeenkomstig de Meetcode elektriciteit;

  • b. de meetverantwoordelijke op de desbetreffende aansluiting zorg draagt voor een zodanige correctie van de meetgegevens afkomstig uit de meetinrichtingen, als bedoeld in artikel 2.6, onderdeel d, dat de aan de allocatiepunten toegewezen energie-uitwisseling tezamen de totale energie-uitwisseling op het overdrachtspunt representeren;

  • c. de meetverantwoordelijke op de desbetreffende aansluiting de energieverliezen tussen het overdrachtspunt van de aansluiting en de locatie van de meetinrichtingen bedoeld in artikel 2.6, onderdeel d, toebedeelt aan het primaire allocatiepunt van die aansluiting, tenzij de meetverantwoordelijke op de desbetreffende aansluiting een andere verdeling over de allocatiepunten overeenkomt met de aangeslotene.

Artikel 2.9

Aan een grootverbruikaansluiting waaraan een primair allocatiepunt is toegekend, kent de netbeheerder op verzoek van de aangeslotene een of meer secundaire allocatiepunten toe, ongeacht het aantal verbindingen waaruit de aansluiting bestaat, ten behoeve van het faciliteren van meerdere overeenkomsten met leveranciers en BRP’s op die aansluiting onder voorwaarde dat:

  • a. elk allocatiepunt bij een afzonderlijke installatie behoort, die niet elektrisch gekoppeld is of kan worden met een andere installatie anders dan via de in onderdeel d bedoelde grens;

  • b. de afzonderlijke installaties als bedoeld in onderdeel a zich op dezelfde onroerende zaak bevinden, met uitzondering van aansluitingen als bedoeld in artikel 1, zesde lid, van de Elektriciteitswet 1998;

  • c. de installatie die bij een secundair allocatiepunt hoort, niet wordt gebruikt ten behoeve van bewoning van een ruimte;

  • d. op het overdrachtspunt van de aansluiting en op elke grens tussen de afzonderlijke installaties, als bedoeld in onderdeel a, en de andere installatie(s) achter de desbetreffende aansluiting, zich een meetinrichting bevindt overeenkomstig artikel 2.12 en overeenkomstig de voorwaarden voor meetinrichtingen die op grond van de Meetcode elektriciteit van toepassing zijn op de desbetreffende aansluiting;

  • e. tussen een afzonderlijke installatie als bedoeld in onderdeel a en het overdrachtspunt van de aansluiting op het net zich maximaal één andere installatie bevindt;

  • f. de locatie van elk van de meetinrichtingen, als bedoeld in onderdeel d, aan de voorwaarden in artikel 2.11 voldoet;

  • g. het primaire deel van de meetinrichtingen, als bedoeld in onderdeel d, die zich niet op het overdrachtspunt van de aansluiting bevinden, aan artikel 2.6.5 van de Meetcode elektriciteit voldoet;

  • h. voldaan wordt aan artikel 1.2.3.2 van de Meetcode elektriciteit;

  • i. de meetverantwoordelijke op de desbetreffende aansluiting zorg draagt voor een zodanige bewerking van de meetgegevens afkomstig uit de meetinrichtingen, als bedoeld in onderdeel d, dat de meetgegevens per allocatiepunt de energie-uitwisseling met het net representeren;

  • j. de meetverantwoordelijke op de desbetreffende aansluiting de energieverliezen tussen het overdrachtspunt van de aansluiting en de locatie van de meetinrichtingen als bedoeld in onderdeel d, toebedeelt aan het primaire allocatiepunt van die aansluiting, tenzij de meetverantwoordelijke op de desbetreffende aansluiting een andere verdeling over de allocatiepunten overeenkomt met de aangeslotene;

  • k. er sprake is van één aansluit- en transportovereenkomst tussen de aangeslotene en de netbeheerder voor de desbetreffende aansluiting, ongeacht het aantal aan die aansluiting toegekende allocatiepunten en ongeacht het aantal leveringsovereenkomsten met verschillende leveranciers.

Artikel 2.10

Met inachtneming van de artikelen 2.5 tot en met 2.9 kan de aangeslotene bij zijn verzoek om een of meer secundaire allocatiepunten aan zijn aansluiting toe te kennen, kiezen voor de variant met parallel geplaatste meetinrichtingen als bedoeld in de artikelen 2.5 tot en met 2.8 of serieel geplaatste meetinrichtingen als bedoeld in artikel 2.9.

Artikel 2.11

De aangeslotene zorgt er voor dat:

  • a. de aansluiting goed bereikbaar blijft;

  • b. de toegang tot de ruimte waarin zich de meetinrichting en de tot de aansluiting behorende apparatuur bevinden, niet op een naar het oordeel van de netbeheerder ontoelaatbare wijze wordt belemmerd;

  • c. verzegelingen die door of vanwege de netbeheerder zijn aangebracht op de meetinrichting of op delen van de aansluiting niet worden geschonden of verbroken tenzij de netbeheerder uitdrukkelijk toestemming geeft tot het verbreken van de verzegeling;

  • d. hij alle maatregelen neemt die redelijkerwijs van hem verwacht kunnen worden om schade aan het in het perceel aanwezige gedeelte van de aansluiting te voorkomen;

  • e. de meetinrichting en de tot de aansluiting behorende apparatuur niet opgesteld worden in vochtige ruimten, ruimten met bijtende gassen, dampen of stoffen, ruimten met ontploffingsgevaar en ruimten met brandgevaar; en

  • f. boven of in de onmiddellijke nabijheid van de meetinrichting geen water-, stoom- of soortgelijke leidingen voor komen, tenzij, ter beoordeling van de netbeheerder, passende voorzieningen zijn getroffen voor de bescherming van de meetinrichting.

Artikel 2.12

  • 1 De aangeslotene zorgt voor comptabele meting bij het (de) overdrachtspunt(en) van de aansluiting met inachtneming van de Meetcode elektriciteit, tenzij op grond van deze code anders is bepaald.

  • 2 De plaats van de comptabele meetinrichting wordt bepaald door de netbeheerder in overleg met de aangeslotene en, indien de aangeslotene een grootverbruiker is en hij zijn meetverantwoordelijkheid heeft overgedragen, met de door hem op grond van de Meetcode elektriciteit aangewezen meetverantwoordelijke.

  • 3 De comptabel te meten grootheden worden vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 4 De comptabele meetinrichting registreert de grootheden in het overdrachtspunt van de aansluiting. In geval van aansluitingen met een of meer secundaire allocatiepunten gebeurt dat voor elk allocatiepunt afzonderlijk.

Artikel 2.13

  • 1 De beveiliging van elektrische installaties (en onderdelen daarvan) is selectief ten opzichte van de beveiliging die de netbeheerder in de aansluiting van de elektrische installatie of in het voedende net toepast.

  • 2 Bij de dimensionering van de elektrische installatie wordt rekening gehouden met de door de netbeheerder toe te passen beveiliging.

  • 3 De netbeheerder informeert de aangeslotene en overlegt met hem voor zover van toepassing bij eerste aansluiting en bij latere wijzigingen van het net omtrent:

    • a. de beveiligingsfilosofie;

    • b. de minimum- en maximumwaarde van het kortsluitvermogen tijdens de normale toestand;

    • c. de wijze van sterpuntsbehandeling;

    • d. de isolatiecoördinatie;

    • e. de netconfiguratie; en

    • f. de bedrijfsvoering.

  • 4 Voor zover de in het derde lid genoemde gegevens nodig zijn voor de bedrijfsvoering van de aangeslotene worden deze in de aansluit- en transportovereenkomst vastgelegd.

  • 5 Zowel de aangeslotene als de netbeheerder kunnen het vastgelegde maximale kortsluitvermogen slechts in overleg met elkaar aanpassen.

Artikel 2.14

  • 1 Onverminderd het in of krachtens deze code bepaalde voldoen alle bedrijfsmiddelen en toestellen in of aangesloten op de elektrische installaties aan de op deze bedrijfsmiddelen en toestellen van toepassing zijnde normen.

  • 2 De in een elektrische installatie opgenomen machines, toestellen, materialen en onderdelen voldoen aan de voor de handel daarin of het gebruik daarvan vastgestelde wettelijke voorschriften.

  • 3 De elektrische installatie is bestand tegen het door de netbeheerder ter plaatse verwachte kortsluitvermogen.

Artikel 2.15

  • 1 Elektrische installaties en de daarop aangesloten toestellen veroorzaken via het net van de netbeheerder geen ontoelaatbare hinder.

  • 2 De netbeheerder kan de aangeslotene verzoeken tot het treffen van zodanige voorzieningen dat de ontoelaatbare hinder ophoudt, dan wel voor een door hem te bepalen aantal uren de aangeslotene verbieden om door hem aan te wijzen toestellen en motoren te gebruiken.

  • 3 In afwijking van het tweede lid, past de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet centrale filtering toe wanneer de verantwoordelijkheid voor het treffen van de voorzieningen, niet eenduidig kan worden toegewezen aan de aangeslotene of aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, mits de ontoelaatbare hinder veroorzaakt wordt door spanningsverschijnselen als gevolg van de interactie van een wisselstroomkabel langer dan 5 km, deel uitmakend van de aansluiting of de installatie van een aangeslotene, en de netconfiguratie ter plaatse

Artikel 2.16

  • 1 De elektrische installaties bevatten geen bedrijfsmiddelen die tot invoeding in het net van de netbeheerder kunnen leiden, tenzij aan de aanvullende voorwaarden voor elektriciteitsproductie-eenheden zoals opgenomen in hoofdstuk 3 wordt voldaan.

  • 2 De aangeslotene stelt de netbeheerder tijdig op de hoogte van zijn voornemen tot invoeding, opdat de netbeheerder eventueel noodzakelijke wijzigingen in het net kan doorvoeren.

  • 3 Indien het bedrijfsmiddel dat tot invoeding in het net van de netbeheerder kan leiden, als bedoeld in het eerste lid, een energieopslagfaciliteit betreft:

    • a. zijn aansluitvoorwaarden zoals verwoord in Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) en de daarbij behorende onderdelen van hoofdstuk 3 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat:

      • 1°. een synchroon gekoppelde energieopslagfaciliteit voldoet aan de voorwaarden zoals verwoord in Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) artikel 13 tot en met 19;

      • 2°. een niet-synchroon gekoppelde energieopslagfaciliteit voldoet aan de voorwaarden zoals verwoord in Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) artikel 13 tot en met 16 en artikel 20 tot en met 22;

      • 3°. een energieopslagfaciliteit met een maximaal te leveren werkzaam vermogen groter dan of gelijk aan 0,8 kW en kleiner dan 1 MW voldoet aan de bepalingen die van toepassing zijn op een elektriciteitsproductie-eenheid van het type A;

      • 4°. een energieopslagfaciliteit met een maximaal te leveren werkzaam vermogen groter dan of gelijk aan 1 MW en kleiner dan 50 MW voldoet aan de bepalingen die van toepassing zijn op een elektriciteitsproductie-eenheid van het type B;

      • 5°. een energieopslagfaciliteit met een maximaal te leveren werkzaam vermogen groter dan of gelijk aan 50 MW en kleiner dan 60 MW voldoet aan de bepalingen die van toepassing zijn op een elektriciteitsproductie-eenheid van het type C;

      • 6°. een energieopslagfaciliteit met een maximaal te leveren werkzaam vermogen groter dan of gelijk aan 60 MW voldoet aan de bepalingen die van toepassing zijn op een elektriciteitsproductie-eenheid van het type D;

    • b. beschikt de energieopslagfaciliteit over de mogelijkheid tot het automatisch overschakelen van de opslagmodus naar de opwekkingsmodus als bedoeld in artikel 15, derde lid, onderdeel a, van de Verordening (EU) 2017/2196 (NC ER), alsmede over de mogelijkheid tot automatisch ontkoppelen als bedoeld in artikel 15, derde lid, onderdeel b, van de Verordening (EU) 2017/2196 (NC ER);

    • c. zijn de relevante artikelen van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC) en paragraaf 4.2 van overeenkomstige toepassing indien de energieopslagfaciliteit vraagsturing levert aan een netbeheerder;

    • d. zijn voor de gegevensuitwisseling tussen de aangeslotene die beschikt over een energieopslagfaciliteit en de netbeheerder de artikelen 13.1, 13.11 en 13.21 of 13.2, 13.12 en 13.22 van overeenkomstige toepassing;

    • e. zijn voor de gegevensuitwisseling tussen de aangeslotene die beschikt over een energieopslagfaciliteit en de netbeheerder tevens de artikelen 13.3, 13.13 en 13.23 of 13.4, 13.14 en 13.24 van overeenkomstige toepassing indien de energieopslagfaciliteit vraagsturing levert aan een netbeheerder.

Artikel 2.17

  • 1 De aangeslotene onderhoudt de elektrische installatie naar behoren.

  • 2 Bij aanleg van nieuwe elektrische installaties, alsmede bij uitbreiding, wijziging of vernieuwing van bestaande elektrische installaties waarbij de aansluiting dan wel de meetinrichting moet worden uitgebreid of gewijzigd, geeft de aangeslotene de netbeheerder zo spoedig mogelijk schriftelijk, op de door de netbeheerder aangegeven wijze, op:

    • a. zijn naam, volledige adres en telefoonnummer;

    • b. het volledige adres en de bestemming van het perceel, waarin of waarop de werkzaamheden zullen worden verricht; en

    • c. de naam, het volledige adres en het telefoonnummer van degene die de werkzaamheden verricht.

  • 3 Ten minste drie volle werkdagen voor het gereedkomen van een nieuwe elektrische installatie respectievelijk van de uitbreiding, wijziging of vernieuwing van een bestaande elektrische installatie waarbij de aansluiting dan wel de meetinrichting moet worden uitgebreid of gewijzigd, stelt de aangeslotene hiervan de netbeheerder op de door de netbeheerder aangegeven wijze in kennis.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in het derde lid wordt een uitbreiding, wijziging of vernieuwing van een elektrische installatie geacht gereed te zijn, indien deze elektrische installatie geheel of gedeeltelijk is aangesloten.

Artikel 2.18

  • 1 Indien naar het oordeel van de netbeheerder redelijke twijfel bestaat of een elektrische installatie voldoet aan de van toepassing zijnde bepalingen van deze code, toont de aangeslotene aan dat zijn elektrische installatie aan deze bepalingen voldoet.

  • 2 Wanneer de aangeslotene in gebreke blijft, is de netbeheerder bevoegd om de elektrische installatie zelf te onderzoeken of te laten onderzoeken.

  • 3 Indien een elektrische installatie naar het oordeel van de netbeheerder niet voldoet aan het bepaalde in deze code, herstelt de aangeslotene de gebreken, zo nodig onmiddellijk. De netbeheerder kan door de aangeslotene daarbij in acht te nemen aanwijzingen geven.

  • 4 De netbeheerder heeft geen verplichting om na te gaan of aan het in deze code bepaalde is voldaan.

§ 2.2. Voorwaarden voor de aansluiting op een laagspanningsnet

Artikel 2.19

In aanvulling op de voorwaarden in paragraaf 2.1 gelden voor een aansluiting op een wisselstroomnet met een spanningsniveau kleiner dan of gelijk aan 1 kV de voorwaarden van deze paragraaf.

Artikel 2.20

  • 1 In percelen waar de elektrische installatie door middel van een in de grond gelegde kabel wordt aangesloten, worden voorzieningen getroffen voor het gemakkelijk en gasbelemmerend binnenleiden van deze kabel, waaronder in ieder geval een beschermbuis waarvan de netbeheerder het materiaal en de afmetingen bepaalt, tenzij de netbeheerder uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven zulks niet noodzakelijk te achten. In het geval een leidinginvoerput wordt aangebracht, voldoet deze aan NEN 2768:2016 ‘Meterkasten en bijbehorende bouwkundige voorzieningen voor leidingaanleg in woningen’.

  • 2 In woonhuizen met individuele meting wordt voor het onderbrengen van alle tot de aansluiting en meetinrichting behorende apparatuur een kast ter beschikking gesteld, die voldoet aan de eisen, gesteld in NEN 2768:2016 ‘Meterkasten en bijbehorende bouwkundige voorzieningen voor leidingaanleg in woningen’. In geval de meteropname van buitenaf kan geschieden of het overdrachtspunt van buitenaf bereikbaar is, kan de netbeheerder ten aanzien van deze kast nadere eisen stellen.

  • 3 Bij andere aansluitingen dan bedoeld in het tweede lid wijst de netbeheerder, na overleg met de aangeslotene, de ter beschikking te stellen ruimten aan voor het onderbrengen van de tot de aansluiting en de meetinrichting behorende apparatuur. De netbeheerder stelt de eisen vast waaraan deze ruimten voldoen.

  • 4 De aangeslotene stelt voor de aansluiting van een tijdelijke installatie een stevige, deugdelijk afsluitbare kast of ruimte ter beschikking aan de netbeheerder, waarvan de netbeheerder de afmetingen en constructie bepaalt, voor het opstellen van de tot de aansluiting behorende apparatuur.

Artikel 2.21

  • 1 Het gezamenlijke nominale vermogen van motoren in een installatie die niet van afzonderlijke of gemeenschappelijke nulspanningsbeveiliging zijn voorzien bedraagt niet meer dan 10 kW, dan wel een met de netbeheerder in individuele gevallen overeengekomen hogere waarde.

  • 2 De netbeheerder kan in gevallen van gemeenschappelijke nulspanningsbeveiligingen verlangen dat inschakeling niet kan plaatsvinden dan nadat alle desbetreffende motoren zijn uitgeschakeld.

Artikel 2.22

Tussen de elektrische installatie achter een aansluiting en de elektrische installatie achter een andere aansluiting bestaat geen verbinding, tenzij de netbeheerder anders bepaalt.

Artikel 2.23

  • 2 Indien de aansluitingswerkzaamheden met betrekking tot het verbreken van het laagspanningsnet, om een fysieke verbinding van de installatie van de aangeslotene met dat laagspanningsnet tot stand te brengen, onder spanning dient plaats te vinden ten behoeve van de handhaving van de ongestoorde transportdienst bij andere aangeslotenen, toont het bedrijf dat de aansluitingswerkzaamheden verricht aan dat:

    • a. de personen die de bedoelde werkzaamheden uitvoeren, beschikken over de in artikel 2.39, vijfde lid, bedoelde aanwijzingen;

    • b. de personen die de bedoelde werkzaamheden uitvoeren, beschikken over de voor het onder spanning werken vereiste aanvullende opleidingen en bevoegdheden; en

    • c. de werkzaamheden worden uitgevoerd met voor onder spanning werken geëigende materialen en gereedschappen.

§ 2.3. Voorwaarden voor de aansluiting op een wisselstroomnet ongeacht spanningsniveau

Artikel 2.24

  • 1 In aanvulling op de voorwaarden in paragraaf 2.1 en paragraaf 2.2 gelden voor een aansluiting op een wisselstroomnet, ongeacht het spanningsniveau, de voorwaarden van deze paragraaf.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, gelden de bepalingen van de artikelen 2.27 en 2.28 niet voor aansluitingen tussen netten waarvoor een netbeheerder is aangewezen.

Artikel 2.25

  • 1 Op basis van het tweede lid bepaalt de netbeheerder, rekening houdend met het bepaalde in de artikelen 2.32 tot en met 2.34 alsmede met de aard en de omvang van de elektrische installatie, in welke vorm van de in artikel 7.2 genoemde vormen de transportcapaciteit op de aansluiting ter beschikking wordt gesteld.

  • 2 Een aansluiting met een aansluitcapaciteit:

    • a. kleiner dan of gelijk aan 5,75 kVA wordt aangesloten op een net met een spanningsniveau van 0,23 kV;

    • b. groter dan 5,75 kVA en kleiner dan of gelijk aan 60 kVA wordt aangesloten op een net met een spanningsniveau van 0,4 kV;

    • c. groter dan 60 kVA en kleiner dan of gelijk aan 0,3 MVA wordt aangesloten op de secundaire zijde van de laagspanningsdistributietransformator met een spanningsniveau van 0,4 kV;

    • d. groter dan 0,3 MVA en kleiner dan of gelijk aan 3 MVA wordt aangesloten op een net met een spanningsniveau groter dan 1 kV en kleiner dan 25 kV;

    • e. groter dan 3 MVA en kleiner dan of gelijk aan 100 MVA wordt aangesloten op een net met een spanningsniveau groter dan of gelijk aan 25 kV en kleiner dan of gelijk aan 50 kV;

    • f. groter dan 100 MVA wordt aangesloten op een net met een spanningsniveau groter dan 50 kV.

  • 3 In gebieden waar geen net met een spanningsniveau van 25 kV tot en met 50 kV voorhanden is, wordt op een net met het naast hogere of lagere spanningsniveau aangesloten. De netbeheerder dient daartoe de waarden voor de aansluitcapaciteit aan te passen.

  • 4 Het is de netbeheerder toegestaan om voor zijn gebied af te wijken van de in het tweede lid genoemde waarden voor de aansluitcapaciteit. Deze afwijkende waarden liggen ter inzage bij de netbeheerder en worden, ook bij wijzigingen ervan, schriftelijk gemeld bij de Autoriteit Consument en Markt.

  • 5 De netbeheerder wijkt niet af van de spanningsniveaus genoemd in het tweede lid, tenzij de aangeslotene daar schriftelijk mee instemt. Bij afwijkingen vanaf het 25 kV spanningsniveau is het mogelijk dat de aangeslotene daardoor voor het transporttarief in een andere klasse terechtkomt.

Artikel 2.26

Indien een aansluiting waarvoor een verzoek wordt gedaan als bedoeld in de artikelen 2.5, 2.6 of 2.9 een doorlaatwaarde heeft groter dan 3x80A en een gecontracteerd vermogen kleiner dan of gelijk aan 0,1 MW, beschikt de desbetreffende aansluiting, in afwijking van artikel 2.4.2 van de Meetcode elektriciteit, over een telemetriegrootverbruikmeetinrichting.

Artikel 2.27

Indien de aangeslotene geen nadere contractuele afspraken heeft gemaakt met de netbeheerder daaromtrent, varieert de arbeidsfactor in het overdrachtspunt tussen 0,85 (inductief) en 1,0, tenzij sprake is van kortstondige afwijkingen en van perioden met zeer lage belasting.

Artikel 2.28

  • 1 De aangeslotene toont aan dat bij machines, toestellen, materialen en onderdelen in elektrische installaties of aangesloten op elektrische installaties waarvan de elektromagnetische compatibiliteit niet is vastgelegd in een wettelijke regeling, op het netaansluitpunt wordt voldaan aan de voorschriften ter zake van elektromagnetische compatibiliteit die door de netbeheerder zijn vastgesteld.

  • 2 Voor apparatuur met een vermogen groter dan 11 kVA zijn de ”Richtlijnen voor toelaatbare harmonische stromen geproduceerd door apparatuur met een vermogen groter dan 11 kVA” uit juni 1997 uitgegeven door EnergieNed van toepassing.

§ 2.4. Voorwaarden voor de aansluiting op laagspanningswisselstroomnet

Artikel 2.29

In aanvulling op de voorwaarden in de paragrafen 2.1, 2.2 en 2.3 gelden voor aansluitingen op een wisselstroomnet met een spanningsniveau kleiner dan of gelijk aan 1 kV de voorwaarden van deze paragraaf.

Artikel 2.30

  • 1 In afwijking van het bepaalde in artikel 2.12 hoeft een aangeslotene met een aansluiting met een doorlaatwaarde kleiner dan of gelijk aan 3x25A niet te zorgen voor comptabele meting indien:

    • a. het een aansluiting betreft van een zogenaamde ‘onbemande’ installatie van een object zonder verblijfsfunctie in de openbare ruimte;

    • b. het belastingprofiel en het verbruik op de aansluiting:

      • 1°. van tevoren kan worden bepaald op basis van programmering;

      • 2°. achteraf kan worden bepaald op basis van geregistreerde schakeltijden;

      • 3°. kan worden bepaald met behulp van een representatieve set van referentiemetingen, of

      • 4°. kan worden bepaald op basis van de maximale doorlaatwaarde vermenigvuldigd met 8.760 uur, eventueel gecorrigeerd voor schakeltijden.

  • 2 Ingeval van een aansluiting als bedoeld in het eerste lid zorgt de aangeslotene ervoor dat de netbeheerder altijd over de meest actuele informatie beschikt ten aanzien van:

    • a. het geïnstalleerde vermogen van de installatie;

    • b. de in- en uitschakeltijden van de installatie;

    • c. de tijden dat niet het volledige vermogen van de installatie wordt benut en de omvang van het dan ingeschakelde vermogen en

    • d. voor zover van toepassing, de overige gegevens als bedoeld in bijlage 2 bij de Informatiecode elektriciteit en gas.

  • 3 Indien er wijzigingen worden aangebracht in de installatie of apparatuur achter een overdrachtspunt van een aansluiting, als bedoeld in het eerste lid, meldt de aangeslotene dit aan de netbeheerder teneinde te kunnen beoordelen of continuering van de onbemeten situatie verantwoord is.

  • 4 Indien de netbeheerder twijfelt aan de juistheid of de volledigheid van de hem overeenkomstig het tweede lid verstrekte gegevens of niet in staat blijkt te zijn de hoeveelheid te transporteren elektriciteit overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b, goed te berekenen, kan hij de aangeslotene opdragen tijdelijk te zorgen voor comptabele meting overeenkomstig artikel 2.12.

  • 5 Onverminderd hetgeen bepaald is in de aansluit- en transportovereenkomst is de netbeheerder gerechtigd tijdelijk een meetinrichting te plaatsen en metingen te (laten) verrichten indien de aangeslotene aan de opdracht als bedoeld in het vierde lid geen gehoor geeft.

Artikel 2.31

  • 1 In afwijking van artikel 2.12 hoeft een aangeslotene met een aansluiting met een doorlaatwaarde groter dan 3x25A niet te zorgen voor comptabele meting, indien:

    • a. het een aansluiting betreft van een zogenaamde ‘onbemande’ installatie van een object zonder verblijfsfunctie in de openbare ruimte;

    • b. de netbeheerder de in een jaar te transporteren hoeveelheid elektriciteit goed kan berekenen en de aangeslotene er mee instemt dat op basis van het aldus berekende verbruik de door hem verschuldigde transportkosten berekend worden;

    • c. voor deze installatie kan worden volstaan met een aansluiting met een doorlaatwaarde kleiner dan of gelijk aan 3x25A, gelet op het geïnstalleerde vermogen van de installatie, en

    • d. de aangeslotene bij de netbeheerder een verzoek heeft ingediend tot verlaging van de doorlaatwaarde van de aansluiting tot een waarde kleiner dan of gelijk aan 3x25A.

Artikel 2.32

  • 1 Voor de toepassing van de in het tweede lid bedoelde voorschriften of bepalingen geldt dat de netbeheerder zal aangeven of het laagspanningsnet van de netbeheerder al dan niet is aangelegd volgens een systeem waarbij voldoende is verzekerd, dat de nul onder normale omstandigheden ongeveer aardpotentiaal houdt.

  • 2 De netbeheerder bepaalt of het net, of een gedeelte ervan, in aanmerking komt als TN-stelsel te worden gebruikt ten behoeve van de aardingsvoorziening van elektrische installaties en welke aanvullende voorwaarden daartoe op de aansluiting van toepassing zijn.

  • 3 Het gebruik van objecten van de netbeheerder als aardingsvoorziening voor elektrische installaties of gedeelten daarvan is niet toegestaan, tenzij anders met de netbeheerder is overeengekomen.

  • 4 In afwijking van het eerste tot en met het derde lid wordt bij nieuwe aansluitingen met een doorlaatwaarde groter dan 3x80A altijd een TN-systeem toegepast en biedt de netbeheerder de aangeslotene een aardingsvoorziening aan.

Artikel 2.33

  • 1 Aansluitingen waar naar het oordeel van de netbeheerder geen grotere gelijktijdige schijnbare belasting dan 5,75 kVA, dan wel een met de netbeheerder in individuele gevallen overeengekomen hogere waarde, kan worden verwacht, worden als éénfase-aansluiting uitgevoerd, tenzij de aan te sluiten elektrische installatie verbruikende toestellen of motoren bevat die ingevolge het bepaalde in artikel 2.34 op drie fasen moeten worden aangesloten, dan wel de netbeheerder om vergelijkbare technische redenen een driefasen-aansluiting verlangt.

  • 2 Aansluitingen waar naar het oordeel van de netbeheerder een grotere gelijktijdige schijnbare belasting dan 5,75 kVA, dan wel een met de netbeheerder in individuele gevallen overeengekomen hogere waarde, kan worden verwacht, worden, behoudens ontheffing van de netbeheerder, als driefasen-aansluiting uitgevoerd. Daarbij zorgt de aangeslotene voor een zo veel mogelijk gelijke verdeling van de belasting over de drie fasen.

  • 3 Voor de bepaling van de gelijktijdige schijnbare belasting op een aansluiting wordt het schijnbare vermogen per lichtpunt en contactdoos gesteld op de werkelijke waarde of, indien deze niet bekend is, op een minimum van 50 VA per lichtpunt en 200 VA per contactdoos. Een meervoudige contactdoos wordt als één contactdoos aangemerkt. Bij de bepaling van de gelijktijdige schijnbare belasting wordt rekening gehouden met de te verwachten gelijktijdigheidfactor.

  • 4 Machines met een nominaal vermogen groter dan 2 kW, dan wel een met de netbeheerder in individuele gevallen overeengekomen hogere waarde, zijn in de regel op drie fasen aangesloten.

  • 5 Vermogenselektronische omzetters met een nominaal vermogen groter dan 5 kW, dan wel een met de netbeheerder in individuele gevallen overeengekomen hogere waarde, zijn in de regel op drie fasen aangesloten.

  • 6 Lastoestellen met een schijnbaar vermogen groter dan 2,5 kVA, dan wel een met de netbeheerder in individuele gevallen overeengekomen hogere waarde, worden tussen twee fasen aangesloten en zijn derhalve ingericht voor een nominale spanning van 400V.

Artikel 2.34

De bijdrage aan de snelle spanningsveranderingen door de aangeslotene op het overdrachtspunt

wordt beperkt door een maximale bijdrage aan de Pst en de Plt door de eis: ∆Pst ≤ 1,0 en ∆Plt ≤ 0,8

(Zref = 283 mΩ overeenkomstig IEC 61000-3-3:2013 ‘Electromagnetic compatibility (EMC) – Part 3 – 3: Limits – Limitation of voltage changes, voltage fluctuations and flicker in public low-voltage supply systems, for equipment with rated current ≤ 16 A per phase and not subject to conditional connection’).

§ 2.5. Voorwaarden voor de aansluiting op een wisselstroomnet met een spanningsniveau groter dan 1 kV

Artikel 2.35

  • 1

In aanvulling op de voorwaarden in de paragrafen 2.1 en 2.3 gelden voor een aansluiting op een wisselstroomnet met een spanningsniveau groter dan 1 kV de voorwaarden van deze paragraaf.

  • 2

In afwijking van het eerste lid, gelden de bepalingen van artikel 2.40 niet voor aansluitingen tussen netten waarvoor een netbeheerder is aangewezen

Artikel 2.36

  • 1 De aangeslotene:

    • a. stelt een locatie ter beschikking aan de netbeheerder ten behoeve van de plaatsing van een compactstation, of

    • b. stelt een ruimte ter beschikking aan de netbeheerder ten behoeve van door de netbeheerder op te stellen apparatuur.

  • 2 Indien de aangeslotene overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b, een ruimte ter beschikking stelt:

    • a. wordt de plaats ervan na overleg met de aangeslotene door de netbeheerder vastgesteld;

    • b. voldoet de ruimte qua afmeting, constructie en inrichting aan de door de netbeheerder gestelde eisen;

    • c. is de ruimte vanaf de openbare weg toegankelijk; en

    • d. is de ruimte afgesloten door een of meerdere deuren en een door de netbeheerder ter beschikking gesteld slot.

  • 3 De ruimte waarin de meetinrichting is opgesteld is voorzien van een doeltreffende verlichtingsinstallatie.

Artikel 2.37

De aangeslotene dient bij de netbeheerder in drievoud een staffelplan met betrekking tot de beveiligingsmiddelen in. De netbeheerder stelt na beoordeling en indien noodzakelijk na aanpassing één gewaarmerkt exemplaar aan de aangeslotene of diens installateur ter beschikking.

Artikel 2.38

De hoogspanningsinstallatie is bestand tegen het ter plaatse optredende kortsluitvermogen.

Artikel 2.39

  • 1 Indien aansluitingswerkzaamheden ten behoeve van een aansluiting als bedoeld in artikel 16c van de Elektriciteitswet 1998 in opdracht van de aangeslotene worden uitgevoerd door een ander dan de netbeheerder, dient voorafgaand aan de uitvoering van deze aansluitingswerkzaamheden een overeenkomst te zijn gesloten tussen de aangeslotene en de netbeheerder.

  • 2 In de overeenkomst wordt vastgelegd welke aansluitingswerkzaamheden de aangeslotene openbaar zal aanbesteden (aanleg, onderhoud, wijziging en/of verwijdering van de aansluiting).

  • 3 In de overeenkomst wordt voor de openbaar aan te besteden aansluitingswerkzaamheden in elk geval datgene geregeld dat noodzakelijk is voor de waarborging van de veiligheid en

    betrouwbaarheid van het net.

  • 4 Het bedrijf dat de in het eerste lid bedoelde aansluitingswerkzaamheden uitvoert, werkt overeenkomstig het Arbeidsomstandighedenbesluit, artikel 3.4 en 3.5 en de daarbij behorende beleidsregels en de daarin aangewezen normen:

    • a. NEN-EN 50110-1:2013 ‘Bedrijfsvoering van elektrische installaties – Algemene eisen ‘ en

    • b. NEN 3140+A1:2015 ‘Bedrijfsvoering van elektrische installaties – Laagspanning’ of

    • c. NEN 3840+A1:2015 ‘Bedrijfsvoering van elektrische installaties – Hoogspanning’.

  • 5 Het bedrijf dat de in het eerste lid bedoelde aansluitingswerkzaamheden uitvoert, zorgt er voor dat zijn personeel dat betrokken is bij de uitvoering van de desbetreffende aansluitingswerkzaamheden beschikt over de op grond van de in het vierde lid genoemde normen benodigde aanwijzingen, rekening houdend met het volgende:

    • a. de in 3.2.1 tot en met 3.2.4 van de NEN-EN 50110-1:2013 en de in 3.2.202 en 3.2.203 van de NEN 3840+A1:2015 genoemde personen worden door of namens de hoogst verantwoordelijke in de organisatie van de netbeheerder voor de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet schriftelijk aangewezen;

    • b. het bedrijf dat de aansluitingswerkzaamheden uitvoert en de desbetreffende netbeheerder maken schriftelijk vast te leggen sluitende afspraken over de aanwijzing van de genoemde personen en hun onderlinge gezagsrelatie;

    • c. eerst na de schriftelijke aanwijzing, als bedoeld in onderdeel a èn de schriftelijk vastgelegde afspraak, als bedoeld in onderdeel b, worden de in het eerste lid bedoelde aansluitingswerkzaamheden uitgevoerd.

  • 6 Het bedrijf dat de in het eerste lid bedoelde aansluitingswerkzaamheden uitvoert, toont aan dat het beschikt over aantoonbare ervaring met het uitvoeren van desbetreffende aansluitingswerkzaamheden aan de desbetreffende installaties en met de daarin toegepaste materialen en bedrijfsmiddelen en op het desbetreffende spanningsniveau.

  • 7 Indien het bedrijf dat de in het eerste lid bedoelde aansluitingswerkzaamheden uitvoert niet over de bedoelde ervaring beschikt, maar wel aan de overige voorwaarden uit het vierde en vijfde lid en eventueel artikel 2.23, tweede lid, wordt voldaan, vinden de werkzaamheden plaats onder toezicht van de netbeheerder op kosten van het bedoelde bedrijf.

  • 8 Het in bedrijf nemen van de (gewijzigde) aansluiting geschiedt pas na een door de aannemer afgegeven schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de acceptatietest succesvol is doorlopen en pas nadat afspraken omtrent het tijdstip van ingebruikname en omtrent de beveiligingsinstellingen zijn gemaakt en vastgelegd in de in het eerste lid bedoelde overeenkomst. Indien dat voor de acceptatietest noodzakelijk is, wordt er een proefspanning aangelegd volgens specificatie van de netbeheerder.

Artikel 2.40

  • 1 In aanvulling op artikel 2.14, tweede lid, voldoen de elektrische installatie en de daarin opgenomen machines, toestellen, materialen en onderdelen aan “NPR-IEC/TR 61000-3-7:2008 en” (“Electromagnetic compatibility (EMC) – Part 3-7: Limits – Assessment of emission limits for the connection of fluctuating installations to MV, HV and EHV power systems”).

  • 2 In geval van een aansluiting op een hoogspanningsnet, toont de aangeslotene door middel van berekening aan dat zijn elektrische installatie voldoet aan het eerste lid.

  • 3 In geval van een aansluiting op een middenspanningsnet, waarbij het achter de aansluiting te schakelen vermogen meer bedraagt dan de waarden opgenomen in tabel 3 van “NPR-IEC/TR 61000-3-7:2008 en” (“Electromagnetic compatibility (EMC) – Part 3-7: Limits – Assessment of emission limits for the connection of fluctuating installations to MV, HV and EHV power systems”), toont de aangeslotene door middel van berekening aan dat zijn elektrische installatie voldoet aan het eerste lid.

  • 4 Indien een van de leden twee of drie van toepassing is, wordt de wijze van toepassing van de “NPR-IEC/TR 61000-3-7:2008 en” (“Electromagnetic compatibility (EMC) – Part 3-7: Limits – Assessment of emission limits for the connection of fluctuating installations to MV, HV and EHV power systems”) vastgelegd in een uitvoeringsinstructie en als bijlage toegevoegd aan de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 5 In aanvulling op artikel 2.28 is voor de aansluiting van éénfasige tractievoedingen op hoogspanningsnetten de “Richtlijn voor harmonische stromen en netspanningsasymmetrie bij éénfasige 25 kV-voedingen” uit maart 1999, uitgegeven door EnergieNed van toepassing.

Hoofdstuk 3. Aansluitvoorwaarden voor elektriciteitsproductie-eenheden

§ 3.1. Algemene voorwaarden voor elektriciteitsproductie-eenheden

Artikel 3.1

De maximumcapaciteitsdrempelwaarde, zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), bedraagt:

  • a. 1 MW voor onderdeel b;

  • b. 50 MW voor onderdeel c;

  • c. 60 MW voor onderdeel d.

Artikel 3.2

  • 1 De netbeheerder verstrekt desgevraagd aan een aangeslotene die elektriciteit produceert per elektriciteitsproductie-eenheid een EAN-code ter identificatie van de desbetreffende elektriciteitsproductie-eenheid en legt deze vast in het register als bedoeld in paragraaf 13.4.

§ 3.2. Voorwaarden voor het onderzoek in het kader van artikel 16, eerste lid, onderdeel h, van de Elektriciteitswet 1998

Artikel 3.3

  • 4 Het onderzoek door de netbeheerder, als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, omvat het volgende:

    • a. De netbeheerder onderzoekt de volledigheid en de consistentie van het ingediende verzoek;

    • b. De netbeheerder toetst de inhoud van het verzoek aan de hand van de gegevens zoals die aanwezig zijn in archieven of systemen van de netbeheerder.

  • 5 Indien de in het vierde lid, onderdeel b, bedoelde toets onvoldoende zekerheid geeft over de juistheid van de gegevens uit het verzoek, vraagt de netbeheerder aanvullende informatie over de elektriciteitsproductie-installatie op, aan de hand waarvan de bedoelde toets alsnog kan plaatsvinden, bijvoorbeeld:

    • a. gemeentelijke vergunning;

    • b. rekeningen van de aflevering/plaatsing of het onderhoud van/aan de installatie.

  • 6 Indien ook de in het vijfde lid bedoelde informatie onvoldoende zekerheid geeft over de juistheid van de gegevens uit het verzoek, stelt de netbeheerder een aanvullend onderzoek in. De netbeheerder gaat pas over tot het instellen van dit aanvullend onderzoek na de in het tweede lid bedoelde aangeslotene hierover geïnformeerd te hebben en van hem vernomen te hebben dat hij zijn verzoek handhaaft.

  • 7 In geval van zon/wind/water bestaat het aanvullende onderzoek als bedoeld in het zesde lid uit het zich ter plekke vergewissen van de aanwezigheid en de aansluitwijze van de bedoelde installatie.

  • 8 In geval van biomassa kan tevens aanvullend technisch onderzoek door een externe, onafhankelijke technische deskundige worden uitgevoerd.

  • 9 Het aanvullende onderzoek als bedoeld in het zesde lid zal plaatsvinden binnen drie weken nadat de netbeheerder overeenkomstig het zesde lid heeft vernomen dat de aangeslotene zijn verzoek handhaaft.

  • 10 Indien het aanvullende onderzoek niet binnen drie weken kan plaatsvinden, ontvangt de desbetreffende in het tweede lid bedoelde aangeslotene binnen vijf werkdagen nadat de netbeheerder overeenkomstig het zesde lid heeft vernomen dat de aangeslotene zijn verzoek handhaaft, bericht binnen welke termijn het aanvullende onderzoek zal plaatsvinden.

  • 11 De kosten voor het in het zesde tot en met het tiende lid bedoelde aanvullende onderzoek zijn niet voor rekening van de in het tweede lid bedoelde aangeslotene, indien de netbeheerder het in het vierde en vijfde lid beschreven traject niet heeft doorlopen.

§ 3.3. Aansluitvoorwaarden voor elektriciteitsproductie-eenheden kleiner dan 800 W

Artikel 3.4

Elektriciteitsproductie-eenheden kleiner dan 800 W voldoen aan de in deze paragraaf gestelde voorwaarden.

Artikel 3.5

Het parallel schakelen van de elektriciteitsproductie-eenheid dient automatisch te verlopen.

Artikel 3.6

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.27 mag de arbeidsfactor in het overdrachtspunt van een aansluiting waarachter zich een elektriciteitsproductie-eenheid bevindt, liggen tussen 0,9 capacitief en 0,9 inductief.

Artikel 3.7

  • 1 In afwijking van artikel 2.16, tweede lid, is het niet nodig de netbeheerder vooraf tijdig op de hoogte te brengen van het voornemen tot invoeding, indien sprake is van een elektriciteitsproductie-eenheid gebruik makend van warmtekrachtkoppeling die rechtstreeks of als onderdeel van een elektrische installatie wordt aangesloten op een laagspanningsnet. In dat geval informeert de aangeslotene de netbeheerder binnen een maand na de inbedrijfname van de elektriciteitsproductie-eenheid.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde afwijking is niet van toepassing indien sprake is van het op projectmatige basis gepland installeren van meerdere elektriciteitsproductie-eenheden gebruik makend van warmtekrachtkoppeling binnen een deelnet.

Artikel 3.8

  • 1 De beveiligingen van de elektriciteitsproductie-eenheid zijn selectief ten opzichte van de beveiligingen in het net van de netbeheerder. De netbeheerder kan verlangen dat hiervan een berekening wordt gemaakt.

  • 2 De beveiliging van de elektriciteitsproductie-eenheid is in ieder geval voorzien van:

    • a. een onderspanningsbeveiliging met een aanspreeksnelheid van 2 seconden bij 80% van de nominale spanning;

    • b. een overspanningsbeveiliging met een aanspreeksnelheid van 2 seconden bij 110% van de nominale spanning;

    • c. een frequentiebeveiliging met een aanspreeksnelheid van 2 seconden bij 47,5 en 51,5 Hz.

  • 3 De installatie met een synchrone elektriciteitsproductie-eenheid is voorzien van een inrichting die binnen 0,2 seconden een scheiding met het net bewerkstelligt in geval de netspanning in één of meer fasen daalt tot 70% van de nominale waarde, tenzij uit een berekening blijkt dat een snellere uitschakeling noodzakelijk is.

Artikel 3.9

  • 1 Het sterpunt van een elektriciteitsproductie-eenheid die zowel in eilandbedrijf als in parallelbedrijf kan functioneren, is deugdelijk geaard.

  • 2 Maatregelen bij een elektriciteitsproductie-eenheid worden in ieder geval genomen in geval door harmonischen in de installatie de grootte van de nulleiderstroom in dezelfde orde van grootte als die van de fasestroom zal komen.

Artikel 3.10

  • 1 Bij een synchrone elektriciteitsproductie-eenheid die slechts enkele malen per dag start, respectievelijk parallel schakelt, wordt de aanloopstroom zodanig beperkt dat de spanningsdaling in het net, ter plaatse van de meest nabij gesitueerde aangeslotene, ten hoogste 5% bedraagt.

  • 2 De (niet-)synchrone elektriciteitsproductie-eenheid vertoont een stabiel gedrag. Als een plotselinge verandering van het mechanische aandrijfkoppel optreedt, vinden geen ontoelaatbare elektrische slingeringen plaats.

  • 3 De aandrijvende machine van een synchrone elektriciteitsproductie-eenheid vertoont een rustig gedrag.

  • 4 In ieder geval wanneer meer dan één synchrone elektriciteitsproductie-eenheid op een beperkt gedeelte van het net parallel draaien, gaat de netbeheerder op basis van berekeningen na of en zo ja welke maatregelen nodig zijn teneinde de bijdrage van een synchrone elektriciteitsproductie-eenheid aan het kortsluitvermogen op het net waarop zij is aangesloten tot een minimum te beperken.

  • 5 Wanneer bij een synchrone elektriciteitsproductie-eenheid compensatiecondensatoren worden toegepast, wordt de omvang daarvan, en het aantal stappen waarin deze worden geschakeld, in overleg met de beheerder van de elektriciteitsproductie-eenheid door de netbeheerder bepaald.

  • 6 De synchrone elektriciteitsproductie-eenheid is voorzien van een inrichting die na het wegvallen van de netspanning de synchrone elektriciteitsproductie-eenheid uitschakelt. Na uitschakeling mag de synchrone elektriciteitsproductie-eenheid direct weer worden ingeschakeld.

  • 7 De synchrone elektriciteitsproductie-eenheid voldoet ten aanzien van het veroorzaken van harmonische stromen aan de in NEN-EN 60034-1:2004: ‘Roterende elektrische machines – Deel 1: Kengegevens en eigenschappen’ gestelde grenzen.

Artikel 3.11

  • 1 Wanneer bij een door middel van vermogenselektronica gekoppelde elektriciteitsproductie-eenheid compensatiecondensatoren worden toegepast, wordt de omvang daarvan, en het aantal stappen waarin deze worden geschakeld, in overleg met de beheerder van de elektriciteitsproductie-eenheid door de netbeheerder bepaald.

  • 2 Een door middel van vermogenselektronica gekoppelde elektriciteitsproductie-eenheid mag, indien de netspanning buiten de gestelde grenzen genoemd in artikel 3.8, tweede lid, komt, zich van het net vrijschakelen. Na uitschakeling mag de door middel van vermogenselektronica gekoppelde elektriciteitsproductie-eenheid direct weer inschakelen.

§ 3.4. Aansluitvoorwaarden voor elektriciteitsproductie-eenheden van het type A als bedoeld in artikel 5 van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG)

Artikel 3.12

  • 1 Elektriciteitsproductie-eenheden van het type A voldoen aan de in deze paragraaf gestelde voorwaarden.

  • 2 Elektriciteitsproductie-eenheden van het type A, kleiner dan 11 kW, aangesloten op een laagspanningsnet, voldoen tevens aan de in paragraaf 3.3 gestelde voorwaarden, met uitzondering van artikel 3.5.

  • 3 Elektriciteitsproductie-eenheden van het type A groter dan of gelijk aan 11 kW, aangesloten op een laagspanningsnet, voldoen tevens aan de in paragraaf 3.3 gestelde voorwaarden, met uitzondering van de artikelen 3.5, 3.7 en 3.11, tweede lid.

Artikel 3.13

  • 1 De elektriciteitsproductie-eenheid is in staat om op het net aangesloten en in bedrijf te blijven binnen de volgende frequentiebanden en tijdsperiodes, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel i, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG):

    • a. in de frequentieband van 47,5 Hz tot 48,5 Hz gedurende 30 minuten;

    • b. in de frequentieband van 48,5 Hz tot 49,0 Hz gedurende 30 minuten;

    • c. in de frequentieband van 49,0 Hz tot 51,0 Hz gedurende onbeperkte tijd;

    • d. in de frequentieband van 51,0 Hz tot 51,5 Hz gedurende 30 minuten.

  • 2 Voor de frequentiegradiënt van elektriciteitsproductie-eenheden als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel b, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) gelden de volgende drempelwaarden:

    • a. 1 Hertz per seconde gedurende een voortschrijdend tijdsvenster van 500 milliseconden in het geval er sprake is van een synchrone elektriciteitsproductie-eenheid;

    • b. In afwijking van a. kan in overleg met de netbeheerder de drempelwaarde van de frequentiegradiënt voor een synchrone elektriciteitsproductie-eenheid lager worden vastgesteld;

    • c. 2 Hertz per seconde gedurende een voortschrijdend tijdsvenster van 500 milliseconden in het geval er sprake is van een power park module.

  • 3 Indien een elektriciteitsproductie-eenheid geïntegreerd is in een industrieel productieproces, met dien verstande dat het afgegeven vermogen niet kan worden gewijzigd zonder verstoring van het productieproces, is het toegestaan om de activering van de FSM te relateren aan het in het (de) overdrachtspunt(en) van de aansluiting resulterende vermogen.

  • 4 De elektriciteitsproductie-eenheid is voor de gelimiteerde frequentiegevoelige modus – overfrequentie (LFSM-O) in staat om de levering van de frequentierespons te activeren, als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), waarbij:

    • a. de frequentiedrempelwaarde instelbaar is tussen 50,2 Hz en 50,5 Hz (inclusief);

    • b. de instelling van de frequentiedrempelwaarde 50,2 Hz is;

    • c. de statiek instelbaar is tussen 4% en 12%;

    • d. de default instelling van de statiek 5% is;

    • e. de elektriciteitsproductie-eenheid bij het bereiken van het minimumregelniveau op dit niveau in bedrijf blijft;

    • f. in geval van een power park module is Pref, als bedoeld in figuur 1 van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), gelijk aan het feitelijk gegenereerde werkzame vermogen op het moment dat de drempelwaarde van de LFSM-O is bereikt.

  • 5 Indien de technische mogelijkheden van de elektriciteitsproductie-eenheid daartoe aanleiding geven, wordt het toestaan van reductie van het werkzame vermogen beneden een frequentie van 49,5 Hz met een gradiënt van 10% van de maximale capaciteit bij 50 Hz per frequentiedaling met 1 Hz, als bedoeld in artikel 13, vierde en vijfde lid, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 6 Indien de netbeheerder eisen stelt aan de apparatuur waarmee het werkzaam uitgangsvermogen van een elektriciteitsproductie-eenheid op afstand binnen vijf seconden naar nul kan worden gereduceerd, als bedoeld in artikel 13, zesde lid, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), maakt hij deze eisen openbaar door publicatie op zijn website.

  • 7 De elektriciteitsproductie-eenheid is in staat om automatisch aan het net te koppelen, als bedoeld in artikel 13, zevende lid, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), indien:

    • a. de spanning groter is dan of gelijk aan 0,90 pu en kleiner dan of gelijk aan 1,10 pu;

    • b. de frequentie groter is dan of gelijk aan 49,9 Hz en kleiner dan of gelijk aan 50,1 Hz;

    • c. de minimum tijd dat de spanning en de frequentie zich binnen de in de onderdelen a en b genoemde bereiken bevinden 60 seconden is;

    • d. de maximum gradiënt van het werkzaam vermogen 20% is van de maximumcapaciteit per minuut.

Artikel 3.14

  • 1 Een elektriciteitsproductie-eenheid met een maximumcapaciteit groter dan 11 kW, aangesloten op een laagspanningsnet, is in ieder geval voorzien van:

    • a. een meetinrichting voor de afgegeven stroom;

    • b. een signalering of de elektriciteitsproductie-eenheid al dan niet parallel is geschakeld met het net.

  • 2 De beveiliging van de elektriciteitsproductie-eenheid met een maximumcapaciteit groter dan 11 kW, aangesloten op een laagspanningsnet, is in ieder geval op drie fasen voorzien van:

    • a. een onderspanningsbeveiliging met een aanspreeksnelheid van 2 seconden bij 80% van de nominale spanning én van 0,2 seconden bij 70% van de nominale spanning;

    • b. een overspanningsbeveiliging met een aanspreeksnelheid van 2 seconden bij 110% van de nominale spanning;

    • c. een maximum-stroomtijdbeveiliging; bij een vermogenselektronische omzetter een overbelastingsbeveiliging;

    • d. een frequentiebeveiliging met een aanspreeksnelheid van 2 seconden bij 47,5 en 51,5 Hz; deze beveiliging mag éénfasig zijn.

  • 3 Bij een door middel van vermogenselektronica gekoppelde elektriciteitsproductie-eenheid met een maximumcapaciteit groter dan 11 kW, aangesloten op een laagspanningsnet, mag parallelschakeling eerst enkele minuten nadat de netspanning weer aanwezig is, plaatsvinden.

Artikel 3.15

  • 1 In afwijking van het bepaalde in artikel 2.27 mag de arbeidsfactor van een elektriciteitsproductie-eenheid, aangesloten op een middenspanningsnet of hoogspanningsnet met een spanningsniveau kleiner dan 110 kV, in het overdrachtspunt liggen tussen 0,98 capacitief en 0,98 inductief.

  • 2 De elektriciteitsproductie-eenheid, die is aangesloten op een midden- of hoogspanningsnet, is voorzien van een bedrijfsmeting.

  • 3 De vereiste nauwkeurigheid van de in het tweede lid bedoelde metingen is klasse 2, tenzij anders met de netbeheerder is overeengekomen.

  • 4 De beveiligingen van de elektriciteitsproductie-eenheid aangesloten op een midden- of hoogspanningsnet, zijn selectief ten opzichte van de beveiligingen in het net van de netbeheerder. De aangeslotene draagt zorg en is verantwoordelijk voor adequate beveiligingen van de elektriciteitsproductie-eenheid tegen zowel storingen die ontstaan in het net als extreme afwijkingen van spanning en frequentie. De netbeheerder kan verlangen dat hiervan een berekening wordt gemaakt.

  • 5 De elektriciteitsproductie-eenheid aangesloten op een midden- of hoogspanningsnet, is voorzien van en wordt bedreven met een instelbare automatische spanningsregeling. De netbeheerder kan op basis van de lokale situatie voor een elektriciteitsproductie-eenheid een arbeidsfactor-regeling eisen of toestaan.

  • 6 De elektriciteitsproductie-eenheid, aangesloten op een middenspanningsnet of op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau kleiner dan 110 kV, dient bij verlaagde netspanning de maximaal beschikbare hoeveelheid blindvermogen te kunnen leveren, gedurende de volgende tijdsperioden:

    • a. onbeperkt bij een verlaagde netspanning kleiner dan of gelijk aan Un en groter dan of gelijk aan 0,95 Un;

    • b. 15 minuten bij een verlaagde netspanning kleiner dan 0,95 Un en groter dan of gelijk aan 0,85 Un.

  • 7 De behandeling van het sterpunt van de elektriciteitsproductie-eenheid, aangesloten op een midden- of hoogspanningsnet, wordt bepaald door de netbeheerder in overleg met de beheerder van de elektriciteitsproductie-eenheid.

  • 8 In overleg met de netbeheerder gaat de aangeslotene door berekeningen na of en zo ja door welke maatregelen, de bijdrage aan het kortsluitvermogen door de elektriciteitsproductie-eenheid, aangesloten op een midden- of hoogspanningsnet, redelijkerwijs kan worden beperkt.

  • 9 De elektriciteitsproductie-eenheid, aangesloten op een middenspanningsnet of op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau kleiner dan 110 kV is, in aanvulling op artikel 3.13, eerste lid, en artikel 3.13, zevende lid, in staat om op het net aangesloten en in bedrijf te blijven:

    • a. gedurende 20 minuten bij een spanning op het overdrachtspunt tussen 0,85 pu en 0,90 pu, waarbij, onverminderd het zesde lid, onderdeel b, geldt dat het werkzame vermogen mag worden gereduceerd tot 80% van de maximum capaciteit;

    • b. overeenkomstig de in artikel 3.13, eerste lid, genoemde perioden

      • 1°. bij een spanning op het overdrachtspunt binnen de spanningsband tussen 0,9 pu en 1,1 pu voor een frequentiebereik van 50 tot 51,5 Hz

      • 2°. bij een spanning op het overdrachtspunt binnen de spanningsband die lineair verloopt van 0,9 pu en 1,01 pu bij 47,5 Hz tot 0,9 en 1,1 pu bij 50 Hz

  • 10 De elektriciteitsproductie-eenheid, aangesloten op een middenspanningsnet of op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau kleiner dan 110 kV is op grond van het negende lid en op grond van artikel 3.13, eerste lid in staat aangesloten en in bedrijf te blijven binnen de in onderstaand diagram weergegeven tijdsperioden, frequentiebereiken en spanningsbanden.

    Bijlage 264651.png
  • 11 Indien artikel 3.13, eerste lid, een kortere tijdsperiode toestaat dan het negende en tiende lid, prevaleert artikel 3.13, eerste lid.

  • 12 Indien het negende en tiende lid een kortere tijdsperiode toestaat dan artikel 3.13, eerste lid, prevaleert het negende lid.

§ 3.5. Aansluitvoorwaarden voor elektriciteitsproductie-eenheden van het type B als bedoeld in artikel 5 van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG)

Artikel 3.16

  • 1 Elektriciteitsproductie-eenheden van het type B voldoen aan de in deze paragraaf gestelde voorwaarden.

  • 2 Elektriciteitsproductie-eenheden van het type B voldoen tevens aan de in paragraaf 3.4 gestelde voorwaarden, met uitzondering van artikel 3.14.

Artikel 3.17

  • 1 Indien de netbeheerder eisen stelt aan de extra apparatuur waarmee het werkzaam uitgangsvermogen van een elektriciteitsproductie-eenheid op afstand te sturen is, als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), maakt hij deze eisen openbaar door publicatie op zijn website.

  • 2 De parameters voor de fault-ride-through-capaciteit van de synchrone elektriciteitsproductie-eenheid, als bedoeld in artikel 14, derde lid, onderdeel a, subonderdeel i en in tabel 3.1 van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), zijn als volgt:

    • a. de spanningsparameters:

      • 1°. Uret is 0,05 pu;

      • 2°. Uclear is 0,70 pu;

      • 3°. Urec1 is Uclear;

      • 4°. Urec2 is 0,85 pu;

    • b. de tijdsparameters:

      • 1°. tclear is 0,15 s;

      • 2°. trec1 is tclear;

      • 3°. trec2 is trec1;

      • 4°. trec3 is 1,5 s.

  • 3 De parameters voor de fault-ride-through-capaciteit van de power park module, als bedoeld in artikel 14, derde lid, onderdeel a, subonderdeel i, en tabel 3.2 van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), zijn als volgt:

    • a. de spanningsparameters:

      • 1°. Uret is 0,05 pu;

      • 2°. Uclear is Uret;

      • 3°. Urec1 is Uclear;

      • 4°. Urec2 is 0,85 pu;

    • b. de tijdsparameters:

      • 1°. tclear is 0,25 s;

      • 2°. trec1 is tclear;

      • 3°. trec2 is trec1;

      • 4°. trec3 is 3,0 s.

  • 4 De condities voor de berekening van het minimum kortsluitvermogen op het overdrachtspunt van een aansluiting voorafgaand aan een storing, als bedoeld in artikel 14, derde lid, onderdeel a, subonderdeel iv, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), zijn:

    • a. dat van het minimum kortsluitvermogen wordt verondersteld dat het de helft van het maximum kortsluitvermogen bedraagt;

    • b. dat het maximum kortsluitvermogen wordt berekend op basis van de netconfiguratie, waarbij rekening wordt gehouden met de kortsluitbijdrage van alle op het desbetreffende net aangesloten elektriciteitsproductie-eenheden en met de kortsluitbijdrage van aangrenzende netten.

  • 5 Het bedrijfspunt van de elektriciteitsproductie-eenheid voor het bepalen van de fault-ride-through, als bedoeld in artikel 14, derde lid, onderdeel a, subonderdeel iv, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), is het punt dat wordt gekarakteriseerd door:

    • a. nominaal werkzaam vermogen;

    • b. blindvermogensuitwisseling van 0 Mvar; en

    • c. nominale spanning op het overdrachtspunt van de aansluiting.

  • 6 Voor het minimum kortsluitvermogen op het overdrachtspunt van de aansluiting na de storing, als bedoeld in artikel 14, derde lid, onderdeel a, subonderdeel iv, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), wordt dezelfde waarde genomen als bepaald in het vierde lid voor de situatie voorafgaand aan de storing.

  • 7 De fault-ride-through-capaciteit in het geval van asymmetrische storingen, als bedoeld in artikel 14, derde lid, onderdeel b, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), is identiek aan de fault-ride-through-capaciteit bij symmetrische storingen.

  • 8 De elektriciteitsproductie-eenheid is in staat om na een storing aan het net te koppelen, als bedoeld in artikel 14, vierde lid, onderdeel a, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), indien:

    • a. de spanning groter is dan of gelijk aan 0,90 pu en kleiner dan of gelijk aan 1,10 pu;

    • b. de frequentie groter is dan of gelijk aan 47,5 Hz en kleiner dan of gelijk aan 51,0 Hz indien de koppeling handmatig plaatsvindt;

    • c. de frequentie groter is dan of gelijk aan 49,9 Hz en kleiner dan of gelijk aan 50,1 Hz indien de koppeling automatisch plaatsvindt;

    • d. de tijd dat de spanning en de frequentie zich beide gelijktijdig en ononderbroken binnen de in de onderdelen a en b genoemde bereiken bevinden tenminste 60 seconden is

    • e. de maximum gradiënt van het werkzaam vermogen 20% is van de maximumcapaciteit per minuut.

  • 9 De tussen de netbeheerder en de aangeslotene overeengekomen functionaliteiten van de besturingssystemen en instellingen en de wijzigingen daarop van de verschillende regelapparatuur van de elektriciteitsproductie-eenheid die vereist zijn voor de stabiliteit van het landelijk hoogspanningsnet en voor het nemen van noodmaatregelen, als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, onderdeel a, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), worden vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 10 Ten aanzien van de beveiliging van de elektriciteitsproductie-eenheid en overige onderdelen van de elektrische installatie, als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, onderdeel b, subonderdeel i, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), is artikel 2.13 van overeenkomstige toepassing.

  • 11 Indien de netbeheerder specificaties voorschrijft voor het uitwisselen van informatie tussen de elektriciteitsproductie-installatie en de netbeheerder als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, onderdeel d, subonderdeel i, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), maakt hij deze eisen openbaar door publicatie op zijn website.

Artikel 3.18

  • 1 De synchrone productie-eenheid is in staat bij variërende spanning maximaal een hoeveelheid blindvermogen te leveren dat gekenschetst wordt door een verhouding van blindvermogen tot maximumcapaciteit, als bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel a, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG):

    • a. gelijk aan 0,33 bij een spanning van 0,9 pu tot 1,05 pu; en

    • b. dat bepaald wordt door het lineaire verloop tussen respectievelijk 0,33 en 0,0 bij een spanning tussen 1,05 pu en 1,1 pu.

  • 2 De synchrone productie-eenheid is in staat bij variërende spanning maximaal blindvermogen op te nemen dat gekenschetst wordt door een verhouding van blindvermogen tot maximumcapaciteit, als bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel a, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG):

    • a. gelijk aan 0,33 bij een spanning van 0,95 pu tot 1,1 pu; en

    • b. dat bepaald wordt door het lineaire verloop tussen respectievelijk 0,0 en 0,33 bij een spanning tussen 0,9 en 0,95 pu.

  • 3 In aanvulling op het eerste lid is het toegestaan het werkzame vermogen, zoveel als met het oog op de begrenzing door de maximale stroom technisch nodig is, te verminderen ten gunste van het leveren van blindvermogen binnen het deel van het U-Q/Pmax-profiel dat begrensd wordt door het lineaire verloop tussen respectievelijk 0,2 en 0,33 bij een spanning tussen 0,90 pu en 0,95 pu en het profiel overeenkomstig het eerste lid.

  • 4 De synchrone productie-eenheid is op grond van het eerste tot en met het derde lid in staat blindvermogen te leveren of op te nemen binnen en inclusief de grenzen van het rood gemarkeerde U-Q/Pmax-profiel in onderstaand diagram.

    Bijlage 266731.png
  • 5 De synchrone elektriciteitsproductie-eenheid is in staat om na een storing zo snel mogelijk de hoeveelheid werkzaam vermogen van voor de storing te leveren.

Artikel 3.19

  • 1 De power park module is in staat bij variërende spanning maximaal een hoeveelheid blindvermogen te leveren dat gekenschetst wordt door een verhouding van blindvermogen tot maximumcapaciteit, als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG):

    • a. gelijk aan 0,33 bij een spanning van 0,9 pu tot 1,05 pu; en

    • b. dat bepaald wordt door het lineaire verloop tussen respectievelijk 0,33 en 0,0 bij een spanning tussen 1,05 pu en 1,1 pu.

  • 2 De power park module is in staat bij variërende spanning maximaal blindvermogen op te nemen dat gekenschetst wordt door een verhouding van blindvermogen tot maximumcapaciteit, als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG):

    • a. gelijk aan 0,33 bij een spanning van 0,95 pu tot 1,1 pu; en

    • b. dat bepaald wordt door het lineaire verloop tussen respectievelijk 0,0 en 0,33 bij een spanning tussen 0,9 en 0,95 pu.

  • 3 In aanvulling op het eerste lid is het toegestaan het werkzame vermogen, zoveel als met het oog op de begrenzing door de maximale stroom technisch nodig is, te verminderen ten gunste van het leveren van blindvermogen binnen het deel van het U-Q/Pmax-profiel dat begrensd wordt door het lineaire verloop tussen respectievelijk 0,2 en 0,33 bij een spanning tussen 0,90 pu en 0,95 pu en het profiel overeenkomstig het eerste lid.

  • 4 De power park module is op grond van het eerste tot en met het derde lid in staat blindvermogen te leveren of op te nemen binnen en inclusief de grenzen van het rood gemarkeerde U-Q/Pmax-profiel in onderstaand diagram.

    Bijlage 264265.png
  • 5 De power park module is in staat bij een werkzaam vermogen beneden de maximum capaciteit maximaal een hoeveelheid blindvermogen te leveren dat gekenschetst wordt door een verhouding van blindvermogen tot maximum capaciteit als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG):

    • a. gelijk aan 0,33 bij een werkzaam vermogen van 0,2 pu tot 1 pu; en

    • b. dat bepaald wordt door het lineaire verloop tussen respectievelijk 0,0 en 0,33 bij een werkzaam vermogen van 0,0 pu tot 0,2 pu.

  • 6 De power park module is in staat bij een werkzaam vermogen beneden de maximum capaciteit maximaal een hoeveelheid blindvermogen op te nemen dat gekenschetst wordt door een verhouding van blindvermogen tot maximum capaciteit als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG):

    • a. gelijk aan 0,33 bij een werkzaam vermogen van 0,2 pu tot 1pu; en

    • b. dat bepaald wordt door het lineaire verloop tussen respectievelijk 0,0 en 0,33 bij een werkzaam vermogen van 0,0 tot 0,2 pu.

  • 7 In aanvulling op het vijfde en zesde lid is het bij een werkzaam vermogen tussen 0,93 pu en 1,0 pu toegestaan om het werkzame vermogen zoveel als met het oog op de begrenzing door de maximale stroom technisch nodig is, te verminderen tot een werkzaam vermogen dat beschreven wordt door het lineaire verloop van Q/Pmax tussen respectievelijk 0,0 en 0,33 bij een werkzaam vermogen van 1,0 pu en 0,93 pu, ten gunste van het leveren van blindvermogen.

  • 8 In aanvulling op het vijfde en zesde lid is het toegestaan bij een uitgewisseld schijnbaar vermogen van minder dan 10% van het maximale schijnbaar vermogen het gevraagde blindvermogen te leveren of op te nemen overeenkomstig de technische mogelijkheden en met een afwijking van maximaal 10% van het maximale schijnbaar vermogen.

  • 9 De power park module is op grond van het vijfde tot en met het achtste lid in staat blindvermogen te leveren of op te nemen binnen en inclusief de grenzen van het rood gemarkeerde P-Q/Pmax-profiel in onderstaand diagram.

    Bijlage 264266.png
  • 10 De power park module is in staat snelle foutstroom op het overdrachtspunt van de aansluiting te leveren in het geval van symmetrische (driefasen) storingen als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onderdeel b, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), onder de volgende voorwaarden:

    • a. additionele blindstroominjectie wordt geactiveerd indien op de aansluitklemmen van de afzonderlijke opwekkingseenheden van de power park module één van de volgende verschijnselen plaatsvindt:

      • 1°. een afwijking van meer dan 10% van de effectieve waarde van de nominale spanning; of

      • 2°. een sprongsgewijze verandering van de momentane sinusvormige spanning vóór het optreden van de fout ter grootte van tenminste 5% van de piekwaarde van de nominale spanning;

    • b. de spanningsregeling zorgt ervoor dat de aanvoer van additionele blindstroom, afkomstig van de aansluitklemmen van de afzonderlijke opwekkingseenheden van de power park module, met minimaal 2% en maximaal 6% van de nominale stroom per procent spanningsafwijking verzekerd is;

    • c. de stijgtijd (de tijd vanaf de storingsaanvang die ervoor nodig is dat de te injecteren additionele blindstroom voor het eerst een waarde van 90% van de stabiele eindwaarde bereikt) is maximaal 30 ms; de inslingertijd (de tijd vanaf de storingsaanvang die ervoor nodig is dat de te injecteren additionele blindstroom blijvend tussen 90% en 110% van de stabiele eindwaarde is) is maximaal 60 ms;

    • d. additionele blindstroominjectie wordt geleverd met een spanningslimiet van ten minste 120% van de nominale spanning op de aansluitklemmen van de afzonderlijke opwekkingseenheden van de power park module;

    • e. de te injecteren additionele blindstroom ΔIB (gedefinieerd als het verschil van de blindstroom tijdens de storing (IB) en de blindstroom voor de storing (IB0)) is evenredig aan de spanningsafwijking als volgt: ΔIB = ((U-U0) / UN) * IN * k

      waarbij: ΔIB: additionele blindstroominjectie;

      (U-U0) / UN: relatieve spanningsafwijking in pu;

      U: spanning tijdens de storing;

      U0: spanning vóór de storing;

      UN: nominale spanning;

      IN: nominale stroom;

      k: helling voor de additionele blindstroominjectie;

    • f. het aanpassingsbereik van k is: 2 ≤ k ≤ 6;

    • g. de aanpassingsstap van k is kleiner dan of gelijk aan 0,5 pu;

    • h. de standaardwaarde van k is: 2 voor een power park module aangesloten op een net met een nominale spanning lager dan 66 kV en de standaardwaarde van k is 5 voor een power park module aangesloten op een net met een nominale spanning van 66 kV en hoger; indien een andere waarde dan de standaardwaarde wordt overeengekomen, wordt deze vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst;

    • i. in geval van wijziging van het instelpunt geeft de netbeheerder twee weken van tevoren een kennisgeving aan de aangeslotene;

    • j. de additionele blindstroominjectie mag worden beëindigd bij terugkeer van de spanningsafwijking (van een waarde van meer dan 10%) naar een waarde van minder dan 10% van de effectieve nominale waarde op de aansluitklemmen van de afzonderlijke opwekkingseenheden van de power park module of na een tijdsbestek van vijf seconden na het begin van de fout; een herhaald activeren van de additionele blindstroominjectie nadat deze vanwege het bereiken van het einde van de fout is beëindigd, moet conceptueel worden vermeden;

    • k. de te injecteren blindstroom bedraagt minimaal IN bij maximale spanningsdaling; een hogere waarde van de blindstroom dan IN wordt niet geëist;

    • l. de tolerantie voor de grootte van de blindstroominjectie bij een spanningsverlaging is bepaald door lijnen boven en onder de karakteristiek die de grootte van de additionele blindstroominjectie als functie van de spanningsverandering beschrijft, met als parameters:

      • 1°. de bovengrens voor de tolerantie is bepaald door een lijn met een hellingshoek van constante k gelijk aan de ingestelde waarde en met een verhoging van 10% ten opzichte van de lijn door de oorsprong met dezelfde hellingshoek;

      • 2°. de ondergrens voor de tolerantie is bepaald door een lijn met een hellingshoek van constante k gelijk aan de ingestelde waarde en met een verlaging van 20% ten opzichte van de lijn door de oorsprong met dezelfde hellingshoek;

    • m. bij een spanning lager dan 15% Uc is het leveren van stroom niet verplicht.

  • 11 De power park module is in staat in het geval van asymmetrische storingen de snelle foutstroom als volgt te leveren:

    • a. de eisen zoals geformuleerd in het tiende lid zijn van overeenkomstige toepassing op de normale en de inverse componenten van de spanning en op de normale en de inverse componenten van de additionele blindstroominjectie;

    • b. het aanpassingsbereik van k2 voor de inverse component van de additionele blindstroominjectie is: 2 ≤ k2 ≤ 6;

    • c. de aanpassingsstap van k2 is kleiner dan of gelijk aan 0,5 pu;

    • d. de standaardwaarde van k2 is gelijk aan k;

    • e. voor opwekkingseenheden die gebaseerd zijn op een dubbelgevoede inductiemachine wordt een specifieke instelling van k2 niet geëist;

    • f. voor de inverse component van de spanningsverandering is de additionele inverse component van de stroominjectie alleen vereist als de inverse component van de spanning voldoende groot is voor een betrouwbare fasehoekdetectie;

    • g. indien de maximale waarde van de blindstroom is bereikt, is deze naar rato van de instellingen van k en k2 verdeeld over de normale en inverse componenten van de additionele blindstroominjectie;

    • h. de tolerantie voor de grootte van de inverse component van de blindstroominjectie bij een spanningsverhoging van de inverse component is bepaald door lijnen boven en onder de karakteristiek die de grootte van de additionele blindstroominjectie als functie van de spanningsverandering beschrijft, met als parameters:

      • 1°. de bovengrens voor de tolerantie is bepaald door een lijn met een hellingshoek van constante k2 gelijk aan 6 en met een verhoging van 20% ten opzichte van de lijn door de oorsprong met de zelfde hellingshoek;

      • 2°. de ondergrens voor de tolerantie is bepaald door een lijn met een hellingshoek van constante k2 gelijk aan de ingestelde waarde en met een verlaging van 10% ten opzichte van de lijn door de oorsprong met de zelfde hellingshoek.

  • 12 Indien in overleg tussen de relevante netbeheerder en de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet overeengekomen, wordt de eis tot het leveren van snelle foutstroom door een power park module in geval van symmetrische storingen vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 13 De power park module is in staat om na een fout het werkzame vermogen zo snel mogelijk te herstellen. De minimale eisen zijn:

    • a. het herstel van het werkzame vermogen begint op een spanningsniveau van 90% van de spanning vóór de fout;

    • b. de maximale toegestane tijd voor het herstel van het werkzame vermogen is tussen 0,5 en 10 seconden;

    • c. de grootte voor het herstel van het werkzame vermogen is 90% van het vermogen vóór de fout;

    • d. de nauwkeurigheid van het herstelde werkzame vermogen is 10% van het vermogen vóór de fout.

Artikel 3.20

  • 1 Indien de elektriciteitsproductie-eenheid met een maximumcapaciteit groter dan 5 MW, aangesloten op een midden- of hoogspanningsnet, door een kortsluiting in het net van het net gescheiden wordt en de netspanning binnen 60 minuten wederkeert, is de elektriciteitsproductie eenheid binnen 30 minuten nadat de netspanning is teruggekeerd, in staat stabiel bedrijf te voeren parallel aan het net met alle generatoren in bedrijf.

  • 2 Indien de in het eerste lid genoemde periode van 30 minuten technisch niet mogelijk is, dient desbetreffende producent dit aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet toe te lichten. Tevens dient vermeld te worden aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet binnen welke tijd het in het eerste lid genoemde stabiel bedrijf in dat geval mogelijk is.

Artikel 3.21

  • 1 Indien het feitelijke gedrag van de elektriciteitsproductie-eenheid met een maximumcapaciteit groter dan 5 MW tijdens een storingssituatie daartoe aanleiding geeft, kan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aan de betrokken aangeslotene verzoeken aan te tonen dat de elektriciteitsproductie-eenheid voldoet aan de in artikel 3.20 neergelegde technische eisen.

  • 2 Indien een verzoek als bedoeld in het eerste lid is gedaan, wordt binnen twee maanden daarna aangetoond dat de elektriciteitsproductie-eenheid voldoet aan de in artikel 3.20 neergelegde technische eisen.

  • 3 Op verzoek van de aangeslotene kan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een langere termijn vaststellen dan de in het tweede lid genoemde termijn en kan hij de in het tweede lid genoemde termijn of de met toepassing van dit artikel vastgestelde langere termijn verlengen.

Artikel 3.22

  • 1 De beproevingen waarmee aan een verzoek als bedoeld in artikel 3.21, eerste lid, kan worden voldaan, de wijze van uitvoering daarvan alsmede de wijze van rapporteren over en de beoordeling door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet van de beproevingen worden gespecificeerd door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en gepubliceerd op diens website.

  • 2 Indien uit de beproevingsresultaten blijkt dat de elektriciteitsproductie-eenheid niet aan de eisen voldoet, verplicht de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de aangeslotene om maatregelen te nemen. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet stelt, na de aangeslotene daarover te hebben gehoord, een termijn voor het uitvoeren van de maatregelen vast. Nadat de maatregelen genomen zijn, wordt de beproeving herhaald.

  • 3 De in de dit artikel bedoelde beproevingen worden uitgevoerd door en op kosten van de aangeslotene.

§ 3.6. Aansluitvoorwaarden voor elektriciteitsproductie-eenheden van het type C als bedoeld in artikel 5 van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG)

Artikel 3.23

  • 1 Elektriciteitsproductie-eenheden van het type C voldoen aan de in deze paragraaf gestelde voorwaarden.

Artikel 3.24

  • 1 De elektriciteitsproductie-eenheid is in staat een referentiewaarde van het werkzaam vermogen te ontvangen en te volgen op aangeven van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden als bedoeld in artikel 15, tweede lid, onderdeel a, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG):

    • a. Het regelbereik ligt tussen het technisch minimum vermogen en het actuele maximum vermogen, tenzij anders overeengekomen is door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de aangeslotene.

    • b. De tijdsperiode, waarbinnen de aangepaste referentiewaarde voor het werkzaam vermogen moet worden bereikt, wordt vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst.

    • c. De tolerantie voor de nieuwe referentiewaarde bedraagt 2% van de maximumcapaciteit.

  • 2 Onverminderd artikel 3.13, vijfde lid, is de elektriciteitsproductie-eenheid in staat voor de gelimiteerde frequentiegevoelige modus – onderfrequentie (LFSM-U) de levering van de frequentierespons voor het werkzaam vermogen te activeren overeenkomstig de volgende parameters, als bedoeld in artikel 15, tweede lid, onderdeel c, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG):

    • a. de frequentiedrempelwaarde is instelbaar tussen 49,5 en 49,8 Hz;

    • b. de instelling van de frequentiedrempelwaarde is: 49,8 Hz;

    • c. de statiek is instelbaar tussen 4 en 12%;

    • d. de default instelling van de statiek is: 5%;

    • e. in geval van een power park module is Pref, als bedoeld in figuur 4 van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) gelijk aan het feitelijk gegenereerde werkzame vermogen op het moment dat de drempelwaarde van de LFSM-U is bereikt.

  • 3 De elektriciteitsproductie-eenheid is in staat, wanneer de frequentiegevoelige modus (FSM) in bedrijf is, de frequentierespons voor het werkzaam vermogen te leveren, als bedoeld in artikel 15, tweede lid, onderdeel d, subonderdeel i, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), overeenkomstig de volgende parameters:

    • a. het bereik van het werkzaam vermogen in verhouding tot de maximumcapaciteit: range is: 1,5% – 10%;

    • b. de ongevoeligheid van de frequentierespons is: 10 mHz;

    • c. de dode band van de frequentierespons is instelbaar tussen 0 en 500 mHz;

    • d. de statiek is instelbaar tussen 4% en 12%;

    • e. in geval van een power park module is Pref, als bedoeld in figuur 5 van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) gelijk aan het feitelijk gegenereerde werkzame vermogen op het moment dat de drempelwaarde van de FSM is bereikt.

  • 4 De elektriciteitsproductie-eenheid is in staat de volledige frequentierespons te leveren, als bedoeld in artikel 15, tweede lid, onderdeel d, subonderdeel iii, en tabel 5 van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), overeenkomstig de volgende parameters:

    • a. het bereik van het werkzaam vermogen in verhouding tot de maximumcapaciteit ligt tussen de 1,5% en 10%; de waarde van het bereik wordt per elektriciteitsproductie-eenheid vastgelegd in de overeenkomst voor de levering van de balanceringscapaciteit FCR voor het FCP;

    • b. de maximaal toegestane tijd t2 voor elektriciteitsproductie-eenheden is: 30 seconden.

  • 5 De elektriciteitsproductie-eenheid is in staat om, na activering van de FSM een volledige frequentierespons te leveren gedurende ten minste 15 minuten, als bedoeld in artikel 15, tweede lid, onderdeel d, subonderdeel v, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG).

  • 6 De elektriciteitsproductie-eenheid heeft functionaliteiten, als bedoeld in artikel 15, tweede lid, onderdeel e van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), die voldoen aan de specificaties van de artikelen 158 en 159 van de Verordening (EU) 2017/1485 (GL SO).

  • 7 De elektriciteitsproductie-eenheid is in staat automatisch te ontkoppelen indien de spanning op het overdrachtspunt van de aansluiting kleiner is dan 0,85 pu of groter dan 1,15 pu. De instelling, waarbij automatische ontkoppeling plaatsvindt, kan door de aangeslotene worden bepaald, mits deze instelling niet conflicteert met de eisen uit de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) met betrekking tot bedrijfsperiodes voor spanningen en met betrekking tot fault-ride-trough capaciteit.

  • 8 De elektriciteitsproductie-eenheid met black-start-capaciteit is in staat om vanuit stilstand op te starten overeenkomstig de door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet vastgestelde en gepubliceerde specificaties, als bedoeld in artikel 15, vijfde lid, onderdeel a, subonderdeel iii, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG).

  • 9 De elektriciteitsproductie-eenheid met black-start-capaciteit is in staat tot synchronisatie overeenkomstig de door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet vastgestelde en gepubliceerde specificaties, als bedoeld in artikel 15, vijfde lid, onderdeel a, subonderdeel iv, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG).

  • 10 De elektriciteitsproductie-eenheid is in staat zich automatisch van het net te ontkoppelen in geval van verlies van rotorhoekstabiliteit of verlies van besturing, als bedoeld in artikel 15, zesde lid, onderdeel a, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG). De criteria hiervoor worden opgenomen in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 11 Indien van toepassing leggen de aangeslotene en de netbeheerder de instellingen van de storingsregistratieapparatuur, inclusief de startcriteria en bemonsteringsfrequenties, als bedoeld in artikel 15, zesde lid, onderdeel b, subonderdeel ii, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 12 De aangeslotene en de netbeheerder leggen een startcriterium voor de oscillatie, als bedoeld in artikel 15, zesde lid, onderdeel b, subonderdeel iii, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 13 De aangeslotene en de netbeheerder leggen, in overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, de communicatieprotocollen voor geregistreerde gegevens vast in de aansluit- en transportovereenkomst als bedoeld in artikel 15, zesde lid, onderdeel b, subonderdeel iv, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG).

  • 14 Indien van toepassing leggen de aangeslotene en de netbeheerder de installatie van apparatuur voor bedrijfsvoering en veiligheid van het systeem vast in de aansluit- en transportovereenkomst, als bedoeld in artikel 15, zesde lid, onderdeel d, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG).

  • 15 Zoals bedoeld in artikel 15, zesde lid, onderdeel e, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) is:

    • a. het minimum van de op- en afregelsnelheid van het werkzame vermogen 1% van de maximumcapaciteit per minuut;

    • b. het maximum van de regelsnelheid van het werkzame vermogen 20% van de maximumcapaciteit per minuut.

  • 16 De aangeslotene legt het aardingsconcept van de sterpunten aan de netzijde van de machinetransformatoren, als bedoeld in artikel 15, zesde lid, onderdeel f, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

Artikel 3.25

  • 1 De synchrone productie-eenheid is in staat bij variërende spanning maximaal een hoeveelheid blindvermogen te leveren dat gekenschetst wordt door een verhouding van blindvermogen tot maximumcapaciteit, als bedoeld in artikel 18, tweede lid, onderdeel b, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG):

    • a. gelijk aan 0,55 bij een spanning van 0,9 pu tot 1,05 pu; en

    • b. dat bepaald wordt door het lineaire verloop tussen respectievelijk 0,55 en 0,3 bij een spanning tussen 1,05 pu en 1,1 pu.

  • 2 De synchrone productie-eenheid is in staat bij variërende spanning maximaal blindvermogen op te nemen dat gekenschetst wordt door een verhouding van blindvermogen tot maximumcapaciteit, als bedoeld in artikel 18, tweede lid, onderdeel b, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG):

    • a. gelijk aan 0,4 bij een spanning van 1,0 pu tot 1,1 pu; en

    • b. dat bepaald wordt door het lineaire verloop tussen respectievelijk 0,1 en 0,4 bij een spanning tussen 0,9 en 1,0 pu.

  • 3 De synchrone productie-eenheid is op grond van het eerste tot en met het tweede lid in staat blindvermogen te leveren of op te nemen binnen en inclusief de grenzen van het rood gemarkeerde U-Q/Pmax-profiel in onderstaand diagram.

    Bijlage 266732.png
  • 4 De tijdperiode voor de synchrone elektriciteitsproductie-eenheid om over te gaan tot elk bedrijfspunt binnen zijn U-Q/Pmax-profiel, als bedoeld in artikel 18, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel iv, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), is niet meer dan 15 minuten. Afwijkingen worden overeengekomen en vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst of, waar van toepassing, in de overeenkomst voor blindvermogensuitwisseling.

  • 5 De synchrone elektriciteitsproductie-eenheid is in staat om na een storing zo snel mogelijk de hoeveelheid werkzaam vermogen van voor de storing te leveren.

Artikel 3.26

  • 1 Het U-Q/Pmax-profiel, als bedoeld in artikel 21, derde lid, onderdeel b, subonderdeel i, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), waarbinnen een power park module blindvermogen moet kunnen leveren en opnemen, is gelijk aan het U-Q/Pmax-profiel als bedoeld in artikel 3.19, eerste tot en met vierde lid.

  • 2 Het P-Q/Pmax-profiel, als bedoeld in artikel 21, derde lid, onderdeel c, subonderdeel i, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), waarbinnen een power park module blindvermogen moet kunnen leveren en opnemen, is gelijk aan het P-Q/P-max-profiel als bedoeld in artikel 3.19, vijfde tot en met negende lid.

  • 3 De tijdsperiodes voor een power park module om over te gaan tot elk bedrijfspunt binnen zijn P-Q/Pmax-profiel worden overeengekomen tussen de aangeslotene en de netbeheerder, in overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. De overeengekomen tijdsperiodes worden vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 4 Voor de power park module worden de tijden t1 (voor verandering van 90% van het blindvermogen) en t2 (voor het stabiliseren van het blindvermogen) overeengekomen tussen de netbeheerder en de aangeslotene, in overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. De waarden worden vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 5 Voor de parameters van de arbeidsfactor-regelmodus van power park modules, als bedoeld in artikel 21, derde lid, onderdeel d, subonderdeel vi, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), geldt dat:

    • a. de gewenste waarde van de arbeidsfactor overeengekomen wordt tussen de netbeheerder en de aangeslotene, in overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. De overeengekomen waarde wordt vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst;

    • b. de tolerantie van de gewenste waarde van de arbeidsfactor plus of min 0,005 is. Bij een arbeidsfactor van 1 is de tolerantie op het blindvermogen 10% van het maximale blindvermogen;

    • c. de tijdsperiode voor het bereiken van de gewenste waarde van de arbeidsfactor na een abrupte verandering van het werkzame vermogen overeengekomen wordt tussen de netbeheerder en de aangeslotene, in overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. De overeengekomen waarde wordt vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 6 In de aansluit- en transportovereenkomst is vastgelegd of automatisch blindvermogen door de power park module, als bedoeld in artikel 21, derde lid, onderdeel d, subonderdeel vii, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), wordt geleverd door middel van:

    • a. spannings-regelmodus (sub mode 1) waarbij het uitgewisselde blindvermogen zich bevindt in een overeengekomen bandbreedte, die ook wordt opgenomen in de aansluit- en transportovereenkomst;

    • b. spannings-regelmodus (sub mode 2) zonder eis ten aanzien van het uitgewisselde blindvermogen;

    • c. blindvermogen-regelmodus; of

    • d. arbeidsfactor-regelmodus.

  • 7 Welke aanvullende apparatuur vereist is om de aanpassing van de overeenkomstig het zesde lid van toepassing zijnde referentiewaarden op afstand te kunnen uitvoeren, wordt overeengekomen en vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 8 De overeenkomstig het zesde lid van toepassing zijnde referentiewaarden of gewenste waarden worden door de netbeheerder gespecificeerd en wordt via telefonisch contact of digitaal bericht ingesteld.

  • 9 Voor de power park module is de prioriteit van de bijdrage van het werkzaam vermogen dan wel het blindvermogen gedurende storingen waarbij fault-ride-through capaciteit vereist is, locatie-specifiek. Deze optie wordt overeengekomen tussen de netbeheerder en de aangeslotene, in overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, en wordt vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst.

§ 3.7. Aansluitvoorwaarden voor elektriciteitsproductie-eenheden van het type D als bedoeld in artikel 5 van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG)

Artikel 3.27

  • 1 Elektriciteitsproductie-eenheden van het type D voldoen aan de in deze paragraaf gestelde

    voorwaarden.

Artikel 3.28

  • 1 De tijdsduur van de bedrijfsperiode voor spanningen tussen 1,118 pu en 1,15 pu in netten met nominale spanning tussen 110 kV (inclusief) en 300 kV (exclusief) en voor spanningen tussen 1,05 pu en 1,10 pu in netten met nominale spanning tussen 300 kV (inclusief) en 400 kV, als bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel a, subonderdeel i, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), is 20 minuten.

  • 2 De parameters voor de fault-ride-through-capaciteit van de synchrone elektriciteitsproductie-eenheid als bedoeld in artikel 16, derde lid, onderdeel a, subonderdeel i, en tabel 7.1 van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) zijn:

    • a. de spanningsparameters:

      • 1°. Uret is 0 pu;

      • 2°. Uclear is 0,25 pu;

      • 3°. Urec1 is 0,70 pu;

      • 4°. Urec2 is 0,85 pu;

    • b. de tijdsparameters:

      • 1°. tclear is 0,25 s;

      • 2°. trec1 is 0,3 s;

      • 3°. trec2 is trec1;

      • 4°. trec3 is 1,5 s.

  • 3 De parameters voor de fault-ride-through-capaciteit van de power park module, als bedoeld in artikel 16, derde lid, onderdeel a, onderdeel i, en tabel 7.2 van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) zijn:

    • a. de spanningsparameters:

      • 1°. Uret is 0 pu;

      • 2°. Uclear is Uret;

      • 3°. Urec1 is Uclear;

      • 4°. Urec2 is 0,85 pu;

    • b. de tijdsparameters:

      • 1°. tclear is 0,25 s;

      • 2°. trec1 is tclear;

      • 3°. trec2 is trec1;

      • 4°. trec3 is 3,0 s.

  • 4 Indien de elektriciteitsproductie-eenheid redelijkerwijs niet aan de parameter tclear van de fault-ride-through curve kan voldoen, wordt in overleg tussen de aangeslotene en de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, rekening houdend met de kritische kortsluittijd, de waarde van tclearvastgesteld en gespecificeerd. Deze waarde wordt opgenomen in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 5 De fault-ride-through-capaciteit in het geval van asymmetrische storingen, als bedoeld in artikel 16, derde lid, onderdeel c, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), is identiek aan de fault-ride-through bij symmetrische storingen.

  • 6 De aangeslotene en de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bereiken overeenstemming over de instellingen van de synchronisatieapparatuur, als bedoeld in artikel 16, vierde lid, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG). De overeenstemming wordt vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 7 De combinatie van spanningseisen als bedoeld in het eerste lid en de frequentie-eisen als bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, gelden bij een spanningsgradiënt van maximaal 0,05 pu/min en een frequentiegradiënt van maximaal 0,5%/min.

Artikel 3.29

  • 1 De synchrone elektriciteitsproductie-eenheid aangesloten op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau lager dan 300kV is in staat blindvermogen te leveren, als bedoeld in artikel 18, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel i, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), overeenkomstig artikel 3.18, eerste en tweede lid.

  • 2 De synchrone elektriciteitsproductie-eenheid aangesloten op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau gelijk aan of groter dan 300kV is in staat bij variërende spanning maximaal een hoeveelheid blindvermogen te leveren dat gekenschetst wordt door een verhouding van blindvermogen tot maximumcapaciteit, als bedoeld in artikel 18, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel i, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG):

    • a. gelijk aan 0,3 bij een spanning van 1,05pu;

    • b. gelijk aan 0,55 bij een spanning van 0,9 pu tot 1 pu;

    • c. dat bepaald wordt door het lineaire verloop tussen respectievelijk 0,55 en 0,3 bij een spanning van 1 pu tot 1,05 pu.

  • 3 De synchrone elektriciteitsproductie-eenheid aangesloten op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau gelijk aan of groter dan 300kV is in staat bij variërende spanning maximaal een hoeveelheid blindvermogen op te nemen dat gekenschetst wordt door een verhouding van blindvermogen tot maximumcapaciteit, als bedoeld in artikel 18, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel i, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG):

    • a. gelijk aan 0,1 bij een spanning van 0,9 pu;

    • b. gelijk aan 0,4 bij een spanning van 1 pu tot 1,05 pu;

    • c. dat bepaald wordt door het lineaire verloop tussen respectievelijk 0,1 en 0,4 bij een spanning van 0,9 pu tot 1 pu.

  • 4 De synchrone elektriciteitsproductie-eenheid aangesloten op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau gelijk aan of groter dan 300kV is op grond van het tweede en het derde lid in staat blindvermogen te leveren of op te nemen binnen en inclusief de grenzen van het rood gemarkeerde profiel in onderstaand U-Q/Pmax-diagram:

    Bijlage 266733.png
  • 5 De tussen de aangeslotene en netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet overeengekomen parameters en instellingen van de componenten van het spanningsregel-systeem van de synchrone elektriciteitsproductie-eenheid, als bedoeld in artikel 19, tweede lid, onderdeel a, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), worden vastgelegd in een bijlage bij de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 6 De synchrone elektriciteitsproductie-eenheid die is aangesloten op netten met een spanningsniveau van 220kV en hoger worden uitgerust met een PSS-functie om vermogensoscillaties te dempen, als bedoeld in artikel 19, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel v, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG).

  • 7 De tussen de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de aangeslotene overeengekomen technische capaciteit van de elektriciteitsproductie-eenheid om bij te dragen tot de rotorhoekstabiliteit onder storingsomstandigheden, als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), worden vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst.

Artikel 3.30

  • 1 In afwijking van artikel 3.26, eerste lid, is de power park module aangesloten op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau gelijk aan of groter dan 300 kV in staat bij varierende spanning maximaal een hoeveelheid blindvermogen te leveren dat gekenschetst wordt door een verhouding van blindvermogen tot maximumcapaciteit, als bedoeld in artikel 21, derde lid, onderdeel b, subonderdeel i, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG):

    • a. gelijk aan 0,33 bij een spanning van 0,9 pu tot 1 pu; en

    • b. dat bepaald wordt door het lineaire verloop tussen respectievelijk 0,33 en 0,0 bij een spanning tussen 1 pu en 1,05 pu.

  • 2 In afwijking van artikel 3.26, eerste lid, is de power park module aangesloten op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau gelijk aan of groter dan 300 kV in staat bij variërende spanning maximaal een hoeveelheid blindvermogen op te nemen dat gekenschetst wordt door een verhouding van blindvermogen tot maximumcapaciteit, als bedoeld in artikel 21, derde lid, onderdeel b, subonderdeel i, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG):

    • a. gelijk aan 0,33 bij een spanning van 0,95 pu tot 1,05 pu; en

    • b. dat bepaald wordt door het lineaire verloop tussen respectievelijk 0,33 en 0,0 bij een spanning tussen 0,95 pu en 0,9 pu.

  • 3 In aanvulling op het eerste lid is het toegestaan het werkzame vermogen, zoveel als met het oog op de begrenzing door de maximale stroom technisch nodig is, te verminderen ten gunste van het leveren van blindvermogen binnen het deel van het U-Q/Pmax-profiel dat begrensd wordt door het lineaire verloop tussen respectievelijk 0,2 en 0,33 bij een spanning tussen 0,90 pu en 0,95 pu en het profiel overeenkomstig het eerste lid.

  • 4 In afwijking van artikel 3.26, eerste lid, is de power park module aangesloten op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau gelijk aan of groter dan 300 kV op grond van het eerste tot en met het derde lid in staat blindvermogen te leveren of op te nemen binnen en inclusief de grenzen van het rood gemarkeerde U-Q/Pmax-profiel in onderstaand diagram:

    Bijlage 264267.png
  • 5 Indien de power park module via een transformator met een onder belasting verstelbare trappenschakelaar (on-line step changer) is aangesloten op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau van 110 kV of hoger is de afwijking bedoeld in het derde lid en in artikel 3.19, derde en zevende lid, uitsluitend toegestaan gedurende de regelactie van de trappenschakelaar van de transformator.

Artikel 3.31

  • 1 De beproevingen, de wijze van uitvoering daarvan alsmede de wijze van rapporteren over en de beoordeling door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet van de beproevingen, als bedoeld in Titel IV van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) worden gespecificeerd door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en gepubliceerd op zijn website.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde beproevingen worden uitgevoerd door en op kosten van de aangeslotene.

§ 3.8. Aansluitvoorwaarden voor offshore-power park modules

Artikel 3.32

  • 1 Offshore-power park modules voldoen aan de in deze paragraaf gestelde voorwaarden.

  • 4 Offshore-power park modules voldoen tevens aan de in artikel 3.24, met uitzondering van het zevende lid, en artikel 3.26 gestelde voorwaarden.

Artikel 3.33

  • 1 De offshore-power park module, aangesloten op een spanningsniveau lager dan 300 kV is in staat aan het net gekoppeld en in bedrijf te blijven gedurende de volgende tijdsperioden, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG):

    • a. onbeperkt bij een netspanning kleiner 1,118 pu en groter dan of gelijk aan 0,9 pu;

    • b. 60 minuten bij een netspanning kleiner dan 0,9 pu en groter dan of gelijk aan 0,85 pu;

    • c. 60 minuten bij een netspanning kleiner dan 1,15 pu en groter dan of gelijk aan 1,118 pu.

  • 2 De offshore-power park module, aangesloten op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau lager dan 300 kV is in staat bij variërende spanning maximaal een hoeveelheid blindvermogen te leveren dat gekenschetst wordt door een verhouding van blindvermogen tot maximumcapaciteit, als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG)):

    • a. gelijk aan 0,1 bij een spanning van 1,06 pu;

    • b. gelijk aan 0,35 bij een spanning van 0,92 pu tot 1 pu;

    • c. dat bepaald wordt door het lineaire verloop tussen respectievelijk 0,35 en 0,0 bij een spanning van 1 pu tot 1,06 pu.

  • 3 De offshore-power park module, aangesloten op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau lager dan 300 kV is in staat bij variërende spanning maximaal een hoeveelheid blindvermogen op te nemen dat gekenschetst wordt door een verhouding van blindvermogen tot maximumcapaciteit, als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG):

    • a. gelijk aan 0,1 bij een spanning van 0,92 pu;

    • b. gelijk aan 0,4 bij een spanning van 1 pu tot 1,06 pu;

    • c. dat bepaald wordt door het lineaire verloop tussen respectievelijk 0,1 en 0,4 bij een spanning van 0,92 pu tot 1 pu.

  • 4 De offshore-power park module, aangesloten op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau lager dan 300 kV is op grond van het tweede en het derde lid in staat blindvermogen te leveren of op te nemen binnen en inclusief de grenzen van het rood gemarkeerde profiel in onderstaand U-Q/Pmax-diagram:

    Bijlage 265893.png

Artikel 3.34

  • 1 Overige eisen ten aanzien van de spanningsstabiliteit:

    • a. De voorschriften van artikel 21 van de Verordening (EU) 2016/631 verwijzen uitsluitend naar de stabiele staat van het energiesysteem en niet naar transiënte stabiliteit.

    • b. Als een offshore-power park module meer blindvermogen kan opwekken dan de minimum eisen, wordt het vermogen niet opzettelijk beperkt.

    • c. De offshore-power park module is in staat om automatisch blindvermogen te leveren in de spanningsregelmodus, blindvermogen-regelmodus of de arbeidsfactor-regelmodus.

    • d. De ingestelde punten en het verval (spannings-droop) kunnen gedurende normaal bedrijf aangepast worden.

    • e. Ingestelde puntwaarden hebben betrekking op het overdrachtspunt van de aansluiting van de offshore-power park module naar het net op zee.

    • f. De parameters voor de regelsnelheid van de blindvermogen-regelaar worden ten minste zes maanden voor het op spanning brengen in onderling overleg afgesproken tussen de netbeheerder van het net op zee en de aangeslotene, met inachtneming van de feitelijke netkarakteristieken.

    • g. De blindvermogen-regelmodus spanning leidt tot stabiel en gedempt gedrag van de spanning op het overdrachtspunt van de aansluiting van de offshore-power park module. Als de blindvermogen-regelmodus spanning is, is het mogelijk het werkpunt van de helling binnen 15 minuten aan te passen, om de uitwisseling van het blindvermogen op het overdrachtspunt van de aansluiting aan te passen.

    • h. Als de blindvermogen-regelmodus blindvermogen is, valt de aanpassing van het instelpunt binnen de definitie van frequentie en juistheid van de onshore spanningsregelaar (die het blindvermogen instelpunt op het overdrachtspunt van de aansluiting van de offshore-power park module vaststelt).

  • 2 De offshore-power park module is in staat bij een werkzaam vermogen beneden de maximumcapaciteit maximaal een hoeveelheid blindvermogen te leveren dat gekenschetst wordt door een verhouding van blindvermogen tot maximumcapaciteit als bedoeld in artikel 21, derde lid, onderdeel c, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG):

    • a. gelijk aan 0,1 bij een werkzaam vermogen van 0 tot 0,1 pu;

    • b. dat bepaald wordt door het lineaire verloop tussen respectievelijk 0,1 en 0,35 bij een werkzaam vermogen van 0,1 pu tot 0,2 pu;

    • c. gelijk aan 0,35 bij een werkzaam vermogen van 0,2 pu tot 1 pu.

  • 3 De offshore-power park module is in staat bij een werkzaam vermogen beneden de maximumcapaciteit maximaal een hoeveelheid blindvermogen op te nemen dat gekenschetst wordt door een verhouding van blindvermogen tot maximumcapaciteit als bedoeld in artikel 21, derde lid, onderdeel c, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG):

    • a. gelijk aan 0,1 bij een werkzaam vermogen van 0 tot 0,1 pu;

    • b. gelijk aan 0,4 bij een werkzaam vermogen van 0,1 pu tot 1 pu.

  • 4 De power park module is op grond van het tweede en derde lid in staat blindvermogen te leveren of op te nemen binnen en inclusief de grenzen van het rood gemarkeerde profiel in onderstaand P-Q/Pmax-diagram

    Bijlage 261830.png
  • 5 Beperking van de mogelijkheid om blindvermogen op te wekken gebaseerd op het aantal actieve opwekkingseenheden mag niet van invloed zijn op het gedrag van de blindvermogen-regelaar binnen deze beperkte mogelijkheden.

  • 6 Voor de aansluiting van de offshore-power park module op het net op zee kan, in afwijking van artikel 27 en artikel 15, vijfde lid, van de Verordening (EU) 2016/631, de netbeheerder van het net op zee met de aangeslotene overeenkomen dat een black-start-mogelijkheid niet vereist is.

  • 7 In aanvulling op de artikelen 2.14, 2.15 en 2.28 gelden voor een aansluiting van de offshore-power park module op het net op zee de volgende eisen ten aanzien van harmonische emissielimieten:

    • a. Het compatibiliteitsniveau voor de totale harmonische vervorming (THD) op een (66 kV) overdrachtspunt van een aansluiting van een offshore-power park module bedraagt:

      • 1°. THD < 5% gedurende 95% van de metingen van het tien minuten gemiddelde in een week;

      • 2°. THD < 6% gedurende 99,9% van de metingen van het tien minuten gemiddelde in een week.

    • b. Het planningsniveau voor de totale harmonische vervorming (THD) op een (66 kV) overdrachtspunt van een aansluiting van een offshore-power park module bedraagt:

      • 1°. THD < 3%, gedurende 95% van de metingen van het tien minuten gemiddelde in een week;

      • 2°. THD < 3,6%, gedurende 99,9% van de metingen van het tien minuten gemiddelde in een week.

    • c. Indien er meer dan één offshore-power park module is aangesloten op één 66 kV railsysteem, wordt het geplande emissieniveau evenredig verdeeld over de offshore-power park modules naar rato van het vermogen dat aan elke offshore-power park module is toegekend.

Artikel 3.35

Indien de lokale systeemkenmerken daartoe aanleiding geven, kunnen de netbeheerder en de aangeslotenen op een offshore-platform overeenkomen om voor alle offshore-power park modules aangesloten op dat offshore-platform af te wijken van één of meer van de in de artikelen 3.32 tot en met 3.34 bedoelde voorwaarden. In dat geval worden de afwijkende voorwaarden vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst.

Hoofdstuk 4. Aansluitvoorwaarden voor verbruiksinstallaties

§ 4.1. Nadere voorwaarden voor verbruiksinstallaties aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet

Artikel 4.1

De tijdsduur van de bedrijfsperiode voor frequenties in de band van 47,5 Hz tot 48,5 Hz en de tijdsduur van de bedrijfsperiode voor frequenties in de band van 48,5 Hz tot 49,0 Hz, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), is 30 minuten.

Artikel 4.2

  • 1 Voor verbruiksinstallaties met een nominale spanning kleiner dan 300 kV is de tijdsduur van de bedrijfsperiode voor spanningen in de band van 1,118 pu tot 1,15 pu, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), 60 minuten.

  • 2 Voor verbruiksinstallaties met een nominale spanning groter dan of gelijk aan 300 kV is de tijdsduur van de bedrijfsperiode voor spanningen in de band van 1,05 pu tot 1,10 pu, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), 60 minuten.

  • 3 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de aangeslotene die beschikt over een verbruiksinstallatie komen voorwaarden en instellingen voor automatische ontkoppeling bij specifieke spanningswaarden, als bedoeld in artikel 13, zesde lid, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), overeen en deze worden vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst.

Artikel 4.3

  • 1 De maximale kortsluitstroom, als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), wordt in de aansluit- en transportovereenkomst vastgelegd.

  • 2 In afwijking van artikel 2.13, derde lid, informeert de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de aangeslotene die beschikt over een verbruiksinstallatie en overlegt met hem voor zover van toepassing bij eerste aansluiting en bij latere wijzigingen van het net omtrent:

    • a. de minimum en maximum waarde van de kortsluitstroom, als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), tijdens de normale bedrijfstoestand;

    • b. de wijze van sterpuntsbehandeling;

    • c. de isolatiecoördinatie;

    • d. de netconfiguratie;

    • e. de bedrijfsvoering.

  • 3 De aangeslotene die beschikt over een verbruiksinstallatie specificeert de drempelwaarden, als bedoeld in artikel 14, derde, vierde, vijfde en zesde lid, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC). Deze waarden worden vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 4 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet specificeert de drempelwaarden, als bedoeld in artikel 14, achtste en negende lid, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC). Deze waarden worden vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst.

Artikel 4.4

  • 1 Indien de aangeslotene geen nadere contractuele afspraken heeft gemaakt over het uitwisselen van blindvermogen met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, varieert de arbeidsfactor, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), in afwijking van artikel 2.27, in het overdrachtspunt van de aansluiting van een verbruiksinstallatie:

    • a. zonder lokale elektriciteitsproductie tussen 0,9 (inductief) en 1.0;

    • b. met lokale elektriciteitsproductie tussen 0,9 (capacitief) en 0,9 (inductief).

  • 2 Een overeengekomen afwijking van dit blindvermogensbereik wordt vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst.

Artikel 4.5

  • 1 In afwijking van artikel 2.13 informeert de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de aangeslotene en bereikt overeenstemming met hem voor zover van toepassing bij eerste aansluiting en bij latere wijziging van het net over de beveiligingsfilosofie, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC).

  • 2 Voor zover de in het eerste lid genoemde gegevens nodig zijn voor de bedrijfsvoering van de aangeslotene, worden deze in de aansluit- en transportovereenkomst vastgelegd.

Artikel 4.6

In de aansluit- en transportovereenkomst worden concepten en instellingen van de verschillende regelingen van de verbruiksinstallatie die van belang zijn voor de systeemveiligheid, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), vastgelegd.

Artikel 4.7

  • 1 Verbruiksinstallaties aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet beschikken over de mogelijkheid tot automatische belastingafschakeling bij lage frequentie, als bedoeld in artikel 19 van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), op de wijze zoals gespecificeerd door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet op grond van de Verordening (EU) 2017/2196 (NC ER).

  • 2 Het ontkoppelsignaal voor automatische belastingafschakeling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), wordt gespecificeerd op basis van lage frequentie.

  • 3 In de aansluit- en transportovereenkomst worden de functionele mogelijkheden voor het blokkeren van de trappenschakelaar bij lage spanning, als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), opgenomen.

  • 4 In de aansluit- en transportovereenkomst worden de instellingen van synchronisatieapparaten, als bedoeld in artikel 19, vierde lid, onderdeel b, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), vastgelegd.

  • 5 In de aansluit- en transportovereenkomst worden de ontkoppelapparatuur en de vereiste tijd voor ontkoppeling op afstand, als bedoeld in artikel 19, vierde lid, onderdeel c, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), vastgelegd.

§ 4.2. Nadere voorwaarden voor verbruiksinstallaties die vraagsturing leveren aan een netbeheerder

Artikel 4.9

  • 1 De netbeheerder verstrekt desgevraagd aan een aangeslotene die beschikt over een verbruiksinstallatie die vraagsturing levert aan een netbeheerder per vraagsturingleverende verbruikseenheid een EAN-code ter identificatie van de desbetreffende vraagsturingleverende verbruikseenheid en legt deze vast in het register als bedoeld in paragraaf 13.4.

  • 2 De tijdsperiode waarbinnen de vermogensaanpassing, na instructie door de regionale netbeheerder of de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, wordt aangepast, als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel f, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), wordt vastgelegd in de overeenkomst met de aangeslotene of met de partij die vraagsturing aanbiedt namens verbruikseenheden gezamenlijk als onderdeel van een aggregatie.

  • 3 De bijzonderheden van de kennisgeving waarmee de aanpassing van de capaciteit van de vraagsturing wordt medegedeeld, als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel i, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), worden vastgelegd in de overeenkomst met de aangeslotene of met de partij die vraagsturing aanbiedt namens verbruikseenheden gezamenlijk als onderdeel van een aggregatie.

  • 4 De maximale waarde van de frequentiegradiënt waarbij niet van het net mag worden ontkoppeld, als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel k, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), is: 2 Hz/s.

Artikel 4.10

  • 1 De bandbreedte van de dode band, als bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel d, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), is 0,2 Hz hoger en lager ten opzichte van de nominale systeemfrequentie.

  • 2 De maximale frequentie-afwijking van de nominale waarde van 50,0 Hz, als bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel e, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), is 1,0 Hz voor lage frequenties en 1,5 Hz voor hoge frequenties.

  • 3 De snelle respons, als bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel g, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), is 0,5 s.

Hoofdstuk 5. Voorwaarden voor aansluiting van distributienetten en gesloten distributiesystemen

§ 5.1. Voorwaarden voor de aansluiting van een distributienet op een ander net

Artikel 5.1

  • 1 In aanvulling op de voorwaarden in de paragrafen 2.1, 2.3 en 2.5 gelden voor een aansluiting van een distributienet op een ander net de voorwaarden van deze paragraaf.

  • 2 De voorwaarden in paragraaf 4.1, met uitzondering van artikelen 4.4 en 4.5, zijn van overeenkomstige toepassing op distributienetten, als bedoeld in artikel 2, zevende lid, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC).

Artikel 5.2

  • 1 De netbeheerders bepalen in onderling overleg welke documentatie aan elkaar ter beschikking wordt gesteld.

  • 2 De netbeheerders bepalen in onderling overleg op welke wijze toegang tot elkaars terrein of installatie geregeld wordt.

Artikel 5.3

  • 1 Op het overdrachtspunt tussen twee netten wordt blindvermogen gemeten, tenzij de betrokken netbeheerders na onderling overleg anders overeenkomen.

  • 2 Indien de gekoppelde netten van verschillend spanningsniveau zijn, wordt het blindvermogen gemeten aan de laagspanningzijde van de transformator.

  • 3 Op het overdrachtspunt van twee netten van verschillend spanningsniveau is het transformatorveld voorzien van een bedrijfsmeting.

  • 4 De vereiste nauwkeurigheid van de in het eerste en derde lid bedoelde metingen is klasse 0,5 tenzij anders door de netbeheerders is overeengekomen. De nauwkeurigheid heeft betrekking op de primaire meetwaarde. De metingen van het werkzame vermogen en het blindvermogen zijn uitgevoerd met een vierleider meetsysteem met ongelijk belaste fase.

Artikel 5.4

  • 1 De netbeheerders bereiken, na onderling overleg, bij eerste aansluiting en bij latere wijziging van het net overeenstemming omtrent de toe te passen beveiligingsconcepten, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC).

  • 2 De netbeheerders stellen elkaar de uitschakelcommando’s voor het uitschakelen van de vermogenschakelaars aan weerszijden van de transformator ter beschikking. De voor het overbrengen van deze commando’s benodigde verbindingen met toebehoren zijn eigendom van de eigenaar van de transformator.

  • 3 Instellingen van de beveiligingen, het type beveiliging en de inschakelvoorwaarden worden in de aansluit- en transportovereenkomst vastgelegd.

  • 4 De eventuele regeling van de blusspoelinstelling, als bedoeld in artikel 16, vierde lid, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC) wordt door de betrokken netbeheerders in onderling overleg bepaald.

  • 5 Ter voorkoming van schade ten gevolge van bedieningsfouten worden elektrische of mechanische vergrendelingen tussen scheiders en aarders en de vermogensschakelaars aangebracht.

Artikel 5.5

In afwijking van de begripsomschrijving van ‘overdrachtspunt’ in de Begrippencode elektriciteit, bevindt het overdrachtspunt van de aansluiting van het net op zee op het landelijk hoogspanningsnet zich aan de railzijde van de railscheider(s) van het desbetreffende afgaande veld in het station van het landelijk hoogspanningsnet.

Artikel 5.6

Distributienetten, aangesloten aan het landelijk hoogspanningsnet, zijn in staat de stationaire bedrijfstoestand op het aansluitpunt in stand te houden binnen het blindvermogensbereik, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), dat gespecificeerd is als:

  • a. maximaal 48% van de maximale importcapaciteit of van de maximale exportcapaciteit, naar gelang welke het grootst is, tijdens de import van blindvermogen;

  • b. maximaal 48% van de maximale importcapaciteit of van de maximale exportcapaciteit, naar gelang welke het grootst is, tijdens de export van blindvermogen.

§ 5.2. Voorwaarden voor aansluitingen van gesloten distributiesystemen

Artikel 5.7

  • 1 In aanvulling op de voorwaarden in paragraaf 5.1 gelden voor een aansluiting van een gesloten distributiesysteem op een net de voorwaarden van deze paragraaf voor zover van toepassing op het spanningsniveau waarop het gesloten distributiesysteem aangesloten is op het net van de netbeheerder. In paragraaf 5.1 dient dan in plaats van ‘de netbeheerders’ gelezen te worden ‘de beheerder van het gesloten distributiesysteem en de netbeheerder’.

  • 2 De voorwaarden in paragraaf 4.2 zijn van overeenkomstige toepassing op gesloten distributiesystemen die vraagsturing leveren aan een netbeheerder.

Artikel 5.8

  • 2 Op een recreatienet is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.9

  • 2 Desgevraagd stelt de netbeheerder een EAN-code ter beschikking ter identificatie van de in het eerste lid bedoelde elektriciteitsproductie-installatie. De in artikel 16, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet 1998 bedoelde uitlezing van de meetinrichting kan de desbetreffende aangeslotene door de netbeheerder of door een meetverantwoordelijke laten uitvoeren.

Hoofdstuk 6. Aansluitvoorwaarden voor HVDC-systemen en DC-aangesloten power park modules

§ 6.1. Algemene eisen voor HVDC-aansluitingen

Artikel 6.1

  • 1 Het HVDC-systeem is in staat om binnen de volgende frequentiebereiken en tijdsperiodes, als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC) op het net aangesloten en in bedrijf te blijven:

    • a. in de frequentieband van 47,0 Hz tot 47,5 Hz gedurende minimaal 60 seconden;

    • b. in de frequentieband van 47,5 Hz tot 48,5 Hz gedurende minimaal 90 minuten;

    • c. in de frequentieband van 48,5 Hz tot 49,0 Hz gedurende minimaal 90 minuten;

    • d. in de frequentieband van 49,0 Hz tot 51,0 Hz gedurende onbeperkte tijd;

    • e. in de frequentieband van 51,0 Hz tot 51,5 Hz gedurende minimaal 90 minuten;

    • f. in de frequentieband van 51,5 Hz tot 52,0 Hz gedurende minimaal 15 minuten.

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de aangeslotene die beschikt over een HVDC-systeem kunnen overeenstemming bereiken over bredere frequentiebereiken of langere minimumbedrijfsperiodes dan gespecificeerd in het eerste lid en leggen deze vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 3 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de aangeslotene die beschikt over een HVDC-systeem komen de frequenties overeen waarbij het HVDC-systeem in staat is zich automatisch te ontkoppelen, als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC) en leggen deze vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

Artikel 6.2

  • 1 Voor het regelen van het werkzaam vermogen volgend op een instructie van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), geldt dat:

    • a. de minimale en maximale vermogensstap voor de aanpassing van het werkzaam vermogen respectievelijk 1 MW en twee maal de maximale HVDC-transportcapaciteit van werkzaam vermogen bedragen;

    • b. de minimale HVDC-transportcapaciteit van werkzaam vermogen, beneden welke geen transportcapaciteit vereist is, 0 MW bedraagt, tenzij anders overeengekomen op basis van technologie specifieke beperkingen. De netbeheerder legt in dat geval de waarde vast in de aansluit- en transportovereenkomst;

    • c. de maximale vertragingstijd, waarbinnen een HVDC-systeem in staat is het transport van werkzaam vermogen aan te passen na ontvangst van een verzoek, 100 ms bedraagt.

  • 2 Hoe het HVDC-systeem in staat is de invoeding van het getransporteerde werkzaam vermogen te wijzigen in het geval van storingen in één of meerdere van de verbonden AC-netten, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel b, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), wordt vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 3 Indien de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet eist dat het HVDC-systeem in staat is het getransporteerde werkzaam vermogen zo snel mogelijk om te keren, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel c, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), komt hij met de aangeslotene die beschikt over een HVDC-systeem de benodigde tijd voor deze snelle omkering overeen en legt deze vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 4 De besturingsfuncties van het HVDC-systeem zijn in staat om automatisch corrigerende maatregelen te nemen, inclusief het beëindigen van de op- en afregeling en het blokkeren van de FSM, LFSM-O, LFSM-U en frequentieregeling. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de aangeslotene die beschikt over een HVDC-systeem komen de trigger- en blokkeringscriteria, als bedoeld in artikel 13, derde lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), overeen en leggen deze vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

Artikel 6.3

  • 1 Het HVDC-systeem is in staat synthetische inertie in reactie op frequentieveranderingen te leveren, als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC).

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet specificeert op basis van de resultaten van uitgevoerde studies het principe van het regelsysteem en de prestatieparameters voor de snelle aanpassing van het werkzaam vermogen dat wordt geïnjecteerd in of onttrokken aan het hoogspanningsnet, als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), en legt deze vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 3 Deze snelle aanpassing van het werkzaam vermogen is beperkt door de maximale HVDC-transportcapaciteit van werkzaam vermogen.

Artikel 6.4

  • 1 Het HVDC-systeem is in staat, wanneer de frequentiegevoelige modus (FSM) in bedrijf is, de frequentierespons voor het werkzaam vermogen te leveren, als bedoeld in artikel 15 en Bijlage II onder A, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), overeenkomstig de volgende parameters:

    • a. de dode band van de frequentierespons is instelbaar tussen 0 en 500 mHz;

    • b. de statiek voor opregeling is instelbaar met een minimale waarde van 0,1%;

    • c. de statiek voor afregeling is instelbaar met een minimale waarde van 0,1%;

    • d. de ongevoeligheid van de frequentierespons is 10 mHz.

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de aangeslotene die beschikt over een HVDC-systeem komen de instellingen voor de dode band van de frequentierespons, de statiek voor opregeling en de statiek voor afregeling, als bedoeld in artikel 15 en Bijlage II onder A, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), overeen. De overeengekomen waarden worden vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 3 Het HVDC-systeem is in staat om, in reactie op frequentiestapveranderingen wanneer de frequentiegevoelige modus (FSM) in bedrijf is, als bedoeld in artikel 15 en Bijlage II onder A, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel ii, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), het werkzaam vermogen aan te passen op een dusdanige manier dat de initiële vertraging maximaal 0,1 s bedraagt, tenzij de aangeslotene die beschikt over het HVDC-systeem met een toereikende verklaring aantoont dat deze tijd niet korter kan. Indien de initiële vertraging langer duurt dan 0,1 s, leggen de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de aangeslotene die beschikt over het HVDC-systeem de instelling vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 4 Het HVDC-systeem is in staat om, in reactie op frequentiestapveranderingen wanneer de gelimiteerde frequentiegevoelige modus – overfrequentie (LFSM-O) in bedrijf is, als bedoeld in artikel 15 en Bijlage II onder B, eerste lid, onderdeel c, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), het werkzaam vermogen zo snel als technisch mogelijk aan te passen, met een initiële vertraging van maximaal 0,2 s en met de volledige activering binnen 2 s.

  • 5 Het HVDC-systeem is in staat om, in reactie op frequentiestapveranderingen wanneer de gelimiteerde frequentiegevoelige modus – overfrequentie (LFSM-O) in bedrijf is, als bedoeld in artikel 15 en Bijlage II onder B, tweede lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), het werkzaam vermogen aan te passen, waarbij:

    • a. de frequentiedrempelwaarde instelbaar is tussen 50,2 Hz en 50,5 Hz (inclusief);

    • b. de instelling van de frequentiedrempelwaarde 50,2 Hz is;

    • c. de statiek instelbaar is met een minimale waarde van 0,1%;

    • d. de default instelling van de statiek 5% is;

    • e. het HVDC-systeem bij het bereiken van het minimumregelniveau op dit niveau in bedrijf blijft.

  • 6 Het HVDC-systeem is in staat om, in reactie op frequentiestapveranderingen wanneer de gelimiteerde frequentiegevoelige modus – onderfrequentie (LFSM-U) in bedrijf is, als bedoeld in artikel 15 en Bijlage II onder B, eerste lid, onderdeel c, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), het werkzaam vermogen zo snel als technisch mogelijk aan te passen, met een initiële vertraging van maximaal 0,2 s en met de volledige activering binnen 2 s.

  • 7 Het HVDC-systeem is in staat om, in reactie op frequentiestapveranderingen wanneer de gelimiteerde frequentiegevoelige modus – onderfrequentie (LFSM-U) in bedrijf is, als bedoeld in artikel 15, Bijlage II onder B, tweede lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), het werkzaam vermogen aan te passen, waarbij:

    • a. de frequentiedrempelwaarde instelbaar is tussen 49,5 Hz en 49,8 Hz;

    • b. de instelling van de frequentiedrempelwaarde 49,8 Hz is;

    • c. de statiek instelbaar is met een minimale waarde van 0,1%;

    • d. de default instelling van de statiek 5% is.

Artikel 6.5

  • 1 Het HVDC-systeem is uitgerust met een onafhankelijke regelmodus, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC).

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet specificeert de eisen voor het werkingsprincipe, de bijbehorende prestatieparameters en de activeringscriteria van de frequentieregeling, als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), en legt deze vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

Artikel 6.6

De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet specificeert het maximumverlies van werkzaam vermogen, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), en legt deze vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

Artikel 6.7

  • 1 De 1 pu-referentiespanningen in het hoogspanningsnet, als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), zijn 110 kV, 150 kV, 220 kV en 400 kV.

  • 2 De tijdsduur van de bedrijfsperiode voor spanningen tussen 1,118 pu en 1,15 pu in netten met nominale spanning tussen 110 kV (inclusief) en 300 kV (exclusief), als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), is 20 minuten.

  • 3 De tijdsduur van de bedrijfsperiode voor spanningen tussen 1,05 pu en 1,0875 pu in netten met nominale spanning tussen 300 kV (inclusief) en 400 kV (inclusief), als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), is 60 minuten.

  • 4 Indien vereist om de systeemveiligheid te handhaven of te herstellen, bereiken de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de aangeslotene die beschikt over een HVDC-systeem overeenstemming over grotere spanningsbereiken of langere minimumbedrijfsperiodes dan in het tweede en derde lid zijn gespecificeerd en leggen dat vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 5 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en aangeslotene die beschikt over een HVDC-systeem bereiken overeenstemming over de voorwaarden en de instellingen voor automatische ontkoppeling, als bedoeld in artikel 18, derde lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), en leggen deze vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 6 Voor een HVDC-convertorstation, aangesloten op een net waarvan de 1 pu-referentie-AC-spanning kleiner is dan 110 kV, als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), gelden dezelfde eisen als voor een HVDC-convertorstation, aangesloten op een net waarvan de 1 pu-referentie-AC-spanning gelijk is aan 110 kV.

  • 7 Voor een HVDC-convertorstation, aangesloten op een net waarvan de 1 pu-referentie-AC-spanning groter is dan 400 kV, als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), gelden dezelfde eisen als voor een HVDC-convertorstation, aangesloten op een net waarvan de 1 pu-referentie-AC-spanning gelijk is aan 400 kV.

Artikel 6.8

  • 1 Tenzij anders overeengekomen beschikt het HVDC-systeem over de capaciteit om snelle foutstroom op het overdrachtspunt te leveren in het geval van symmetrische fouten, als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC).

  • 2 Ten aanzien van het leveren van snelle foutstroom op het overdrachtspunt van de aansluiting als bedoeld in het eerste lid, is artikel 3.19, tiende lid tot en met dertiende lid, van overeenkomstige toepassing op HVDC-converterstations, waarbij “overdrachtspunt van de aansluiting van het HVDC-converterstation” gelezen dient te worden in plaats van “aansluitklemmen van de afzonderlijke opwekkingseenheid van de power park module”.

  • 3 De netbeheerder specificeert, in overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, voor asymmetrische stroominjectie, als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), de parameters voor het normale systeem en het inverse systeem en legt deze vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

Artikel 6.9

  • 1 Het HVDC-systeem, aangesloten op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau lager dan 300 kV, is in staat bij variërende spanning maximaal een hoeveelheid blindvermogen te leveren dat gekenschetst wordt door een verhouding van blindvermogen tot maximale HVDC-transportcapaciteit van werkzaam vermogen, als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC):

    • a. gelijk aan 0,35 bij een spanning van 0,925 pu tot 1,1 pu;

    • b. gelijk aan 0,1 bij een spanning gelijk aan 1,15 pu;

    • c. dat bepaald wordt door het lineaire verloop tussen respectievelijk 0,35 en 0,1 bij een spanning tussen 1,1 pu en 1,15 pu.

  • 2 Het HVDC-systeem, aangesloten op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau lager dan 300 kV, is in staat bij variërende spanning maximaal een hoeveelheid blindvermogen op te nemen dat gekenschetst wordt door een verhouding van blindvermogen tot maximale HVDC-transportcapaciteit van werkzaam vermogen, als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC):

    • a. gelijk aan 0,4 bij een spanning van 1,025 pu tot 1,15 pu;

    • b. gelijk aan 0,1 bij een spanning van 0,925 pu;

    • c. dat bepaald wordt door het lineaire verloop tussen respectievelijk 0,1 en 0,4 bij een spanning tussen 0,925 pu en 1,025 pu.

  • 3 Een HVDC-systeem, aangesloten op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau lager dan 300 kV, is op grond van het eerste en het tweede lid in staat blindvermogen te leveren of op te nemen binnen en inclusief de grenzen van het rood gemarkeerde profiel in onderstaand U-Q/Pmax-diagram, als bedoeld in figuur 5 van bijlage IV bij artikel 20, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC).

Bijlage 263076.png
  • 4 Het HVDC-systeem aangesloten op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau gelijk aan of groter dan 300 kV is in staat bij variërende spanning maximaal een hoeveelheid blindvermogen te leveren dat gekenschetst wordt door een verhouding van blindvermogen tot maximale HVDC-transportcapaciteit van werkzaam vermogen, als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC):

    • a. gelijk aan 0,35 bij een spanning van 0,875 pu tot 1,05 pu;

    • b. gelijk aan 0,1 bij een spanning van 1,1 pu;

    • c. dat bepaald wordt door het lineaire verloop tussen respectievelijk 0,35 en 0,1 bij een spanning van 1,05 pu tot 1,1 pu.

  • 5 Het HVDC-systeem aangesloten op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau gelijk aan of groter dan 300 kV is in staat bij variërende spanning maximaal een hoeveelheid blindvermogen op te nemen dat gekenschetst wordt door een verhouding van blindvermogen tot maximale HVDC-transportcapaciteit van werkzaam vermogen, als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC):

    • a. gelijk aan 0,4 bij een spanning van 0,975 pu tot 1,1 pu;

    • b. gelijk aan 0,1 bij een spanning van 0,875 pu;

    • c. dat bepaald wordt door het lineaire verloop tussen respectievelijk 0,1 en 0,4 bij een spanning van 0,875 pu tot 0,975 pu.

  • 6 Het HVDC-systeem aangesloten op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau gelijk aan of groter dan 300kV is op grond van het vierde en het vijfde lid in staat blindvermogen te leveren of op te nemen binnen en inclusief de grenzen van het rood gemarkeerde profiel in onderstaand U-Q/Pmax-diagram, als bedoeld in figuur 5 van bijlage IV bij artikel 20, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC).

Bijlage 263079.png
  • 7 De tijdsperiodes voor het HVDC-systeem om over te gaan tot elk bedrijfspunt binnen zijn U-Q/Pmax-profiel worden overeengekomen tussen de aangeslotene die beschikt over een HVDC-systeem en de netbeheerder, in overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC). De overeengekomen tijdsperiodes worden vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst.

Artikel 6.10

  • 1 Een HVDC-convertorstation is in staat bij een werkzaam vermogen beneden de maximale HVDC-transportcapaciteit van werkzaam vermogen maximaal een hoeveelheid blindvermogen te leveren, als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC) dat gekenschetst wordt door een verhouding van blindvermogen tot maximale HVDC-transportcapaciteit van werkzaam vermogen gelijk aan 0,35.

  • 2 Een HVDC-convertorstation is in staat bij een werkzaam vermogen beneden de maximale HVDC-transportcapaciteit van werkzaam vermogen maximaal een hoeveelheid blindvermogen op te nemen als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC) dat gekenschetst wordt door een verhouding van blindvermogen tot maximale HVDC-transportcapaciteit van werkzaam vermogen gelijk aan 0,4.

  • 3 Een HVDC-convertorstation is op grond van het eerste en het tweede lid in staat blindvermogen te leveren of op te nemen binnen en inclusief de grenzen van het rood gemarkeerde profiel in onderstaand P-Q/Pmax-diagram.

    Bijlage 265043.png
  • 4 De variatie van het blindvermogen, als bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), leidt niet tot een spanningsstap in het hoogspanningsnet die groter is dan de grenswaarden voor snelle spanningsvariaties die volgen uit de bepalingen van artikel 2.40.

Artikel 6.11

  • 1 Tenzij om technologie-specifieke beperkingen anders overeengekomen, is het HVDC-convertorstation in staat om in bedrijf te zijn in de drie regelmodi, als bedoeld in artikel 22 van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), waarbij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de gewenste regelmodus vaststelt.

  • 2 Tenzij om technologie-specifieke beperkingen anders overeengekomen, is, in aanvulling op de regelmodi, genoemd in het eerste lid, een HVDC-convertorstation in staat om in bedrijf te zijn in de spanningsregelmodus, waarbij het blindvermogen zich bevindt binnen een door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet gespecificeerde bandbreedte en waarbij de referentiewaarde voor de spanning wordt afgestemd op het uitgewisselde blindvermogen, als bedoeld in artikel 3.26, zesde lid, en artikel 9.14, tweede lid.

  • 3 De dode band van de spanningsregeling, als bedoeld in artikel 22, derde lid, onderdeel b, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), kan worden aangepast in stappen van 0,5% van de 1 pu-referentiespanning.

  • 4 De waarde van het tijdsbestek t1 voor het bereiken van een verandering van 90% in geleverd blindvermogen, als bedoeld in artikel 22, derde lid, onderdeel c, subonderdeel i, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), komt de netbeheerder, in overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, overeen met de aangeslotene die beschikt over een HVDC-systeem en legt deze vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 5 De waarde van het tijdsbestek t2 voor het bereiken van een verandering van 99% in geleverd blindvermogen, als bedoeld in artikel 22, derde lid, onderdeel c, subonderdeel ii, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), binnen het bereik van 1 tot 60 s, komt de netbeheerder, in overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, overeen met de aangeslotene die beschikt over een HVDC-systeem en legt deze vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 6 De helling van de blindvermogenscomponent, als bedoeld in artikel 22, derde lid, onderdeel d, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), komt de netbeheerder, in overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, overeen met de aangeslotene die beschikt over een HVDC-systeem en legt deze vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 7 Het HVDC-systeem is in staat om de referentiewaarde voor het blindvermogen, als bedoeld in artikel 22, vierde lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), binnen het volledige bereik van het blindvermogen in te stellen, met instelstappen van maximaal 5 Mvar of 5% (naargelang wat de laagste waarde is) van het totale blindvermogen, waarbij het blindvermogen op het overdrachtspunt wordt geregeld tot een nauwkeurigheid van plus of minus 5 Mvar of plus of minus 5% (naargelang wat de laagste waarde is) van het totale blindvermogen.

  • 8 De minimale stapgrootte voor de instelling van de gewenste waarde van de arbeidsfactor, als bedoeld in artikel 22, vijfde lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC) is 0,005.

  • 9 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet specificeert de technische vereisten waar de apparatuur, als bedoeld in artikel 22, zesde lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), die vereist is om op afstand de regelmodi en de desbetreffende referentiewaarden te kunnen selecteren, aan moet voldoen en legt dit vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

Artikel 6.12

Het HVDC-systeem geeft voorrang aan de bijdrage van blindvermogen boven de bijdrage van werkzaam vermogen tijdens bedrijfsvoering bij lage of hoge spanning en bij storingen waarvoor fault-ride-through-capaciteit vereist is, als bedoeld in artikel 23 van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC).

Artikel 6.13

  • 1 In overeenstemming met artikel 24 van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC) voldoet een HVDC-systeem aan de normen voor elektromagnetische compatibiliteit, zoals opgenomen in de artikelen 2.28 en 2.40.

  • 2 In aanvulling op deze artikelen komen de netbeheerder en de aangeslotene die beschikt over een HVDC-systeem, in overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, eisen voor harmonischen overeen, en leggen deze vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

Artikel 6.14

  • 1 De parameters voor de fault-ride-through-capaciteit van het HVDC-convertorstation, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, en bijlage V, tabel 7 van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC) zijn:

    • a. de spanningsparameters:

      • 1°. Uret is 0 pu;

      • 2°. Urec1 is 0,425 pu;

      • 3°. Urec2 is 0,85 pu;

    • b. de tijdsparameters:

      • 1°. tclear is 0,25 s;

      • 2°. trec1 is 1,625 s;

      • 3°. trec2 is 3,0 s.

  • 2 Indien de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een blokkeerspanning vaststelt, als bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC):

    • a. legt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet deze blokkeerspanning vast in de aansluit- en transportovereenkomst; en

    • b. bedraagt deze blokkeerspanning 0,7 pu, tenzij anders overeengekomen.

  • 3 De fault-ride-through-capaciteit van het HVDC-convertorstation in het geval van asymmetrische storingen, als bedoeld in artikel 25, zesde lid van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), is gelijk aan de fault-ride-through-capaciteit voor symmetrische storingen.

Artikel 6.15

  • 1 De eisen voor de grootte en het tijdsprofiel voor herstel van het werkzaam vermogen van het HVDC-systeem na een storing in het wisselstroomnet, als bedoeld in artikel 26 van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC) zijn:

    • a. het herstel van het werkzame vermogen begint op een spanningsniveau van 90% van de spanning direct voorafgaande aan de storing;

    • b. de maximale toegestane tijd voor het herstel van het werkzame vermogen is 0,2 seconden, tenzij anders overeengekomen vanwege technologiespecifieke beperkingen of beperkingen aangaande operationele netwerkveiligheid van het landelijk hoogspanningsnet;

    • c. de grootte voor het herstel van het werkzame vermogen is tenminste 90% van het vermogen direct voorafgaande aan de storing;

    • d. de nauwkeurigheid van het herstelde werkzame vermogen is 10% van het vermogen direct voorafgaande aan de storing.

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet legt het tijdsprofiel voor het herstel, als bedoeld in artikel 26 van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

Artikel 6.16

Een HVDC-convertorstation is in staat om gedurende het onder spanning brengen van dat station of de synchronisatie ervan met het wisselstroomnet, dan wel gedurende de aansluiting van een onder spanning gebracht HVDC-convertorstation op een HVDC-systeem, als bedoeld in artikel 28 van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), de spanningsschommelingen te beperken tot de grenswaarden voor snelle spanningsvariaties die volgen uit artikel 2.40.

Artikel 6.17

  • 1 De studie, als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC)

    • a. omvat tenminste:

      • 1°. interactie tussen het HVDC-systeem en het wisselstroomnet;

      • 2°. interactie tussen meerdere HVDC-systemen;

      • 3°. interactie tussen het HVDC-systeem en andere actieve installaties, zoals elektriciteitsproductie-eenheden;

    • b. omvat onder andere de volgende onderzoekingsmethodes:

      • 1°. metingen of simulaties van de frequentie-afhankelijke netimpedantie;

      • 2°. bepaling van de niet-lineaire impedanties van HVDC-systemen, rekening houdend met de regelingen;

      • 3°. analyse in het frequentiedomein;

      • 4°. validering van het gedrag met behulp van een EMT-simulatie.

Artikel 6.18

  • 1 Het HVDC-systeem is in staat vermogensoscillaties met frequentie tussen 0,1 Hz en 2,0 Hz door modulatie van werkzaam vermogen en blindvermogen actief te dempen, als bedoeld in artikel 30 van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC).

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet legt de voorwaarden, die tot activering van de regelfunctie voeren en de maximale bijdrage van de regeling, als bedoeld in artikel 30 van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 3 Deze regeling kan via handbediening geactiveerd en gedeactiveerd worden.

  • 4 De instelling van deze regeling kan worden aangepast. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de aangeslotene die beschikt over een HVDC-systeem komen de aanpassingen van de instellingen van deze regeling in onderling overleg overeen.

Artikel 6.19

  • 1 De omvang van de studie naar demping van subsynchrone torsie-interactie, als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC) wordt tijdens de initiatieffase van een nieuw HVDC-systeem vastgelegd door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.

  • 2 Bij het vastleggen van de omvang van die studie wijst de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet tevens alle partijen aan die moeten deelnemen aan deze studie.

Artikel 6.20

De methode en de condities op basis waarvan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet het minimum- en maximumkortsluitvermogen bepaalt, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), zijn:

  • a. het maximumkortsluitvermogen op het overdrachtspunt van de aansluiting van het HVDC-systeem wordt berekend op basis van een volledig in bedrijf zijnd net, als bedoeld in artikel 9.12, eerste lid, onderdeel a, waarbij rekening wordt gehouden met alle voorziene relevante netaanpassingen dan wel netuitbreidingen, en de maximale kortsluitstroombijdrage van alle op het desbetreffende net aangesloten elektriciteitsproductie-eenheden en met de maximale kortsluitstroombijdrage van alle aangrenzende netten;

  • b. het minimumkortsluitvermogen vóór een storing op het overdrachtspunt van de aansluiting van het HVDC-systeem wordt berekend op basis van de netsituatie met enkelvoudige storingsreserve als bedoeld in artikel 9.12, eerste lid, onderdeel b, die resulteert in het kleinste kortsluitvermogen op het overdrachtspunt van de aansluiting en waarbij rekening wordt gehouden met alle voorziene relevante netaanpassingen dan wel netuitbreidingen, de minimale kortsluitstroombijdrage van een vooraf bepaalde minimale inzet van op het desbetreffende net aangesloten elektriciteitsproductie-eenheden, en met de minimale kortsluitstroombijdrage van alle aangrenzende netten;

  • c. het minimumkortsluitvermogen na een storing op het overdrachtspunt van de aansluiting van het HVDC-systeem wordt berekend op basis van de enkelvoudige storing in een netsituatie met enkelvoudige storingsreserve als bedoeld in artikel 9.12, eerste lid, onderdeel b, die resulteert in het kleinste kortsluitvermogen op het overdrachtspunt van de aansluiting na de storing en waarbij rekening wordt gehouden met alle voorziene relevante netaanpassingen dan wel netuitbreidingen, de minimale kortsluitstroombijdrage van elektriciteitsproductie-eenheden met een vooraf bepaalde minimum inzet en aangesloten op het desbetreffende net, en met de minimale kortsluitstroombijdrage van alle aangrenzende netten;

  • d. het HVDC-systeem ten behoeve van de berekening van het kortsluitvermogen is verondersteld te zijn uitgeschakeld.

Artikel 6.21

  • 1 Het HVDC-systeem is in staat op stabiele wijze in bedrijf te blijven na alle geplande of ongeplande wijzigingen in het HVDC-systeem of in het hoogspanningsnet, als bedoeld in artikel 33, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), na in ieder geval de volgende gebeurtenissen:

    • a. uitval en herstel van de communicatie tussen het besturingssysteem van het hoogspanningsnet en de HVDC-convertorstations van het HVDC-systeem;

    • b. geplande en ongeplande wijzigingen in de nettopologie van het HVDC-systeem of van het hoogspanningsnet;

    • c. veranderingen van de vermogensstromen in het hoogspanningsnet;

    • d. wijziging van de regelmodus van het HVDC-convertorstation;

    • e. uitval van externe optimaliserings- en regelfuncties van het HVDC-systeem.

Artikel 6.22

De netbeheerder komt, in overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de aangeslotene de beveiligingsconcepten overeen die relevant zijn voor het hoogspanningsnet en instellingen die relevant zijn voor het HVDC-systeem, als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), en legt deze vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

Artikel 6.23

De netbeheerder specificeert, in overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de methode waarop regelmodi en daarmee verband houdende referentiewaarden op afstand kunnen worden aangepast, als bedoeld in artikel 36, derde lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), en legt deze vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

Artikel 6.24

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de aangeslotene die beschikt over een HVDC-systeem komen het tijdsbestek waarbinnen het HVDC-systeem in staat is te activeren, als bedoeld in artikel 37, tweede lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), contractueel overeen.

  • 2 Het HVDC-systeem is in staat de overgang naar normale bedrijfsvoering zonder onderbreking te laten plaatsvinden.

Artikel 6.25

  • 1 De relevante netbeheerder komt met de aangeslotene die beschikt over een HVDC-convertoreenheid de hiërarchie van de automatische regeleenheden overeen, als bedoeld in artikel 51, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC) en legt die vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 2 De relevante netbeheerder komt met de aangeslotene die beschikt over een HVDC-convertoreenheid de eisen voor de kwaliteit van de signalen die de HVDC-convertoreenheid levert overeen, als bedoeld in artikel 51, vierde lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), en legt dit vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

Artikel 6.26

  • 1 De netbeheerder komt, in overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, met de aangeslotene die beschikt over een HVDC-systeem de parameters voor de kwaliteit van levering, als bedoeld in artikel 53, tweede lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), overeen en legt die vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 2 De netbeheerder komt, in overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, met de aangeslotene die beschikt over een HVDC-systeem de bijzonderheden van de storingsregistratieapparatuur, als bedoeld in artikel 53, derde lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), overeen en legt die vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 3 De netbeheerder komt, in overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, met de aangeslotene die beschikt over een HVDC-systeem de oscillatiecriteria, als bedoeld in artikel 53, vierde lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), overeen en legt die vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 4 De netbeheerder komt, in overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, met de aangeslotene die beschikt over een HVDC-systeem de communicatieprotocollen voor elektronische toegang tot gegevens, als bedoeld in artikel 53, vijfde lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), overeen en legt die vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

Artikel 6.27

  • 1 De aangeslotene die beschikt over een HVDC-systeem verstrekt simulatiemodellen, als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet voor analyse van:

    • a. normale bedrijfstoestand;

    • b. kortsluittoestand;

    • c. dynamisch gedrag;

    • d. elektromagnetische transiënten;

    • e. stationaire harmonischen;

    • f. stabiliteit bij harmonischen en resonanties.

  • 2 Naast deze modellen verstrekt de aangeslotene die beschikt over een HVDC-systeem ook een generiek RMS model voor bestudering van dynamische verschijnselen in het gehele gekoppelde transmissiesysteem. Dit model is geschikt voor uitwisseling binnen ENTSO-E verband.

  • 3 De inhoud en de opmaak van de modellen, als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), zijn zodanig dat de analyses uit het eerste lid kunnen worden uitgevoerd met de simulatieprogramma's die bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet in gebruik zijn. In de ontwerpfase van het HVDC-systeem specificeert de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de inhoud, de opmaak en de daarbij behorende documentatie van de modellen.

  • 4 Alleen die delen van de modellen die informatie bevatten aangaande intellectueel eigendom mogen worden versleuteld. Deze versleuteling mag niet belemmeren dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet in staat is de analyses uit het eerste lid met de modellen uit te voeren.

  • 5 De aangeslotene die beschikt over een HVDC-systeem zorgt ervoor dat de modellen gedurende de hele levensduur van het HVDC-systeem kunnen worden blijven gebruikt voor het uitvoeren van de analyses. Dit houdt in dat de modellen bij wijzigingen in het HVDC-systeem tijdig vooraf geactualiseerd worden.

  • 6 Bij vernieuwing van de simulatieprogramma's garandeert de aangeslotene die beschikt over het HVDC-systeem dat de modellen in staat blijven de analyses uit het eerste lid uit te voeren.

  • 7 De details van de inhoud en de opmaak worden in de ontwerpfase besproken met de aangeslotene die beschikt over het HVDC-systeem, en worden vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst.

§ 6.2. Eisen voor DC-aangesloten power park modules

Artikel 6.28

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet stuurt naar de DC-aangesloten power park module een signaal, als bedoeld in artikel 39, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), dat ofwel een in het synchrone gebied gemeten frequentie is ofwel een referentiewaarde voor het werkzame vermogen. De DC-aangesloten power park module kan beide signaaltypen verwerken.

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet specificeert voor de DC-aangesloten power park module die is aangesloten via een HVDC-systeem dat is gekoppeld aan meerdere regelzones de gecoördineerde frequentieregeling, als bedoeld in artikel 39, eerste lid, onderdeel b, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), en legt deze vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 3 Indien de ontwerpfrequentie afwijkt van 50 Hz, specificeert de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de van toepassing zijnde frequentiebereiken en tijdsperiodes, als bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel a, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), en legt deze vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 4 De DC-aangesloten power park module is in staat zich automatisch te ontkoppelen, als bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel c, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), bij lage frequenties en bij hoge frequenties. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet komt de voorwaarden en instellingen voor automatische ontkoppeling overeen met de aangeslotene die beschikt over een DC-aangesloten power park module en neemt deze op in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 6 Het uitgangsvermogen van een DC-aangesloten power park module wijzigt, als bedoeld in artikel 39, vijfde lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), niet als gevolg van een wijziging van de frequentie, behalve wanneer het werkzame vermogen wordt gemoduleerd als gevolg van de frequentierespons van de LFSM-O.

  • 7 Op de DC-aangesloten power park module is artikel 3.24, met uitzondering van het zevende lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.29

  • 1 De tijdsduur van de bedrijfsperiode voor spanningen tussen 1,10 pu en 1,118 pu in netten met nominale spanning tussen 110 kV (inclusief) en 300 kV (exclusief), als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), is onbeperkt.

  • 2 De tijdsduur van de bedrijfsperiode voor spanningen tussen 1,118 pu en 1,15 pu in netten met nominale spanning tussen 110 kV (inclusief) en 300 kV (exclusief), als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), is 30 minuten.

  • 3 Voor DC-aangesloten power park modules op een net waarvan de 1 pu-referentie-AC-spanning kleiner is dan 110 kV gelden dezelfde eisen als voor DC-aangesloten power park modules op een net waarvan de 1 pu-referentie-AC-spanning gelijk is aan 110 kV.

  • 4 De DC-aangesloten power park module, aangesloten op een wisselstroomnet met een spanningsniveau lager dan 300 kV, is in staat bij variërende spanning maximaal een hoeveelheid blindvermogen te leveren dat gekenschetst wordt door een verhouding van blindvermogen tot maximumcapaciteit, als bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC):

    • a. gelijk aan 0,14 bij een spanning van 0,9 pu tot 1,05 pu;

    • b. gelijk aan 0,0 bij een spanning gelijk aan 1,1 pu;

    • c. dat bepaald wordt door het lineaire verloop tussen respectievelijk 0,14 en 0,0 bij een spanning tussen 1,05 pu en 1,1 pu.

  • 5 De DC-aangesloten power park module, aangesloten op een wisselstroomnet met een spanningsniveau lager dan 300kV, is in staat bij variërende spanning maximaal een hoeveelheid blindvermogen op te nemen dat gekenschetst wordt door een verhouding van blindvermogen tot maximumcapaciteit, als bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC):

    • a. gelijk aan 0,14 bij een spanning van 0,95 pu tot 1,1 pu;

    • b. gelijk aan 0,0 bij een spanning gelijk aan 0,9 pu;

    • c. dat bepaald wordt door het lineaire verloop tussen respectievelijk 0,0 en 0,14 bij een spanning tussen 0,9 pu en 0,95 pu.

  • 6 De DC-aangesloten power park module, aangesloten op een hoogspanningsnet met een spanningsniveau lager dan 300kV, is op grond van het vierde en het vijfde lid in staat blindvermogen te leveren of op te nemen binnen en inclusief de grenzen van het rood gemarkeerde profiel in onderstaand U-Q/Pmax-diagram, als bedoeld in figuur 7 van bijlage VII bij artikel 40, tweede lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC).

    Bijlage 263083.png
  • 7 Indien dat vereist is voor de spanningsstabiliteit komt de netbeheerder van het net op zee, in overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet met de aangeslotene die beschikt over een DC-aangesloten power park module een profiel overeen met een groter blindvermogensbereik dan het gespecificeerde profiel in het zesde lid en legt dit vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 8 De bijdrage van blindvermogen krijgt prioriteit, overeenkomstig artikel 40, derde lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), boven de bijdrage van werkzaam vermogen tijdens bedrijfsvoering bij lage of hoge spanning en bij storingen waarvoor fault-ride-through capaciteit vereist is.

Artikel 6.30

  • 1 De DC-aangesloten power park module voldoet ook tijdens het onder spanning brengen en gedurende de periode volgend op de synchronisatie aan de eisen in de artikelen 2.28 en 2.40.

  • 2 De netbeheerder van het net op zee specificeert in overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de uitgangssignalen, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), die de DC-aangesloten power park module verstrekt aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en aan de netbeheerder van het net op zee en legt dit vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

Artikel 6.31

  • 1 Voor de methode en de condities op basis waarvan de netbeheerder van het net op zee het minimum- en maximumkortsluitvermogen bepaalt, als bedoeld in artikel 42, onderdeel a, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), geldt dat artikel 6.20, met uitzondering van onderdeel d, van overeenkomstige toepassing is.

  • 2 De netbeheerder van het net op zee verstrekt de aangeslotene die beschikt over een DC-aangesloten power park module de netwerkequivalenten, als bedoeld in artikel 42, onderdeel c, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), die het gedrag van het net beschrijven voor frequenties tot ten minste 2.500 Hz.

Artikel 6.32

Voor de beveiliging van de DC-aangesloten power park module en overige onderdelen van de elektrische installatie, als bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), is artikel 2.13 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.33

  • 1 De netbeheerder van het net op zee specificeert in aanvulling op de artikelen 2.28,2.40 en 3.34 de eisen voor de elektromagnetische comptabiliteit, waar een DC-aangesloten power park module aan moet voldoen, als bedoeld in artikel 44 van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC) en legt die vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 2 De netbeheerder van het net op zee specificeert, als bedoeld in artikel 44 van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), in aanvulling op artikel 7.3, derde lid, onderdeel c, de eisen voor de spanningsasymmetrie, waar een DC-aangesloten power park module aan moet voldoen, en legt die vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

§ 6.3. Eisen voor remote-end HVDC-convertorstations

Artikel 6.34

Remote-end HVDC-convertorstations, overeenkomstig artikel 46 van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC) voldoen bovendien aan de eisen uit paragraaf 6.1.

Artikel 6.35

  • 1 Indien de nominale frequentie in het net waarop de DC-aangesloten power park modules en het remote-end HVDC-convertorstation zijn aangesloten, een andere vaste waarde heeft dan 50 Hz of variabel is, specificeert de netbeheerder van het net op zee de frequentiebereiken, behorend bij de tijdsperiodes die in artikel 6.1, eerste lid zijn gespecificeerd, als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), en legt deze vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 2 Het HVDC-systeem, waarvan het remote-end HVDC-convertorstation deel uitmaakt, is in staat de netfrequentie op het aansluitpunt in de synchrone zone, waaraan het HVDC-systeem is gekoppeld, als snel signaal te verstrekken, als bedoeld in artikel 47, tweede lid, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC).

Artikel 6.36

  • 1 De tijdsduur van de bedrijfsperiode voor spanningen tussen 1,10 pu en 1,12 pu in netten met nominale spanning tussen 110 kV (inclusief) en 300 kV (exclusief), als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), is onbeperkt.

  • 2 De tijdsduur van de bedrijfsperiode voor spanningen tussen 1,12 pu en 1,15 pu in netten met nominale spanning tussen 110 kV (inclusief) en 300 kV (exclusief), als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), is 30 minuten.

  • 3 Voor remote-end HVDC-convertorstations aangesloten op een net waarvan de 1 pu-referentie-AC-spanning kleiner is dan 110 kV gelden de overeenkomstige, in pu-waarden opgestelde, eisen als voor remote-end HVDC-convertorstation aangesloten op een net waarvan de 1 pu-referentie-AC-spanning gelijk is aan 110 kV.

Artikel 6.37

De netbeheerder van het net op zee verstrekt de aangeslotene die beschikt over een DC-aangesloten power park module de netwerkkenmerken, als bedoeld in artikel 49 van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), berekend overeenkomstig artikel 6.20.

Artikel 6.38

  • 1 De netbeheerder van het net op zee specificeert in aanvulling op de artikelen 2.28, 2.40 en 3.34 de eisen voor de elektromagnetische comptabiliteit, waar een remote-end HVDC-convertorstation aan moet voldoen, als bedoeld in artikel 50 van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), en legt die vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 2 De netbeheerder van het net op zee specificeert in aanvulling op artikel 7.3, derde lid, onderdeel c, de eisen voor de spanningsasymmetrie, waar een remote-end HVDC-convertorstation aan moet voldoen, en legt die vast in de aansluit- en transportovereenkomst.

Hoofdstuk 7. Transportvoorwaarden

§ 7.1. Het recht op transport

Artikel 7.1

  • 1 Transport vindt plaats op grond van een tussen de netbeheerder en de aangeslotene te sluiten aansluit- en transportovereenkomst en zal voorts alleen plaatsvinden indien de aangeslotene tevens op grond van deze aansluit- en transportovereenkomst recht heeft op een aansluiting en indien bij de netbeheerder bekend is welke partijen ten behoeve van de desbetreffende aansluiting, of, indien het een aansluiting betreft waaraan secundaire allocatiepunten zijn toegekend, voor alle allocatiepunten van de desbetreffende aansluiting, optreden als leverancier, BRP en, indien het een grootverbruikaansluiting betreft, meetverantwoordelijke. De respectievelijke identificaties van genoemde partijen legt de netbeheerder op grond van de artikelen 2.1.3 tot en met 2.1.5a van de Informatiecode elektriciteit en gas vast in zijn aansluitingenregister.

  • 2 De aangeslotene heeft recht op transport van elektriciteit door heel Nederland tot een hoeveelheid ter grootte van het op de aansluiting gecontracteerde en beschikbaar gestelde vermogen.

Artikel 7.2

Op de aansluiting stelt de netbeheerder transportcapaciteit ter beschikking in de vorm van:

  • a. éénfase-wisselstroom van lage spanning met een nominale frequentie van 50 Hertz en een nominale spanning van 230 volt tussen fase en nul of tussen twee fasen;

  • b. driefasen-wisselstroom van lage spanning met een nominale frequentie van 50 Hertz en een nominale spanning van 400 volt tussen de fasen en van 230 volt tussen fasen en nul;

  • c. driefasen-wisselstroom van lage spanning met een nominale frequentie van 50 Hertz en een nominale spanning van 230 volt tussen de fasen;

  • d. éénfase-wisselstroom van hoge spanning met een nominale frequentie van 50 Hertz, waarbij de nominale spanning is bepaald op basis van artikel 2.25 en wordt vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst;

  • e. driefasen-wisselstroom van hoge spanning met een nominale frequentie van 50 Hertz, waarbij de nominale spanning is bepaald op basis van artikel 2.25 en wordt vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst.

§ 7.2. De kwaliteit van het transport

Artikel 7.3

  • 1 De voorwaarden ten aanzien van spanningskwaliteit voor aansluitingen op netten met een spanningsniveau Un kleiner dan of gelijk aan 1 kV zijn als volgt gedefinieerd:

    • a. De langzame spanningsvariatie is op het overdrachtspunt van de aansluiting als volgt begrensd:

      • 1°. Un plus of min 10% voor 95% van de over 10 minuten gemiddelde waarden gedurende 1 week;

      • 2°. Un plus 10% of min 15% voor alle over 10 minuten gemiddelde waarden.

    • b. De snelle spanningsvariatie is op het overdrachtspunt van de aansluiting als volgt begrensd:

      • 1°. kleiner dan of gelijk aan 10% Un;

      • 2°. kleiner dan of gelijk aan 3% Un in situatie zonder uitval van productie, grote verbruikers of verbindingen;

      • 3°. PLT is kleiner dan of gelijk 1 gedurende 95% van de over 10 minuten voortschrijdende gemiddelde waarden gedurende een week;

      • 4°. PLT is kleiner dan of gelijk 5 voor alle over 10 minuten voortschrijdende gemiddelde waarden gedurende een week.

    • c. De asymmetrie is op het overdrachtspunt van de aansluiting als volgt begrensd:

      • 1°. De inverse component van de spanning ligt tussen 0 en 2% van de normale component gedurende 95% van de 10 minuten meetperioden per week;

      • 2°. De inverse component van de spanning ligt tussen 0 en 3% van de normale component voor alle meetperioden.

    • d. De harmonische vervorming is op het overdrachtspunt van de aansluiting als volgt begrensd:

      • 1°. De relatieve spanning per harmonische is kleiner dan het in de norm NEN-EN 50160:2010+A1:2015+A2:2019+A3:2019, ‘Spanningskarakteristieken in openbare elektriciteitsnetten’ genoemde percentage voor 95% van de over 10 minuten gemiddelde waarden. Voor harmonischen die niet vermeld zijn, geldt de kleinst vermelde waarde uit de norm.

      • 2°. THD is kleiner dan of gelijk aan 8% voor alle harmonischen tot en met de 40e, gedurende 95% van de tijd.

      • 3°. De relatieve spanning per harmonische is kleiner dan 1,5 vermenigvuldigd met het in de norm genoemde percentage voor 99,9% van de over 10 minuten gemiddelde waarden.

      • 4°. THD is kleiner dan of gelijk aan 12% voor alle harmonischen tot en met de 40e, gedurende 99,9% van de tijd.

  • 2 De voorwaarden ten aanzien van spanningskwaliteit voor aansluitingen op netten met een spanningsniveau Uc groter dan 1 kV en kleiner dan 35 kV zijn als volgt gedefinieerd:

    • a. De langzame spanningsvariatie is op het overdrachtspunt van de aansluiting als volgt begrensd:

      • 1°. Uc plus of min 10% voor 95% van de over 10 minuten gemiddelde waarden gedurende 1 week;

      • 2°. Uc plus 10% of min 15% voor alle over 10 minuten gemiddelde waarden.

    • b. De snelle spanningsvariatie is op het overdrachtspunt van de aansluiting als volgt begrensd:

      • 1°. ΔUss is kleiner dan of gelijk aan 10% Un;

      • 2°. ΔUss is kleiner dan of gelijk aan 3% Un in situatie zonder uitval van productie, grote verbruikers of verbindingen;

      • 3°. ΔUmax is kleiner dan of gelijk aan 5% Un in situatie zonder uitval van productie, grote verbruikers of verbindingen;

      • 4°. PLT is kleiner dan of gelijk 1 gedurende 95% van de over 10 minuten voortschrijdende gemiddelde waarden gedurende een week;

      • 5°. PLT is kleiner dan of gelijk 5 voor alle over 10 minuten voortschrijdende gemiddelde waarden gedurende een beschouwingsperiode van een week.

    • c. De asymmetrie is op het overdrachtspunt van de aansluiting als volgt begrensd:

      • 1°. De inverse component van de spanning ligt tussen 0 en 2% van de normale component gedurende 95% van de 10 minuten meetperioden per week;

      • 2°. De inverse component van de spanning ligt tussen 0 en 3% van de normale component voor alle meetperioden.

    • d. De harmonische vervorming is op het overdrachtspunt van de aansluiting als volgt begrensd:

      • 1°. De relatieve spanning per harmonische is kleiner dan het in de norm genoemde percentage voor 95% van de over 10 minuten gemiddelde waarden. Voor harmonischen die niet vermeld zijn, geldt de kleinst vermelde waarde uit de norm.

      • 2°. THD is kleiner dan of gelijk aan 8% voor alle harmonischen tot en met de 40e, gedurende 95% van de tijd.

      • 3°. De relatieve spanning per harmonische is kleiner dan 1,5 vermenigvuldigd met het in de norm genoemde percentage voor 99,9% van de over 10 minuten gemiddelde waarden.

      • 4°. THD is kleiner dan of gelijk aan 12% voor alle harmonischen tot en met de 40e, gedurende 99,9% van de tijd.

    • e. voor spanningsdips geldt dat het gemiddelde van het aantal opgetreden spanningsdips per aansluiting over de voorgaande vijf aaneengesloten kalenderjaren kleiner is dan of gelijk is aan:

      • 1°. 3 voor spanningsdips met een duur van 10 tot 200 milliseconden en een restspanning kleiner dan 40% (klasse B1);

      • 2°. 4 voor spanningsdips met een duur van 200 tot 500 milliseconden en een restspanning kleiner dan 70% (klasse B2);

      • 3°. 4 voor spanningsdips met een duur van 500 tot 5.000 milliseconden en een restspanning kleiner dan 80% (klasse C).

  • 3 De voorwaarden ten aanzien van spanningskwaliteit voor aansluitingen op netten met een spanningsniveau Uc groter dan of gelijk aan 35 kV zijn als volg gedefinieerd:

    • a. De langzame spanningsvariatie is op het overdrachtspunt van de aansluiting als volgt begrensd:

      • 1°. Uc plus of min 10% voor 99,9% van de over 10 minuten gemiddelde waarden gedurende een week.

    • b. De snelle spanningsvariatie is op het overdrachtspunt van de aansluiting als volgt begrensd:

      • 1°. ΔUss is kleiner dan of gelijk aan 10% Un;

      • 2°. ΔUss is kleiner dan of gelijk aan 3% Un in situatie zonder uitval van productie, grote verbruikers of verbindingen;

      • 3°. ΔUmax is kleiner dan of gelijk aan 5% Un in situatie zonder uitval van productie, grote verbruikers of verbindingen;

      • 4°. PLT is kleiner dan of gelijk 1 gedurende 95% van de over 10 minuten voortschrijdende gemiddelde waarden gedurende een week;

      • 5°. PLT is kleiner dan of gelijk 5 voor alle over 10 minuten voortschrijdende gemiddelde waarden gedurende een beschouwingsperiode van een week.

    • c. De asymmetrie is op het overdrachtspunt van de aansluiting als volgt begrensd:

      • 1°. De inverse component is kleiner dan of gelijk aan 1% van de normale component gedurende 99,9% van de over 10 minuten gemiddelde waarden gedurende een week.

    • d. De harmonische vervorming is op het overdrachtspunt van de aansluiting op een net met spanningsniveau Uc is groter dan 35 kV en kleiner dan 220 kV als volgt begrensd:

      • 1°. THD is kleiner dan of gelijk aan 6% voor alle harmonische tot en met de 40e, gedurende 95% van de over 10 minuten gemiddelde waarden gedurende een week.

      • 2°. THD is kleiner dan of gelijk aan 7% voor alle harmonische tot en met de 40e, gedurende 99,9% van de over 10 minuten gemiddelde waarden gedurende een week.

    • e. De harmonische vervorming is op het overdrachtspunt van de aansluiting op een net met spanningsniveau Uc is groter dan of gelijk aan 220 kV als volgt begrensd:

      • 1°. THD is kleiner dan of gelijk aan 5% voor alle harmonische tot en met de 40e, gedurende 95% van de over 10 minuten gemiddelde waarden gedurende een week.

      • 2°. THD is kleiner dan of gelijk aan 6% voor alle harmonische tot en met de 40e, gedurende 99,9% van de over 10 minuten gemiddelde waarden gedurende een week.

    • f. voor spanningsdips geldt dat het gemiddelde van het aantal opgetreden spanningsdips per aansluiting over de voorgaande vijf aaneengesloten kalenderjaren kleiner is dan of gelijk is aan:

      • 1°. 1,2 voor spanningsdips met een duur van 10 tot 200 milliseconden en een restspanning kleiner dan 40% (klasse B1);

      • 2°. 1,2 voor spanningsdips met een duur van 200 tot 500 milliseconden en een restspanning kleiner dan 70% (klasse B2);

      • 3°. 0,4 voor spanningsdips met een duur van 500 tot 5.000 milliseconden en een restspanning kleiner dan 80% (klasse C).

  • 4 Voor de overige voorwaarden ten aanzien van spanningskwaliteit geldt de norm NEN-EN 50160:2010+A1:2015+A2:2019+A3:2019 ‘Spanningskarakteristieken in openbare elektriciteitsnetten’.

  • 5 De voorwaarden ten aanzien van spanningskwaliteit van de transportdienst zoals genoemd in het eerste tot en met het vierde lid zijn niet van toepassing op aansluitingen van netbeheerders.

  • 6 De voorwaarden ten aanzien van spanningskwaliteit als bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid zijn niet van toepassing onder abnormale omstandigheden, te weten lijndansen, natuurrampen en overmacht.

  • 7 Bij de registratie van en de rapportage over de spanningsdips als bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, en het derde lid, onderdeel f, maakt de netbeheerder bij de hinderlijke spanningsdip onderscheid naar de volgende oorzaken:

    • a. handeling van een netbeheerder;

    • b. handeling van een aangeslotene;

    • c. kortsluiting in het net;

    • d. kortsluiting in de installatie van een aangeslotene;

    • e. abnormale omstandigheden genoemd in het zesde lid;

    • f. overige en onbekende oorzaken.

  • 8 Indien bij de registratie van en de rapportage over de spanningsdips als bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, en het derde lid, onderdeel f, geen meetgegevens over tenminste vijf volledige jaren beschikbaar zijn, wordt het gemiddelde genomen over een zo groot mogelijk aantal wel beschikbare volledige jaren.

  • 9 De betrouwbaarheid van de geleverde transportdienst bij aangeslotenen op netten met een spanningsniveau groter dan 50 kV wordt mede bepaald door de toetsingscriteria die worden gehanteerd bij de planning van hoogspanningsnetten, beschreven in paragraaf 9.3.

Artikel 7.4

  • 1 De netbeheerder bewaakt de kwaliteit van het transport en registreert afwijkingen van de eisen aan de kwaliteit van het transport.

  • 4 De meting ten behoeve van de registratie van de kwaliteit van transport van elektriciteit en de in het derde lid genoemde registratie van de afwijkingen van de eisen aan de kwaliteit van het transport van elektriciteit vindt plaats op de volgende meetlocaties:

    • a. in geval van een laagspanningsnet bij een steekproef van minstens 250 aselect gekozen aansluitingen gedurende één week in het overdrachtspunt van de aansluiting;

    • b. in geval van een middenspanningsnet:

      • 1°. voor het aspect spanningsdips op een door de netbeheerders gezamenlijk bepaalde representatieve selectie van minstens 200 middenspanningsstations op de rail van middenspanningsstation, of indien dat niet mogelijk is, in het afgaande veld door middel van continu meting;

      • 2°. voor alle voorwaarden voor spanningskwaliteit bij een steekproef van minstens 250 aselect gekozen aansluitingen gedurende één week in het overdrachtspunt van de aansluiting;

    • c. in geval van een hoogspanningsnet:

      • 1°. in het overdrachtspunt van de aansluiting door middel van continu meting; of

      • 2°. indien de spanningstransformatoren in het veld van de aansluiting niet geschikt zijn voor de meting van de afwijkingen van de eisen aan de kwaliteit van transport van elektriciteit en er geen fysieke ruimte aanwezig is om de spanningstransformatoren aan te passen, op de rail, in een ander veld of in een voedende verbinding van respectievelijk naar het station waarop de desbetreffende aansluiting is aangesloten door middel van continu meting.

  • 5 De metingen bedoeld in het vierde lid omvatten voor de aansluitingen bedoeld in de Bijlage bij het besluit van de Autoriteit Consument en Markt van 17 maart 2009 met kenmerk 102971_1/24 tevens de meting van transiënte overspanningen.

  • 6 Op de metingen bedoeld in het vierde lid is de internationale norm IEC 61000-4-30:2015-10 ‘Electromagnetic compatibility (EMC) – Part 4-30 Testing and measurement techniques – Power quality measurement methods’ van toepassing.

  • 7 De netbeheerder stelt de meetresultaten van de in het vierde lid bedoelde metingen, betrekking hebbend op een bepaalde aansluiting, desgevraagd ter beschikking aan de desbetreffende aangeslotene.

  • 8 Indien de resultaten van de in het vierde lid bedoelde metingen betrekking hebben op spanningsdips in middenspanningsnetten, stelt de netbeheerder desgevraagd de meetresultaten beschikbaar van de spanningsdipmeting in het dichtstbijzijnde middenspanningsstation waar zich een spanningsdipmeting bevindt.

Artikel 7.5

  • 1 De netbeheerder evalueert binnen drie maanden na afloop van elk kalenderjaar per meetlocatie het aantal opgetreden hinderlijke spanningsdips over de voorafgaande periode van vijf aaneengesloten kalenderjaren en de oorzaken van deze spanningsdips en maakt de resultaten van deze evaluatie openbaar op www.uwspanningskwaliteit.nl binnen drie maanden na het begin van de evaluatie.

  • 2 Indien het vijfjaargemiddelde van het jaarlijks op een meetlocatie gemeten aantal hinderlijke spanningsdips, niet zijnde spanningsdips ten gevolge van omstandigheden bedoeld in artikel 7.3, zesde lid, hoger is dan het in artikel 7.3, tweede en derde lid, vermelde aantal voor de desbetreffende categorie, doet de netbeheerder binnen drie maanden na de in het eerste lid bedoelde evaluatie een onderzoek naar de fysieke oorzaak en duur van deze spanningsdips en maakt de resultaten van dit onderzoek openbaar.

  • 3 Het in het tweede lid bedoelde onderzoek wordt uitgevoerd door:

    • a. de netbeheerder indien uit de in het eerste lid bedoelde evaluatie blijkt dat de vermoedelijke oorzaak van de opgetreden hinderlijke spanningsdips zich in het net van de netbeheerder bevindt:

    • b. een door de netbeheerder aan te wijzen onafhankelijke deskundige indien:

      • 1°. uit de in het eerste lid bedoelde evaluatie blijkt dat de vermoedelijke oorzaak van de opgetreden hinderlijke spanningsdips zich niet in het net van de netbeheerder bevindt;

      • 2°. een aangeslotene de uitvoering of resultaten van het door de netbeheerder uitgevoerde onderzoek als bedoeld in onderdeel a betwist.

  • 4 Het in het tweede en derde lid bedoelde onderzoek wordt afgerond en openbaar gemaakt binnen drie maanden nadat het is gestart.

  • 5 Bij het in het tweede en derde lid bedoelde onderzoek wordt in ieder geval aandacht gegeven aan het functioneren van de beveiliging op het moment van optreden van de spanningsdips.

  • 6 De in het eerste lid bedoelde evaluatie en de in het tweede en derde lid bedoelde onderzoek hebben tevens betrekking op spanningsdips met een duur van 150 tot 200 ms en een restspanning van 40 tot 70%.

Artikel 7.6

  • 1 Indien uit het in artikel 7.5, tweede lid, bedoelde onderzoek blijkt dat er sprake is van één onomstotelijk aanwijsbare oorzaak van de spanningsdips in een net of een elektrische installatie, worden de kosten van het onderzoek in rekening gebracht bij de beheerder van het desbetreffende net of van de desbetreffende elektrische installatie, tenzij dat disproportioneel is.

  • 2 In overige gevallen komen de kosten van het in artikel 7.5, tweede lid, bedoelde onderzoek voor rekening van de netbeheerder.

  • 3 De resultaten van het in artikel 7.5, tweede lid, bedoelde onderzoek worden openbaar gemaakt, behoudens informatie die tot een individuele aansluiting herleidbaar is.

  • 4 Ten behoeve van het in artikel 7.5, tweede lid, bedoelde onderzoek naar spanningsdips zullen alle desbetreffende aangeslotenen meewerken met de netbeheerder om de oorsprong van de spanningsdips te achterhalen en, indien technisch mogelijk, zo nodig mogelijkheden bieden om meetapparatuur, spannings- en stroomopnemers voor het onderzoek naar de spanningsdips te plaatsen.

  • 5 Indien uit het in artikel 7.5, tweede lid bedoelde onderzoek blijkt dat sprake is geweest van spanningsdips afkomstig uit het net of uit een installatie van een aangeslotene, dan treft de netbeheerder dan wel de aangeslotene maatregelen om deze spanningsdips te reduceren tot het niveau aangegeven in artikel 7.3, tweede lid, onderdeel e, en derde lid, onderdeel f, indien de maatregelen technisch, maatschappelijk en economisch verantwoord zijn.

§ 7.3. De veiligheid van het transport

Artikel 7.8

  • 1 Voor risicogebieden geldt: het laagspanningswisselstroomnet overschrijdt niet een aanraakspanning van 25 V of wordt bij een optredende fout waarbij de aanraakspanning hoger wordt dan 25 V binnen 5 seconden uitgeschakeld.

  • 2 Voor gebieden die niet tot de risicogebieden behoren, geldt: het laagspanningswisselstroomnet overschrijdt niet een aanraakspanning van 50 V of wordt bij een optredende fout waarbij de aanraakspanning hoger wordt dan 50 V binnen 5 seconden uitgeschakeld.

  • 3 Aan de in het tweede lid genoemde eis wordt voldaan wanneer het laagspanningswisselstroomnet zo is ontworpen dat een optredende foutspanning boven 66 V in uiterlijk 5 seconden wordt uitgeschakeld in het geval de aardingsvoorziening

    • a. aan de aangeslotene ter beschikking wordt gesteld als bedoeld in artikel 2.32, tweede lid, of

    • b. door de netbeheerder wordt gebruikt voor de elektrische veiligheid van de laagspanningsnetten.

  • 4 Een netbeheerder kan ook andere maatregelen treffen dan beschreven in het derde lid om te voldoen aan de eis in het tweede lid.

  • 5 De laagspanningsnetten zijn kortsluitvast. Voor aansluitleidingen kan hier van worden afgeweken mits dit niet leidt tot veiligheidsrisico’s ten gevolge van een kortsluiting.

  • 6 De netbeheerder hanteert de eisen genoemd in het eerste tot en met het vijfde lid bij het ontwerp van laagspanningsnetten vanaf 1 april 2018.

  • 7 De netbeheerder hanteert de eisen genoemd in het eerste tot en met het vijfde lid bij de inspectie, de bedrijfsvoering en de herinspectie van laagspanningsnetten als bedoeld in het zesde lid.

Hoofdstuk 8. Kwaliteitsvoorwaarden

Artikel 8.1

  • 3 In aanvulling op het tweede lid worden de resultaten van de kwaliteitsbewaking zoals bedoeld in artikel 7.4, derde lid, van de gezamenlijke netbeheerders in enig jaar jaarlijks voor 1 mei van het daaropvolgende jaar op geschikte wijze openbaar gemaakt in een rapportage. Deze rapportage bevat voor de kwaliteitsbewaking zoals bedoeld in artikel 7.4, derde lid, voor zover van toepassing, per criterium de gemiddelde waarde, de standaarddeviatie, de uiterste waarde en de trend over de periode vanaf 2005.

  • 4 De netbeheerder rapporteert jaarlijks aan de ACM per kwaliteitscriterium over de realisatie van de uitvoering van het gestelde in de artikelen 8.2 tot en met 8.7.

  • 5 De netbeheerder rapporteert jaarlijks aan de ACM een overzicht van de overeenkomstig artikel 8.8 betaalde compensatievergoeding.

Artikel 8.2

  • 1 De netbeheerder stelt al hetgeen redelijkerwijs binnen zijn vermogen ligt in het werk om onderbreking van de transportdienst te voorkomen, of indien een onderbreking van de transportdienst optreedt, deze zo snel mogelijk te verhelpen.

    • a. een onderbreking van de transportdienst ten gevolge van een storing in een net met een spanningsniveau tot en met 1 kV is binnen 4 uur hersteld;

    • b. een onderbreking van de transportdienst ten gevolge van een storing in een net met een spanningsniveau groter dan 1 kV tot en met 35 kV is binnen 2 uur hersteld;

    • c. een onderbreking van de transportdienst ten gevolge van een storing in een net met een spanningsniveau groter dan 35 kV is binnen 1 uur hersteld;

  • 2 Indien een onderbreking van de transportdienst ten gevolge van een storing niet binnen de in het eerste lid genoemde tijden is hersteld, is artikel 8.8 van toepassing.

Artikel 8.3

Voor aansluitingen met een doorlaatwaarde tot en met 3x80A geldt dat de netbeheerder:

  • a. binnen twee uur na een melding door een aangeslotene ter plaatse is, indien een storing aan de aansluiting van de aangeslotene is opgetreden, al dan niet gepaard gaand met een onderbreking in de transportdienst;

  • b. correspondentie van een aangeslotene binnen tien werkdagen afhandelt. Indien een oplossing in deze periode niet mogelijk is, ontvangt de aangeslotene binnen vijf werkdagen bericht binnen welke termijn een adequate reactie kan worden verwacht;

  • c. bij het maken van afspraken met de aangeslotene tijdsblokken van twee uur hanteert;

  • d. met de aangeslotene overeengekomen werkzaamheden uitvoert:

    • 1°. binnen drie werkdagen wanneer de transportdienst aan andere aangeslotene niet hoeft te worden onderbroken en volgens de planning minder dan vier mensuur zijn gemoeid;

    • 2°. binnen tien werkdagen wanneer de transportdienst aan andere aangeslotenen dient te worden onderbroken;

    • 3°. binnen tien werkdagen wanneer volgens de planning meer dan vier mensuur zijn gemoeid;

  • e. tenminste vijf werkdagen van tevoren schriftelijk of telefonisch een afspraak met de aangeslotene maakt, voor het uitvoeren van inpandige werkzaamheden op verzoek van de netbeheerder;

  • f. de aangeslotene tenminste drie werkdagen van tevoren op de hoogte stelt van door de netbeheerder geplande werkzaamheden waarbij het noodzakelijk is dat de transportdienst bij de aangeslotene wordt onderbroken.

Artikel 8.4

Voor aansluitingen met een doorlaatwaarde groter dan 3x80A, geldt dat de netbeheerder:

  • a. de aangeslotene op een laagspanningsnet tenminste drie werkdagen van tevoren op de hoogte stelt van door de netbeheerder geplande werkzaamheden waarbij de transportdienst aan de aangeslotene wordt onderbroken;

  • b. de aangeslotene op midden- of hoogspanningsnet tenminste tien werkdagen van te voren op de hoogte stelt van door de netbeheerder geplande werkzaamheden indien de transportdienst aan de aangeslotene wordt onderbroken en de datum van de genoemde werkzaamheden pas vaststelt na overleg met de daardoor getroffen aangeslotene, waarbij de netbeheerder in redelijkheid belangen van de aangeslotenen weegt.

  • c. correspondentie van een aangeslotene binnen tien werkdagen afhandelt. Indien een oplossing in deze periode niet mogelijk is, ontvangt de aangeslotene binnen vijf werkdagen bericht binnen welke termijn een adequate reactie kan worden verwacht;

  • d. offertes voor aansluitingen met een aansluitcapaciteit tot en met 10 MVA verzendt binnen tien werkdagen na ontvangst van een volledige aanvraag daarvoor.

  • e. binnen tien werkdagen na ontvangst van een aanvraag daarvoor de aangeslotene bericht binnen welke termijn deze een offerte voor een aansluiting met een aansluitcapaciteit groter dan 10 MVA kan verwachten.

  • f. indien de netbeheerder in de tabel in artikel 2.3.3c van de Tarievencode elektriciteit een afwijkende grens hanteert, die afwijkende grens eveneens hanteert bij de toepassing van onderdeel e.

  • g. indicatieve nettekeningen aan offertes toevoegt waaruit de plaats in het net blijkt waarop het aansluittarief is gebaseerd en waaruit de plaats in het net blijkt waar de aangeslotene waarschijnlijk zal worden aangesloten.

  • h. uiterlijk twee uur nadat een onderbreking van de transportdienst door een aangeslotene aan hem is gemeld, een begin maakt met de werkzaamheden die moeten leiden tot de opheffing van de onderbreking en aangeslotenen op netten met een spanningsniveau van 25 kV of meer desgevraagd informeert over de omvang van de onderbreking, de te verwachten duur en de door de netbeheerder te nemen maatregelen.

  • i. aan door een onderbreking van de transportdienst getroffen aangeslotenen op hun verzoek binnen tien werkdagen een verklaring van het ontstaan van de onderbreking geeft. Indien dit binnen deze termijn niet mogelijk is, geeft de netbeheerder binnen genoemde termijn aan wanneer de aangeslotene de verklaring van de netbeheerder mag verwachten.

Artikel 8.5

Indien en voor zover door de netbeheer in overleg met de aangeslotene voor een of meer van de in de artikelen 8.2 tot en met 8.4 genoemde kwaliteitscriteria afwijkende afspraken zijn gemaakt, zijn deze afspraken van toepassing in plaats van de desbetreffende in de artikelen 8.2 tot en met 8.4 genoemde kwaliteitscriteria.

Artikel 8.6

De netbeheerder handelt een verzoek van een aangeslotene tot verstrekking van EAN-codes, als bedoeld in artikel 5.9artikel 4.9, eerste lid, of artikel 3.2, eerste lid, binnen tien werkdagen af. Indien afhandeling binnen deze periode niet mogelijk is, ontvangt de aangeslotene binnen vijf werkdagen bericht binnen welke termijn een reactie kan worden verwacht.

Artikel 8.7

  • 1 Vanaf het moment dat een aangeslotene de netbeheerder heeft verzocht geïnformeerd te worden over opgetreden spanningsdips, geeft de netbeheerder, nadat een hinderlijke spanningsdip door de netbeheerder is gesignaleerd of door een aangeslotene aan de netbeheerder is gemeld,:

    • a. de aangeslotene binnen tien werkdagen een indicatie van de oorzaak van de hinderlijke spanningsdip;

    • b. zo spoedig mogelijk aan welke maatregelen hij treft ter voorkoming van toekomstige hinderlijke spanningsdips dan wel beargumenteert hij waarom maatregelen niet nodig zijn.

  • 2 De netbeheerder maakt informatie omtrent de diepte en duur alsmede de vermoedelijke oorzaak van de in het eerste lid bedoelde spanningsdips zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen tien werkdagen openbaar op zijn website.

  • 3 Indien de spanningsdip zijn oorsprong vindt in de installatie van de aangeslotene is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de desbetreffende aangeslotene jegens de netbeheerder.

Artikel 8.8

  • 1 De netbeheerder betaalt, uitgezonderd de in het tweede lid genoemde omstandigheden, aan aangeslotenen op zijn net bij wie de transportdienst ten gevolge van een storing wordt onderbroken, een compensatievergoeding ter hoogte van het hieronder genoemde bedrag:

    • a. ingeval van een onderbreking van de transportdienst ten gevolge van een storing in een net met een spanningsniveau tot en met 1 kV:

      • 1°. per aansluiting gelijk aan 1 x 10 A op een net met een spanningsniveau tot en met 1 kV: € 0,– bij een onderbreking korter dan 4 uur dan wel € 10,– bij een onderbreking van 4 uur tot 8 uur, vermeerderd met € 5,– voor elke volgende aaneengesloten periode van 4 uur, uit te betalen binnen zes maanden na het herstel van de onderbreking.

      • 2°. per 1-fase aansluiting groter dan 1 x 10 A en per 3-fase aansluiting kleiner dan of gelijk aan 3 x 25 A op een net met een spanningsniveau tot en met 1 kV: € 0,– bij een onderbreking korter dan 4 uur dan wel € 35,– bij een onderbreking van 4 uur tot 8 uur, vermeerderd met € 20,– voor elke volgende aaneengesloten periode van 4 uur, uit te betalen binnen zes maanden na het herstel van de onderbreking.

      • 3°. per aansluiting groter dan 3 x 25 A op een net met een spanningsniveau tot en met 1 kV: € 0,– bij een onderbreking korter dan 4 uur dan wel € 195,– bij een onderbreking van 4 uur tot 8 uur, vermeerderd met € 100,– voor elke volgende aaneengesloten periode van 4 uur, uit te betalen binnen zes maanden na het herstel van de onderbreking.

    • b. ingeval van een onderbreking van de transportdienst ten gevolge van een storing in een net met een spanningsniveau van 1 kV tot 35 kV:

      • 1°. per aansluiting gelijk aan 1 x 10 A op een net met een spanningsniveau tot en met 1 kV: € 0,– bij een onderbreking korter dan 4 uur dan wel € 10,– bij een onderbreking van 4 uur tot 8 uur, vermeerderd met € 5,– voor elke volgende aaneengesloten periode van 4 uur, uit te betalen binnen zes maanden na het herstel van de onderbreking.

      • 2°. per 1-fase aansluiting groter dan 1 x 10A en per 3-fase aansluiting kleiner dan of gelijk aan 3 x 25 A op een net met een spanningsniveau tot en met 1 kV € 0,– bij een onderbreking korter dan 4 uur dan wel € 35,– bij een onderbreking van 4 uur tot 8 uur vermeerderd met € 20,– voor elke volgende aaneengesloten periode van 4 uur, uit te betalen binnen zes maanden na het herstel van de onderbreking.

      • 3°. per aansluiting groter dan 3 x 25 A op een net met een spanningsniveau tot en met 1 kV: € 0,– bij een onderbreking korter dan 2 uur dan wel € 195,– bij een onderbreking van 2 uur tot 8 uur, vermeerderd met € 100,– voor elke volgende aaneengesloten periode van 4 uur, uit te betalen binnen zes maanden na het herstel van de onderbreking.

      • 4°. per aansluiting op een net met een spanningsniveau van 1 kV tot 35 kV: € 0,– bij een onderbreking korter dan 2 uur dan wel € 910,– bij een onderbreking van 2 uur tot 8 uur, vermeerderd met € 500,– voor elke volgende aaneengesloten periode van 4 uur, uit te betalen bij de eerstvolgende jaar- respectievelijk maandafrekening.

    • c. ingeval van een onderbreking van de transportdienst ten gevolge van een storing in een net met een spanningsniveau van 35 kV of hoger:

      • 1°. per aansluiting gelijk aan 1 x 10 A op een net met een spanningsniveau tot en met 1 kV: € 0,– bij een onderbreking korter dan 4 uur dan wel € 10,– bij een onderbreking van 4 uur tot 8 uur, vermeerderd met € 5,– voor elke volgende aaneengesloten periode van 4 uur, uit te betalen binnen zes maanden na het herstel van de onderbreking.

      • 2°. per 1-fase aansluiting groter dan 1 x 10A en per 3-fase aansluiting kleiner dan of gelijk aan 3 x 25 A op een net met een spanningsniveau tot en met 1 kV: € 0,– bij een onderbreking korter dan 4 uur dan wel € 35,– bij een onderbreking van 4 uur tot 8 uur, vermeerderd met € 20,– voor elke volgende aaneengesloten periode van 4 uur, uit te betalen binnen zes maanden na het herstel van de onderbreking.

      • 3°. per aansluiting groter dan 3 x 25 A op een net met een spanningsniveau tot en met 1 kV: € 0,– bij een onderbreking korter dan 1 uur dan wel € 195,– bij een onderbreking van 1 uur tot 8 uur, vermeerderd met € 100,– voor elke volgende aaneengesloten periode van 4 uur, uit te betalen binnen zes maanden na het herstel van de onderbreking.

      • 4°. per aansluiting op een net met een spanningsniveau van 1 kV tot 35 kV: € 0,– bij een onderbreking korter dan 1 uur dan wel € 910,– bij een onderbreking van 1 uur tot 8 uur, vermeerderd met € 500,– voor elke volgende aaneengesloten periode van 4 uur, uit te betalen bij de eerstvolgende jaar- respectievelijk maandafrekening.

      • 5°. per aansluiting op een net met een spanningsniveau van 35 kV en hoger: € 0,– bij een onderbreking korter dan 1 uur dan wel € 0,35 per kWgecontracteerd bij een onderbreking van 1 uur tot 8 uur, vermeerderd met € 0,20 per kWgecontracteerd voor elke volgende aaneengesloten periode van 4 uur, uit te betalen bij de eerstvolgende jaar- respectievelijk maandafrekening.

  • 2 De in het eerste lid genoemde verplichting geldt niet,

    • a. wanneer een onderbreking van de transportdienst het gevolg is van een automatische afschakeling van belasting als bedoeld in artikel 9.25a, eerste lid, of een handmatige afschakeling van belasting op verzoek van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet als bedoeld in artikel 9.20, òf

    • b. wanneer de netbeheerder kan aantonen dat deze netbeheerder als gevolg van een extreme situatie niet binnen de hersteltijden, als bedoeld in het eerste lid, een onderbreking kan herstellen. Met een extreme situatie wordt bedoeld een incident dat zo weinig voorkomt dat het oneconomisch zou zijn om daarmee rekening te houden in de reguleringssystematiek en dat bovendien niet beïnvloed kan worden door de netbeheerder. Een incident is een niet te voorziene gebeurtenis of situatie die redelijkerwijs buiten de controle van een netbeheerder ligt en niet te wijten is aan een fout van een netbeheerder. Hierbij kan gedacht worden aan aardbevingen, overstromingen, uitzonderlijke weersomstandigheden, terroristische aanslagen en oorlog, òf

    • c. wanneer een onderbreking van de transportdienst het gevolg is van een storing in een net met een spanningsniveau van 220 kV of hoger.

  • 3 Indien een onderbreking van de transportdienst zijn oorsprong vindt in het net van een andere netbeheerder, komen de in het eerste lid bedoelde compensatievergoedingen voor rekening van de netbeheerder van het net waarin de onderbreking zijn oorsprong vindt.

  • 4 De in het eerste lid genoemde verplichting geldt niet voor aansluitingen ten behoeve van openbare verlichting alsmede voor (overige) aansluitingen in de categorie kleiner dan of gelijk aan 1x6 A.

  • 5 De in het eerste lid genoemde termijnen vangen voor alle door de onderbreking van de transportdienst getroffen aangeslotenen aan op het moment dat de netbeheerder de eerste melding van die onderbreking van een aangeslotene ontvangt of, indien dat eerder is, op het moment van vaststelling van de onderbreking door de netbeheerder.

Artikel 8.9

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet rapporteert jaarlijks aan de ACM het aantal registraties van de frequentiegradiënt met de volgende kenmerken:

    • a. 2 Hertz per seconde als voortschrijdend gemiddelde over een tijdvenster van 500 milliseconden;

    • b. 1 Hertz per seconde als voortschrijdend gemiddelde over een tijdvenster van 500 milliseconden;

    • c. 0,5 Hertz per seconde als voortschrijdend gemiddelde over een tijdvenster van 500 milliseconden.

Hoofdstuk 9. Bedrijfsvoeringsvoorwaarden

§ 9.1. Voorwaarden met betrekking tot het oplossen van fysieke congestie

Artikel 9.1

  • 1 Verbruikers en producenten met een gecontracteerd en beschikbaar gesteld transportvermogen van meer dan 60 MW zijn verplicht om tegen vooraf met de netbeheerder overeengekomen voorwaarden een bijdrage te leveren aan het oplossen van fysieke congestie.

  • 2 Indien er sprake is van een congestiegebied als bedoeld in artikel 9.5, eerste lid, kan de netbeheerder de grens als genoemd in het eerste lid verlagen.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde verlaging wordt tenminste één maand van te voren bekendgemaakt door middel van publicatie op de website van de desbetreffende netbeheerder(s).

Artikel 9.2

  • 1 De netbeheerders controleren of op basis van de ingediende transportprognoses transportproblemen te verwachten zijn. De netbeheerders hanteren daarbij bedrijfsvoeringscriteria voor de veilig toelaatbare transporten.

  • 2 In geval van koppeling tussen twee distributienetten controleren beide betrokken netbeheerders of er fysieke congestie te verwachten is.

  • 3 Indien in de operationele planning (dagelijkse voorbereiding) door de regionale netbeheerder in zijn net een transportprobleem wordt geconstateerd, treft de regionale netbeheerder maatregelen om het transportprobleem op te lossen. De regionale netbeheerder hanteert daarbij de volgende procedure:

    • a. De regionale netbeheerder bepaalt de te nemen maatregelen en verifieert de effectiviteit van deze maatregelen door een (loadflow)analyse uit te voeren op de betrouwbaarheid van het transport van elektriciteit. De regionale netbeheerder tracht het transportprobleem tegen laagste kosten op te lossen.

    • b. De regionale netbeheerder stemt bij maatregelen die de netten van andere netbeheerders beïnvloeden de voorgenomen acties met de desbetreffende netbeheerders af. Indien maatregelen worden gevraagd in een net van een andere netbeheerder, dan is daarvoor instemming van de netbeheerder van het desbetreffende net nodig.

    • c. De regionale netbeheerder stuurt verzoeken aan de desbetreffende aangeslotenen om meer respectievelijk minder te produceren of af te nemen (indien andere maatregelen niet afdoende zijn om het transportprobleem op te heffen) en geeft aan waar en hoe lang de gevraagde acties duren.

    • d. De regionale netbeheerders maken onderling afspraken over eventuele wederzijdse ondersteuning.

    • e. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet coördineert indien hij dit noodzakelijk acht uit hoofde van zijn wettelijke taak overeenkomstig artikel 16, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998, dan wel op verzoek van andere relevante netbeheerders de te nemen maatregelen. Hij maakt daarbij gebruik van het in artikel 9.19 bedoelde vermogen.

  • 4 Indien na het oplossen van een transportprobleem de mogelijkheid bestaat dat in hetzelfde distributienet opnieuw één of meer transportproblemen optreden kan de netbeheerder van dat net restricties opleggen aan marktpartijen. De restrictie houdt in dat de netbeheerder, gedurende de tijd waarvoor de restrictie geldt, wijzigingen van transportprognoses niet accepteert indien deze leiden tot nieuwe transportproblemen.

  • 5 In voorkomende gevallen communiceert de regionale netbeheerder over de in het vierde lid genoemde restrictie met alle betrokkenen door middel van een bericht via het centrale communicatiesysteem als bedoeld in artikel 13.32, eerste lid.

  • 6 Daar waar geen gebruik kan worden gemaakt van het centrale communicatiesysteem als bedoeld in artikel 13.32, eerste lid, wordt gecommuniceerd door middel van telefoon of e-mail met bevestiging per fax.

  • 7 In het bericht wordt aangegeven:

    • a. de richting waarvoor de restrictie geldt,

    • b. de te verwachten tijdsduur van de restrictie,

    • c. plaats (netdeel/biedzone(s)).

  • 8 De in het vierde lid genoemde restrictie wordt met onmiddellijke ingang opgeheven zodra de noodzaak daartoe niet meer aanwezig is.

  • 9 Indien de restrictie opgeheven is wordt dit zo spoedig mogelijk gemeld aan alle betrokkenen met een bericht op overeenkomstige wijze als genoemd in het vijfde lid.

  • 10 Indien in de uitvoering of de actuele bedrijfsvoering een probleem ontstaat, hanteren de regionale netbeheerders in principe een zelfde procedure als genoemd in het derde lid.

  • 11 In geval van dreigende grootschalige storingen is de netbeheerder bevoegd om belasting af te schakelen of om opdracht te geven om meer of minder te produceren of om een aangesloten regionale netbeheerder te verplichten de transportvraag te verminderen.

Artikel 9.3

In geval van een onverwachte onderbreking van de transportdienst die haar oorzaak vindt in de hoogspanningsinstallatie van de netbeheerder, kan de netbeheerder de transportdienst hervatten zonder de aangeslotene voorafgaand te waarschuwen.

§ 9.2. Voorwaarden met betrekking tot binnenlands congestiemanagement

Artikel 9.4

  • 2 Toepassing van congestiemanagement, zoals beschreven in deze paragraaf, in netten lager dan 110 kV is mogelijk indien en voor zover:

    • a. de verwachte fysieke congestie in deze netten geen relatie heeft met het overschrijden van het toegestane kortsluitvermogen in deze netten en;

    • b. de netten voor invoering van genoemde maatregelen technisch uitgerust zijn of kunnen worden, waaronder wordt verstaan de continu beschikbare mogelijkheid om de relevante netdelen en -componenten op afstand te bewaken en te bedienen en;

    • c. de benodigde systemen om de genoemde maatregelen effectief te kunnen uitvoeren beschikbaar zijn of dit zijn binnen maximaal 25% van de doorlooptijd van de uit te voeren netverzwaring, -wijziging of -uitbreiding zoals genoemd in het derde lid.

  • 3 Toepassing van congestiemanagement in een gebied dient uitsluitend ter overbrugging van de periode die resteert tot het moment waarop het (de) net(ten) zodanig verzwaard, gewijzigd of uitgebreid is (zijn) dat het gevraagde transport volledig beschikbaar gesteld kan worden.

Artikel 9.5

  • 1 Indien op een bepaald deelnet in een afgebakend en duidelijk gedefinieerd gebied het geheel van verzoeken om transport tot het beloop van het gecontracteerde en beschikbaar gestelde transportvermogen voorzienbaar in enige onbalansverrekeningsperiode niet volledig gehonoreerd kan worden, meldt de netbeheerder van het net waarvan dat deelnet onderdeel is, door middel van een vooraankondiging dat er sprake kan zijn van structurele congestie.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde situatie zich voordoet op de deelnetten van gekoppelde netten die door verschillende netbeheerders worden beheerd, doen de netbeheerders van die netten gezamenlijk de vooraankondiging dat er sprake kan zijn van structurele congestie.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde vooraankondiging zal tenminste de volgende gegevens bevatten:

    • a. het verwachte congestiegebied (geografische aanduiding) en;

    • b. de periode waarin structurele congestie wordt verwacht in dat gebied en;

    • c. de oorzaak van de verwachte structurele congestie en;

    • d. het in het verwachte congestiegebied totale gecontracteerde en beschikbaar opgestelde transportvermogen en;

    • e. een planning van de netverzwaring.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde vooraankondiging wordt gepubliceerd op de website(s) van de netbeheerder(s) die de melding heeft, dan wel hebben, gedaan en in alle gevallen tevens op de website van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. De betrokken netbeheerder zenden een afschrift van de vooraankondiging aan de Autoriteit Consument en Markt.

  • 5 De betrokken netbeheerder(s) start(en) voor een gebied waarvoor een vooraankondiging is afgegeven, een onderzoek naar de mogelijkheden voor de toepassing van congestiemanagement. Congestiemanagement zal worden toegepast indien uit het onderzoek blijkt dat:

    • a. de betrokken netbeheerder(s) het nettechnisch mogelijk acht(en) en;

    • b. de betrokken netbeheerder(s) het bedrijfsvoeringstechnisch mogelijk acht(en) en;

    • c. de periode van verwachte structurele congestie langer duurt dan 1 jaar en korter dan 4 jaar en;

    • d. in het desbetreffende gebied voldoende potentiële deelnemers aanwezig zijn voor de uitvoering van congestiemanagement.

  • 6 Indien uit het in het vijfde lid genoemde onderzoek blijkt dat congestiemanagement geen oplossing biedt of de in het vierde lid gemelde vooraankondiging, om wat voor reden dan ook, is komen te vervallen, doen de desbetreffende netbeheerders hiervan binnen één week na afronding van het onderzoek, of het bekend worden van elke andere reden, melding via hun website en in alle gevallen tevens op de website van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. Deze melding zal tenminste bevatten:

    • a. het gebied waarop de melding betrekking heeft;

    • b. een verklaring waarom de vooraankondiging is komen te vervallen, waarbij tenminste wordt aangegeven wat het actuele totale gecontracteerde en beschikbaar gestelde transportvermogen in het desbetreffende gebied is.

    Voor het desbetreffende gebied zullen dan ook geen aanvullende eisen van toepassing worden verklaard.

  • 7 Indien van toepassing, geschiedt de vooraankondiging door de in het vierde of zesde lid bedoelde netbeheerder na overleg met eventuele andere betrokken netbeheerders.

Artikel 9.6

  • 1 Indien op basis van het in artikel 9.5, vijfde lid, genoemde onderzoek blijkt dat in het congestiegebied waarover een vooraankondiging is afgegeven congestiemanagement een oplossing biedt, zal de netbeheerder binnen één week na afronding van het onderzoek, of het bekend worden van elke andere reden, een melding doen aan de hierna in onderdeel a bedoelde aangeslotenen in het congestiegebied. De melding bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a. een aanduiding van het congestiegebied door middel van een lijst van EAN-codes van aansluitingen met een gecontracteerd en beschikbaar gesteld transportvermogen van 0,1 MW of hoger en een geografische beschrijving van het betrokken gebied met het desbetreffende deelnet of de desbetreffende deelnetten in dat gebied en;

    • b. de ingangsdatum van de verwachte structurele congestie en;

    • c. de verwachte periode waarvoor het congestiegebied is aangewezen en;

    • d. een onderbouwing en motivering, op grond waarvan duidelijk blijkt dat er binnen het gestelde gebied sprake is van structurele congestie en omvat in ieder geval de onder a. tot en met c. genoemde punten en;

    • e. een onderbouwing en motivering van de onmogelijkheid om de fysieke congestie op andere wijze op te lossen dan het toepassen van congestiemanagement.

  • 2 De netbeheerder bepaalt de grens als bedoeld in artikel 9.1, tweede lid, op basis van de omvang van het congestiegebied en de hoeveelheid vermogen die minimaal aanvullend nodig is om de enkelvoudige storingsreserve tijdens de verwachte congestieperiode op een efficiënte wijze te handhaven.

  • 3 De melding als bedoeld in het eerste lid, alsmede het in het eerste lid bedoelde onderzoek en de uitkomsten daarvan, wordt binnen één week na afronding van het in het eerste lid bedoelde onderzoek gepubliceerd op de website van de netbeheerder die de melding heeft gedaan of, in het geval bedoeld in artikel 9.5, tweede lid, op de websites van de netbeheerders die de melding hebben gedaan en in alle gevallen tevens op de website van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.

  • 4 Indien de melding als bedoeld in het eerste lid niet gedaan wordt door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, stelt de netbeheerder die de melding heeft gedaan hiervan uiterlijk op de dag waarop publicatie volgens het derde lid plaatsvindt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet in kennis, onder vermelding van in ieder geval de gegevens, genoemd in het eerste lid.

  • 5 De melding als bedoeld in het eerste lid wordt gestuurd aan alle aangeslotenen in het congestiegebied, met een gecontracteerd en beschikbaar gesteld vermogen van 0,1 MW en meer.

Artikel 9.7

  • 1 Na publicatie van de melding, bedoeld in artikel 9.6, eerste lid, verzoekt de netbeheerder alle aangeslotenen vanaf een door de netbeheerder te bepalen ondergrens, op basis van het opgesteld vermogen in het desbetreffende gebied ten opzichte van de maximaal mogelijke overschrijding van de transportcapaciteit per dag, zich vrijwillig voor de minimale periode van één maand te willen verplichten tot het doen van biedingen overeenkomstig artikel 9.11, tweede lid, overeenkomstig de specificaties die de netbeheerder dienaangaande heeft opgesteld en bekendgemaakt.

  • 2 Indien de netbeheerder op enig moment op grond van het eerste lid minder vermogen dan de maximaal mogelijke overschrijding ter beschikking heeft om de van toepassing zijnde operationeleveiligheidsgrenzen tijdens de verwachte congestieperiode te handhaven, dan kan de netbeheerder alle aangeslotenen met een gecontracteerd en beschikbaar gesteld vermogen vanaf een nader te bepalen, en per congestiegebied vast te stellen grens, minimaal één maand van te voren verplichten om een bijdrage te leveren aan het oplossen van de verwachte fysieke congestie door middel van biedingen overeenkomstig artikel 9.11, tweede lid.

  • 3 Indien de netbeheerder vermoedt dat de biedingen als bedoeld in het eerste en tweede lid niet resulteren in een vanuit een oogpunt van doelmatig netbeheer kosteneffectieve prijs voor het opregelen en het afregelen stelt de netbeheerder, in samenspraak met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, de in het eerste en tweede lid genoemde (onder)grens zo nodig op- of neerwaarts bij.

  • 4 Indien de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet vermoedt dat één of meer bij het biedproces betrokken aangeslotenen uitzonderlijk afwijkende biedingen doen waardoor het biedproces als bedoeld in het eerste en tweede lid mogelijk ondoelmatig verloopt, meldt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet dit vermoeden aan de Autoriteit Consument en Markt.

Artikel 9.8

Congestiemanagement in een bepaald gebied eindigt op het moment dat er geen sprake meer is van structurele congestie in het desbetreffende gebied zoals aangekondigd in artikel 9.6, tweede lid, dan wel als de termijn zoals genoemd in artikel 9.6, eerste lid, onderdeel c, is verstreken en er geen reden is om deze termijn te verlengen. Het einde van congestiemanagement in een bepaald gebied zal door de netbeheerder tenminste één week voor het daadwerkelijke einde worden gepubliceerd via zijn website. Deze publicatie bevat tenminste de volgende gegevens:

  • a. een aanduiding van het desbetreffende congestiegebied en;

  • b. de datum waarop congestiemanagement niet meer van kracht zal zijn en;

  • c. de onderbouwing van de beëindiging van congestiemanagement.

Artikel 9.9

De regeling als bedoeld in artikel 9.7, tweede lid, en in de artikelen 9.10 en 9.11 is niet van toepassing op:

  • a. aangeslotenen met elektriciteitsproductie-eenheden die uitsluitend gebruik maken van één of meer niet-regelbare energiebronnen, of,

  • b. aangeslotenen met elektriciteitsproductie-eenheden die zijn geïntegreerd in een industrieel productieproces, met dien verstande dat het afgegeven vermogen niet kan worden gewijzigd zonder verstoring van het productieproces

  • c. verbruikers met installaties waarbij het substantieel en ongepland wijzigen van het opgenomen vermogen direct van invloed is op het functioneren van openbare voorzieningen, zoals openbaar vervoer en aardgasproductie en -transport.

Artikel 9.10

De aangeslotene kan de uitvoering van de regeling bedoeld in artikel 9.11 overdragen aan zijn BRP of leverancier. Indien hij hiervoor kiest doet hij hiervan schriftelijk melding bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en/of, indien van toepassing, bij de netbeheerder van het net waarop hij is aangesloten.

Artikel 9.11

  • 2 Vanaf de dag voorafgaand aan de dag met verwachte fysieke congestie stellen de aangeslotenen als bedoeld in artikel 9.7, eerste en tweede lid, door middel van biedingen vermogen ter beschikking aan de netbeheerder dat de volgende dag meer of minder kan worden geproduceerd dan wel worden verbruikt. Deze biedingen worden uiterlijk 16:00 uur op de dag voor de dag van de verwachte structurele congestie bij de netbeheerder ingediend en bevatten de duur, omvang en prijs van het ter beschikking gestelde vermogen.

  • 3 Er moet een bieding als bedoeld in het tweede lid worden gedaan per tijdseenheid. Daarnaast mogen de biedingen als bedoeld in het tweede lid ook in de vorm van blokbiedingen worden gedaan. Onder een blokbieding wordt verstaan een set van biedingen die op aangeven van de desbetreffende bieder zodanig met elkaar verbonden zijn dat ze hetzij allemaal worden geaccepteerd, hetzij allemaal worden afgewezen.

  • 4 De netbeheerder lost de verwachte fysieke congestie op met behulp van het hem overeenkomstig het tweede en derde lid ter beschikking gestelde vermogen.

  • 5 Aangeslotenen waarvan de bieding overeenkomstig het vierde lid is afgeroepen (hierna: CG-aangeslotene) ontvangen uiterlijk 17:00 uur op de dag voor de dag van de verwachte structurele congestie hiervan bericht. Zowel de transportprognose als het bijbehorende energieprogramma van de CG-aangeslotene in het congestiegebied worden voor de afgeroepen hoeveelheid vermogen aangepast.

  • 6 Biedingen die niet zijn afgeroepen blijven afroepbaar tot de tijdseenheid waar de bieding betrekking op heeft. Biedingen die niet zijn afgeroepen kunnen tot 1 uur voor het moment waarop ze betrekking hebben worden gewijzigd.

  • 7 Ter handhaving van de balans roept de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet vervolgens per onbalansverrekeningsperiode een gelijke hoeveelheid vermogen af buiten het congestiegebied. Hij gebruikt daarvoor het vermogen dat hem overeenkomstig artikel 9.19 ter beschikking is gesteld.

  • 8 Indien de CG-aangeslotene als bedoeld in het vijfde lid afwijkt van zijn transportprognose op een wijze die opnieuw tot structurele congestie zou kunnen leiden dan wordt het verschil tussen de transportprognose van die CG-aangeslotene en de daadwerkelijk uitgewisselde energie op de desbetreffende aansluiting per onbalansverrekeningsperiode verrekend met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet tegen een prijs per kWh, hierna te noemen de congestie-onbalansprijs.

  • 9 Indien een situatie als bedoeld in het achtste lid zich voordoet en de desbetreffende te verrekenen hoeveelheid heeft het karakter van:

    • a. het invoeden van energie, dan betaalt de CG-aangeslotene een congestie-onbalansprijs waarvan de hoogte gelijk is aan de voor de desbetreffende onbalansverrekeningsperiode geldende landelijke onbalansprijs voor onbalans met het karakter invoeden. De CG-aangeslotene betaalt deze congestie-onbalansprijs aan de netbeheerder. Indien de voor de desbetreffende onbalansverrekeningsperiode geldende landelijke onbalansprijs voor onbalans met het karakter invoeden negatief is, dan bedraagt de congestie-onbalansprijs € 0,00;

    • b. het afnemen van energie, dan betaalt de CG-aangeslotene een congestie-onbalansprijs waarvan de hoogte gelijk is aan de voor de desbetreffende onbalansverrekeningsperiode landelijke onbalansprijs voor onbalans met het karakter afnemen dan wel de geldende day-ahead-clearingprijs indien deze hoger is. De CG-aangeslotene betaalt deze congestie-onbalansprijs aan de netbeheerder;

    • c. het afnemen van energie en indien de fallback procedure is toegepast als bedoeld in artikel 12.16 of als bedoeld in artikel 44 van de Verordening (EU) 2015/1222 (GL CACM), dan betaalt de CG-aangeslotene een congestie-onbalansprijs waarvan de hoogte gelijk is aan de voor de desbetreffende onbalansverrekeningsperiode landelijke onbalansprijs voor onbalans met het karakter afnemen dan wel de geldende referentie biedzone prijs indien deze hoger is. De CG-aangeslotene betaalt deze congestie-onbalansprijs aan de netbeheerder.

  • 10 De netbeheerder publiceert de dag nadat toepassing van congestiemanagement nodig was per onbalansverrekeningsperiode het totaal afgeroepen vermogen overeenkomstig het vijfde lid: een overzicht van de transporten van en naar het congestiegebied, het totaal van de ingediende transportprognoses, inclusief het deel daarvan dat tot overschrijding van de enkelvoudige storingsreserve leidt, en de gerealiseerde transporten, alsmede een overzicht van het ter beschikking gestelde vermogen als bedoeld in artikel 9.19 en 9.11, vierde lid, het aantal aangeslotenen dat een bieding heeft gedaan, de mate waarin artikel 9.7, tweede lid, is toegepast en de resulterende prijzen voor zowel het op- als het afregelen, op zijn website. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet publiceert de hiervoor bedoelde informatie eveneens op zijn website.

  • 11 De netbeheerder verzorgt de administratieve afhandeling met zijn aangeslotenen in het congestiegebied, waaronder begrepen de financiële afrekening van met de desbetreffende aangeslotenen op basis van de biedingen zoals genoemd in het tweede lid en de verrekening als bedoeld in het achtste lid. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verzorgt de betaling van de afgeroepen hoeveelheden vermogen ten behoeve van de opregelactie buiten het congestiegebied die in het kader van congestiemanagement zijn ingezet. De netbeheerders dragen onderling zorg voor een correcte financiële afwikkeling tussen de netbeheerders.

§ 9.3. Voorwaarden met betrekking tot de netontwerp- en bedrijfsvoeringscriteria

Artikel 9.12

  • 1 Het netontwerp van het 380/220 kV-net inclusief de hiermee verbonden transformatoren naar de 150/110 kV-netten wordt getoetst aan de hand van de volgende criteria:

    • a. Bij een volledig in bedrijf zijnd net worden de door de aangeslotenen gewenste invoedingen respectievelijk afnamen gerealiseerd onder handhaving van de enkelvoudige storingsreserve;

    • b. Bij het voor onderhoud niet beschikbaar zijn van een willekeurig circuit, dan wel een willekeurige transformator, dan wel een willekeurige elektriciteitsproductie-eenheid, dan wel een grote verbruiker, worden de door de aangeslotenen gewenste invoedingen dan wel afnamen gerealiseerd onder handhaving van de enkelvoudige storingsreserve. Hierbij wordt alleen rekening gehouden met de als gevolg van de invoedingen dan wel afnamen optredende belastingen tijdens de onderhoudsperiode;

    • c. Bij de hoogste belasting en bij het uit bedrijf zijn van een willekeurig circuit, dan wel een willekeurige transformator, dan wel twee willekeurige elektriciteitsproductie-eenheden, dan wel een grote verbruiker, wordt door een aangepaste productieverdeling of door andere (vooraf overeengekomen) maatregelen de enkelvoudige storingsreserve gewaarborgd.

  • 2 Het netontwerp van hoogspanningsnetten met een spanningsniveau van 110 kV en 150 kV, inclusief de hiermee verbonden transformatoren naar netten met een spanningsniveau lager dan 110 kV, wordt getoetst aan de hand van de volgende criteria:

    • a. Bij een volledig in bedrijf zijnd net worden de door de aangeslotenen gewenste invoedingen dan wel afnamen gerealiseerd onder handhaving van de enkelvoudige storingsreserve. Bij een enkelvoudige storing is een onderbreking van maximaal 10 minuten met een maximale belasting van 100 MW toegestaan;

    • b. Bij het voor onderhoud niet beschikbaar zijn van een willekeurig circuit, dan wel een willekeurige transformator dan wel een willekeurige elektriciteitsproductie-eenheid kunnen de door de aangeslotenen gewenste invoedingen dan wel afnamen worden gerealiseerd onder handhaving van de enkelvoudige storingsreserve. Hierbij hoeft alleen rekening te worden gehouden met de als gevolg van de invoedingen dan wel afnamen optredende belastingen tijdens de onderhoudsperiode. Afwijking hiervan is toelaatbaar indien de onderbrekingsduur beperkt blijft tot 6 uur en 100 MW.

  • 3 Het netontwerp van zowel het 380/220 kV-net als van de 110/150 kV-netten wordt bovendien getoetst aan de hand van het volgende criterium: Bij alle belastingstoestanden en bij een volledig in bedrijf zijnd net kan, na uitval van een willekeurige elektriciteitsproductie-eenheid, de dan benodigde bedrijfsreserve volledig worden ingezet onder handhaving van de enkelvoudige storingsreserve.

  • 4 Het netontwerp wordt getoetst aan de criteria voor de kwaliteit van de netspanning, zoals gedefinieerd in paragraaf 7.2.

  • 5 Bij het voorbereiden en realiseren van investeringen informeren netbeheerders elkaar en werken zij samen, teneinde de netten doelmatig en betrouwbaar met elkaar te verbinden.

  • 6 Netbeheerders van netten aangesloten op netten die beheerd worden door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet informeren de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet omtrent de inhoud van het door hen opgestelde investeringsplan, als bedoeld in artikel 21 van de Elektriciteitswet 1998.

Artikel 9.13

  • 1 De netbeheerder hanteert voor de bedrijfsvoering van netten van 110 kV en 150 kV de volgende criteria:

    • a. Bij een in bedrijf zijnd net worden de door de aangeslotenen gewenste invoedingen dan wel afnamen gerealiseerd onder handhaving van de enkelvoudige storingsreserve.

    • b. Onverminderd hetgeen ten aanzien van het netontwerp is bepaald in artikel 9.12, tweede lid, is afwijking van onderdeel a toegestaan voor uitlopers, transformatoren en railsystemen.

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet beschouwt de uitval van één 380 kV of 220 kV railsysteem in de normale toestand wel als een enkelvoudige storing. Er wordt geen rekening gehouden met de uitval van het laatste in een station in bedrijf zijnde railsysteem.

  • 3 In verband met het bepaalde in het eerste en tweede lid leggen de netbeheerders voor de netkoppelingselementen vooraf vast wat aanvaardbaar is met betrekking tot:

    • a. het maximale toegestane transport;

    • b. de maximale toegestane spanningsafwijking ten opzichte van de nominale spanning;

    • c. de maximale toegestane spanningsverandering; en

    • d. de tijd waarin na een enkelvoudige storing weer aan de hierboven genoemde criteria dient te worden voldaan

  • 4 In geval van dreigende grootschalige storingen heeft de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet voorrang boven de overige netbeheerders ten aanzien van het aanspreken van producenten ten behoeve van productieverschuiving of andere beschikbare middelen.

  • 5 De netbeheerders spreken met elkaar af, wie de koppelverbinding sluit.

§ 9.4. Voorwaarden met betrekking tot de spannings- en blindvermogenshuishouding

Artikel 9.14

  • 1 De regionale netbeheerder bepaalt de instelling van de helling en de referentiewaarde van de automatische spanningsregeling van de elektriciteitsproductie-eenheid.

  • 2 Indien een elektriciteitsproductie-eenheid niet bijdraagt aan de blindvermogenshuishouding in de normale toestand moet, de referentiewaarde binnen 15 minuten na constatering van een afwijking naar een uitwisseling van 0 Mvar worden teruggebracht, tenzij anders is overeengekomen.

Artikel 9.15

  • 1 De netbeheerder is verantwoordelijk voor de spannings- en blindvermogenshuishouding in het eigen net.

  • 2 Het blindvermogensbereik op het samenstel van alle aan de aansluiting tussen twee netten gerelateerde overdrachtspunten op één locatie (dat wil zeggen: per onderstation) is als volgt gespecificeerd:

    • a. regionale netten importeren uit het bovenliggende net maximaal 48% van de grootste waarde van de maximale import- en exportcapaciteit;

    • b. bij import of export van werkzaam vermogen van meer dan 25% van de importcapaciteit exporteren zij naar het bovenliggende net niet meer dan 10% van de grootste waarde van de maximale import- en exportcapaciteit.

  • 3 Op grond van het tweede lid komt het blindvermogensbereik overeen met het groene gebied in onderstaand P/Q-diagram.

    Bijlage 261831.png
  • 4 Bij import of export van werkzaam vermogen van niet meer dan 25% van de maximale importcapaciteit is het toegestaan dat regionale netten maximaal 10% van de grootste waarde van de maximale import- en exportcapaciteit exporteren naar het bovenliggende net indien dit geen aantoonbare knelpunten veroorzaakt in een van beide netten; in geval van aantoonbare hinder treden beide netbeheerders met elkaar in overleg en stellen een gezamenlijke analyse op met als doel maatregelen vast te stellen waarmee voldaan kan worden aan het gespecificeerde blindvermogensbereik.

  • 5 Indien het blindvermogensbereik niet voldoet aan het tweede en vierde lid, voeren de betrokken netbeheerders achtereenvolgens de volgende stappen uit:

    • a. zij stellen vast of één van beide netbeheerders knelpunten constateert met betrekking tot bijvoorbeeld spanningseisen of blindvermogenshuishouding;

    • b. indien knelpunten zijn geconstateerd, worden in beide betrokken netten de reeds aanwezige stationaire blindvermogenscompensatiemiddelen ingezet met als doel te voldoen aan het gespecificeerde blindvermogensbereik;

    • c. indien de inzet van de reeds aanwezige stationaire blindvermogenscompensatiemiddelen onvoldoende is om aan het gespecificeerde blindvermogensbereik te voldoen, verzoeken beide betrokken netbeheerders de producenten waarmee zij een overeenkomst tot levering of opname van blindvermogen hebben, om blindvermogen te compenseren met als doel te voldoen aan het gespecificeerde blindvermogensbereik;

    • d. Indien door toepassing van de in onderdeel b of c bedoelde maatregelen de knelpunten onvoldoende kunnen worden weggenomen, voeren de betrokken netbeheerders een gezamenlijke analyse uit die, met inachtneming van artikel 2 van de Samenwerkingscode elektriciteit, leidt tot het voldoen aan het gespecificeerde blindvermogensbereik door middel van:

      • 1°. aanvullende overeenkomsten met producenten tot levering of opname van blindvermogen;

      • 2°. investering in nieuwe stationaire blindvermogenscompensatiemiddelen; of

      • 3°. investering in netverzwaring

  • 6 Een overeengekomen afwijking van het in het tweede en vierde lid gespecificeerde blindvermogensbereik wordt vastgelegd in de aansluit- en transportovereenkomst.

  • 7 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet coördineert de regeling van de trapstanden van de transformatoren van netten met een spanningsniveau groter dan of gelijk aan 110 kV naar netten met een spanningsniveau kleiner dan 110 kV.

  • 8 Het in het eerste tot en met zevende lid bepaalde is tevens van toepassing op gesloten distributiesystemen aangesloten op hoogspanningsniveau. In deze leden dient dan in plaats van ‘de netbeheerders’ gelezen te worden ‘de beheerder van het gesloten distributiesysteem en de netbeheerder’.

§ 9.5. Voorwaarden met betrekking tot training

Artikel 9.16

  • 1 De netbeheerder stelt een draaiboek op en organiseert trainingen met de netbeheerders van de aan zijn net gekoppelde netten en met de beheerders van de op zijn net aangesloten elektriciteitsproductie-eenheden met een maximumcapaciteit groter dan 60 MW teneinde grootschalige storingen effectief te voorkomen en te herstellen.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde draaiboek bevat tenminste de procedures, de oefeningen, de uit te wisselen informatie en de andere benodigde middelen teneinde grootschalige storingen effectief te voorkomen en te herstellen.

  • 3 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet coördineert de in het eerste lid bedoelde activiteiten en stelt jaarlijks een evaluatie op, die tot uitdrukking brengt in welke mate maatregelen zijn getroffen teneinde grootschalige storingen effectief te voorkomen en te herstellen.

  • 4 De beheerders van elektriciteitsproductie-eenheden met een maximumcapaciteit groter dan 60 MW werken mee aan de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde activiteiten.

§ 9.6. Voorwaarden met betrekking tot de niet-beschikbaarheidscoördinatie

Artikel 9.17

  • 1 Afhankelijk van de netsituatie en de omvang van de productiecapaciteit, zullen de beheerders van op een net met een spanningsniveau kleiner dan of gelijk aan 150 kV aangesloten elektriciteitsproductie-eenheden, en de netbeheerders alsmede netbeheerders onderling, hun onderhoudsplannen schriftelijk afstemmen en wijzigen, waarbij beoogd wordt de voorzieningszekerheid te waarborgen.

  • 2 Indien één of beide partijen onderhoudsplannen dienen te fixeren, bijvoorbeeld ten gevolge van een contractuele overeenkomst of afspraak met een derde partij, wordt een planning bindend verklaard vanaf de door die omstandigheden bepaalde datum en schriftelijk bevestigd naar de andere partij.

  • 3 Indien een partij na een bindend verklaring, alsnog van de planning wil afwijken, zal de andere partij daar zoveel als mogelijk aan tegemoet komen, door bijvoorbeeld het verschuiven of verwisselen van reeds gepland onderhoud over andere elektriciteitsproductie-eenheden en transportnet-onderdelen.

Artikel 9.18

  • 1 Indien voor een overeenkomstig artikel 99 van de Verordening 2017/1485 (GL SO) ingediende planning een afwijking wordt ingediend overeenkomstig artikel 100 van de Verordening 2017/1485 (GL SO) en deze afwijking tot extra kosten leidt, zullen deze kosten gedragen worden door de veroorzakende partij, waarbij de andere partij al het mogelijke zal doen om de extra kosten te beperken.

  • 2 Indien een afwijking van een bindende planning als bedoeld in artikel 9.17 tot extra kosten leidt, zullen deze kosten gedragen worden door de veroorzakende partij, waarbij de andere partij al het mogelijke zal doen om de extra kosten te beperken.

§ 9.7. Voorwaarden met betrekking tot de belasting-frequentieregeling en reserves

Artikel 9.19

Aangeslotenen, niet zijnde netbeheerders, met een gecontracteerd en beschikbaar gesteld transportvermogen van meer dan 60 MW stellen dagelijks het vermogen dat de volgende dag minder kan worden afgenomen, respectievelijk meer of minder kan worden geproduceerd, ter beschikking van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet door middel van:

  • a. het aanwijzen van een BSP om biedingen balanceringsenergie in te dienen, of;

  • b. het indienen van biedingen die de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet kan inzetten voor overige doeleinden.

Artikel 9.20

  • 1 In geval van onbalans tussen vraag en aanbod in Nederland neemt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet maatregelen om tegengestelde regelacties door buitenlandse instellingen als bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel h, van de Elektriciteitswet 1998, met wie zij dienaangaande een onbalansnettingsovereenkomst als bedoeld in artikel 122 van de Verordening (EU) 2017/1485 (GL SO) heeft, te voorkomen.

  • 2 Indien nodig, neemt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet vervolgens maatregelen volgens onderstaande volgorde:

    • a. hij activeert de hem ter beschikking staande middelen, waaronder het in artikel 9.19 bedoelde vermogen.

    • b. indien hem niet voldoende middelen ter beschikking staan om de n-1-reserve te handhaven is de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bevoegd reeds toegelaten exporten geheel of gedeeltelijk te annuleren overeenkomstig de in hoofdstuk 12 vermelde procedure bij onvoorziene fysieke congestie. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet stelt onverwijld de andere netbeheerders en de BRP’s op de hoogte van de ontstane situatie en de genomen of te nemen maatregelen.

    • c. indien de in onderdeel a genoemde maatregelen niet tot herstel van de balans leiden en de systeemtoestand afwijkt van de normaaltoestand, draagt hij beheerders van hem nog niet ter beschikking gesteld vermogen van elektriciteitsproductie-eenheden met een maximumcapaciteit van 5 MW of meer op om dit vermogen op dan wel af te (doen) regelen of in dan wel uit bedrijf te (doen) nemen, één en ander met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.21. De andere netbeheerders en de BRP’s worden door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet onverwijld bericht dat deze situatie is ontstaan.

    • d. indien de in onderdeel a tot en met c genoemde maatregelen niet tot herstel van de balans leiden, schakelt hij belasting af dan wel draagt hij een of meer andere netbeheerders op om belasting af te schakelen, een en ander met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.22.

Artikel 9.21

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet kondigt de opdracht tevoren aan en verstrekt daarbij een toelichting. Deze toelichting wordt, zonodig achteraf, schriftelijk bevestigd.

  • 3 Indien de situatie dermate spoedeisend is dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de opdracht niet tevoren kan aankondigen, licht hij de opdracht en de reden voor het achterwege laten van een voorafgaande aankondiging achteraf schriftelijk alsnog toe.

  • 4 De opregeling onderscheidenlijk inbedrijfname dient binnen de tijd die technisch mogelijk is te zijn uitgevoerd.

  • 5 Indien de opdracht is gegeven aan een of meer andere netbeheerders, ontvangt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een telefonische terugmelding van hetgeen door de andere netbeheerder of netbeheerders is gedaan ter uitvoering van de opdracht.

Artikel 9.22

  • 1 De netbeheerders beschikken over onderling afgestemde afschakelplannen en herstelplannen. Deze plannen liggen ter inzage bij de netbeheerder. Elke netbeheerder dient, ook na eventuele wijzigingen, een afschrift van de plannen naar de Autoriteit Consument en Markt te sturen.

  • 2 De in artikel 9.20, tweede lid, onderdeel d, bedoelde afschakeling geschiedt handmatig en wordt, in geval van een door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aan een andere netbeheerder opgedragen afschakeling, telefonisch opgedragen.

  • 3 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet kondigt een opdracht tot afschakeling tevoren aan en verstrekt daarbij een toelichting.

  • 4 Indien de situatie dermate spoedeisend is dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een opdracht tot afschakeling niet tevoren kan aankondigen, licht hij de opdracht en de reden voor het achterwege laten van een voorafgaande aankondiging achteraf alsnog toe.

  • 5 Tenzij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een tijdsperiode noemt waarbinnen de opdracht tot afschakeling moet zijn uitgevoerd, wordt de opdracht onverwijld uitgevoerd nadat zij is verstrekt.

  • 6 Indien een of meer andere netbeheerders opdracht tot afschakeling is gegeven, ontvangt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een telefonische terugmelding van hetgeen door de andere netbeheerder of netbeheerders is gedaan ter uitvoering van de opdracht.

Artikel 9.23

  • 1

De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet contracteert de initiële FCR-verplichting overeenkomstig de eisen die aan hem gesteld zijn ten aanzien van het contracteren van energie en vermogen op een marktconforme, transparante en non-discriminatoire met inachtneming van de methodologie op basis van artikel 33 van de Verordening (EU) 2017/2195 (GL EB) betreffende de samenwerking tussen meerdere Europese transmissiesysteembeheerders om balanceringscapaciteit gezamenlijk in te kopen en uit te wisselen.

  • 2

De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet maakt een gedetailleerde beschrijving van het contracteringsmechanisme, de administratieve en technische eisen en regels waaraan voldaan moet worden om deel te kunnen nemen alsook de resultaten van het contracteren (inclusief prijsinformatie) via zijn openbare webpagina publiek. Tevens zal verdere relevante informatie tijdig via deze webpagina beschikbaar worden gemaakt, waaronder maar niet beperkt tot tijdschema’s.

Artikel 9.24

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet publiceert op zijn website informatie aangaande het onbalansnettingsproces, waaronder:

    • a. welke participanten deelnemen in de overeenkomst bedoeld in artikel 9.20, eerste lid, en per wanneer zij participant zijn;

    • b. de actuele omvang van de onbalansnettingvermogensuitwisseling.

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet heeft tot taak de energiebalans met het buitenland te bewaken, in voorkomend geval te herstellen en verwerft het daarvoor benodigde vermogen.

Artikel 9.25

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bepaalt voor de komende dimensioneringsperiode de reservecapaciteit in de vorm van FRR die verwacht wordt ten minste nodig te zijn op basis van de hoogste uitkomst van elk van de volgende drie methoden:

    • a. door vast te stellen wat de grootst mogelijke uitval is in zowel positieve als negatieve richting die wordt veroorzaakt door één elektriciteitsproductie-eenheid, één verbruiksinstallatie, één HVDC-interconnector of één wisselstroomverbinding;

    • b. door vast te stellen wat de benodigde reserves waren geweest om in 99% van de onbalansverrekeningsperiodes de onbalansen van het LFC-blok op te kunnen lossen gedurende de periode van een volledig jaar dat niet eerder is beëindigd dan een half jaar voorafgaand aan de berekeningsdatum;

    • c. door het resultaat van de in onderdeel b omschreven historische onbalansen van het LFC-blok te corrigeren voor de significante veranderingen in te verwachten toekomstige onbalansen van het LFC-blok.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, hanteert de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de procedure die bestaat uit de volgende stappen:

    • a. de identificatie van veroorzakers van onbalansen van het LFC-blok;

    • b. de bepaling van toekomstige veranderingen;

    • c. de toepassing van het regressiemodel;

    • d. de toepassing van het voorspellingmodel;

    • e. de toepassing van de convolutie met ruis;

    • f. de bepaling van de opregel- en afregelbehoefte.

  • 3 Bij de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde identificatie van veroorzakers van onbalansen van het LFC-blok:

    • a. beschouwt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de mogelijk verklarende variabelen voor veroorzakers van onbalansen van het LFC-blok, zoals bijvoorbeeld:

      • 1°. de uitval van grootschalige elektriciteitsproductie-eenheden;

      • 2°. de voorspelfout van de belasting;

      • 3°. de zonvermogensverandering per onbalansverrekeningsperiode;

      • 4°. een snelle windvermogensverandering per onbalansverrekeningsperiode;

      • 5°. het aantal met het net verbonden elektrische voertuigen;

    • b. bepaalt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet door middel van een statistische analyse of de mogelijk verklarende variabelen daadwerkelijk een significant verband laten zien met de onbalansen van het LFC-blok en wordt bij een niet-significant verband de desbetreffende mogelijk verklarende variabele uit het model gefilterd.

  • 4 Bij de in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde bepaling van toekomstige veranderingen:

    • a. bepaalt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet welke mogelijk verklarende variabelen er veranderen in de komende dimensioneringsperiode, ten opzichte van de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde periode;

    • b. gebruikt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet voor de in onderdeel a bedoelde bepaling het jaarlijks door hem gepubliceerde document “Monitoring leveringszekerheid” en eventuele andere relevante brondocumenten;

    • c. worden mogelijk verklarende variabelen die geen significante verandering ondergaan uit het model gefilterd.

  • 5 Bij de in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde toepassing van het regressiemodel:

    • a. neemt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet persistentie aan voor alle mogelijk verklarende variabelen die óf gelijk blijven in de komende dimensioneringsperiode ten opzichte van de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde periode, óf geen significant verband laten zien met de onbalansen van het LFC-blok;

    • b. gebruikt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de n mogelijk verklarende variabelen die zowel veranderen als een significant verband laten zien met de onbalansen van het LFC-blok als onafhankelijke variabelen X1...Xn in een meervoudige lineaire kleinste-kwadraten regressieanalyse;

    • c. test de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet of deze onafhankelijke variabelen onderling niet een te grote afhankelijkheid laten zien;

    • d. doet de regressieanalyse een verklaring van de historische onbalansen van het LFC-blok op basis van de onafhankelijke variabelen, die wordt aangeduid met de afhankelijke variabele YH, aan de hand van de onafhankelijke variabelen X1...Xn door parameters ai voor i = 1...n, constante c en residu ε te vinden, zodanig dat de som van de kwadraten van het residu Σε2 minimaal is in het volgende regressiemodel:

    Bijlage 262629.png
  • 6 Bij de in het tweede lid, onderdeel d, bedoelde toepassing van het voorspellingsmodel:

    • a. vertaalt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet het in het vijfde lid toegepaste regressiemodel naar een voorspellingsmodel door te bepalen met welke factor de onafhankelijke variabelen verwacht worden te veranderen in de komende dimensioneringsperiode ten opzichte van de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde periode;

    • b. wordt de in onderdeel a bedoelde factor bepaald uit dezelfde bron als genoemd in het vierde lid, onderdeel b, en wordt aangeduid met ki voor i = 1...n;

    • c. worden de onbalansen van het LFC-blok voor de komende dimensioneringsperiode YF voorspeld in het volgende voorspellingsmodel:

    Bijlage 262630.png
  • 7 Bij de in het tweede lid, onderdeel e, bedoelde toepassing van de convolutie met de ruis:

    • a. bepaalt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de ruis R als het verschil van de vijfminutengemiddelde waardes van de onbalansen van het LFC-blok uit de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde periode met het vijftienminutengemiddelde waardes van de onbalansen van een LFC-blok van dezelfde periode;

    • b. bepaalt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de kansdichtheidsfunctie fR(o) van de ruis R, waarbij o de onbalans van het LFC-blok representeert binnen de kansdichtheidsfunctie;

    • c. convolueert de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de in onderdeel b bedoelde kansdichtheidsfunctie fR(o) met de kansdichtheidsfunctie fYF(o) van de in het zesde lid, onderdeel c, bedoelde onbalansen van het LFC-blok voor de komende dimensioneringsperiode YF;

    • d. het resultaat van de in onderdeel c bedoelde convolutie is de voorspelling van de kansdichtheidsfunctie van de onbalansen van het LFC-blok op vijfminutenbasis fYF,5m(o):

    Bijlage 262631.png
  • 8 Voor de in het tweede lid, onderdeel f, bedoelde bepaling van de afregel- en opregelbehoefte:

    • a. berekent de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet het 0,5e en het 99,5e percentiel van de in het zevende lid bepaalde onbalansen van het LFC-blok op vijfminutenbasis fYF,5m(o);

    • b. vormt het 0,5e percentiel de afregelbehoefte voor de komende dimensioneringsperiode;

    • c. vormt het 99,5e percentiel de opregelbehoefte voor de komende dimensioneringsperiode.

  • 9 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bepaalt de verdeling van de verwachte benodigde reservecapaciteit in de vorm van FRR als bedoeld in het eerste lid als volgt:

    • a. in de vorm van automatische FRR (aFRR) tenminste een hoeveelheid die er toe leidt dat:

      • 1°. de positieve aFRR groter is dan het 0,5e percentiel van het verschil van het één-minuut-gemiddelde en het vijftien-minuten-gemiddelde van de actuele zonale regelfout van Nederland gesommeerd met de reeds uitgevoerde onbalanscorrecties in de vorm van geactiveerde FRR en de onbalansnettingvermogensuitwisseling;

      • 2°. de negatieve aFRR groter is dan het 99,5e percentiel van het verschil van het één-minuut-gemiddelde en het vijftien-minuten-gemiddelde van de actuele zonale regelfout van Nederland gesommeerd met de reeds uitgevoerde onbalanscorrecties in de vorm van geactiveerde FRR en de onbalansnettingvermogensuitwisseling;

    • b. in de vorm van handmatige FRR (mFRR): de resterende verwachte benodigde hoeveelheid.

§ 9.8. Voorwaarden met betrekking tot de nood- en hersteltoestand

Artikel 9.25a

  • 1 In geval van frequentiedalingen tot 49,0 Hz en lagere waarden, doen de regionale netbeheerders door middel van het frequentierelais automatisch een deel van de belasting afschakelen volgens het volgende schema:

    • a. eerste afschakeling: bij 49,0 Hz 15% van de oorspronkelijke totale belasting afschakelen;

    • b. tweede afschakeling: bij 48,7 Hz, aanvullend op de in onderdeel a bedoelde hoeveelheid, 15% van de oorspronkelijke totale belasting afschakelen;

    • c. derde afschakeling: bij 48,4 Hz, aanvullend op de in onderdeel a en b bedoelde hoeveelheid, 20% van de oorspronkelijke totale belasting afschakelen.

  • 2 Bij de bepaling van de af te schakelen belasting wordt rekening gehouden met eventueel mee af te schakelen elektriciteitsproductie-eenheden.

  • 3 Het frequentierelais is zodanig ingesteld, dat:

    • a. binnen 100 ms na het overschrijden van de in het eerste lid genoemde frequentiegrenzen een uitschakelbevel volgt;

    • b. de werking van het relais wordt geblokkeerd als de meetspanning daalt tot beneden 70% van de nominale spanning.

  • 4 De meetonnauwkeurigheid van het relais mag maximaal 10 mHz bedragen.

  • 5 De storingsgevoeligheid van het relais is afgestemd op de installatie waarin het wordt toegepast, maar voldoet ten minste aan IEC 1000-4 klasse 3.

Artikel 9.26

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de regionale netbeheerders dragen er zorg voor dat de mogelijkheid om bij lage frequentie automatisch verbruik te ontkoppelen, als bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, vanaf 18 december 2022 geactiveerd wordt bij de volgende frequentiedrempelwaardes en met de bijbehorende gespecificeerde hoeveelheden:

    • a. bij 49,0 Hz een hoeveelheid nettoverbruik ter grootte van 7,5% van het overeenkomstig het derde lid vastgestelde procentuele aandeel van de desbetreffende aangeslotene in de totale belasting;

    • b. bij 48,8 Hz aanvullend op de in onderdeel a bedoelde hoeveelheid 7,5% van het overeenkomstig het derde lid vastgestelde procentuele aandeel van de desbetreffende aangeslotene in de totale belasting;

    • c. bij 48,6 Hz aanvullend op de in onderdeel a en b bedoelde hoeveelheid 7,5% van het overeenkomstig het derde lid vastgestelde procentuele aandeel van de desbetreffende aangeslotene in de totale belasting;

    • d. bij 48,4 Hz aanvullend op de in onderdeel a tot en met c bedoelde hoeveelheid 7,5% van het overeenkomstig het derde lid vastgestelde procentuele aandeel van de desbetreffende aangeslotene in de totale belasting;

    • e. bij 48,2 Hz aanvullend op de in onderdeel a tot en met d bedoelde hoeveelheid 7,5% van het overeenkomstig het derde lid vastgestelde procentuele aandeel van de desbetreffende aangeslotene in de totale belasting;

    • f. bij 48,0 Hz aanvullend op de in onderdeel a tot en met e bedoelde hoeveelheid 7,5% van het overeenkomstig het derde lid vastgestelde procentuele aandeel van de desbetreffende aangeslotene in de totale belasting.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op:

    • a. aangeslotenen die beschikken over een verbruiksinstallatie of een gesloten distributiesysteem, aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet, waarop overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC) van toepassing is;

    • b. aangeslotenen die beschikken over een verbruiksinstallatie of een gesloten distributiesysteem, aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet, waarop overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC) niet van toepassing is, maar waaromtrent de aangeslotene met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is overeengekomen om aan de uitvoering van dit artikel mee te werken.

  • 3 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bepaalt in 2020 en vervolgens tenminste eenmaal per vijf jaar voor elke in het eerste en tweede lid bedoelde aangeslotene en voor zichzelf het procentuele aandeel in de totale belasting:

    • a. voor de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet door het quotiënt te nemen van de som van het ten behoeve van afname van het landelijk hoogspanningsnet opgetreden maximale nettoverbruik van alle aansluitingen op het landelijk hoogspanningsnet in het voorgaande jaar die niet actief meewerken aan de in het eerste of tweede lid bedoelde regeling en het totaal van de ten behoeve van afname van het landelijk hoogspanningsnet opgetreden maximale nettoverbruik van alle aansluitingen op het landelijk hoogspanningsnet in het voorgaande jaar;

    • b. voor de overige aangeslotenen door het quotiënt te nemen van het op diens aansluiting(en) opgetreden maximale nettoverbruik in het voorgaande jaar en het totaal van de ten behoeve van afname van het landelijk hoogspanningsnet opgetreden maximale nettoverbruik van alle aansluitingen op het landelijk hoogspanningsnet in het voorgaande jaar;

    • c. in afwijking van onderdeel b voor een regionale netbeheerder op wiens distributienet een ander distributienet is aangesloten dat niet rechtstreeks is aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet door het overeenkomstig onderdeel b voor zijn net bepaalde procentuele aandeel in de totale belasting te verminderen met het voor de op zijn net aangesloten distributienetten bepaalde procentuele aandeel.

  • 4 De instelling van de in het eerste lid bedoelde functionaliteit en de bepaling van de af te schakelen aansluitingen of netdelen vindt plaats door middel van het volgende rekenalgoritme:

    • a. de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verdeelt de opgetreden maximale totale belasting van het voorgaande jaar over de in het eerste en tweede lid bedoelde aangeslotenen en zichzelf overeenkomstig de verdeelsleutel uit het derde lid;

    • b. de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de in het eerste en tweede lid bedoelde aangeslotenen verdelen de aan hen op grond van de onderdelen a tot en met f van het eerste lid toegerekende hoeveelheden nettoverbruik over de af te schakelen aansluitingen en netdelen alsof de afschakeling had plaatsgevonden op het moment van het maximale nettoverbruik op hun aansluitingen in het voorgaande jaar.

  • 5 Indien een in het eerste of tweede lid bedoelde netbeheerder of aangeslotene niet in staat is om de overeenkomstig het eerste lid bepaalde hoeveelheid nettoverbruik af te schakelen, ook al heeft deze aangeslotene de in het eerste lid bedoelde functionaliteit zodanig geïnstalleerd dat alle MS-richtingen waarachter zich een elektriciteitsproductie-eenheid met een maximumcapaciteit groter dan of gelijk aan 3 MW bevindt niet worden afgeschakeld, wordt de door deze aangeslotene niet afschakelbare hoeveelheid nettoverbruik door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet evenredig verdeeld over de overige in het eerste en tweede lid bedoelde aangeslotenen.

  • 6 Indien een in het tweede lid bedoelde aangeslotene, gelet op de aard en omvang van zijn installatie of net, niet kan voldoen aan de in het eerste lid genoemde gespecificeerde hoeveelheden per frequentiedrempelwaarde, kan de desbetreffende aangeslotene, eventueel in samenwerking met een of meer andere aangeslotenen, in overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, uitvoering geven aan het eerste lid door toepassing van een deel van de in het eerste lid genoemde frequentiedrempelwaardes met daaraan aangepaste gespecificeerde hoeveelheden te ontkoppelen verbruik zodanig dat de som van de hoeveelheden minimaal 45% van het overeenkomstig het derde lid vastgestelde procentuele aandeel van de desbetreffende aangeslotenen in de totale belasting bedraagt.

  • 7 De netbeheerder draagt er zorg voor dat een aangeslotene die beschikt over een aansluiting op het landelijk hoogspanningsnet en die niet op grond van het tweede lid zelf uitvoering geeft aan de automatische ontkoppeling bij lage frequentie als bedoeld in het eerste en vierde lid en die door middel van vraagsturing een substantiële bijdrage levert aan de frequentiehandhaving, als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, van de Verordening (EU) 2017/2196 (NC ER), bij de toepassing van de automatische ontkoppeling bij lage frequentie als bedoeld in het eerste en vierde lid, niet wordt afgeschakeld, dan wel ten behoeve van de afschakeling wordt ingedeeld in de als laatste afschakelende categorie waarin nog ruimte is, van de categorieën als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met f.

Artikel 9.27

  • 1 Aangeslotenen die beschikken over een elektriciteitsproductie-eenheid van het type C of D, waarop overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) van toepassing is, dragen er zorg voor dat de levering van de frequentierespons voor het werkzaam vermogen, zoals bedoeld in artikel 3.24, tweede lid, geactiveerd wordt bij een frequentiedrempelwaarde van 49,8 Hz en met een statiek van 5%.

  • 2 Aangeslotenen die beschikken over een elektriciteitsproductie-eenheid van het type A, B, C of D, waarop overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) van toepassing is, dragen er zorg voor dat de levering van de frequentierespons voor het werkzaam vermogen, zoals bedoeld in artikel 3.13, vierde lid, geactiveerd wordt bij een frequentiedrempelwaarde van 50,2 Hz en met een statiek van 5%.

Artikel 9.28

  • 1 Uitsluitend met toestemming van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet vindt wederinschakeling plaats van:

    • a. door middel van frequentierelais afgeschakelde belasting, of

    • b. handmatig afgeschakelde belasting, voor zover de afschakeling valt onder de coördinatie van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verwerft black-startmogelijkheden in een door hem te bepalen omvang. Hij bepaalt waar zij bij voorkeur gelokaliseerd moeten zijn en hanteert de productspecificaties als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdeel b, van Verordening (EU) 2017/2196 (NC ER) die zijn opgenomen in bijlage 5.

  • 3 De in artikel 4, tweede lid, onderdeel c, van Verordening (EU) 2017/2196 (NC ER) bedoelde lijst met soorten significante netgebruikers en de door hen toe te passen maatregelen is opgenomen in bijlage 6.

  • 4 Significante netgebruikers met hoge prioriteit, als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdeel d, van Verordening (EU) 2017/2196 (NC ER), zijn aangeslotenen waarvan de installatie is aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet en:

    • a. waarvan de installatie onderdeel is van het landelijk gastransportnet, een gasproductienet of een gasproductie-installatie en naar het gezamenlijke oordeel van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de netbeheerder van het landelijk gastransportnet cruciaal is voor het in stand houden van de openbare gasvoorziening of de gasvoorziening van gasgestookte elektriciteitsproductie-eenheden, aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet; of

    • b. waarvan de installatie een elektriciteitsproductie-installatie is die nucleaire energie als primaire energiebron heeft.

  • 5 Regionale netbeheerders en aangeslotenen, die beschikken over een verbruiksinstallatie als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC) jo. artikel 4.7, vierde lid, dragen er zorg voor dat hun distributienet of verbruiksinstallatie na een spanningsloze toestand van (een deel van) het landelijk hoogspanningsnet weer onder spanning gebracht wordt zodra de spanning in het landelijk hoogspanningsnet is hersteld.

  • 6 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet kan, indien de hersteltoestand van kracht is, aangeslotenen die beschikken over een synchrone elektriciteitsproductie-eenheid van het type C of D, opdragen de dode band van de frequentiegevoelige modus, zoals bedoeld in artikel 3.24, derde lid, uit te schakelen, in welk geval de aangeslotenen deze opdracht onverwijld uitvoeren.

  • 7 Indien de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet vermogen vordert van een marktpartij in het bescherm- en hertelproces zonder toepassing van een onbalansaanpassing, als bedoeld in artikel 10.39, derde lid, biedt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een vergoeding aan de BRP voor de onbalanskosten als gevolg van de vermogensvordering die de BRP redelijkerwijs niet kan voorkomen.

Artikel 9.29

  • 1 Indien marktactiviteiten als genoemd in artikel 35. tweede lid, van de Verordening (EU) 2017/2196 (NC ER), niet of niet volledig uitvoerbaar zijn voor één of meer betrokken partijen door een fout in één of meer systemen, zijn, overeenkomstig artikel 36, eerste lid, van de Verordening (EU) 2017/2196 (NC ER), de volgende back-up- en fallbackprocedures van deze marktactiviteiten van toepassing:

    • a. de aanlevering van zoneoverschrijdende capaciteit voor capaciteitstoewijzing bij de overeenkomstige biedzonegrenzen voor elke markttijdseenheid, als wordt verwacht dat het landelijk hoogspanningsnet niet tot de normale of alarmtoestand wordt hersteld overeenkomstig artikel 2, derde lid, van de Verordening (EU) 2015/1222 (GL CACM) en artikel 42 en 46 van de Verordening (EU) 2016/1719 (GL FCA), alsmede de op deze artikelen gebaseerde methodologieën en overeenkomsten;

    • b. de indiening van biedingen voor balanceringscapaciteit en balanceringsenergie door een aanbieder van een balanceringsdienst overeenkomstig de gepubliceerde fallbackprocedures op de website van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet;

    • c. de aanlevering van een gebalanceerde positie aan het einde van het day-aheadtijdsbestek door een BRP, als dat volgens de voorwaarden met betrekking tot balancering vereist is overeenkomstig artikel 10.14, vijfde lid;

    • d. de aanlevering van positiewijzigingen van BRP's overeenkomstig de fallbackprocedures overeenkomstig artikel 10.14, vijfde lid, zoals gepubliceerd op de website van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, waarbij geldt dat indien op de dag waarop de positiewijziging betrekking heeft een noodtoestand of een blackouttoestand in Nederland heeft plaats gevonden, of indien er een fout in de systemen van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet heeft plaats gevonden, de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet het in artikel 10.14, zevende lid, genoemde tijdstip kan uitstellen naar een later moment;

    • e. de aanlevering van de schema's als bedoeld in artikel 111, eerste en tweede lid, van de Verordening (EU) 2017/1485 (GL SO):

  • 2 Indien marktactiviteiten, als genoemd in artikel 35, tweede lid, van de Verordening (EU) 2017/2196 (NC ER), niet volledig uitvoerbaar zijn voor één of meer betrokken partijen doordat een buitenlandse instelling als bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel h van de Elektriciteitswet 1998, haar markt heeft opgeschort, zijn, overeenkomstig artikel 36, eerste lid, van de Verordening (EU) 2017/2196 (NC ER), de volgende back-up en fallbackprocedures van de marktactiviteiten van toepassing;

    • a. capaciteitstoewiizing door transmissierechten voor jaar- en maandtransporten overeenkomstig artikel 21, derde lid, van de Verordening (EU) 2015/1222 (GL CACM) en artikel 42 en 46 van de Verordening (EU) 2016/1719 (GL FCA), alsmede de op deze artikelen gebaseerde methodologieën en overeenkomsten;

    • b. prijskoppeling voor day-aheadtransporten overeenkomstig artikel 36, derde lid, artikel 44, artikel 50 en artikel 72 van de Verordening (EU) 2015/1222 (GL CACM), alsmede de op deze artikelen gebaseerde methodologieën en overeenkomsten;

    • c. prijskoppeling voor intradaytransporten overeenkomstig artikel 36, derde lid, en artikel 72 van de Verordening (EU) 2015/1222 (GL CACM), alsmede de op deze artikelen gebaseerde methodologieën en overeenkomsten;

    • d. binnenlandse intradayhandel op een NEMO overeenkomstig artikel 36, derde lid, artikel 44, artikel 50 en artikel 72 van de Verordening (EU) 2015/1222 (GL CACM), alsmede de op deze artikelen gebaseerde methodologieën en overeenkomsten;

    • e. balanceringsmarkten overeenkomstig artikel 146 en artikel 147 van de Verordening (EU) 2017/1485 (GL SO);

    • f. binnenlandse intradayhandel buiten de NEMO's om overeenkomstig artikel 10.1, derde lid;

    • g. onbalansverrekening overeenkomstig artikel 10.1, derde lid.

  • 3 De in het eerste en tweede lid genoemde fallbackprocedures alsmede de interactie van de marktprocessen met het real-time herstelproces worden nader toegelicht op de website van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.

Hoofdstuk 10. Balanceringsvoorwaarden

§ 10.1. Algemeen

Artikel 10.1

  • 1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a. opregelen: het leveren van elektrische energie aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet uit het door die netbeheerder ten behoeve van de systeembalans ingezette regelvermogen en noodvermogen;

    • b. afregelen: het leveren van elektrische energie door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aan de beheerders van het door die netbeheerder ten behoeve van de systeembalans ingezette regelvermogen en noodvermogen;

    • c. prijs voor opregelen: de prijs per kWh, bepaald per onbalansverrekeningsperiode, overeenkomend met de hoogste biedprijs als bedoeld in artikel 10.38 van het ingezette regel- en reservevermogen voor opregelen of, indien deze hoger is, de prijs voor ingezet noodvermogen voor opregelen tijdens een toestand van inzet noodvermogen opregelen;

    • d. prijs voor afregelen: de prijs per kWh, bepaald per onbalansverrekeningsperiode, overeenkomend met de laagste biedprijs als bedoeld in artikel 10.38 van het ingezette regel- en reservevermogen voor afregelen of, indien deze lager is, de prijs voor ingezet noodvermogen voor afregelen tijdens een toestand van inzet noodvermogen afregelen. Deze prijs kan negatief zijn;

    • e. [Red: vervallen;]

    • f. regeltoestand: een parameter waarmee de gevraagde regelactie aan leveranciers van regelvermogen en het verloop daarvan gedurende een onbalansverrekeningsperiode wordt geïdentificeerd. Deze parameter wordt door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet vastgesteld volgens artikel 10.29;

    • g. balans-delta: de door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet te publiceren som van de door de frequentieregeling gevraagde reactie aan leveranciers van regelvermogen;

    • h. middenprijs: het gemiddelde van de prijs per kWh, bepaald per onbalansverrekeningsperiode, van de laagste bieding voor opregelen aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de prijs per kWh, bepaald per onbalansverrekeningsperiode, van de hoogste bieding voor afregelen aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet;

    • i. prijs voor ingezet noodvermogen: de prijs die tot stand komt door middel van twee berekeningsmethodes, één voor opregelen en één voor afregelen. Deze prijs wordt door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bepaald volgens artikel 10.39 achtste en negende lid.

  • 3 De voorwaarden uit dit hoofdstuk zijn van toepassing, ongeacht de systeemtoestand van het elektriciteitsvoorzieningssysteem.

§ 10.2. Balanceringsverantwoordelijkheid

Artikel 10.2

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet kan aan een natuurlijk persoon, rechtspersoon, niet zijnde een netbeheerder, of vennootschap, niet zijnde een netbeheerder, op aanvraag een erkenning als BRP verlenen. Een natuurlijk persoon, rechtspersoon, niet zijnde een netbeheerder, dan wel vennootschap kan slechts voor één erkenning als BRP in aanmerking komen.

  • 2 De BRP heeft het recht:

    • a. balanceringsverantwoordelijkheid voor de eigen aansluitingen uit te oefenen, tenzij hij kleinverbruiker is;

    • b. de uitoefening van balanceringsverantwoordelijkheid voor de aansluitingen van derden aan te bieden als dienst;

    • c. energieprogramma’s in te dienen;

    • d. transactiepartij te zijn in energieprogramma’s.

  • 3 De in het tweede lid genoemde rechten zijn niet overdraagbaar.

  • 4 De BRP mag de in het tweede lid genoemde rechten uitoefenen met ingang van de dag die volgt op de dag waarop hij als zodanig in het BRP-register, bedoeld in artikel 10.3, eerste lid, is ingeschreven.

Artikel 10.3

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet beheert een register, hierna te noemen het BRP-register, waarin de namen, adressen, telefoon- en faxnummers alsmede de gegevens ten behoeve van computermatige communicatie zijn vermeld van de in artikel 10.4, eerste lid, bedoelde BRP's.

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet deelt aan de BRP de datum van zijn inschrijving in het BRP-register mee.

  • 3 Een BRP heeft het recht het BRP-register in te zien en hem betreffende onjuistheden daarin te doen corrigeren.

  • 4 Wijzigingen in het BRP-register geeft de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet onverwijld door aan de andere netbeheerders en BRP's.

Artikel 10.4

  • 1 Tot het uitoefenen van balanceringsverantwoordelijkheid voor een aansluiting laat een netbeheerder slechts natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen toe aan wie de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet overeenkomstig artikel 10.2 een erkenning als BRP heeft verleend.

  • 2 Een aangeslotene die de balanceringsverantwoordelijkheid voor zijn aansluiting niet zelf uitoefent, draagt die balanceringsverantwoordelijkheid over aan een BRP.

  • 3 Een aangeslotene die de balanceringsverantwoordelijkheid voor zijn aansluiting niet zelf uitoefent, laat de beoogde BRP aan de netbeheerder op wiens net hij is aangesloten overeenkomstig het proces uit paragraaf 4.5 van de Informatiecode elektriciteit en gas melden aan welke BRP hij zijn balanceringsverantwoordelijkheid heeft overgedragen.

  • 4 Een aangeslotene die het voornemen heeft zijn balanceringsverantwoordelijkheid over te dragen aan een andere BRP dan de BRP die tot dan toe balanceringsverantwoordelijkheid voor hem heeft uitgeoefend, laat de beoogde BRP aan de netbeheerder die het aangaat overeenkomstig het proces uit paragraaf 4.5 van de Informatiecode elektriciteit en gas melden aan welke BRP hij zijn balanceringsverantwoordelijkheid heeft overgedragen.

  • 5 In afwijking van het gestelde in het derde en vierde lid geldt dat in het geval een leverancier, daartoe gemachtigd, voor een aangeslotene balanceringsverantwoordelijkheid regelt, de leverancier de in het derde en het vierde lid bedoelde melding doet overeenkomstig de processen uit hoofdstuk 4 van de Informatiecode elektriciteit en gas.

  • 6 Een netbeheerder doet overeenkomstig hoofdstuk 4 van de Informatiecode elektriciteit en gas aan de BRP die tot aan de in het vierde lid bedoelde overdracht de balanceringsverantwoordelijkheid van de aangeslotene uitoefent, onverwijld mededeling van het feit dat hem een kennisgeving als bedoeld in het vierde lid heeft bereikt en door hem is aanvaard.

Artikel 10.5

  • 1 Netbeheerders dragen hun balanceringsverantwoordelijkheid voor de compensatie van netverliezen over aan een BRP.

  • 2 Met betrekking tot de balanceringsverantwoordelijkheid van een netbeheerder, niet zijnde de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, voor de compensatie van netverliezen is het in artikel 10.4, derde tot en met zesde lid, bepaalde van toepassing, met dien verstande dat de in kennis te stellen netbeheerder de netbeheerder is van het net op een hoger spanningsniveau waarop het net van de eerstgenoemde netbeheerder is aangesloten.

  • 3 Op de overdrachtspunten van aansluitingen tussen twee netten wordt geen onbalans bepaald in het kader van de uitoefening van balanceringsverantwoordelijkheid.

  • 4 In afwijking het derde lid wordt op de aansluiting van een gesloten distributiesysteem op het net van een netbeheerder wel onbalans bepaald in het kader van de uitoefening van balanceringsverantwoordelijkheid indien het een gesloten distributiesysteem betreft waarvan de beheerder geen gebruik maakt van het elektronische berichtenverkeer zoals bedoeld in paragraaf 13.5 ten behoeve van het faciliteren van derdentoegang.

Artikel 10.6

  • 1 Indien een BRP die door middel van een overeenkomst met een leverancier balanceringsverantwoordelijkheid draagt voor een grootverbruikaansluiting die overeenkomst wenst te beëindigen, stelt hij de grootverbruiker en de Ieverancier en de netbeheerder die het aangaat tenminste twintig werkdagen voor de beoogde ingangsdatum schriftelijk in kennis.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde in kennis stelling van de grootverbruiker vindt plaats bij aangetekende brief en de in dat lid bedoelde termijn van twintig werkdagen vangt aan op het moment van ontvangst van deze aangetekende brief.

  • 3 De grootverbruiker laat de beoogde BRP of de leverancier, daartoe gemachtigd overeenkomstig artikel 10.4, vijfde lid, tenminste vijf werkdagen voor de in het eerste lid bedoelde ingangsdatum aan de netbeheerder die het aangaat overeenkomstig het proces uit paragraaf 4.5 van de Informatiecode elektriciteit en gas melden welke BRP vanaf die datum voor de aansluiting balanceringsverantwoordelijkheid draagt.

  • 4 Indien de grootverbruiker of de leverancier, daartoe gemachtigd overeenkomstig artikel 10.4, vijfde lid, niet tijdig aan zijn in het derde lid bedoelde verplichting voldoet, treedt artikel 11.8 voor de betreffende aansluiting in werking. De netbeheerder die het aangaat, verwittigt onverwijld de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de Autoriteit Consument en Markt.

Artikel 10.7

  • 1 De aanvraag om een erkenning als BRP wordt schriftelijk en ondertekend door een bevoegd persoon ingediend bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet overeenkomstig een door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet uit te geven model waarmee de aanvrager zich, na het ontvangen van een erkenning, verbind tot het naleven van de in dit hoofdstuk opgenomen voorwaarden voor het uitoefenen van balanceringsverantwoordelijkheid.

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet beslist binnen dertig dagen na ontvangst van het aanvraagformulier of de aanvrager voor erkenning als BRP in aanmerking kan worden gebracht.

  • 3 Indien bij de aanvraag niet alle benodigde gegevens zijn verstrekt, wordt de in het tweede lid genoemde termijn opgeschort totdat is voldaan aan het verzoek van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet om verstrekking van de ontbrekende gegevens.

  • 4 Onverminderd het overigens bij of krachtens de Elektriciteitswet 1998 bepaalde, wordt een erkenning verleend, nadat:

    • a. de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet zich ervan heeft vergewist dat de aanvrager beschikt over de deskundigheid en over de technische, administratieve en organisatorische faciliteiten die vereist zijn om balanceringsverantwoordelijkheid te kunnen uitoefenen, en;

    • b. de aanvrager financiële zekerheid heeft gesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.8.

  • 5 Wanneer een eerdere erkenning van de aanvrager is ingetrokken, willigt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de aanvraag niet in dan nadat hij zich ervan heeft vergewist dat de redenen die tot intrekking van de eerdere erkenning hebben geleid niet meer aanwezig zijn en geen grond bestaat voor het vermoeden dat deze redenen zich opnieuw zullen voordoen.

  • 6 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet doet een beslissing tot verlening van een erkenning als BRP zo spoedig mogelijk in de Staatscourant publiceren, waarbij de naam, het adres en de woonplaats van de BRP worden vermeld.

Artikel 10.8

  • 1 De financiële zekerheid, bedoeld in artikel 10.7, vierde lid, onderdeel b, wordt gesteld in de vorm van een bankgarantie overeenkomstig een door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet uit te geven model, al dan niet, naar keuze van de BRP, aangevuld met een bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aangehouden deposito.

  • 2 De omvang van de door een BRP te stellen financiële zekerheid wordt afgeleid van:

    • a. het hoogste netto-transactievolume in MWh van die BRP met enige andere BRP voor alle uren gedurende één etmaal, en;

    • b. de totale transportcapaciteit van de aansluitingen van grootverbruikers, waarvoor hij balanceringsverantwoordelijkheid draagt.

  • 3 De eerste maal is de omvang van de te stellen financiële zekerheid gebaseerd op het door de BRP verwachte hoogste netto-transactievolume als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, met een ondergrens van 50 MW.

  • 4 De in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde omvang wordt vermenigvuldigd met de gemiddelde marktprijs van energie over een periode van drie maanden voorafgaand aan de bepaling van de omvang van de te stellen financiële zekerheid, met een ondergrens van € 40 per MWh. Het resulterende bedrag wordt in het dertiende lid aangeduid met de letter 'A'.

  • 5 Indien wordt vastgesteld dat het hoogste netto-transactievolume waarop de omvang van de zekerstelling is gebaseerd meer dan incidenteel wordt overschreden, verhoogt de BRP de zekerstelling op eerste schriftelijke verzoek van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, waarbij de nieuwe omvang zal worden gebaseerd op het hoogste netto-transactievolume dat in de zes voorafgaande weken gedurende één etmaal is vastgesteld.

  • 6 Indien wordt vastgesteld dat het daadwerkelijk hoogste netto-transactievolume op etmaalbasis structureel lager is dan het hoogste netto-transactievolume waarop de omvang van de zekerstelling is gebaseerd, verleent de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet op schriftelijk verzoek van de BRP toestemming tot verlaging van de zekerstelling, waarbij de nieuwe omvang zal worden gebaseerd op het gemiddelde van de hoogste dagelijkse nettotransactievolumes in de zes voorafgaande weken, met een ondergrens van 50 MW.

  • 7 Indien een BRP balanceringsverantwoordelijkheid voor aansluitingen van grootverbruikers draagt, heeft het in het vijfde en zesde lid bepaalde zowel betrekking op de transactievolumes van de BRP als op de transportcapaciteit van de aansluitingen waarvoor hij balanceringsverantwoordelijkheid draagt, terwijl bovendien geldt dat indien in enige maand de totale capaciteit van de aansluitingen waarvoor de balanceringsverantwoordelijkheid bestaat met meer dan 50 MW wordt uitgebreid, de BRP gehouden is daarvan onverwijld mededeling te doen aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.

  • 8 De transportcapaciteit, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, wordt bepaald aan de hand van de opgave door de andere netbeheerders aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, waarbij de andere netbeheerders per BRP eens per maand aangeven hoeveel aansluitingen vallen in de klasse:

    • a. 2–10 MW;

    • b. 11–25 MW;

    • c. 26–50 MW;

    • d. groter dan 50 MW, met vermelding van de capaciteit per aansluiting in deze klasse.

  • 9 Per BRP wordt voor de in het achtste lid, onderdelen a tot en met c, genoemde klassen per klasse het aantal aansluitingen in die klasse vermenigvuldigd met de laagste capaciteit van die klasse.

  • 10 Voor de in het achtste lid, onderdeel d, genoemde klasse wordt uitgegaan van het totaal van de feitelijke capaciteit van de aansluitingen in die klasse.

  • 11 Het in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde element voor de bepaling van de omvang van de door een BRP te stellen financiële zekerheid is gebaseerd op de overeenkomstig het achtste tot en met tiende lid bepaalde capaciteit voor die BRP, vermenigvuldigd met 24, met een ondergrens van 50 MW.

  • 12 Het in het elfde lid bedoelde product wordt vermenigvuldigd met de gemiddelde marktprijs van energie over een periode van drie maanden voorafgaand aan de bepaling van de omvang van de te stellen financiële zekerheid, met een ondergrens van € 40 per MWh. Het resulterende bedrag wordt in het dertiende lid aangeduid met de letter ‘B’.

  • 13 Het bedrag waarvoor de BRP financiële zekerheid dient te stellen wordt vervolgens aldus bepaald:

    • a. indien geldt (2 x A) > B, bedraagt het bedrag van de te stellen financiële zekerheid: 2 x A;

    • b. indien geldt (2 x A) < B, bedraagt het bedrag van de te stellen financiële zekerheid: A + B.

Artikel 10.9

  • 1 Een BRP oefent balanceringsverantwoordelijkheid uit voor de aansluitingen waarvoor hij in het aansluitingenregister op enig moment als BRP is vermeld.

  • 2 Ten aanzien van de verplichting van een BRP om met betrekking tot een aansluiting balanceringsverantwoordelijkheid uit te oefenen, mag de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet afgaan op hetgeen in het aansluitingenregister omtrent de balanceringsverantwoordelijkheid voor die aansluiting is vermeld, onverminderd het recht van die BRP op correctie van een onjuiste vermelding en onverminderd zijn aanspraak jegens de desbetreffende netbeheerder tot vergoeding van de kosten die door een aan die netbeheerder toe te rekenen onjuiste vermelding zijn veroorzaakt.

Artikel 10.10

  • 1 De erkenning van een BRP wordt ingetrokken met ingang van de datum waarop de netbeheerder van het landelijke hoogspanningsnet hiertoe besluit overeenkomstig artikel 10.35, eerste en tweede lid, rekening houdend met een eventueel besluit tot opschorting overeenkomstig artikel 11.1, tweede lid, ongeacht of de betreffende BRP op die datum is uitgeschreven uit het BRP-register en de intrekking van zijn erkenning is gepubliceerd, een en ander als bedoeld in het tweede en derde lid.

  • 2 Wanneer de erkenning van een BRP is ingetrokken, stelt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de andere netbeheerders en BRP's daarvan onverwijld in kennis en schrijft hij de desbetreffende BRP uit het BRP-register uit.

  • 3 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet publiceert de intrekking van een erkenning van een BRP zo spoedig mogelijk in de Staatscourant, onder vermelding van naam, adres en woonplaats van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon alsmede van de datum waarop de erkenning is ingetrokken en van de datum waarop de BRP uit het BRP-register is uitgeschreven.

§ 10.3. Energieprogramma’s

Artikel 10.11

  • 1 Een BRP dient dagelijks vóór 09:00 uur of een door de gezamenlijke netbeheerders in onderling overleg te bepalen ander tijdstip bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een extern commercieel handelsprogramma voor de volgende dag in dat voortvloeit uit eerder verkregen toestemming van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet voor importen, exporten en transits voor meer dan één dag.

  • 2 Uiterlijk twee uur en 15 minuten na het tijdstip waarop het in het eerste lid bedoelde extern commercieel handelsprogramma moet zijn ingediend, bericht de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aan de BRP welke in het extern commercieel handelsprogramma opgenomen importen, exporten en transits hij, rekening houdend met de beschikbare capaciteit van de landsgrensoverschrijdende verbindingen voor de volgende dag heeft toegewezen en welke ruimte ten behoeve van de spotmarkt voor de volgende dag beschikbaar is op de landsgrensoverschrijdende verbindingen.

  • 3 Indien de toewijzing, bedoeld in het tweede lid, niet overeenstemt met het extern commercieel handelsprogramma, bedoeld in het eerste lid, dient de BRP bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet vóór 14:00 uur op dezelfde dag een bijgesteld extern commercieel handelsprogramma in.

  • 4 Indien het extern commercieel handelsprogramma of bijgesteld extern commercieel handelsprogramma voor de volgende dag niet vóór het in het eerste lid onderscheidenlijk het derde lid bedoelde tijdstip is ingediend, wijst de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet geen capaciteit op landsgrensoverschrijdende verbindingen ten behoeve van de in dat extern commercieel handelsprogramma opgenomen transporten toe.

Artikel 10.12

  • 1 Een BRP dient dagelijks vóór 14:00 uur bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een energieprogramma in.

  • 2 Indien de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet op het in het eerste lid bedoelde tijdstip geen energieprogramma ontvangt van een BRP, dan hanteert de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet voor de betreffende BRP voor elke onbalansverrekeningsperiode van het volgende etmaal de waarde van 0 MWh in het interne commerciële handelsprogramma. De betreffende BRP wordt hiervan onverwijld geïnformeerd.

Artikel 10.13

  • 1 Voor zover in de in artikel 10.12 bedoelde energieprogramma’s andere externe commerciële handelsprogramma's zijn opgenomen dan de externe commerciële handelsprogramma's die overeenkomstig artikel 10.11 zijn toegewezen, bericht de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet uiterlijk een half uur na het in artikel 10.12 genoemde tijdstip welke van die externe commerciële handelsprogramma's hij, rekening houdend met de beschikbare capaciteit van de landsgrensoverschrijdende verbindingen, heeft toegewezen.

  • 2 In geval de toewijzing, bedoeld in het eerste lid, niet overeenstemt met het in artikel 10.12 bedoelde energieprogramma, dient de BRP bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet vóór 16:00 uur een met betrekking tot het extern commercieel handelsprogramma bijgesteld energieprogramma in.

  • 3 Artikel 10.11, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in het eerste en tweede lid bedoelde externe commerciële handelsprogramma's.

  • 4 Indien een toewijzing van transportcapaciteit als bedoeld in artikel 10.11, tweede lid, of artikel 10.13, eerste lid, niet vóór 17:30 uur op dezelfde dag wordt bevestigd door de beheerder van dat deel van de desbetreffende landsgrensoverschrijdende verbinding dat niet in Nederland is gelegen, vervalt de toewijzing.

  • 5 Zo spoedig mogelijk nadat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de BRP die het aangaat heeft ingelicht dat zich het in het vierde lid bedoelde geval heeft voorgedaan, dient deze BRP een wijziging van het energieprogramma in waarin het vervallen van de toewijzing is verwerkt en waarbij het bepaalde in artikel 10.14, vijfde lid, in acht is genomen.

Artikel 10.14

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet onthoudt zijn goedkeuring aan een energieprogramma, indien hetgeen in het extern commercieel handelsprogramma per onbalansverrekeningsperiode omtrent een landgrensoverschrijdende energietransactie is vermeld niet strookt met hetgeen over diezelfde transactie is vermeld in het extern commercieel handelsprogramma overeen gekomen met de buitenlandse instelling die op grond van nationale wettelijke regels belast is met beheer van het transmissiesysteem aan de andere kant van de landsgrens.

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet onthoudt voorts zijn goedkeuring aan een energieprogramma, indien dat programma, gelet op de bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet ingediende prognoses, de verwachting wettigt dat zich transportproblemen op de aankoppelingspunten met het landelijk hoogspanningsnet zullen voordoen.

  • 3 Aanstonds nadat hij van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bericht heeft ontvangen dat goedkeuring aan zijn energieprogramma is onthouden, dient de BRP een verbeterd energieprogramma in, dat opnieuw de goedkeuring van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet behoeft.

  • 4 Een goedgekeurd energieprogramma gaat in op 0:00 uur van de dag waarop het betrekking heeft.

  • 5 Indien hetgeen in het intern commercieel handelsprogramma per onbalansverrekeningsperiode omtrent een energie-transactie is vermeld niet strookt met hetgeen omtrent diezelfde transactie is vermeld in het intern commercieel handelsprogramma van enige andere BRP, dan hanteert de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet voor beide BRP's in de betreffende onbalansverrekeningsperiode 0 waardes. De betreffende BRP wordt hiervan onverwijld geïnformeerd.

  • 6 In het in artikel 10.13, vijfde lid, bedoelde geval, of in geval van een aanpassing van het extern commercieel handelsprogramma dient een BRP een wijziging op het energieprogramma in die zodanig is dat daardoor het evenwicht wordt hersteld dat door aanpassing van het extern commercieel handelsprogramma verloren is gegaan.

  • 7 In de volgende gevallen leidt een door een BRP ingediende wijziging op een goedgekeurd energieprogramma, dan wel door conform de regeling betreffende meer dan één NEMO in een biedzone namens de programmaverantwoordelijke ingediende wijziging van de in het goedgekeurde energieprogramma opgenomen extern commercieel handelsprogramma, tot goedkeuring daarvan door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet:

    • a. indien de wijziging een transactie met een andere BRP betreft: hetgeen in de ingediende wijziging per onbalansverrekeningsperiode omtrent een energietransactie is vermeld, strookt met hetgeen omtrent diezelfde transactie is vermeld in een door enige andere BRP ingediende wijziging op een goedgekeurd energieprogramma;

    • b. indien de wijziging de in het goedgekeurde energieprogramma opgenomen extern commercieel handelsprogramma betreft: de betreffende netbeheerder van het in het buitenland gelegen deel van de desbetreffende landsgrensoverschrijdende verbinding, bevestigt de wijziging.

  • 8 Wijzigingen op een goedgekeurd energieprogramma kunnen ingediend worden tot uiterlijk 10:00 uur op de dag die volgt op de dag waar het energieprogramma betrekking op heeft.

§ 10.4. Uitwisseling van meetgegevens in het kader van balancering

Artikel 10.15

  • 1 Een meetverantwoordelijke rapporteert, uiterlijk 20 werkdagen na het einde van de kalendermaand, aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een maandelijks overzicht met daarin:

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet publiceert maandelijks de gecumuleerde landelijke gegevens zoals deze op basis van het eerste lid gerapporteerd zijn.

  • 3 Voor de in het eerste lid beschreven rapportage gebruikt de meetverantwoordelijke het format dat door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, na overleg met de meetverantwoordelijke, is verstrekt.

Artikel 10.16

  • 2 Verzoeken op basis van artikel 10.26, derde lid, neemt de netbeheerder aan wie het verzoek is gericht niet in behandeling wanneer meer dan vijf werkdagen zijn verstreken na de dag waarop hij overeenkomstig artikel 10.18, vierde lid, of 10.19, derde lid, de meetgegevens aan die BRP heeft verzonden, tenzij de BRP de fout waarvan hij correctie verzoekt redelijkerwijs niet binnen die termijn heeft kunnen opmerken.

  • 3 Voor zover het in het eerste lid genoemde verzoek geen betrekking heeft op onjuiste toerekening van meetgegevens aan de desbetreffende BRP, stelt de netbeheerder de desbetreffende meetverantwoordelijke vóór 10:00 uur van de eerstvolgende werkdag na de dag van ontvangst van het verzoek, op de hoogte van het verzoek van de BRP. Daarbij worden de door de BRP voorgestelde meetgegevens meegezonden.

Artikel 10.17

  • 2 In afwijking van het eerste lid gaat de netbeheerder voor het samenstellen van de meetgegevens ten behoeve van balanceringsverantwoordelijkheid van grootverbruikers die beschikken over een profielgrootverbruikmeetinrichting, uit van het verbruiksprofiel dat overeenkomstig de systematiek beschreven in bijlage 1 van de Informatiecode elektriciteit en gas is vastgesteld.

  • 3 In afwijking van het eerste lid gaat de netbeheerder voor het samenstellen van de meetgegevens ten behoeve van balanceringsverantwoordelijkheid van grootverbruikers die op grond van artikel 2.30 en 2.31 niet beschikken over een meetinrichting, uit van:

  • 5 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de andere netbeheerders leggen de in het eerste tot en met derde lid bedoelde meetgegevens met betrekking tot de aansluitingen op hun netten per BRP, per leverancier en per profielcategorie per onbalansverrekeningsperiode vast in dagrapporten.

  • 6 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de andere netbeheerders, ieder voor het eigen net, leggen de in het eerste lid bedoelde meetgegevens met betrekking tot de aansluitingen als bedoeld in artikel 9.11, tweede lid, per onbalansverrekeningsperiode vast in separate dagrapporten.

  • 7 De netbeheerder verzamelt ten behoeve van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de hoeveelheid met zijn net uitgewisselde energie per onbalansverrekeningsperiode voor iedere BRP.

  • 8 De netbeheerder verzamelt ten behoeve van iedere BRP de hoeveelheid met zijn net uitgewisselde energie per onbalansverrekeningsperiode:

  • 9 Waar in het tiende tot en met twaalfde lid BRP staat, moet, ten behoeve van congestiemanagement zoals bedoeld in paragraaf 9.2, ook CG-aangeslotene worden gelezen.

  • 10 Wanneer de in het zevende en achtste lid bedoelde meetgegevens een voorlopig karakter hebben, wordt daarvan bij de verstrekking melding gemaakt. In dat geval worden de definitieve meetgegevens overeenkomstig artikel 10.20 verwerkt.

  • 11 Wanneer in het geval, bedoeld in het zevende en achtste lid, een netbeheerder niet in staat is definitieve gegevens aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de BRP te verstrekken, treft hij met de desbetreffende meetverantwoordelijke en de BRP die het aangaat een regeling omtrent de te gebruiken meetgegevens. Onverminderd hetgeen uit de aansluit- en transportovereenkomst voortvloeit, worden deze meetgegevens geacht definitief te zijn en worden deze aan de desbetreffende BRP en aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verstrekt.

  • 12 De netbeheerder geeft aan iedere BRP per grootverbruikaansluiting waarvoor de balanceringsverantwoordelijkheid bestaat jaarlijks of zoveel vaker als met de aangeslotene overeengekomen de tellerstanden voor de hoeveelheid met het net uitgewisselde energie en voor zover van toepassing de daarbij behorende vermenigvuldigingsfactor(en) door.

Artikel 10.18

  • 1 De netbeheerder stuurt de op grond van artikel 10.17, zevende lid, verzamelde meetgegevens inzake alle aansluitingen op zijn net aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet voor 16:00 uur van de eerste werkdag na afloop van het desbetreffende etmaal.

  • 2 In de op grond van het eerste lid aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet toe te zenden meetgegevens zijn tevens de meetcorrectiefactoren opgenomen.

  • 3 Netbeheerders van netten met een spanningsniveau gelijk aan of hoger dan 110 kV verstrekken tevens de meetgegevens met betrekking tot de hoeveelheden met andere netten uitgewisselde energie, op vijftienminutenbasis, aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, voor zover deze hoeveelheden niet gemeten worden door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.

  • 4 De netbeheerder stuurt de op grond van artikel 10.17, achtste lid, verzamelde meetgegevens aan de desbetreffende BRP voor 16:00 uur van de eerste werkdag na afloop van het desbetreffende etmaal.

  • 5 De netbeheerder die aansluitingen in een congestiegebied beheert, stuurt aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet voor iedere CG-aangeslotene in dat gebied de hoeveelheid op de desbetreffende aansluitingen met het net uitgewisselde energie per onbalansverrekeningsperiode voor 16:00 uur van de eerste werkdag na afloop van het desbetreffende etmaal.

  • 6 De netbeheerder die aansluitingen in een congestiegebied beheert, stuurt aan iedere CG-aangeslotene de hoeveelheid op zijn aansluitingen met het net uitgewisselde energie per onbalansverrekeningsperiode voor 16:00 uur van de eerste werkdag na afloop van het desbetreffende etmaal.

Artikel 10.19

  • 3 De netbeheerder stuurt de op grond van het tweede lid jo. artikel 10.17, zevende lid, opnieuw verzamelde meetgegevens inzake al zijn aansluitingen aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet voor 16:00 uur van de vijfde werkdag na afloop van het desbetreffende etmaal.

  • 4 De netbeheerder stuurt de op grond van het tweede lid jo. artikel 10.17, achtste lid, opnieuw verzamelde meetgegevens aan de desbetreffende BRP's voor 16:00 uur van de vijfde werkdag na afloop van het desbetreffende etmaal.

Artikel 10.20

  • 2 De netbeheerder stuurt de op grond van het eerste lid jo. artikel 10.17, zevende lid, opnieuw verzamelde meetgegevens inzake al zijn aansluitingen aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet voor 12:00 uur van de tiende werkdag na afloop van het desbetreffende etmaal.

  • 3 De netbeheerder stuurt de op grond van het eerste lid jo. artikel 10.17, achtste lid, opnieuw verzamelde meetgegevens aan de desbetreffende BRP's voor 12:00 uur van de tiende werkdag na afloop van het desbetreffende etmaal.

  • 4 Indien de netbeheerder tussen 12:00 en 16:00 uur van de tiende werkdag na de dag van collectie van de meetgegevens van de BRP een verzoek zoals bedoeld in artikel 10.26, vijfde lid, heeft ontvangen, zal de netbeheerder zo mogelijk en nodig de op grond van artikel 10.17, zevende en achtste lid, verzamelde meetgegevens aanpassen. Vervolgens worden deze meetgegevens als definitieve meetgegevens diezelfde dag voor 24:00 uur verzonden aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en aan de desbetreffende BRP.

Artikel 10.21

  • 2 De netbeheerder stuurt onverwijld de naar aanleiding van het eerste lid jo. artikel 10.17, zevende lid, verzamelde gegevens inzake al zijn aansluitingen aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.

  • 3 De netbeheerder stuurt onverwijld de naar aanleiding van het eerste lid jo. artikel 10.17, achtste lid, verzamelde meetgegevens aan de desbetreffende BRP.

Artikel 10.22

  • 1 De netbeheerder geeft dagelijks aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet per deelnet de som van alle, via dat net uitgewisselde energie door.

  • 2 De netbeheerder geeft dagelijks aan de andere met hem gekoppelde netbeheerders per aansluiting tussen de desbetreffende netten per meetperiode de tussen hem en die netbeheerders uitgewisselde energie door.

  • 3 Voor zover overeengekomen, geeft een netbeheerder aan een andere met hem gekoppelde netbeheerder per aansluiting tussen de desbetreffende netten per meetperiode de tussen hem en die andere netbeheerder uitgewisselde blindenergie door.

  • 4 De netbeheerder geeft aan andere, op zijn net aangesloten, netbeheerders de meetgegevens ten behoeve van de verrekening van de transportdiensten door.

  • 5 De netbeheerder geeft jaarlijks of zoveel vaker als overeengekomen aan grootverbruikers de tellerstanden voor de hoeveelheid met het net uitgewisselde energie en voor zover van toepassing de daarbij behorende vermenigvuldigingsfactor(en) door.

Artikel 10.23

  • 1 Iedere werkdag publiceert de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet op haar website per onbalansverrekeningsperiode de som van de door aangeslotenen met een opgesteld vermogen van 10 MW of meer op het net ingevoede elektriciteit, vermeerderd met de som van de uitgewisselde energie op de landgrensoverschrijdende netten. Publicatie vindt plaats de werkdag volgend op de daadwerkelijke meting.

  • 2 Iedere werkdag geven de netbeheerders ten behoeve van de publicatie op grond van het eerste lid de meetgegevens per aangeslotene met een opgesteld vermogen van 10 MW of meer per onbalansverrekeningsperiode door aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.

  • 4 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet geeft bij de op grond van het eerste lid gepubliceerde gegevens aan wat de sommatie is van de geprogrammeerde importen respectievelijk de geprogrammeerde exporten.

  • 5 Binnen elf werkdagen na de eerste publicatie maakt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de in het eerste en vierde lid genoemde data definitief.

Artikel 10.24

  • 1 Op basis van de volgens artikel 10.17, zevende lid, en 10.18, derde lid, ontvangen gegevens vergelijkt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de som van de invoedingen in elk deelnet, waarvan het spanningsniveau gelijk is aan of hoger is dan 110 kV, met de som van het verbruik in dat deelnet. Bij een geconstateerde afwijking groter dan 1000 kWh per dag wordt een melding gemaakt naar de desbetreffende netbeheerder en wordt deze netbeheerder verzocht de gegevens te (doen) corrigeren.

  • 2 Elk kwartaal zal de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de overige netbeheerders berichten over de trends in de meetcorrectiefactoren die de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet op grond van artikel 10.18, tweede lid, ontvangt.

§ 10.5. Reconciliatie

Artikel 10.25

  • 1 Iedere werkdag stelt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet per BRP een overzicht samen van diens prestaties met betrekking tot het direct voorafgaande etmaal. Dit overzicht bevat per etmaal de volgende gegevens:

    • a. het door de BRP bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet ingediende en door hem goedgekeurde energieprogramma, met inbegrip van eventuele goedgekeurde wijzigingen daarvan;

    • b. de door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet op basis van artikel 10.18, eerste lid, van netbeheerders ontvangen meetgegevens;

    • c. de onbalans;

    • d. de in artikel 10.30 bedoelde onbalansprijs voor elke onbalansverrekeningsperiode;

    • e. het totaalbedrag ter zake van de onbalans.

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet stuurt het op grond van het eerste lid samengestelde overzicht aan de desbetreffende BRP voor 17:00 uur van de eerste werkdag na het etmaal waarop dat overzicht betrekking heeft.

  • 3 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet stuurt het op grond van het eerste lid samengestelde overzicht aan de desbetreffende BRP voor 17:00 uur van de vijfde werkdag na het etmaal waarop dat overzicht betrekking heeft. Daarbij dient in het eerste lid, onderdeel b, ‘artikel 10.19, derde lid’ in plaats van ‘artikel 10.18, eerste lid’ gelezen te worden.

  • 4 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet stuurt het op grond van het eerste lid samengestelde overzicht, aan de desbetreffende BRP voor 15:00 uur van de tiende werkdag na het etmaal waarop dat overzicht betrekking heeft. Daarbij dient in het eerste lid, onderdeel b, ‘artikel 10.20, derde lid’ in plaats van ‘artikel 10.18, eerste lid’ gelezen te worden.

  • 5 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet stuurt, indien van toepassing, direct na de op basis van artikel 10.21, derde lid, van een netbeheerder ontvangen meetgegevens van een bepaald etmaal, het op grond van het eerste lid samengestelde overzicht onverwijld aan de desbetreffende BRP. Daarbij dient in het eerste lid, onderdeel b, ‘artikel 10.21, derde lid’ in plaats van ‘artikel 10.18, eerste lid’ gelezen te worden.

  • 6 Wanneer de in het eerste lid bedoelde werkdag volgt op een weekeinde of een algemeen erkende feestdag, betreft de in het eerste lid bedoelde gegevensverstrekking dat weekeinde onderscheidenlijk die feestdag of -dagen en het etmaal dat daaraan is voorafgegaan.

  • 7 Bij de vaststelling van de in artikel het eerste lid, onderdeel c, bedoelde afwijking houdt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet rekening met de hoeveelheid energie die meer of minder is geleverd ingeval het gaat om:

    • a. de balanceringsverantwoordelijkheid voor de aansluiting of aansluitingen van een producent met wie de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een overeenkomst met betrekking tot de terbeschikkingstelling van regelvermogen heeft gesloten en het meer of minder leveren heeft plaatsgevonden onder die overeenkomst,

    • b. de balanceringsverantwoordelijkheid voor de aansluiting of aansluitingen van een aangeslotene die minder heeft afgenomen of, ingeval van een producent, meer of minder heeft geproduceerd volgens artikel 9.20, tweede lid, onderdeel a,

    • c. het meer of minder leveren volgens een transactie tussen de BRP en een andere BRP en deze transactie tot stand is gekomen volgens een door de netbeheerder van landelijk hoogspanningsnet vastgestelde en openbaar gemaakte procedure.

Artikel 10.26

  • 2 De BRP controleert de meetgegevens die hij op grond van artikel 10.18, vierde lid, en 10.19, vierde lid, van de netbeheerders ontvangen heeft voor de hem aangaande aansluitingen tenminste op de volgende criteria:

    • a. de netbeheerder heeft de volumes toegerekend overeenkomstig de gegevens in zijn aansluitingenregister;

    • b. de door de netbeheerder aangeleverde meetgegevens zijn in lijn met de verwachtingen van de BRP.

  • 3 Indien uit de controle in het tweede lid van de meetgegevens die de BRP op grond van artikel 10.19, vierde lid, van de netbeheerder heeft ontvangen, voor één of meer meetwaarden blijkt dat deze niet voldoet, dient de BRP een herzieningsverzoek in bij de desbetreffende netbeheerder. Daarbij wordt aangegeven om welk van de volgende redenen de meetwaarde is afgekeurd.

    • a. de meetgegevens worden betwist;

    • b. de meetgegevens werden verwacht, maar zijn niet ontvangen;

    • c. de meetwaarden zijn over een te lange periode (meer dan vijf dagen) geschat;

    • d. de meetwaarden zijn ontvangen maar werden niet verwacht.

  • 4 In het geval onderdeel a van het derde lid van toepassing is, doet de BRP zelf een voorstel voor de te gebruiken meetgegevens.

  • 5 De BRP kan tot 16:00 uur van de dag waarop hij op grond van artikel 10.20, derde lid, meetgegevens heeft ontvangen bij de desbetreffende netbeheerder reclameren over deze meetgegevens.

Artikel 10.27

  • 1 De netbeheerders voeren de reconciliatie uit over maand M aan de hand van meterstanden die betrekking hebben op maand M en die uiterlijk op de laatste dag van maand M+3 zijn vastgesteld.

  • 2 De netbeheerders, niet zijnde de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, zenden uiterlijk de laatste werkdag van maand M+4 het aan een BRP toe te rekenen totale reconciliatievolume voor de reconciliatieperiode zoals bedoeld in bijlage 2 aan de desbetreffende BRP en deze totalen van alle betrokken BRP's aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.

  • 3 Uiterlijk op de tiende werkdag van maand M+5 ontvangt de BRP van de netbeheerders, niet zijnde de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, ter specificatie van de volgens het vierde lid te ontvangen gegevens de volgende gegevens per gereconcilieerde aansluiting en per kalendermaand:

    • a. de kalendermaand waarin de reconciliatierun heeft plaatsgevonden;

    • b. de kalendermaand waarover het gereconcilieerde volume is vastgesteld;

    • c. de EAN-code van de aansluiting;

    • d. de bedrijfs EAN-code van de BRP;

    • e. de bedrijfs EAN-code van de leverancier;

    • f. de EAN-code van het netgebied waartoe de aansluiting behoort;

    • g. de standaardjaarafname voor normaaluren;

    • h. de standaardjaarafname voor laaguren;

    • i. het op basis van artikel 10.20, tweede lid, toegerekende volume tijdens normaaluren;

    • j. het op basis van artikel 10.20, tweede lid, toegerekende volume tijdens laaguren;

    • k. het op basis van meterstanden berekende volume tijdens normaaluren;

    • l. het op basis van meterstanden berekende volume tijdens laaguren.

  • 4 Uiterlijk op de tiende werkdag van maand M+5 ontvangt de BRP van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de volgende gegevens:

    • a. het totaal van de in het tweede lid bedoelde verzamelde gegevens;

    • b. de reconciliatieprijs, zijnde de gewogen gemiddelde day-ahead-clearingprijs voor de normaaluren en de laaguren periode. De wijze waarop deze prijs wordt bepaald is vermeld in bijlage 3;

    • c. het totaal nog te betalen of te ontvangen bedrag.

  • 5 De BRP's die per saldo moeten betalen, dragen er zorg voor dat de te betalen bedragen op de eerste dinsdag na de in het vierde lid bedoelde moment zijn gestort op een door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet speciaal daarvoor geopende bankrekening, tenzij tussen bedoelde moment en de eerste dinsdag niet meer dan drie werkdagen zijn gelegen. In dat geval dragen de BRP's er zorg voor dat de te betalen bedragen op de daaropvolgende dinsdag zijn gestort op de speciale bankrekening van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.

  • 6 Op de woensdag volgende op die in het vijfde lid bedoelde dinsdag stort de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de op grond van het vierde lid uit te keren bedragen op een daartoe door hen bekend gemaakt bankrekeningnummer van de BRP's die per saldo ontvangen. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is niet gehouden meer uit te keren dan door de BRP's aan hem is overgedragen.

  • 7 Indien een BRP zijn erkenning heeft verloren op grond van artikel 10.35, eerste lid, onderdeel i, en aannemelijk is dat deze BRP niet meer zal betalen, zullen de in de reconciliatie met deze BRP te verrekenen bedragen naar evenredigheid over alle andere bij de reconciliatie betrokken BRP's worden verdeeld. Eventuele nagekomen ontvangsten van BRP's met betrekking tot aldus naar evenredigheid verdeelde bedragen, worden in een nadere verrekening ingebracht ten gunste van alle andere bij de reconciliatie betrokken BRP's.

  • 8 Indien de in het vijfde en zesde lid bedoelde dinsdag of woensdag niet op een werkdag valt, schuiven de termijnen op tot de eerstvolgende werkdag.

  • 9 De formules en de rekenmodellen die de netbeheerders hanteren bij het bepalen van de te reconciliëren volumes zijn vermeld in bijlage 3.

  • 10 De netbeheerders leggen ten behoeve van het reconciliatieproces de gegevens vast volgens bijlage 2.

Artikel 10.28

  • 1 Verschillen tussen de historische allocatie en de herberekende allocatie worden tussen desbetreffende netbeheerder en BRP verrekend tegen de reconciliatieprijs, zoals genoemd in artikel 10.27, vierde lid, onderdeel b.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kunnen partijen overeenkomen om verrekening achterwege te laten indien de kosten van het verrekenen substantieel zijn ten opzichte van het te verrekenen bedrag.

  • 3 Netbeheerders en BRP's melden uiterlijk op 31 oktober van het tweede kalenderjaar na een verbruiksjaar, onderbouwd, aan een wederpartij welke verschillen zij wensen te verrekenen.

  • 4 De wederpartij in een verzoek als bedoeld in het derde lid heeft tot uiterlijk 31 december van dat jaar de tijd te reageren op het desbetreffende verzoek.

§ 10.6. Prijs van onbalans

Artikel 10.29

De regeltoestand gedurende een onbalansverrekeningsperiode wordt door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet als volgt vastgesteld:

Indien de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet gedurende een onbalansverrekeningsperiode

  • a. opregelt noch afregelt bedraagt de regeltoestand 0;

  • b. uitsluitend heeft opgeregeld bedraagt de regeltoestand +1;

  • c. uitsluitend heeft afgeregeld bedraagt de regeltoestand –1;

  • d. zowel heeft opgeregeld als afgeregeld en de balans-delta vormt uitsluitend een continue niet dalende reeks bedraagt de regeltoestand +1;

  • e. zowel heeft opgeregeld als afgeregeld en de balans-delta vormt uitsluitend een continue niet stijgende reeks bedraagt de regeltoestand –1;

  • f. zowel heeft opgeregeld als afgeregeld en de balans-delta vormt noch een continue niet stijgende reeks noch een continue niet dalende reeks bedraagt de regeltoestand 2;

  • g. zowel heeft opgeregeld als afgeregeld en de balans-delta vormt zowel een continue niet stijgende reeks als een continue niet dalende reeks bedraagt de regeltoestand 2.

Artikel 10.30

  • 1 De in artikel 10.25, eerste lid, onderdeel c, bedoelde onbalans wordt met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verrekend tegen een prijs per kWh, hierna te noemen de onbalansprijs.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde onbalansprijs bedraagt in een onbalansverrekeningsperiode waarin de regeltoestand –1 is:

    • a. indien de in artikel 10.25, eerste lid, genoemde afwijking het karakter heeft van afnemen van elektrische energie wordt de onbalansprijs voor de desbetreffende BRP gelijk aan de prijs voor afregelen. In dit geval betaalt de BRP aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet;

    • b. indien de in artikel 10.25, eerste lid, genoemde afwijking het karakter heeft van invoeden van elektrische energie wordt de onbalansprijs voor de desbetreffende BRP gelijk aan de prijs voor afregelen. In dit geval betaalt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aan de BRP.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde onbalansprijs bedraagt in een onbalansverrekeningsperiode waarin de regeltoestand +1 is:

    • a. indien de in artikel 10.25, eerste lid, genoemde afwijking het karakter heeft van afnemen van elektrische energie wordt de onbalansprijs voor de desbetreffende BRP gelijk aan de prijs voor opregelen. In dit geval betaalt de BRP aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet;

    • b. indien de in artikel 10.25, eerste lid, genoemde afwijking het karakter heeft van invoeden van elektrische energie wordt de onbalansprijs voor de desbetreffende BRP gelijk aan de prijs voor opregelen. In dit geval betaalt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aan de BRP.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde onbalansprijs bedraagt in een onbalansverrekeningsperiode waarin de regeltoestand 2 is:

    • a. indien de in artikel 10.25, eerste lid, genoemde afwijking het karakter heeft van afnemen van elektrische energie en de middenprijs hoger is dan de prijs voor opregelen, wordt de onbalansprijs voor de desbetreffende BRP gelijk aan de middenprijs. In dit geval betaalt de BRP aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet;

    • b. indien de in artikel 10.25, eerste lid, genoemde afwijking het karakter heeft van invoeden van elektrische energie en de middenprijs lager is dan de prijs voor afregelen, wordt de onbalansprijs voor de desbetreffende BRP gelijk aan de middenprijs. In dit geval betaalt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aan de BRP;

    • c. indien de in artikel 10.25, eerste lid, genoemde afwijking het karakter heeft van afnemen van elektrische energie en de middenprijs niet hoger is dan de prijs voor opregelen, wordt de onbalansprijs voor de desbetreffende BRP gelijk aan de prijs voor opregelen. In dit geval betaalt de BRP aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet;

    • d. indien de in artikel 10.25, eerste lid, genoemde afwijking het karakter heeft van invoeden van elektrische energie en de middenprijs niet lager is dan de prijs voor afregelen, wordt de onbalansprijs voor de desbetreffende BRP gelijk aan de prijs voor afregelen. In dit geval betaalt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aan de BRP.

  • 5 De in het eerste lid bedoelde onbalansprijs voor een BRP bedraagt in een onbalansverrekeningsperiode waarin de regeltoestand 0 is:

    • a. indien de in artikel 10.25, eerste lid, genoemde afwijking het karakter heeft van afnemen van elektrische energie wordt de onbalansprijs voor de desbetreffende BRP de middenprijs. In dit geval betaalt de BRP aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet;

    • b. indien de in artikel 10.25, eerste lid, genoemde afwijking het karakter heeft van invoeden van elektrische energie wordt de onbalansprijs voor de desbetreffende BRP de middenprijs. In dit geval betaalt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aan de BRP.

Artikel 10.31

De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verrekent, via zijn transportafhankelijk verbruikerstarief als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Tarievencode elektriciteit, in het jaar volgend op het jaar van verrekening van het in een kalenderjaar voor de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet resulterende saldo van de verrekeningen van:

§ 10.7. Niet-naleving van de balanceringsvoorwaarden

Artikel 10.32

  • 1 Een BRP is aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een onmiddellijk opeisbare boete van € 1.000,– verschuldigd voor iedere keer dat zij haar energieprogramma niet vóór het daarvoor in artikel 10.11, eerste lid bepaalde tijdstip via het in paragraaf 13.5 bedoelde centrale communicatiesysteem heeft ingediend, te verhogen met € 200,– voor ieder vol uur na dat tijdstip waarin indiening van het energieprogramma uitblijft.

  • 2 Een BRP is aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een onmiddellijk opeisbare boete van € 1.000,– verschuldigd voor iedere keer dat een energieprogramma wordt afgekeurd overeenkomstig artikel 10.14, eerste lid.

  • 3 In het in het tweede lid bedoelde geval is de BRP aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bovendien een onmiddellijk opeisbare additionele boete van € 1.000,– verschuldigd wanneer zij niet uiterlijk om 24:00 uur op dezelfde dag een gewijzigd energieprogramma heeft ingediend dat kan worden goedgekeurd overeenkomstig artikel 10.14, eerste lid.

  • 4 De in het vierde lid bedoelde additionele boete bedraagt € 4.000,– voor iedere volgende keer dat zich binnen hetzelfde kalenderjaar voordoet dat de BRP niet uiterlijk om 24:00 uur op dezelfde dag een gewijzigd energieprogramma heeft ingediend.

  • 5 De in het eerste tot en met derde lid genoemde boetes worden in voorkomend geval gecumuleerd. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet restitueert aan de BRP zonder vergoeding van rente de op grond van de in het tweede tot en met vierde lid geïnde boetes indien en nadat de BRP schriftelijk jegens de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet heeft verklaard dat de desbetreffende energietransactie(s) door de BRP juist was (waren) verantwoord.

Artikel 10.33

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is een boete verschuldigd van € 5.000,– voor iedere keer dat hij niet binnen de in artikel 10.11, tweede lid, of artikel 10.13, eerste lid, daartoe bepaalde tijdspanne aan één of meer BRP's heeft bericht als in die bepalingen aangegeven.

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is een boete verschuldigd van € 5.000,– voor iedere keer dat hij één of meer BRP's niet voor 14:30 heeft bericht omtrent het hanteren van de in artikel 10.14, vierde lid respectievelijk de in artikel 10.12 tweede lid bedoelde waardes in de interne commerciële handelsprogramma’s.

  • 3 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is een boete verschuldigd van € 5.000,– voor iedere keer dat hij één of meer BRP's niet vóór 24:00 uur van een werkdag een opgave verstrekt van de onbalansen van een BRP gedurende het daaraan voorafgaande etmaal of, als de eerstbedoelde werkdag volgt op een weekeinde of een algemeen erkende feestdag, de onbalansen gedurende dat weekeinde onderscheidenlijk die feestdag of -dagen en het etmaal dat daaraan vooraf is gegaan.

Artikel 10.34

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet maakt van iedere door zichzelf en van iedere door een BRP betaalde boete een aantekening in een register, dat voor iedere BRP op zijn hoofdkantoor ter inzage ligt en waarvan iedere BRP desgewenst een afschrift zal worden gezonden.

  • 2 Uiterlijk de vijftiende van een maand keert de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aan BRP's een bedrag uit ter grootte van de door de BRP's betaalde boetes overeenkomstig artikel 10.32 en de door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet betaalde boetes overeenkomstig artikel 10.33 in de daaraan voorafgaande kalendermaand, gedeeld door het totaal aantal erkende BRP's in die voorafgaande maand, vermeerderd met 1, zijnde de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet als mede-restitutiegerechtigde.

Artikel 10.35

  • 1 In de navolgende gevallen kan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de balanceringsverantwoordelijkheid van een BRP met onmiddellijke ingang of tegen een te bepalen datum intrekken. Voor zover het niet voldoen aan een hierna gesteld geval tevens op grond van artikel 10.32 leidt tot de verschuldigdheid van een boete, wordt een niet voldoen hierna in ieder geval slechts in aanmerking genomen als de verschuldigdheid van de boete onherroepelijk is geworden:

    • a. de BRP voldoet niet langer aan de bij of krachtens de wet- en regelgeving gestelde voorwaarden voor erkenning als BRP;

    • b. de BRP heeft op een kalenderdag niet vóór de daartoe in artikel 10.11, eerste lid en artikel 10.12, bepaalde tijdstippen een energieprogramma voor de daaropvolgende kalenderdag ingediend, en heeft zulks evenmin onverwijld gedaan na daarop door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet te zijn gewezen, of is tenminste tweemaal in zeven dagen of driemaal in 30 dagen in gebreke gebleven als in dit onderdeel bedoeld;

    • c. de BRP heeft een energieprogramma ingediend waarin de per onbalansverrekeningsperiode op een tot zijn balanceringsverantwoordelijkheid behorend(e) aansluiting(en) in te voeden of af te nemen netto-hoeveelheid energie niet is gedekt door transacties die zijn opgenomen in de energieprogramma’s van andere BRP's of door bij of krachtens de Elektriciteitswet 1998 en deze code toegestane import- of exporttransacties waarvoor door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet transportcapaciteit is toegekend, en

      • zij heeft niet onverwijld na daarop door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet te zijn gewezen een nieuw energieprogramma ingediend, waarin de in de aanhef van dit onderdeel bedoelde dekking wel is voorzien, of;

      • zij is ten minste tweemaal in een periode van zeven dagen of driemaal in een periode van 30 dagen in gebreke gebleven als in de aanhef van dit onderdeel bedoeld;

    • d. de BRP houdt met opzet onbalans in stand, waarbij evenwel geldt dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de erkenning niet kan intrekken dan nadat zij de BRP in de gelegenheid heeft gesteld zich uit te laten over de gronden waarop de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet baseert dat deze intrekkingsgrond aanwezig is;

    • e. de BRP heeft gedurende een etmaal meer transacties, uitgedrukt in aantal MW, in haar energieprogramma’s verantwoord dan de omvang die ten grondslag ligt aan de met toepassing van artikel 10.7, vierde lid, onderdeel, b en artikel 10.8 vastgestelde hoogte van de verstrekte financiële zekerheden en zij verstrekt niet op eerste verzoek van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aanvullende financiële zekerheid;

    • f. de BRP oefent voor een grotere totale aansluitcapaciteit, uitgedrukt in MW, balanceringsverantwoordelijkheid uit, dan de capaciteit waarvan is uitgegaan bij de bepaling van de hoogte van de verstrekte financiële zekerheden en zij verstrekt niet op eerste verzoek van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aanvullende financiële zekerheid;

    • g. de BRP voldoet in andere gevallen dan in onderdeel e en f bedoeld niet aan een gemotiveerd en op deze code gebaseerd verzoek van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet om binnen redelijke termijn aanvullende financiële zekerheid te verstrekken;

    • h. de BRP betaalt niet een krachtens deze code verschuldigd bedrag, ondanks ingebrekestelling door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, voor zover die is vereist, of blijft in gebreke ten aanzien van enige andere verplichting die ingevolge deze code op haar rust;

    • i. de BRP wordt ontbonden, verdwijnt door fusie of wordt geliquideerd, surséance van betaling wordt verleend of failliet wordt verklaard, dan wel wanneer toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op een BRP wordt uitgesproken.

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet kan de balanceringsverantwoordelijkheid van een BRP voorts intrekken ingeval haar aanwijzing als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet op grond van de Elektriciteitswet 1998 wordt ingetrokken of niet wordt vernieuwd. Intrekking vindt in dat geval plaats met inachtneming van een termijn van dertig dagen vóór de beoogde datum waarop de intrekking van kracht wordt.

§ 10.8. Balanceringsdiensten

Artikel 10.36

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verkrijgt balanceringsdiensten door de volgende producten aan te kopen:

    • a. balanceringscapaciteit FCR voor het FCP overeenkomstig ten minste de in artikel 154 van de Verordening (EU) 2017/1485 (GL SO) bepaalde technische minimumeisen;

    • b. balanceringsenergie aFRR voor het aFRP overeenkomstig het in bijlage 8 bepaalde;

    • c. balanceringscapaciteit aFRR voor het aFRP overeenkomstig het in bijlage 9 bepaalde;

    • d. balanceringscapaciteit noodvermogen voor het mFRP overeenkomstig het in bijlage 10 bepaalde.

  • 2 Bijlagen 8, 9 en 10 beschrijven de onder het tweede lid genoemde producten met de kenmerken voor standaardproducten zoals uiteengezet in artikel 25 van de Verordening (EU) 2017/2195 (GL EB) waar deze relevant zijn. Het volledige overzicht van specificaties voor de producten wordt uiteengezet in door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet vast te stellen procedures en specificaties.

  • 3 [Red: Vervallen.]

  • 4 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet past bij de verwerving van balanceringscapaciteit regelvermogen voor het aFRP, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en bij de verwerving van balanceringscapaciteit noodvermogen voor het mFRP, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, de inkoopprocedure toe die is beschreven in bijlage 13.

Artikel 10.37

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet kan aan een natuurlijk persoon, rechtspersoon of vennootschap, niet zijnde een netbeheerder, op aanvraag een erkenning als BSP verlenen. Een natuurlijke persoon, rechtspersoon dan wel vennootschap kan slechts voor één erkenning als BSP in aanmerking komen.

  • 2 De BSP heeft het recht:

    • a. balanceringscapaciteit beschikbaar te stellen aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet;

    • b. balanceringsenergie beschikbaar te stellen aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet;

    • c. een verplichting tot het beschikbaar stellen van balanceringscapaciteit over te dragen aan een andere BSP;

    • d. balanceringsdiensten aan te bieden met een reserveleverende eenheid en een reserveleverende groep.

  • 3 De aanvraag om een erkenning als BSP wordt schriftelijk en ondertekend door een bevoegd persoon ingediend bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet volgens een door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet uit te geven model.

  • 4 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet beslist of de aanvrager voor erkenning als BSP in aanmerking komt, binnen 14 dagen na het laatste tijdstip van ontvangst van het aanvraagformulier, of het voltooien van het relevante FCR-prekwalificatieproces of FRR-prekwalificatieproces.

  • 5 Een erkenning als BSP wordt verleend, nadat:

    • a. de aanvrager met succes het prekwalificatieproces van reserveleverende eenheden of reserveleverende groepen heeft doorlopen voor het leveren van tenminste één van de in artikel 10.36, eerste lid, genoemde producten;

    • b. de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet zich ervan heeft vergewist dat de aanvrager beschikt over de deskundigheid en over de technische, administratieve en organisatorische faciliteiten die vereist zijn om als BSP te kunnen optreden.

Artikel 10.38

  • 1 De overeenkomstig artikel 9.19 onderdeel a, aangewezen BSP's, en BSP's met een biedplicht op grond van een overeenkomst voor balanceringscapaciteit, sturen dagelijks, vóór 14:45 uur, biedingen balanceringsenergie in.

  • 2 Alle BSP's kunnen op vrijwillige basis biedingen balanceringsenergie indienen tot een half uur voorafgaand aan de onbalansverrekeningsperiode waarop de aanpassing betrekking heeft, zijnde de BE-GCT. De BSP kan zowel de omvang als de prijs van een ingediende bieding aanpassen, als ook een bieding intrekken, tot de BE-GCT, tenzij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de bieding al geactiveerd heeft.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde BSP's kunnen zowel de omvang als de prijs van een bieding aanpassen vanaf het moment dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet zijn goedkeuring heeft verleend aan alle energieprogramma's voor de volgende dag tot de BE-GCT, tenzij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de bieding al geactiveerd heeft.

  • 4 Alle BSP's dienen biedingen balanceringsenergie in conform door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet vast te stellen procedures en specificaties.

  • 5 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet stelt de BSP op de hoogte van ontvangst van de bieding.

  • 6 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet informeert een BRP over de opname van een aansluiting, waarover hij balanceringsverantwoordelijkheid uitoefent, in een portfolio waarmee een BSP een bieding balanceringsenergie kan indienen.

Artikel 10.39

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet activeert en deactiveert biedingen voor regelvermogen automatisch om de FRCE binnen de frequentiehersteltijd tot nul te regelen en om de geactiveerde FCR progressief te vervangen.

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet activeert biedingen voor noodvermogen om geactiveerde biedingen regelvermogen beschikbaar te maken in het geval dat het aanbod van biedingen regelvermogen verzadigt.

  • 3 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet activeert een bieding balanceringsenergie door een vermogensrichtwaarde uit te sturen aan een BSP. Hierdoor is de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet gehouden tot:

    • a. het bepalen van het volume dat de BSP gedurende de betreffende onbalansverrekeningsperiode levert;

    • b. het verrekenen van het in onderdeel a bedoelde volume met de BSP;

    • c. het aanpassen van de onbalans van de relevante BRP's voor de geactiveerde aansluiting(en) of allocatiepunt(en) met de onbalansaanpassing, bestaande uit de som van alle aan hem toegerekende volumes bepaald op grond van het vijfde lid.

  • 4 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet stelt de BSP en de bij de balanceringsenergiebieding aangewezen BRP's op de hoogte van activering van de bieding.

  • 5 Om het volume aan balanceringsenergie dat met de BSP moet worden verrekend te bepalen, stelt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet per BSP vast hoeveel balanceringsenergie per programmatijdseenheid per richting is geactiveerd. Daartoe telt hij het volgende bij elkaar op:

    • a. voor een bieding regelvermogen: de som van de vermogensrichtwaardes die de BSP aan zijn gecontracteerde aansluiting(en) per onbalansverrekeningsperiode heeft toegekend;

    • b. [Red: vervallen;]

    • c. voor noodvermogen: het verschil tussen door de BSP geleverde energie op basis van gemeten 5-minutenwaarden gedurende de volledige activeringstijd, leveringsperiode en deactiveringsperiode,en de waarde van de energie die BSP uitwisselt op het leveringspunt in de 5-minutenperiode onmiddellijk voorafgaand aan de 5-minutenperiode waarin de afroep plaats vindt.

  • 6 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verrekent het per BSP bepaalde volume aan balanceringsenergie per onbalansverrekeningsperiode per richting:

    • a. voor opregelen met de prijs voor opregelen;

    • b. voor afregelen met de prijs voor afregelen.

  • 7 Indien er voor een onbalansverrekeningsperiode geen prijs voor opregelen of prijs voor afregelen is vastgesteld, verrekent de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet het per BSP bepaalde volume in die onbalansverrekeningsperiode met de prijs voor opregelen, respectievelijk de prijs van afregelen vastgesteld voor de voorgaande onbalansverrekeningsperiode.

  • 8 Indien er tijdens een onbalansverrekeningsperiode noodvermogen voor opregelen is ingezet is de prijs voor ingezet noodvermogen:

    • a. tijdens de volledige activeringstijd en de leveringsperiode gelijk aan de hoogste biedprijs van het ingezette regelvermogen voor opregelen voor de betreffende onbalansverekeningsperiode vermeerderd met 10% dan wel de day-ahead-clearingprijs voor het betreffende klokuur plus € 200 per MWh indien deze hoger is;

    • b. tijdens de deactiveringsperiode gelijk aan de inzetprijs voor opregelen voor de betreffende onbalansverekeningsperiode dan wel de day-ahead-clearingprijs voor het betreffende klokuur vermeerderd met € 200 per MWh indien deze hoger is;

    • c. minimaal € 200 per MWh.

  • 9 Indien er tijdens een onbalansverrekeningsperiode noodvermogen voor afregelen is ingezet is de prijs voor ingezet noodvermogen:

    • a. tijden s de volledige activeringstijd en de leveringsperiode gelijk aan de laagste biedprijs van het ingezette regelvermogen voor afregelen voor de betreffende onbalansverekeningsperiode verminderd met € 100 per MWh dan wel de day-ahead-clearingprijs voor het betreffende klokuur verminderd met € 250 per MWh indien deze lager is;

    • b. tijdens de deactiveringsperiode gelijk aan de inzetprijs voor afregelen voor de betreffende onbalansverekeningsperiode dan wel de day-ahead-clearingprijs voor het betreffende klokuur verminderd met € 250 per MWh indien deze lager is;

    • c. gelijk aan € 0 per MWh indien de afzonderlijke prijscomponenten in lid a en b beide positief zijn.

Artikel 10.40

  • 1 Iedere dag stelt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet per BSP een overzicht samen van diens geactiveerde biedingen met betrekking tot het direct voorafgaande etmaal. Dit overzicht bevat per onbalansverrekeningsperiode de volgende gegevens:

    • a. de bedrijfs EAN-code van de aangewezen BRP's;

    • b. het bepaalde volume aan balanceringsenergie per richting;

    • c. de prijs voor opregelen;

    • d. de prijs voor afregelen;

    • e. het te verrekenen bedrag.

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet stuurt het op grond van het eerste lid samengestelde overzicht aan de desbetreffende BSP voor 17:00 uur van de eerste werkdag na het etmaal waarop dat overzicht betrekking heeft.

  • 3 De BSP stuurt iedere woensdag een factuur voor diens geactiveerde biedingen balanceringsenergie van de voorafgaande week, lopend van 00:00 uur op zaterdag tot 00:00 uur op de eerstvolgende zaterdag, aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. Deze factuur kan zowel voor een positief als een negatief bedrag zijn, en bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. bedrijfsnaam BSP;

    • b. datum waarop de bieding is geactiveerd;

    • c. de bepaalde volumes aan balanceringsenergie per richting per onbalansverrekeningsperiode;

    • d. het totaalbedrag.

  • 4 Indien de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet akkoord is met de in het derde lid, onderdelen a tot en met d, genoemde gegevens, betaalt hij, in het geval van een positief bedrag, het in het derde lid, onderdeel d, genoemde totaalbedrag aan de BSP binnen twee weken na ontvangst van de factuur.

Artikel 10.41

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet stelt per onbalansverrekeningsperiode een lijst op met biedingen balanceringsenergie, gerangschikt in volgorde van hun biedprijzen en publiceert, vanaf het moment dat hij zijn goedkeuring heeft verleend aan alle energieprogramma's voor de volgende dag, op deze basis, voor elke onbalansverrekeningsperiode van de volgende dag, de verwachte prijs voor opregelen en de verwachte prijs voor afregelen in elk van de volgende situaties:

    • a. een totaal geactiveerd vermogen van 0 MW;

    • b. een totaal geactiveerd vermogen voor opregelen van 100 MW;

    • c. een totaal geactiveerd vermogen voor opregelen van 300 MW;

    • d. een totaal geactiveerd vermogen voor opregelen van 600 MW;

    • e. een totaal geactiveerd vermogen voor afregelen van 100 MW;

    • f. een totaal geactiveerd vermogen voor afregelen van 300 MW;

    • g. een totaal geactiveerd vermogen voor afregelen van 600 MW;

    • h. een totaal geactiveerd vermogen voor opregelen bij activatie van alle biedingen;

    • i. een totaal geactiveerd vermogen voor afregelen bij activatie van alle biedingen.

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet herziet de in het eerste lid genoemde lijst iedere onbalansverrekeningsperiode, en past de in de onderdelen a tot en met i genoemde verwachte prijzen voor opregelen en afregelen op deze basis aan.

Hoofdstuk 11. Leveringszekerheid

Artikel 11.1

  • 1 Indien de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet voorziet dat een BRP niet langer in staat zal zijn, zijn verplichtingen na te komen of voor een BRP de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is uitgesproken, surséance van betaling is verleend, respectievelijk faillissement is uitgesproken, pleegt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet overleg met de Autoriteit Consument en Markt.

  • 2 In het in het eerste lid bedoelde overleg wordt bepaald of en zo ja onder welke voorwaarden de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de BRP of diens curator of bewindvoerder het volgende kan respectievelijk moet aanbieden:

    • a. de intrekking van de erkenning als BRP op te schorten, en

    • b. voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor het borgen van de economische stabiliteit van het systeem garant te staan voor de kosten van inkoop van de elektriciteit en balancering en eventuele andere aan deze opschorting gerelateerde kosten tegen de door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet te stellen voorwaarden voor de garantstelling tijdens deze tijdelijke voortzetting.

  • 3 Afhankelijk van het resultaat van het in het eerste lid bedoelde overleg treedt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet in overleg met de betreffende BRP of diens curator of bewindvoerder en kan hij een aanbod doen tot het afgeven van een garantie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet staat maximaal tien werkdagen garant voor de kosten als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.

  • 4 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet neemt de te zijnen laste blijvende kosten, gemaakt ter uitvoering van de in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde garantstelling, op in zijn tarieven.

Artikel 11.2

  • 1 Indien de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet overeenkomstig artikel 10.10, eerste lid, besluit tot intrekking van de erkenning van een BRP en tevens, overeenkomstig artikel 11.1, tweede lid, besluit tot opschorting van deze intrekking, stelt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, in afwijking van artikel 10.10, tweede lid, onverwijld na het besluit tot opschorting de overige netbeheerders, BRP's en de Autoriteit Consument en Markt daarvan in kennis, onder vermelding van de tijdstippen waarop de opschorting eindigt en de kennisgeving als bedoeld in artikel 11.3, eerste lid, onderdeel a en b, uiterlijk plaatsvindt.

  • 2 In geval van toepassing van het eerste lid, communiceren de netbeheerders de in het eerste lid bedoelde opschorting en intrekking onverwijld aan:

    • a. de betreffende leveranciers, indien deze overeenkomstig artikel 10.4, vijfde lid, zijn gemachtigd de balanceringsverantwoordelijkheid voor grootverbruikers te regelen;

    • b. de leveranciers die de balanceringsverantwoordelijheid hebben geregeld op grond van artikel 95a, eerste lid of artikel 95n van de Elektriciteitswet 1998;

    • c. de betreffende grootverbruikers, indien geen sprake is van machtiging van een leverancier voor het regelen van de balanceringsverantwoordelijkheid.

  • 3 De in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde gemachtigde leveranciers stellen de grootverbruikers die hen gemachtigd hebben onverwijld in kennis van de in het eerste lid bedoelde opschorting en intrekking.

Artikel 11.3

  • 1 Indien de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet overeenkomstig artikel 10.10, eerste lid, besluit tot intrekking van de erkenning van een BRP en tevens overeenkomstig artikel 11.1, tweede lid, besluit tot opschorting van deze intrekking, verdeelt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de balanceringsverantwoordelijkheid voor de aansluitingen waarvoor deze BRP op dat moment in het aansluitingenregister vermeld staat als volgt over de andere BRP's:

    • a. de aansluitingen waarvoor de leverancier, daartoe gemachtigd overeenkomstig artikel 10.4, vijfde lid, dan wel op grond van artikel 95a, eerste lid of artikel 95n van de Elektriciteitswet 1998, de balanceringsverantwoordelijkheid heeft geregeld en heeft ondergebracht bij een andere rechtspersoon dan hijzelf, worden toegewezen aan de BRP die de leverancier onverwijld schriftelijk opgeeft aan de netbeheerder die het aangaat;

    • b. voor de aansluitingen van grootverbruikers waarbij geen sprake is van machtiging van een leverancier voor het regelen van de balanceringsverantwoordelijkheid, geeft de grootverbruiker schriftelijk aan de betreffende netbeheerder op wie de balanceringsverantwoordelijkheid over gaat nemen;

    • c. de aansluitingen van kleinverbruikers waarvoor de overdracht van de balanceringsverantwoordelijkheid niet tijdig is geregeld overeenkomstig onderdeel a, worden verdeeld over de overige BRP's naar rato van het aantal aangesloten kleinverbruikers waarvoor een BRP balanceringsverantwoordelijkheid draagt;

    • d. de aansluitingen van grootverbruikers waarvoor de overdracht van de balanceringsverantwoordelijkheid niet tijdig is geregeld overeenkomstig onderdeel a of b, worden verdeeld naar rato van het totaal van de gecontracteerde transportvermogens in deze categorie waarvoor een BRP balanceringsverantwoordelijkheid draagt.

  • 2 Indien de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet overeenkomstig artikel 10.10, eerste lid, besluit tot intrekking van de erkenning van een BRP, maar niet overeenkomstig artikel 11.1, tweede lid, besluit tot opschorting van deze intrekking, wordt de balanceringsverantwoordelijkheid voor de aansluitingen waarvoor deze BRP op dat moment in het aansluitingenregister vermeld staat door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet over de andere BRP’s verdeeld overeenkomstig de onderdelen c en d van het eerste lid.

  • 3 De schriftelijke mededeling, genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b, bevat tevens een bevestiging van die BRP dat hij de balanceringsverantwoordelijkheid op zich neemt.

  • 4 De verdeling, genoemd in het eerste lid, onderdelen c en d, wordt uitgevoerd in tienden van procenten.

  • 5 Bij verdeling van grootverbruikaansluitingen met een gecontracteerd transportvermogen boven de 10 MW, of bij substantiële hoeveelheden aansluitingen, kan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet vooraf in contact treden met betrokken BRP's ten aanzien van het aanpassen van de verdeling.

  • 6 De BRP's die op grond van het eerste lid, onderdeel c of d, aansluitingen toegewezen hebben gekregen, informeren zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen drie werkdagen na de verdeling, de betrokken aangeslotenen of hun leverancier, indien deze overeenkomstig artikel 10.4, vijfde lid, is gemachtigd de balanceringsverantwoordelijkheid te regelen, over deze toewijzing en over de bij hen geldende voorwaarden en de opzeggingsmogelijkheden.

  • 7 De in het zesde lid bedoelde gemachtigde leveranciers stellen de grootverbruikers die hen gemachtigd hebben onverwijld in kennis van de in het eerste lid, onderdeel d, bedoelde toewijzing.

  • 8 Indien op grond van dit artikel de balanceringsverantwoordelijkheid van groepen aangeslotenen wijzigt, zorgt de netbeheerder die het aangaat ervoor dat de wisseling van balanceringsverantwoordelijkheid binnen één werkdag in het aansluitingenregister is verwerkt.

  • 9 De grootverbruiker wiens aansluiting via de in dit artikel bedoelde verdeling een andere BRP heeft toegewezen gekregen, heeft gedurende twee maanden het recht zonder opzegtermijn van BRP te wisselen.

  • 10 Een BRP die op grond van dit artikel de balanceringsverantwoordelijkheid voor aansluitingen toegewezen heeft gekregen, weigert deze toewijzing niet, tenzij hij voordat toewijzing plaatsvindt schriftelijk de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet heeft gemeld niet voor deze toewijzing in aanmerking te willen komen en daarbij tevens tijdig gezamenlijk met een ontvangende BRP heeft aangegeven dat die ontvangende BRP alsdan zijn aandeel overneemt.

  • 11 De verwerkingstermijn van een melding, als bedoeld in het tiende lid, bedraagt maximaal twee weken.

  • 12 De ontvangende BRP, als bedoeld in het tiende lid, kan met toepassing van artikel 10.6, eerste lid, de balanceringsverantwoordelijkheid opzeggen.

Artikel 11.4

In bijlage 7 is de leidraad opgenomen voor een machineleesbaar en interoperabel formaat van de gegevens, ten behoeve van de uitvoering door de vergunninghouders van artikel 3, derde lid, van het Besluit vergunning levering elektriciteit aan kleinverbruikers.

Artikel 11.5

  • 2 De verwerkingstermijn van een melding als bedoeld in het eerste lid, bedraagt maximaal twee weken.

Artikel 11.6

  • 1 Als de situatie als bedoeld in artikel 2 van het Besluit leveringszekerheid Elektriciteitswet 1998 gevolgen heeft voor de levering aan grootverbruikers of kleinverbruikers, zoals bedoeld in artikel 95n van de Elektriciteitswet 1998, door de desbetreffende vergunninghouder, of een leverancier, niet zijnde een vergunninghouder, dan:

    • a. treedt de BRP die de balanceringsverantwoordelijkheid voor die aangeslotenen draagt, in de plaats van de leverancier tot het moment waarop de betreffende aangeslotenen een nieuwe leveringsovereenkomst hebben gesloten dan wel de levering aan die aangeslotenen is beëindigd;

    • b. stelt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de betreffende BRP onverwijld van deze situatie op de hoogte;

    • c. stelt de betreffende BRP de betrokken aangeslotenen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen drie werkdagen na het in de plaats treden schriftelijk op de hoogte van de ontstane situatie en de thans geldende voorwaarden, inclusief de opzeggingsmogelijkheden;

    • d. wordt de aangeslotene geacht een leveringscontract te hebben met de BRP die in de plaats van de leverancier treedt;

    • e. heeft de aangeslotene twee maanden het recht het leveringscontract zonder opzegtermijn te beëindigen;

    • f. kan de BRP, voor zover dat niet al is overeengekomen, redelijke afspraken maken ten aanzien van de balanceringsverantwoordelijkheid voor de aansluiting.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde BRP die in de plaats van de leverancier treedt, brengt aan de aangeslotene een tarief voor de geleverde energie in rekening dat overeenkomt met de uurlijkse day-aheadclearingprijs, tenzij de aangeslotene met deze BRP anders is overeengekomen.

  • 3 Indien op grond van dit artikel de leverancier van groepen aangeslotenen wijzigt, zorgt de netbeheerder die het aangaat ervoor dat de wisseling van leverancier binnen één werkdag in het aansluitingenregister is verwerkt.

Artikel 11.7

In geval van samenloop van het dreigen weg te vallen dan wel wegvallen van een leverancier en een BRP voor aansluitingen die door beide partijen bediend worden, gelden in aanvulling op de artikelen 11.2 tot en met 11.6 de volgende bepalingen:

  • a. bij het gelijktijdig nemen van het besluit om een vergunning en een erkenning in te trekken, wordt het besluit waarmee de vergunning wordt ingetrokken geacht eerder te zijn genomen dan de beslissing tot het intrekken van de erkenning als BRP;

  • b. als binnen de opschortingsperiode van de intrekking van de erkenning van de BRP de vergunning van de leverancier bij besluit ingetrokken wordt, kan, indien noodzakelijk, de opschortingsperiode van de BRP verlengd worden;

c de in onderdeel b bedoelde verlenging loopt ten hoogste tot het einde van de tijdelijke voortzettingsperiode die geldt voor de betreffende leverancier en geldt alleen voor de aansluitingen die onder deze vergunninghouder vallen.

Artikel 11.8

  • 1 In de situatie als bedoeld in artikel 10.6, vierde lid:

    • a. treedt de BRP die de balanceringsverantwoordelijkheid voor die grootverbruiker draagt in de plaats van de leverancier tot het moment waarop de grootverbruiker een nieuwe leveringsovereenkomst heeft gesloten dan wel de levering aan die grootverbruiker is beëindigd;

    • b. switcht de betreffende BRP daartoe de betreffende grootverbruiker overeenkomstig paragraaf 4.1 van de Informatiecode elektriciteit en gas naar zich toe;

    • c. stelt de betreffende BRP de betrokken grootverbruiker zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen drie werkdagen na de effectuering van de switch schriftelijk op de hoogte van de ontstane situatie en de thans geldende voorwaarden, inclusief de opzeggingsmogelijkheden;

    • d. wordt de grootverbruiker geacht een leveringscontract te hebben met de BRP die in de plaats van de leverancier treedt;

    • e. heeft de grootverbruiker twee maanden het recht het leveringscontract zonder opzegtermijn te beëindigen;

    • f. kan de BRP, voor zover niet reeds overeengekomen, redelijke afspraken maken ten aanzien van balanceringsverantwoordelijkheid voor de aansluiting.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde BRP die in de plaats van de leverancier treedt, brengt aan de grootverbruiker een tarief voor de geleverde energie in rekening dat overeenkomt met de uurlijkse day-aheadclearingprijs, tenzij de grootverbruiker met deze BRP anders is overeengekomen.

Hoofdstuk 12. Voorwaarden voor buitenlandtransporten

Artikel 12.1

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet maakt ten hoogste één dag voor de in artikel 12.6 genoemde dag waarop de day-aheadcapaciteit wordt bekendgemaakt opnieuw een zo nauwkeurig mogelijke op basis van de artikelen 12.18 en 12.20 berekende waarde voor de veilig beschikbare landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit van de verbindingen Eemshaven–Noorwegen en Eemshaven–Denemarken voor de betreffende dag van transport op uurbasis openbaar.

  • 3 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet maakt ten hoogste één dag voor de in artikel 12.6 genoemde dag waarop het day-aheadcapaciteitsdomein wordt bekendgemaakt een zo nauwkeurig mogelijke op basis van de artikelen 12.19 en 12.20 met gebruikmaking van de stroomgebaseerde aanpak berekende waarde voor het veilig beschikbare capaciteitsdomein voor landsgrensoverschrijdend transport (hierna: het capaciteitsdomein) voor de betreffende dag van transport op uurbasis openbaar.

  • 4 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet maakt eventuele wijzigingen van de in het eerste lid genoemde veilig beschikbare landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit zo spoedig mogelijk openbaar.

Artikel 12.2

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet reserveert op de landsgrensoverschrijdende verbindingen de overeenkomstig artikel 12.21 berekende capaciteit voor noodzakelijk transport van elektriciteit in het kader van onderlinge hulp en bijstand ten behoeve van de instandhouding van de integriteit van de netten.

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet maakt jaarlijks voor 15 november de grootte van de in het eerste lid genoemde reservering voor het volgende kalenderjaar op uurbasis openbaar.

  • 3 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet maakt ten hoogste één dag voor de in artikel 12.6 genoemde dag waarop de day-aheadcapaciteit wordt bekendgemaakt opnieuw een zo nauwkeurig mogelijke op basis van artikel 12.21 berekende waarde voor de capaciteit voor noodzakelijk transport van elektriciteit in het kader van onderlinge hulp en bijstand ten behoeve van de instandhouding van de integriteit van de netten op uurbasis openbaar.

Artikel 12.3

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet wijst de in artikel 12.1, eerste lid, genoemde veilig beschikbare landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit toe door middel van veilingen, na aftrek van respectievelijk:

    • a. de hoeveelheid capaciteit die de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet overeenkomstig artikel 12.2, eerste lid, reserveert om noodzakelijk transport van elektriciteit in het kader van onderlinge hulp en bijstand ten behoeve van de instandhouding van de integriteit van de netten te kunnen uitvoeren;

    • b. de hoeveelheid capaciteit die de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet reserveert ter uitvoering van een besluit van de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 26, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998.

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet wijst het in artikel 12.1, derde lid, genoemde veilig beschikbare capaciteitsdomein toe door middel van veilingen, waarbij deze rekening houdt met de hoeveelheid capaciteit die de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet overeenkomstig artikel 12.2, eerste lid, reserveert om noodzakelijk transport van elektriciteit in het kader van onderlinge hulp en bijstand ten behoeve van de instandhouding van de integriteit van de netten te kunnen uitvoeren.

Artikel 12.4

  • 1 Bij het toewijzen van de beschikbare landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit van de verbindingen Meeden–Duitsland, Hengelo–Duitsland, Doetinchem–Duitsland, Maasbracht–Duitsland, Borssele–België, Geertruidenberg–België, Maasbracht–België en Eemshaven–Denemarken worden de volgende categorieën transporten onderscheiden:

    • a. jaartransporten, als bedoeld in artikel 9 van de Verordening (EU) 2016/1719 (GL FCA), te weten transporten met een looptijd van 1 januari tot en met 31 december;

    • b. maandtransporten, als bedoeld in artikel 9 van de Verordening (EU) 2016/1719 (GL FCA), te weten transporten met een looptijd van 1 kalendermaand, te beginnen op de eerste dag van die maand;

    • c. day-aheadtransporten, als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a van de Verordening (EU) 2015/1222 (GL CACM), met een looptijd van tenminste één klokuur en maximaal één kalenderdag;

    • d. intradaytransporten, als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b van de Verordening (EU) 2015/1222 (GL CACM).

  • 2 Bij de toewijzing van de in het eerste lid genoemde categorieën transporten worden voor de verbindingen Meeden–Duitsland, Hengelo–Duitsland, Doetinchem–Duitsland, Maasbracht–Duitsland, Borssele–België, Geertruidenberg–België, en Maasbracht–België de volgende uitgangspunten gehanteerd:

    • a. 1300 MW komt ter beschikking van de jaartransporten;

    • b. tenminste 400 MW en ten hoogste 850 MW komt ter beschikking van maandtransporten;

    • c. de onder b bedoelde capaciteit wordt vermeerderd met de jaarcapaciteit die door marktpartijen aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is terugverkocht volgens hoofdstuk 5 van de HAR en volgens artikel 45 van het SAP, en die in de desbetreffende maand geveild wordt;

    • d. het restant van de voor de veiling gereserveerde landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit komt ter beschikking van het day-aheadcapaciteitsdomein.

    • e. het veilig beschikbare deel van het in onderdeel d bedoelde capaciteitsdomein, dat niet wordt gebruikt voor day-aheadtransporten, wordt gebruikt om de beschikbare landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit voor intradaytransporten te bepalen.

  • 3 De veilig beschikbare landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit van de verbinding Eemshaven–Noorwegen komt volledig ten goede aan day-aheadtransporten, met een looptijd van ten minste één klokuur en maximaal één kalenderdag. De transportcapaciteit die niet wordt gebruikt, komt ter beschikking van de intradaytransporten.

  • 4 Bij de toewijzing van de in het eerste lid genoemde categorieën transporten worden voor de verbinding Eemshaven–Denemarken de volgende uitgangspunten gehanteerd:

    • a. de jaar- en maandtransporten worden aangeboden in de vorm van financiële transmissierechten – opties, als bedoeld in artikel 33 van de Verordening (EU) 2016/1719 (GL FCA);

    • b. de in onderdeel a bedoelde jaar- en maandtransporten worden geveild in overeenstemming met de HAR en het SAP;

    • c. voor de in onderdeel a bedoelde jaar- en maandtransporten is een compensatiemaximum van toepassing in overeenstemming met artikel 59, derde lid, van de HAR;

    • d. een voorstel voor de beschikbare capaciteit voor jaar- en maandtransporten voor de verbinding Eemshaven–Denemarken wordt jaarlijks door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aan de Autoriteit Consument en Markt ter goedkeuring voorgelegd;

    • e. de veilig beschikbare fysieke landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit van de verbinding komt volledig ten goede aan day-aheadtransporten, met een looptijd van ten minste één klokuur en maximaal één kalenderdag;

    • f. de transportcapaciteit die niet wordt gebruikt voor day-aheadtransporten, komt ter beschikking van de intradaytransporten.

  • 5 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet neemt bij het ter beschikking stellen van landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit voor day-aheadtransporten de mogelijkheden met betrekking tot saldering van import en export van genomineerde transporten in acht alsmede de mogelijkheid van saldering van biedingen voor import en export op de dagveiling overeenkomstig een door hem op te stellen methodiek. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet neemt bij het ter beschikking stellen van landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit voor intradaytransporten de mogelijkheden met betrekking tot saldering van import en export van genomineerde transporten in acht alsmede de mogelijkheid van saldering van biedingen voor import en export ten behoeve van intradayallocatie overeenkomstig een door hem op te stellen methodiek.

  • 6 De in het vijfde lid genoemde methodiek houdt in ieder geval in dat saldering van import en export per landsgrens plaatsvindt.

Artikel 12.5

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verdeelt de in artikel 12.4, tweede lid, genoemde capaciteit over de verbindingen met buitenlandse netten, tenzij de capaciteit met gebruikmaking van stroomgebaseerde aanpak op basis van artikel 12.19 wordt bepaald, in welk geval de capaciteit over de verbindingen wordt verdeeld tijdens de procedure van toewijzing van het capaciteitsdomein in de impliciete toewijzing, waarbij hij onderscheid maakt tussen:

    • a. de capaciteit van de verbindingen Meeden–Duitsland, Hengelo–Duitsland, Doetinchem–Duitsland en Maasbracht–Duitsland, en

    • b. de capaciteit van de verbindingen Borssele–België, Geertruidenberg–België en Maasbracht–België.

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet wijst de beschikbare landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit voor de jaar- en maandtransporten op de landsgrensoverschrijdende verbinding Eemshaven–Denemarken aan de marktpartijen toe door middel van expliciete toewijzing.

  • 3 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet stelt de beschikbare landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit voor day-aheadtransporten op de landsgrensoverschrijdende verbindingen genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b, alsmede de landsgrensoverschrijdende verbindingen Eemshaven–Noorwegen en Eemshaven–Denemarken, aan de marktpartijen ter beschikking door middel van impliciete toewijzing.

  • 4 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet wijst de beschikbare landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit voor de intradaytransporten op de landsgrensoverschrijdende verbindingen genoemd in het eerste en derde lid impliciet toe door middel van continue handel in elektriciteit.

Artikel 12.6

De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet maakt dagelijks uiterlijk 11:00 uur de in artikel 12.4, tweede lid, onderdeel d, derde lid en vierde lid, onderdeel e, genoemde en volgens artikel 12.5 gespecificeerde capaciteit danwel capaciteitsdomein voor day-aheadtransporten voor de volgende dag, op uurbasis vastgesteld, bekend.

Artikel 12.7

  • 1 Iedere persoon aan wie in de jaarveiling of de maandveiling transportcapaciteit is toegewezen volgens hoofdstuk 4 van de HAR of die transportcapaciteit volgens hoofdstuk 6 van de HAR heeft gekocht, heeft de mogelijkheid deze capaciteit geheel of gedeeltelijk te nomineren. In dat geval maakt deze persoon op zijn vroegst vanaf 14:00 uur op de tweede dag voor de dag van transport en op zijn laatst tot 08:30 uur op de dag voorafgaand aan de dag van transport, aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bekend of, en zo ja voor welk deel men van de genoemde toegewezen transportcapaciteit voor de dag van transport gebruik wil maken.

  • 2 De in het eerste lid genoemde nominatie dient plaats te vinden via de BRP die het betreffende transport in zijn energieprogramma zal opnemen in overeenstemming met artikel 10.11, eerste lid.

  • 3 De in het eerste lid genoemde nominaties dienen ongewijzigd in het energieprogramma van de in het tweede lid genoemde BRP te worden omgezet. Energieprogramma’s welke worden ingediend ten behoeve van landsgrensoverschrijdende transporten kunnen niet worden gewijzigd, tenzij:

    • a. artikel 10.14, zesde lid, wordt toegepast, of

    • b. indien de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de toegewezen capaciteit voor jaar- en maandtransporten overeenkomstig hoofdstuk 9 van de HAR reduceert.

Artikel 12.8

Indien er onvoorziene fysieke congestie optreedt waardoor de veilig beschikbare transportcapaciteit vermindert, handelt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet als volgt:

  • a. De transportcapaciteit voor intradaytransport kan op elk moment van de dag worden verminderd tot 0 MW, indien deze capaciteit niet is verdeeld aan marktpartijen.

  • b. De transportcapaciteit voor day-aheadtransporten, als bedoeld in artikel 12.4, tweede lid, onderdeel d, kan tot het moment van publicatie van die capaciteit en uiterlijk 11:00 uur op de dag voorafgaand aan het transport verminderd worden tot 0 MW. De transportcapaciteit voor day-aheadtransporten als bedoeld in artikel 12.4, derde lid, en vierde lid, onderdeel e, kan tot 11:00 uur op de dag voorafgaand aan het transport worden gereduceerd tot 0 MW.

  • c. Indien de transportcapaciteit als bedoeld in artikel 12.4, tweede lid, onderdeel d, en derde lid, na het moment van publicatie van die capaciteit en uiterlijk om 11:00 uur op de dag voorafgaand aan het transport verminderd dient te worden, voorziet de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet in vervangend vermogen, zodat de beschikbaarheid van de in artikel 12.6 genoemde importcapaciteit voor zover gerelateerd aan impliciete toewijzing, is gegarandeerd.

Artikel 12.9

  • 1 De congestie-ontvangsten verminderd met de kosten van de toewijzing worden door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de beheerders van de buitenlandse delen van de landsgrensoverschrijdende verbindingen verdeeld.

  • 2 Tot de kosten bedoeld in het eerste lid behoren ook de kosten die de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet maakt voor de inkoop van transportonafhankelijke netverliezen op de verbinding Eemshaven–Noorwegen en voor de inkoop van alle aan transport gerelateerde netverliezen op de verbinding Eemshaven–Denemarken.

Artikel 12.10

Indien ten aanzien van één of meer landsgrensoverschrijdende verbindingen de beheerder van het buitenlandse deel niet aan de toewijzing deelneemt, verdeelt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet het Nederlandse deel van de betreffende verbinding via een toewijzing, waarbij de artikelen 12.4 tot en met 12.9 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 12.11

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet zendt de Autoriteit Consument en Markt elk jaar voor 1 februari een verslag van de verdeling van de transportcapaciteit gedurende het vorige jaar.

  • 2 In het in het eerste lid genoemde verslag geeft de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet zijn visie op de continuering van de toewijzing van transportcapaciteit op de landsgrensoverschrijdende verbindingen via toewijzing dan wel een andere marktconforme methode, waarbij hij tevens ingaat op de ervaringen van marktpartijen met de toewijzing. Tevens geeft de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet in het verslag de totale congestie-ontvangsten aan en de wijze waarop deze congestie-ontvangsten zijn verdeeld, bestemd en eventueel reeds besteed.

Artikel 12.12

  • 1 Het doel van de impliciete toewijzing is de efficiënte allocatie van de landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit voor day-aheadtransporten, die wordt uitgevoerd door middel van een prijskoppelingsalgoritme voor de verbindingen binnen de regio waarvan de day-aheadmarkten gekoppeld zijn, hierna aan te duiden als de ‘Prijskoppeling-regio’.

  • 2 Voor de uitvoering van de impliciete toewijzing werkt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet samen met zowel de netbeheerders van de landelijke hoogspanningsnetten als de elektriciteitsbeurzen van alle landen binnen de Prijskoppeling-regio, zodanig dat de beschikbare landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit voor day-ahead-transporten tussen Nederland en Duitsland, Nederland en België, Nederland en Noorwegen, en Nederland en Denemarken via de elektriciteitsbeurzen aan de markt ter beschikking worden gesteld.

  • 3 Een marktpartij kan deelnemen aan de impliciete veiling bij een NEMO.

Artikel 12.13

  • 1 Artikel 12.13 is van toepassing op de verbindingen Eemshaven-Noorwegen en Eemshaven-Denemarken.

  • 2 De marktpartijen hebben tot 12:00 uur op de dag voorafgaande aan het transport de mogelijkheid vraag- en aanbodorders van elektriciteit aan de day-aheadmarkt aan te bieden.

  • 3 Op basis van de geaggregeerde vraag- en aanbodcurves, de vastgestelde blokbiedingen, en de beschikbare grensoverschrijdende capaciteit voor day-aheadtransporten worden voor elk marktgebied van de Prijskoppeling-regio de netto positie, de day-ahead-clearingprijs en de geaccepteerde blokbiedingen bepaald, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzakelijke beperkingen in de veranderingen in de elektriciteitsstromen.

  • 4 Voor de verbinding Eemshaven-Noorwegen houdt de in het derde lid beschreven procedure tevens rekening met de marginale kosten van de energie voor compensatie van de kabelverliezen, voor zover die aan de markt te relateren zijn, door te rekenen met de netto congestie-ontvangsten (congestie-ontvangsten minus de kosten voor kabelverliezen).

  • 5 De NEMO's maken dagelijks uiterlijk om 13:00 uur de marktprijs en verhandelde volumes op uurbasis voor de volgende dag bekend.

  • 6 Overeenkomstig de marktregels van de betrokken day-aheadmarkten kan het gestelde in het derde lid opnieuw worden uitgevoerd. In dat geval worden marktpartijen eerst in de gelegenheid gesteld om hun biedingen bij een NEMO aan te passen.

  • 7 Indien de berekening als bedoeld in het derde lid vertraging oploopt, of indien het zesde lid toegepast wordt, kan de publicatie van de marktprijzen en de verhandelde volumes, als bedoeld in het vijfde lid, uitgesteld worden tot uiterlijk 14:45 uur.

  • 8 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet informeert de marktpartijen tijdig over toepassing van het zevende lid. Daarbij informeert de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de marktpartijen ook over het tijdstip tot wanneer bieders de energieprogramma's als bedoeld in artikel 10.11, derde lid en 10.12 kunnen indienen. Dit tijdstip ligt in ieder geval niet later dan 15:30 uur.

Artikel 12.14

De resultaten van de impliciete toewijzing worden administratief verwerkt tussen enerzijds de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de beheerder van het buitenlandse deel van de desbetreffende landsgrensoverschrijdende verbindingen en anderzijds tussen de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de day-aheadmarkt. Tevens wordt door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet het transport van de hoeveelheid elektriciteit administratief verwerkt ten behoeve van de balanshandhaving.

Artikel 12.15

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet maakt door middel van een publicatie op haar website de werking van de impliciete toewijzing inzichtelijk, waarbij tevens een beschrijving van het algoritme gegeven wordt.

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet ziet erop toe dat de volgende gegevens betreffende de resultaten van de impliciete toewijzing eenvoudig en kosteloos openbaar toegankelijk zijn op de in dit artikel omschreven wijze.

    • a. De marktprijzen en verhandelde volumes van de Nederlandse day-aheadmarkt op uurbasis (de publicatie geschiedt uiterlijk om 13:30 uur op de dag voorafgaande aan het transport).

    • b. De geaggregeerde vraag en aanbod curve van de Nederlandse day-aheadmarkt op uurbasis (de publicatie geschiedt uiterlijk twee uren na gate-sluitingstijd van de day-aheadmarkt op de dag voorafgaande aan het transport).

    • c. Uiterlijk op de tiende werkdag van de kalendermaand een maandelijkse rapportage over de door de impliciete toewijzing gecreëerde sociale welvaart waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het consumentensurplus, het producentensurplus en de congestie-ontvangsten en vergelijkingen worden opgenomen tussen de daadwerkelijke situatie en een situatie waarin er sprake is van oneindige capaciteit tussen de verschillende day-aheadmarkten.

    • d. Indien artikel 12.13, zevende lid, wordt toegepast, vindt de publicatie van het gestelde in onderdeel a en b uiterlijk om 15:00 uur plaats.

  • 3 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is ervoor verantwoordelijk dat de volgende gegevens betreffende paradoxaal afgewezen blokorders op de Nederlandse markt eenvoudig en kosteloos opvraagbaar zijn bij de NEMO's op de in dit artikel omschreven wijze.

    • a. Het gemiddeld en het maximum aantal paradoxaal afgewezen blokorders per dag.

    • b. Het gemiddelde en het maximale prijsverschil van de paradoxaal afgewezen blokorders per dag (waarbij het prijsverschil het verschil is tussen de limietprijs van de blokorder en de gemiddelde day-ahead-clearingprijs over de periode van de blokorder).

    • c. Het gemiddelde van de dagelijkse maximale prijsverschillen van de paradoxaal afgewezen blokorders.

    • d. De gegevens als bedoeld in de voorgaande bepalingen in onderdeel a tot en met c kunnen met terugwerkende kracht vanaf 1 januari van het voorgaande jaar worden opgevraagd.

Artikel 12.16

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet publiceert voor de verbinding Eemshaven-Noorwegen op haar website een alternatieve methode van toewijzen van beschikbare landgrensoverschrijdende transportcapaciteit: de fallback procedure.

  • 2 De fallback procedure voor de in het eerste lid bedoelde verbindingen bestaat uit de volgende stappen:

    • a. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet draagt er zorg voor dat marktpartijen tijdig worden ingelicht over de verhoogde kans op toepassing van de fallback procedure.

    • b. Indien de impliciete toewijzing, als bedoeld in artikel 12.13, derde lid, 20 minuten voor het toepassen van de fallback procedure nog niet heeft plaatsgevonden, laat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet in samenwerking met de betrokken buitenlandse netbeheerder(s), voor de betrokken impliciet toe te wijzen capaciteit op de landsgrensoverschrijdende verbinding(en) tussen deze marktgebieden als fallback een expliciete toewijzing in werking treden. De biedingen die 10 minuten voor het toepassen van de fallback procedure zijn uitgebracht, worden gebruikt in de expliciete toewijzing.

    • c. Indien de impliciete toewijzing als bedoeld in artikel 12.13, derde lid, niet heeft plaatsgevonden worden de resultaten van de expliciete toewijzing toegepast.

    • d. Indien de expliciete toewijzing wordt toegepast (en de resultaten daarvan worden gebruikt), heropenen de NEMO's hun orderboeken, zodat marktpartijen in de gelegenheid worden gesteld hun biedingen aan te passen.

  • 3 Aan de fallback procedure voor de in het eerste lid bedoelde verbindingen kunnen slechts partijen deelnemen die beschikken over een erkenning als BRP dan wel over een vergelijkbare status in Noorwegen voor de capaciteit van de verbinding Eemshaven-Noorwegen.

  • 4 Indien de fallback procedure voor de in het eerste lid bedoelde verbindingen wordt toegepast, kunnen energieprogramma's als bedoeld in artikel 10.11, derde lid, en artikel 10.12 door de bieders tot uiterlijk 15:30 uur worden ingediend.

Artikel 12.17

  • 1 Ten behoeve van de uitvoering van artikel 12.5, vierde lid, stelt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de veilig beschikbare landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit voor de intradaytransporten ter beschikking aan de beurzen die aan het XBID-project deelnemen in de Nederlandse biedzone conform de regeling betreffende meer dan één NEMO in een biedzone.

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet publiceert de veilig beschikbare landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit voor de intradaytransporten uiterlijk om 21:00 uur voor de komende 24 uren.

  • 3 Marktpartijen kunnen deelnemen in landsgrensoverschrijdende handel tussen Nederland en Duitsland, en Nederland en België tot het tijdstip dat is bepaald in het besluit No 04/2018 van het Agentschap van 24 april 2018 ‘on all transmission system operators’ proposal for intraday cross-zonal gate opening and intraday cross zonal gate closure times’.

  • 4 Marktpartijen kunnen tot uiterlijk 1 uur voor uitvoering van transport deelnemen in landsgrensoverschrijdende handel tussen Nederland en Noorwegen en Nederland en Denemarken.

Artikel 12.18

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bepaalt de in artikel 12.1, eerste lid, genoemde veilig beschikbare landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit voor elektriciteit op basis van de onderstaande methode.

  • 2 De transportcapaciteit wordt op uurbasis vastgesteld.

  • 3 De transportcapaciteit wordt separaat voor importen en exporten vastgesteld.

  • 4 De transportcapaciteit wordt bepaald door middel van netberekeningen met inachtneming van het in artikel 12.20 gestelde op basis van een volledig beschikbaar net, waaronder verstaan wordt het samenstel van Nederlandse netten op een spanningsniveau van 220 kV of hoger, inclusief de landsgrensoverschrijdende verbindingen.

  • 5 De transportcapaciteit wordt afzonderlijk vastgesteld voor de winterperiode, waaronder verstaan wordt een aaneensluitende periode van 100 dagen waarvoor geldt dat de belastbaarheid van de netcomponenten maximaal is ten gevolge van natuurlijke koeling.

  • 6 De transportcapaciteit wordt afzonderlijk vastgesteld voor de perioden waarin één of meer landsgrensoverschrijdende verbindingen vanwege onderhoud niet of gedeeltelijk beschikbaar zijn. In dit geval dient de transportcapaciteit overeenkomstig het gestelde in het vierde lid op basis van een op de te onderhouden netcomponenten na volledig beschikbaar net te worden vastgesteld.

  • 7 De in het vierde en zesde lid genoemde berekeningen vinden plaats voor diverse scenario’s. In elk scenario wordt de maximale waarde voor de importcapaciteit en de exportcapaciteit bepaald door de landsgrensoverschrijdende transporten maximaal te verhogen onder handhaving van de enkelvoudige storingsreserve voor de landsgrensoverschrijdende verbindingen.

  • 8 De in het zevende lid genoemde verhoging van de landsgrensoverschrijdende transporten gebeurt door de productie van alle Nederlandse elektriciteitsproductie-installaties die in het betreffende scenario zijn meegenomen, proportioneel te verlagen dan wel verhogen en door gelijktijdig de productie van de buitenlandse elektriciteitsproductie-installaties die in het betreffende scenario beschikbaar zijn proportioneel te verhogen dan wel verlagen.

  • 9 De veilig beschikbare landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit voor import wordt gelijk gesteld aan de laagste waarde van de in het zevende lid genoemde maximale importcapaciteit voor elk van de scenario’s.

  • 10 De veilig beschikbare landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit voor export wordt gelijk gesteld aan de laagste waarde van de in het zevende lid genoemde maximale exportcapaciteit voor elk van de scenario’s.

  • 11 In het geval dat een beheerder van een buitenlands net op basis van netberekeningen voor zijn net de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verzoekt een lagere waarde voor de maximale transportcapaciteit op een landsgrensoverschrijdende verbinding te hanteren dan de waarde die overeenstemt met de in het negende of tiende lid genoemde veilig beschikbare landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit, kan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de in het negende of tiende lid bedoelde veilig beschikbare landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit overeenkomstig het verzoek aanpassen. Daarbij stelt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet vast in hoeverre dit verzoek tot een aanpassing van de transportcapaciteit van andere landsgrensoverschrijdende verbindingen leidt en past hij de veilig beschikbare landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit dienovereenkomstig aan.

Artikel 12.19

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bepaalt, in samenwerking met de buitenlandse instellingen als bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel h, van de Elektriciteitswet 1998 van de regio, het in artikel 12.1, derde lid, genoemde veilig beschikbare capaciteitsdomein voor landsgrensoverschrijdende transport voor elektriciteit – voorts in deze paragraaf aangeduid als: ‘het capaciteitsdomein’ – op basis van de onderstaande methode.

  • 2 Het capaciteitsdomein wordt op uurbasis bepaald.

  • 3 Het capaciteitsdomein wordt bepaald door middel van netberekeningen met inachtneming van het in artikel 12.20 gestelde op basis van een volledig beschikbaar net, waaronder verstaan wordt het samenstel van Nederlandse netten op een spanningsniveau van 220 kV of hoger, inclusief de landsgrensoverschrijdende verbindingen.

  • 4 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bepaalt de maximale capaciteit voor de in artikel 12.20, tweede lid, genoemde kritieke netcomponenten. Daarbij wordt rekening gehouden met het feit dat de belastbaarheid van de netcomponenten maximaal is gedurende de winterperiode ten gevolge van natuurlijke koeling.

  • 5 Voor elk van de kritieke netcomponenten bepaalt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de betrouwbaarheidsmarge met inachtname van de volgende principes:

    • a. De betrouwbaarheidsmarge geeft de onzekerheid in de vaststelling van de elektriciteitsstromen op het moment van bepaling van het capaciteitsdomein in vergelijking met de werkelijke elektriciteitsstromen in het netcomponent weer;

    • b. De betrouwbaarheidsmarge wordt vastgesteld op basis van een analyse van het verschil tussen de historische vaststelling van de elektriciteitsstromen op het moment van bepaling van het capaciteitsdomein en de historisch werkelijke elektriciteitsstromen in het netcomponent.

  • 6 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet maakt een congestievoorspelling van het landelijk hoogspanningsnet op basis van een vooraf met de buitenlandse instellingen als bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel h, van de Elektriciteitswet 1998 gezamenlijk afgestemd scenario. De congestievoorspelling wordt gemaakt op basis van verwachte beschikbaarheid en inzet van netcomponenten, verwachte beschikbaarheid en inzet van elektriciteitsproductie-installaties, verwachte elektriciteitsvraag en verwachte elektriciteitsstromen op de landsgrensoverschrijdende gelijkstroomverbindingen Eemshaven–Noorwegen, Eemshaven–Denemarken en Maasvlakte–Groot-Brittannië behorende bij het gezamenlijk afgestemd scenario.

  • 7 Gezamenlijk met de congestievoorspellingen van de buitenlandse instellingen (als bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel h, van de Elektriciteitswet 1998) stelt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een gezamenlijk netmodel van de regio op. Dit dient als input om te komen tot gecoördineerde bepaling van het capaciteitsdomein.

  • 8 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet stelt de veilig beschikbare capaciteit voor elk kritiek netcomponent gecoördineerd met de buitenlandse instellingen als bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel h, van de Elektriciteitswet 1998 als volgt vast:

    • a. De gecoördineerde bepaling resulteert in een initieel beschikbare capaciteit voor een kritiek netcomponent op basis van de in het vierde lid genoemde maximale capaciteit voor het kritiek netcomponent verminderd met de in het vijfde lid genoemde betrouwbaarheidsmarge en de referentiestromen door het kritiek netcomponent afkomstig uit het in het zevende lid genoemde gezamenlijk netmodel.

    • b. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet beoordeelt de resultaten uit deze gecoördineerde bepaling door de landsgrensoverschrijdende transporten maximaal te verhogen onder handhaving van de enkelvoudige storingsreserve voor de kritieke netcomponenten.

    • c. Met inachtneming van de in artikel 12.20 genoemde randvoorwaarden, kan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet beheersmaatregelen inzetten om de verwachte elektriciteitsstromen in het landelijk hoogspanningsnet te beïnvloeden, zodanig dat dit resulteert in een aanpassing van de beschikbare capaciteit voor een kritiek netcomponent.

  • 9 De in het achtste lid genoemde verhoging van de landsgrensoverschrijdende transporten gebeurt door de productie van Nederlandse elektriciteitsproductie-installaties die in het betreffende scenario zijn meegenomen, proportioneel te verlagen dan wel verhogen en door gelijktijdig de productie van buitenlandse elektriciteitsproductie-installaties die in het betreffende scenario beschikbaar zijn proportioneel te verhogen dan wel verlagen.

  • 10 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet houdt bij de bepaling van het capaciteitsdomein rekening met de dynamische stabiliteit en spanningshuishouding van het net door middel van maximale capaciteit voor import en export.

  • 11 De veilig beschikbare capaciteit voor elk kritiek netcomponent als vastgesteld in het achtste lid, samen met de in twaalfde lid genoemde invloedsfactoren voor elk kritiek netcomponent, bepalen het capaciteitsdomein.

  • 12 De in het negende lid genoemde proportionele verlaging dan wel verhoging van elektriciteitsproductie-installaties bepalen de invloedsfactoren (‘power transfer distribution factors’) van landsgrensoverschrijdende transporten op een kritiek netcomponent.

Artikel 12.20

  • 1 Indien, bij de bepaling van de transportcapaciteit in artikel 12.18, de transportcapaciteit wordt beperkt door de capaciteit van verbindingen in het net die niet tot de landsgrensoverschrijdende verbindingen behoren, zal deze beperking eerst zoveel mogelijk door operationele middelen worden opgelost alvorens de transportcapaciteit wordt beperkt.

  • 2 Bij het bepalen van capaciteitsdomein geldt, gelet op artikel 16, derde lid, van Verordening 714/2009, het principe dat de maximale capaciteit van de grensoverschrijdende verbindingen en/of de maximale capaciteit van de transmissienetten waarmee grensoverschrijdende elektriciteitsstromen worden verzorgd (samen de ‘kritieke netcomponenten’) beschikbaar wordt gesteld, zulks in overeenstemming met de voor een bedrijfszekere exploitatie van het net geldende veiligheidsnormen.

  • 3 Indien de transportcapaciteit, danwel het capaciteitsdomein, wordt beperkt doordat de kwaliteit van de transportdienst als beschreven in artikel 7.3 niet kan worden gehandhaafd, zal deze beperking eerst zoveel mogelijk door middel van inzet van operationele middelen dienen te worden opgelost alvorens de transportcapaciteit, danwel het capaciteitsdomein, wordt beperkt.

  • 4 Stuurbare netelementen, waaronder mede verstaan worden dwarsregeltransformatoren, worden in de berekeningen zodanig bedreven dat een zo hoog mogelijke transportcapaciteit, danwel een voor de markt optimaal capaciteitsdomein, wordt verkregen.

  • 5 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bepaalt de belastbaarheid van de netcomponenten gedurende de winterperiode aan de hand van een kwantitatief onderzoek.

  • 6 De in artikel 12.18 genoemde scenario’s beschrijven de transporten in het net op basis van een aantal samenhangende uitgangspunten en verschillen onderling in de keuze van belasting en belastingverdeling over het net en in de keuze van productie en productieverdeling over het net, waarbij ook de inzet van productie in het buitenland wordt beschouwd. De scenario’s zijn realistisch, waaronder verstaan wordt dat zij elk afzonderlijk een mogelijke en zinvolle combinatie van belastingen productieverdeling beschrijven. Voor wat betreft de belasting en belastingverdeling over de netten in het buitenland wordt voor alle scenario’s uitgegaan van de situatie die zo goed mogelijk overeenkomt met de te verwachten situatie bij een volledig beschikbaar net.

  • 7 Ten behoeve van het in artikel 12.1, tweede en derde lid en 12.2, derde lid, gestelde berekent de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de veilig beschikbare landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit, het capaciteitsdomein en de capaciteit voor noodzakelijk transport van elektriciteit in het kader van onderlinge hulp en bijstand ten behoeve van de instandhouding van de integriteit van de netten in overeenstemming met de in de artikelen 12.18 tot en met 12.21 beschreven methode op basis van de hem ter beschikking staande meest actuele informatie, waaronder mede verstaan worden de verwachte belastbaarheid van de netcomponenten voor de betreffende dag. Hiertoe past hij zo nodig de gehanteerde scenario’s aan mede op basis van de hem ter beschikking staande informatie omtrent de beschikbaarheid van elektriciteitsproductie-installaties in Europa.

Artikel 12.21

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bepaalt de in artikel 12.2, eerste lid. genoemde capaciteit voor noodzakelijk transport van elektriciteit in het kader van onderlinge hulp en bijstand ten behoeve van de instandhouding van de integriteit van de netten (voorts in deze paragraaf aangeduid als: ‘de transportcapaciteit voor onderlinge hulp en bijstand’) op basis van de onderstaande methode.

  • 2 De transportcapaciteit voor onderlinge hulp en bijstand wordt op uurbasis vastgesteld.

  • 3 De transportcapaciteit voor onderlinge hulp en bijstand wordt separaat voor importen en exporten vastgesteld.

  • 4 De transportcapaciteit voor onderlinge hulp en bijstand wordt bepaald door middel van netberekeningen met inachtneming van het in 12.20 gestelde op basis van een volledig beschikbaar net, waaronder verstaan wordt het samenstel van de Nederlandse netten op een spanningsniveau van 220 kV of hoger, inclusief de landsgrensoverschrijdende verbindingen.

  • 5 Voor elk van de in artikel 12.18 of 12.19 genoemde scenario’s wordt overeenkomstig het in artikel 12.18 of 12.19 en 12.20 gestelde de transportcapaciteit bepaald met uitval van een willekeurige elektriciteitsproductie-eenheid of belasting van een enkele aangeslotene, niet zijnde netbeheerder, voor zover van belang voor de bepaling van de transportcapaciteit en zonder uitval van overige elementen in het net en onder handhaving van de normale toestand.

  • 6 Indien de laagste waarde van de overeenkomstig het vijfde lid berekende transportcapaciteit voor de verschillende scenario’s, afzonderlijk berekend voor import en export, lager is dan de op basis van artikel 12.18, negende lid respectievelijk tiende lid of artikel 12.19, elfde lid, bepaalde waarde voor de veilig beschikbare landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit of capaciteitsdomein, bedraagt de transportcapaciteit voor onderlinge hulp en bijstand het verschil tussen de op basis van artikel 12.18, negende lid respectievelijk tiende lid of artikel 12.19, elfde lid bepaalde waarde voor de veilig beschikbare landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit of capaciteitsdomein en de hiervoor genoemde laagste waarde van de overeenkomstig het vijfde lid berekende transportcapaciteit. In de overige gevallen bedraagt de transportcapaciteit voor onderlinge hulp en bijstand 0 MW.

Artikel 12.22

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet publiceert op haar website alle voor de in artikelen 12.18 tot en met 12.21 genoemde berekeningen van belang zijnde gegevens, met inbegrip van tenminste de hieronder genoemde gegevens.

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet publiceert de volgende gegevens ten behoeve van de netberekeningen:

    • a. de topologie van het volledige net dat gebruikt is voor de netberekeningen;

    • b. technische gegevens omtrent het net waaronder tenminste begrepen worden de impedantie en de mogelijke instellingen van alle in de netberekening meegenomen componenten;

    • c. het toegekend vermogen in MVA van de in de netberekening meegenomen componenten gedurende het jaar;

    • d. de uitgangspunten, berekeningen en kwantitatieve resultaten van het in artikel 12.20, vijfde lid, genoemde onderzoek;

    • e. specificatie van het in artikel 12.18, zesde lid, bedoelde onderhoud waaronder tenminste begrepen wordt de periode waarin het onderhoud plaats vindt en een aanduiding van de netcomponenten die ten gevolge van het onderhoud niet beschikbaar zijn.

  • 3 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet publiceert de volgende gegevens ten behoeve van de gehanteerde scenario’s:

    • a. de uitgangspunten op basis waarvan elk scenario is opgesteld;

    • b. de gemodelleerde belasting op elk knooppunt in het net voor elk scenario;

    • c. de gemodelleerde productie voor elk knooppunt in het net voor elk scenario;

    • d. de aangenomen verhoging en verlaging van de productie zoals in artikel 12.18, achtste lid, of 12.19, negende lid, genoemd.

  • 4 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet publiceert de volgende tussenresultaten afzonderlijk voor zowel de situatie met een volledig beschikbaar net als de perioden waarin onderhoud aan de landsgrensoverschrijdende verbindingen plaatsvindt en afzonderlijk per scenario en afzonderlijk voor de netberekeningen als bedoeld in artikel 12.18 of 12.19 en 12.21, vijfde lid:

    • a. de maximale transportcapaciteit beschikbaar voor import en export als bepaald in artikel 12.18, negende respectievelijk tiende lid, of het capaciteitsdomein als bepaald in artikel 12.19, elfde lid;

    • b. de verdeling van de landsgrensoverschrijdende transporten over de verschillende landsgrensoverschrijdende verbindingen (per circuit) in de ongestoorde situatie en na de enkelvoudige storing die de landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit beperkt, met aanduiding van de enkelvoudige storing en de instelling van de regelbare componenten (waaronder mede begrepen de dwarsregeltransformatoren);

    • c. in het geval dat een andere component dan een landsgrensoverschrijdende verbinding beperkend blijkt voor de transportcapaciteit de belasting van dit element voor en na de enkelvoudige storing alsmede een verklaring waarom deze beperking niet door middel van operationele middelen kan worden opgelost;

    • d. in het geval dat de transportcapaciteit wordt beperkt doordat de kwaliteit van de transportdienst niet kan worden gehandhaafd, als genoemd in artikel 12.20, derde lid, een kwalitatieve en kwantitatieve beschrijving van de oorzaak hiervan alsmede een verklaring waarom deze beperking niet door middel van operationele middelen kan worden opgelost;

    • e. alleen ten behoeve van de netberekeningen als bedoeld in artikel 12.21: de transportcapaciteit voor onderlinge hulp en bijstand en, in het geval deze niet gelijk is aan 0 MW, tevens een kwantitatieve beschrijving van de balansverstoring die leidt tot de betreffende waarde.

  • 5 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet publiceert op uurbasis de volgende resultaten afzonderlijk voor zowel de situatie met een volledig beschikbaar net als de perioden waarin onderhoud aan de landsgrensoverschrijdende verbindingen plaatsvindt:

    • a. de veilig beschikbare landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit voor import als bedoeld in artikel 12.18, negende lid;

    • b. de veilig beschikbare landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit voor export als bedoeld in artikel 12.18, tiende lid;

    • c. de capaciteit voor noodzakelijk transport van elektriciteit in het kader van onderlinge hulp en bijstand voor zowel import als export als bedoeld in artikel 12.21, zesde lid.

  • 6 Indien de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de veilig beschikbare landsgrensoverschrijdende transportcapaciteit op grond van artikel 12.18, elfde lid, aanpast, maakt hij openbaar om welke reden hij tot deze aanpassing is overgegaan, op welke landsgrensoverschrijdende verbinding de vermindering betrekking heeft, hoe groot de vermindering is en op welke uren de vermindering betrekking heeft.

Hoofdstuk 13. Voorwaarden inzake uitwisseling en registratie van systeemgerelateerde gegevens

§ 13.1. Uitwisseling van structurele gegevens

Artikel 13.1

  • 1 Een aangeslotene die beschikt over een elektriciteitsproductie-eenheid aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet, verstrekt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de structurele gegevens van die elektriciteitsproductie-eenheid, te weten:

    • a. de datum van inbedrijfname;

    • b. het spanningsniveau van het overdrachtspunt van de aansluiting, waarachter de elektriciteitsproductie-eenheid zich bevindt;

    • c. de primaire energiebron;

    • d. de maximumcapaciteit;

    • e. het minimale en maximale af te geven werkzaam vermogen en blindvermogen;

    • f. welk type spanningsregeling, als bedoeld in artikel 3.26, zesde lid, van toepassing is alsmede de plaats in het net waarop de regeling werkzaam is;

    • g. de regelcapaciteit voor spanning en blindvermogen;

    • h. de belasting ten behoeve van het eigen bedrijf;

    • i. de gegevens en modellen van elke opwekkingseenheid die deel uitmaakt van de elektriciteitsproductie-eenheid, die nodig zijn voor het uitvoeren van een dynamische simulatie, te weten:

      • 1°. de tijd voor een koude en een warme start;

      • 2°. het type opwekkingseenheid, te weten synchroon, asynchroon, omvormer-gekoppeld of, in geval van een windturbine, of sprake is van een dubbelgevoede inductiemachine of direct drive;

      • 3°. het nominale vermogen;

      • 4°. in geval van een elektriciteitsproductie-eenheid bestaande uit meerdere zonnepanelen: in plaats van het in subonderdeel 3° genoemde nominale vermogen per opwekkingseenheid het totale vermogen van alle zonnepanelen van de elektriciteitsproductie-installatie en het totale vermogen van de omvormers van de elektriciteitsproductie-installatie;

      • 5°. de nominale spanning van de opwekkingseenheid;

      • 6°. de nominale arbeidsfactor;

      • 7°. de transiënte impedantie(s) en bijbehorende tijdconstante(n);

      • 8°. de subtransiënte impedantie(s) en bijbehorende tijdconstante(n);

      • 9°. de statorstrooi-impedantie(s);

      • 10°. in geval van een synchrone opwekkingseenheid de synchrone (langs- en dwars-) impedantie;

      • 11°. in geval van een synchrone opwekkingseenheid het regelbereik en de tijdconstanten van het bekrachtigingscircuit;

      • 12°. het traagheidsmoment (inclusief dat van de aandrijvende machine);

      • 13°. de overdrachtsfunctie en de instelparameters van de automatische spanningsregeling;

      • 14°. de overdrachtsfunctie en de instelparameters van de turbineregeling;

    • j. de gegevens ten behoeve van kortsluitberekening, te weten:

      • 1°. de kortsluitbijdrage van de elektriciteitsproductie-eenheid;

      • 2°. in geval van een asynchrone of omvormer-gekoppelde opwekkingseenheid de verhouding kortsluitstroom / nominale stroom;

    • k. de transformatorgegevens voor de elektriciteitsproductie-installatie waar de elektriciteitsproductie-eenheid deel van uitmaakt, te weten:

      • 1°. het nominale schijnbare vermogen;

      • 2°. de nominale spanning aan de primaire zijde;

      • 3°. de nominale spanning aan de secundaire zijde;

      • 4°. de nominale kortsluitspanning;

      • 5°. de nominale koper- of kortsluitverliezen;

      • 6°. de nominale ijzer- of nullastverliezen;

      • 7°. de schakelgroep van de wikkelingen;

      • 8°. de sterpuntsbehandeling, te weten zwevend, hard geaard, geaard via impedantie;

      • 9°. indien van toepassing de gegevens aangaande de regelschakelaar, te weten de hoogste trap, de laagste trap, de stapgrootte, de regelbaarheid, namelijk continu regelbaar (online) of spanningsloos instelbaar (offline);

    • l. indien de elektriciteitsproductie-eenheid een bijdrage levert aan de FCR: de FCR-gegevens;

    • m. indien de elektriciteitsproductie-eenheid een bijdrage levert aan de FRR: de FRR-gegevens;

    • n. de voor het herstel van het landelijk hoogspanningsnet benodigde gegevens, te weten:

      • 1°. de stap-belastbaarheid;

      • 2°. de regelsnelheid;

      • 3°. of de elektriciteitsproductie-eenheid inschakelbaar is op een dode rail;

      • 4°. het een-fase schema van de elektrische installatie;

      • 5°. of de machinetransformator voorzien is van een point on wave schakelaar;

    • o. de gegevens van de beveiligingsapparaten en -instellingen.

  • 2 De structurele gegevens als bedoeld in het eerste lid, worden verstrekt onder vermelding van:

Artikel 13.2

  • 1 Een aangeslotene die beschikt over een elektriciteitsproductie-eenheid aangesloten op een distributienet verstrekt de netbeheerder de structurele gegevens van die elektriciteitsproductie-eenheid, te weten:

    • a. de datum van inbedrijfname;

    • b. het spanningsniveau van het overdrachtspunt van de aansluiting, waarachter de elektriciteitsproductie-eenheid zich bevindt;

    • c. de primaire energiebron;

    • d. de maximumcapaciteit;

    • e. in geval van een elektriciteitsproductie-eenheid bestaande uit meerdere zonnepanelen: het totale vermogen van alle zonnepanelen van de elektriciteitsproductie-installatie en het totale vermogen van de omvormers van de elektriciteitsproductie-installatie.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid verstrekt een aangeslotene, die beschikt over een elektriciteitsproductie-eenheid van het type B, C of D de structurele gegevens van die elektriciteitsproductie-eenheid, te weten:

    • a. het minimale en maximale af te geven werkzaam vermogen en blindvermogen;

    • b. welk type spanningsregeling, als bedoeld in artikel 3.26, zesde lid, van toepassing is alsmede de plaats in het net waarop de regeling werkzaam is;

    • c. de regelcapaciteit voor spanning en blindvermogen;

    • d. de belasting ten behoeve van het eigen bedrijf;

    • e. de gegevens en modellen van elke opwekkingseenheid die deel uitmaakt van de elektriciteitsproductie-eenheid, die nodig zijn voor het uitvoeren van een dynamische simulatie, te weten:

      • 1°. het type opwekkingseenheid, te weten: synchroon, asynchroon, omvormer-gekoppeld of, in geval van een windturbine, of sprake is van een dubbelgevoede inductiemachine of direct drive;

      • 2°. het nominale vermogen;

      • 3°. in geval van een elektriciteitsproductie-eenheid bestaande uit meerdere zonnepanelen is subonderdeel 2° niet van toepassing;

      • 4°. de nominale spanning van de opwekkingseenheid;

      • 5°. de nominale arbeidsfactor;

      • 6°. de transiënte impedantie(s) en bijbehorende tijdconstante(n);

      • 7°. de subtransiënte impedantie(s) en bijbehorende tijdconstante(n);

      • 8°. de statorstrooi-impedantie(s);

      • 9°. in geval van een synchrone opwekkingseenheid de synchrone (langs- en dwars-) impedantie;

      • 10°. in geval van een synchrone opwekkingseenheid het regelbereik en de tijdconstanten van het bekrachtigingscircuit;

      • 11°. het traagheidsmoment (inclusief dat van de aandrijvende machine);

      • 12°. de overdrachtsfunctie en de instelparameters van de automatische spanningsregeling;

      • 13°. de overdrachtsfunctie en de instelparameters van de turbineregeling;

    • f. de gegevens ten behoeve van kortsluitberekening, te weten;

      • 1°. de kortsluitbijdrage van de elektriciteitsproductie-eenheid;

      • 2°. in geval van een asynchrone of omvormer-gekoppelde opwekkingseenheid de verhouding kortsluitstroom / nominale stroom;

    • g. de transformatorgegevens voor de elektriciteitsproductie-installatie waar de elektriciteitsproductie-eenheid deel van uitmaakt, te weten:

      • 1°. het nominale schijnbare vermogen;

      • 2°. de nominale spanning aan de primaire zijde;

      • 3°. de nominale spanning aan de secundaire zijde;

      • 4°. de nominale kortsluitspanning;

      • 5°. de nominale koper- of kortsluitverliezen;

      • 6°. de nominale ijzer- of nullastverliezen;

      • 7°. de schakelgroep van de wikkelingen;

      • 8°. de sterpuntsbehandeling, te weten zwevend, hard geaard, geaard via impedantie;

      • 9°. indien van toepassing de gegevens aangaande de regelschakelaar, te weten de hoogste trap, de laagste trap, de stapgrootte, de regelbaarheid, namelijk continu regelbaar (online) of spanningsloos instelbaar (offline);

    • h. indien de elektriciteitsproductie-eenheid een bijdrage levert aan FCR, de FCR-gegevens;

    • i. indien de elektriciteitsproductie-eenheid een bijdrage levert aan FRR, de FRR-gegevens;

    • j. indien de elektriciteitsproductie-eenheid is aangesloten op een spanningsniveau van 1 kV en hoger de beveiligingsgegevens, als bedoeld in artikel 2.37;

    • k. de geschiktheid van toegang op afstand tot de vermogensschakelaar;

    • l. indien het een elektriciteitsproductie-eenheid van het type C of D betreft: de gegevens die nodig zijn voor een dynamische simulatie overeenkomstig artikel 15, zesde lid, onderdeel c, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG).

  • 3 De structurele gegevens als bedoeld in het eerste en tweede lid worden verstrekt onder vermelding van:

  • 4 Het tweede en derde lid is van overeenkomstige toepassing op een aangeslotene die beschikt over een elektriciteitsproductie-eenheid die overeenkomstig de criteria van artikel 5 van Verordening (EU) 2016/631 als type B, C of D zou worden geclassificeerd maar waarop overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) niet van toepassing is.

Artikel 13.3

  • 1 Een aangeslotene die beschikt over een verbruiksinstallatie aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet verstrekt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de structurele gegevens van die verbruiksinstallatie, te weten:

    • a. het maximaal af te nemen werkzaam vermogen;

    • b. het maximaal af te nemen of in te voeden blindvermogen;

    • c. indien actieve blindvermogenscompensatiemiddelen deel uitmaken van de verbruiksinstallatie de karakteristieken van de regeling daarvan;

    • d. de gegevens van de transformatoren direct gekoppeld aan het overdrachtspunt van de aansluiting van de verbruiksinstallatie, te weten:

      • 1°. het nominale schijnbare vermogen;

      • 2°. de nominale spanning aan de primaire zijde;

      • 3°. de nominale spanning aan de secundaire zijde;

      • 4°. de nominale kortsluitspanning;

      • 5°. de nominale koper- of kortsluitverliezen;

      • 6°. de nominale ijzer- of nullastverliezen;

      • 7°. de schakelgroep van de wikkelingen;

      • 8°. de sterpuntsbehandeling, te weten zwevend, hard geaard, geaard via impedantie;

      • 9°. indien van toepassing de gegevens aangaande de regelschakelaar, te weten de hoogste trap, de laagste trap, de stapgrootte, de regelbaarheid, namelijk continu regelbaar (online) of spanningsloos instelbaar (offline);

    • e. de kortsluitbijdrage;

    • f. de gegevens en modellen van elke verbruiksinstallatie, die nodig zijn voor het uitvoeren van een dynamische simulatie.

  • 2 Indien de verbruiksinstallatie, als bedoeld in het eerste lid, een of meer verbruikseenheden omvat die worden gebruikt voor het leveren van vraagsturing, verstrekt de aangeslotene, in aanvulling op het eerste lid, per verbruikseenheid onder vermelding van de EAN-code van de verbruikseenheid die deelneemt aan vraagsturing, tevens:

    • a. het minimale en maximale werkzame vermogen dat beschikbaar is voor vraagsturing, de bijbehorende tijdsduur en de snelheid waarmee dat vermogen inzetbaar is;

    • b. het minimale en maximale blindvermogen dat beschikbaar is voor vraagsturing, de bijbehorende tijdsduur en de snelheid waarmee dat blindvermogen inzetbaar is.

  • 3 De structurele gegevens als bedoeld in het eerste en tweede lid worden verstrekt onder vermelding van:

Artikel 13.4

  • 1 Een aangeslotene die beschikt over een verbruiksinstallatie aangesloten op een distributienet verstrekt de netbeheerder de structurele gegevens van die verbruiksinstallatie, te weten het maximaal af te nemen werkzaam vermogen.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid verstrekt een aangeslotene, die beschikt over een verbruiksinstallatie groter dan 100 kW, de structurele gegevens van die verbruiksinstallatie, te weten:

    • a. het maximaal af te nemen of in te voeden blindvermogen;

    • b. de karakteristieken van de regeling van blindvermogen indien dit is geïnstalleerd;

    • c. indien de aangeslotene beschikt over direct aan het overdrachtspunt gekoppelde transformatoren, de gegevens van de transformatoren direct gekoppeld aan het overdrachtspunt van de aansluiting van de verbruiksinstallatie, te weten:

      • 1°. het nominale schijnbare vermogen;

      • 2°. de nominale spanning aan de primaire zijde;

      • 3°. de nominale spanning aan de secundaire zijde;

      • 4°. de nominale kortsluitspanning;

      • 5°. de nominale koper- of kortsluitverliezen;

      • 6°. de nominale ijzer- of nullastverliezen;

      • 7°. de schakelgroep van de wikkelingen;

      • 8°. de sterpuntsbehandeling, te weten zwevend, hard geaard, geaard via impedantie;

      • 9°. indien van toepassing de gegevens aangaande de regelschakelaar, te weten de hoogste trap, de laagste trap, de stapgrootte, de regelbaarheid, namelijk continu regelbaar (online) of spanningsloos instelbaar (offline);

    • d. de kortsluitbijdrage;

    • e. de geschiktheid van toegang op afstand tot de vermogensschakelaar.

  • 3 Indien de verbruiksinstallatie als bedoeld in het eerste lid, een of meer verbruikseenheden omvat die worden gebruikt voor het leveren van vraagsturing, verstrekt de aangeslotene, in aanvulling op het eerste lid, per vraagsturing leverende verbruikseenheid onder vermelding van de EAN-code van de verbruikseenheid, de structurele gegevens, te weten:

    • a. het minimale en maximale werkzame vermogen dat beschikbaar is voor vraagsturing, de bijbehorende tijdsduur en de snelheid waarmee dat vermogen inzetbaar is;

    • b. het minimale en maximale blindvermogen dat beschikbaar is voor vraagsturing, de bijbehorende tijdsduur en de snelheid waarmee dat blindvermogen inzetbaar is.

  • 4 Indien sprake is van vraagsturing door middel van een derde partij als bedoeld in artikel 27 tot en met 29 van de verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), draagt de aangeslotene er zorg voor dat de derde partij de structurele gegevens kan verstrekken aan de netbeheerder, te weten:

    • a. de karakteristieken van de regeling van blindvermogen indien dit is geïnstalleerd;

    • b. het structurele minimale en maximale werkzame vermogen dat beschikbaar is voor vraagsturing en de minimale en maximale duur van iedere eventuele vraagsturing binnen een door de regionale netbeheerder en netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet gespecificeerde geografische zone.

  • 5 De structurele gegevens als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid worden verstrekt onder vermelding van:

  • 6 De structurele gegevens als bedoeld in het derde en vierde lid worden verstrekt onder vermelding van:

    • a. de EAN-code van de verbruikseenheid indien die deelneemt aan vraagsturing.

Artikel 13.5

  • 1 De regionale netbeheerder, waarvan het net is aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet, verstrekt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, van elk afzonderlijk station dat direct gekoppeld is aan het landelijk hoogspanningsnet, de structurele gegevens, te weten:

    • a. het spanningsniveau van de secundaire zijde van het station;

    • b. het aantal railsystemen en de onderlinge samenhang ervan;

    • c. de typegegevens van de schakelaars van de transformatorvelden;

    • d. de typegegevens van de scheiders van de transformatorvelden;

    • e. de omvang en het type van de op het station aangesloten stationaire blindvermogenscompensatiemiddelen.

  • 2 De structurele gegevens als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt onder vermelding van de naam van het station.

  • 3 De regionale netbeheerder, waarvan het net is aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet, verstrekt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, van elk achter een overdrachtspunt van een aansluiting gelegen deelnet, de structurele gegevens, te weten:

    • a. de elektrische karakteristieken van de lijnen en kabels die deel uitmaken van de transformatorvelden;

    • b. de gegevens van de vermogenstransformatoren, te weten:

      • 1°. het nominale schijnbare vermogen;

      • 2°. de nominale spanning aan de primaire zijde;

      • 3°. de nominale spanning aan de secundaire zijde;

      • 4°. de nominale kortsluitspanning;

      • 5°. de nominale koper- of kortsluitverliezen;

      • 6°. de nominale ijzer- of nullastverliezen;

      • 7°. de schakelgroep van de wikkelingen;

      • 8°. de sterpuntsbehandeling, te weten zwevend, hard geaard, geaard via impedantie;

      • 9°. indien van toepassing de gegevens aangaande de regelschakelaar, te weten de hoogste trap, de laagste trap, de stapgrootte, de regelbaarheid, namelijk continu regelbaar (online) of spanningsloos instelbaar (offline);

    • c. van elk achter een overdrachtspunt gelegen deelnet het netmodel bestaande uit:

      • 1°. de geaggregeerde belasting;

      • 2°. de geaggregeerde productie per primaire energiebron;

      • 3°. het invoedend kortsluitvermogen;

    • d. de gegevens en modellen van elk achter een overdrachtspunt gelegen deelnet, die nodig zijn voor het uitvoeren van een dynamische simulatie.

  • 5 Het eerste tot en met vierde lid is van overeenkomstige toepassing op een beheerder van een gesloten distributiesysteem, aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet.

Artikel 13.6

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verstrekt de netbeheerder van een op zijn net aangesloten net van elk afzonderlijk station dat direct gekoppeld is aan het net van die netbeheerder de structurele gegevens, te weten:

    • a. het spanningsniveau van de primaire zijde van het station;

    • b. het aantal railsystemen en de onderlinge samenhang ervan;

    • c. de typegegevens van de schakelaars van de transformatorvelden;

    • d. de typegegevens van de scheiders van de transformatorvelden;

    • e. de omvang en het type van de op het in onderdeel a bedoelde station aangesloten stationaire blindvermogenscompensatiemiddelen.

  • 2 De structurele gegevens als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt onder vermelding van de naam van het station.

  • 3 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verstrekt de netbeheerder van een op zijn net aangesloten net van elk afzonderlijk overdrachtspunt van een aansluiting de structurele gegevens, te weten:

    • a. de elektrische karakteristieken van de lijnen en kabels die deel uitmaken van de transformatorvelden;

    • b. de gegevens van de vermogenstransformatoren, indien deze deel uitmaken van het landelijk hoogspanningsnet, te weten:

      • 1°. het nominale schijnbare vermogen;

      • 2°. de nominale spanning aan de primaire zijde;

      • 3°. de nominale spanning aan de secundaire zijde;

      • 4°. de nominale kortsluitspanning;

      • 5°. de nominale koper- of kortsluitverliezen;

      • 6°. de nominale ijzer- of nullastverliezen;

      • 7°. de schakelgroep van de wikkelingen;

      • 8°. de sterpuntsbehandeling, te weten zwevend, hard geaard, geaard via impedantie;

      • 9°. indien van toepassing de gegevens aangaande de regelschakelaar, te weten de hoogste trap, de laagste trap, de stapgrootte; de regelbaarheid, namelijk continu regelbaar (online) of spanningsloos instelbaar (offline);

    • c. van het achter het overdrachtspunt gelegen landelijk hoogspanningsnet het netmodel, bestaande uit:

      • 1°. het invoedend kortsluitvermogen (één- en driefase kortsluitstromen);

      • 2°. de topologie.

Artikel 13.7

  • 1 Netbeheerders van onderling gekoppelde distributienetten bepalen in onderling overleg en verstrekken vervolgens elkaar, van elk afzonderlijk station waarin de netten worden gekoppeld, de uit te wisselen structurele gegevens, te weten:

    • a. het spanningsniveau van de secundaire zijde van het station;

    • b. het aantal railsystemen en de onderlinge samenhang ervan;

    • c. de typegegevens van de schakelaars van de transformatorvelden;

    • d. de typegegevens van de scheiders van de transformatorvelden;

    • e. de omvang en het type van de op het in onderdeel a bedoelde station aangesloten stationaire blindvermogenscompensatiemiddelen.

  • 2 De structurele gegevens als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt onder vermelding van de naam van het station.

  • 3 Netbeheerders van onderling gekoppelde distributienetten bepalen in onderling overleg en verstrekken vervolgens elkaar, van elk achter een overdrachtspunt van een aansluiting gelegen deelnet, de uit te wisselen structurele gegevens, te weten:

    • a. de elektrische karakteristieken van de lijnen en kabels die deel uitmaken van de transformatorvelden;

    • b. de gegevens van de vermogenstransformatoren, indien aanwezig, te weten:

      • 1°. het nominale schijnbare vermogen;

      • 2°. de nominale spanning aan de primaire zijde;

      • 3°. de nominale spanning aan de secundaire zijde;

      • 4°. de nominale kortsluitspanning;

      • 5°. de nominale koper- of kortsluitverliezen;

      • 6°. de nominale ijzer- of nullastverliezen;

      • 7°. de schakelgroep van de wikkelingen;

      • 8°. de sterpuntsbehandeling, te weten zwevend, hard geaard, geaard via impedantie;

      • 9°. indien van toepassing de gegevens aangaande de regelschakelaar, te weten de hoogste trap, de laagste trap, de stapgrootte, de regelbaarheid, namelijk continu regelbaar (online) of spanningsloos instelbaar (offline);

    • c. van het achter het overdrachtspunt gelegen deelnet het netmodel bestaande uit:

      • 1°. de geaggregeerde belasting (geldt alleen voor ‘van onderliggend net, naar bovenliggend net’);

      • 2°. de geaggregeerde productie per primaire energiebron (geldt alleen voor ‘van onderliggend net, naar bovenliggend net’);

      • 3°. het invoedend kortsluitvermogen;

      • 4°. de topologie en de standaard schakeltoestand.

  • 5 Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een beheerder van een gesloten distributiesysteem, aangesloten op een distributienet.

Artikel 13.8

  • 1 Een aangeslotene die beschikt over een HVDC-systeem of een DC-aangesloten power park module, aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet, verstrekt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de structurele gegevens van dat HVDC-systeem of die DC-aangesloten power park module, te weten:

    • a. de maximale HVDC-transportcapaciteit van werkzaam vermogen of de maximumcapaciteit;

    • b. het minimale en maximale af te geven en op te nemen werkzaam vermogen en de maximale regelsnelheid;

    • c. de minimale en maximale regelcapaciteit en de maximale regelsnelheid voor spanning en blindvermogen;

    • d. indien van toepassing: de prioritering van de operationele modus voor werkzaam vermogen of blindvermogen;

    • e. de topologie, componentwaarden en regeling van filters en filterbatterijen;

    • f. de topologie, componentwaarden en regeling van compensatie van reactief vermogen;

    • g. de frequentieresponsiecapaciteit;

    • h. de gegevens en modellen die nodig zijn voor het uitvoeren van een dynamische simulatie, als genoemd in artikel 6.27;

    • i. de gegevens ten behoeve van kortsluitberekening, als bedoeld in artikel 6.8, 6.14 en 6.15 alsmede de verhouding tussen de kortsluitstroom en de nominale stroom;

    • j. de gegevens van de beveiligingsapparaten en -instellingen, als bedoeld in artikel 6.22.

    • k. de transformatorgegevens, te weten:

      • 1°. het nominale schijnbare vermogen;

      • 2°. de nominale spanning aan de primaire zijde;

      • 3°. de nominale spanning aan de secundaire zijde;

      • 4°. de nominale kortsluitspanning;

      • 5°. de nominale koper- of kortsluitverliezen;

      • 6°. de nominale ijzer- of nullastverliezen;

      • 7°. de schakelgroep van de wikkelingen;

      • 8°. de sterpuntsbehandeling, te weten: zwevend, hard geaard, geaard via impedantie;

      • 9°. indien van toepassing de gegevens aangaande de regelschakelaar, te weten: de hoogste trap, de laagste trap, de stapgrootte, de regelbaarheid, namelijk continu regelbaar (online) of spanningsloos instelbaar (offline).

  • 2 De structurele gegevens, zoals bedoeld in het eerste lid, worden verstrekt onder vermelding van:

    • a. de EAN-code van de aansluiting, als bedoeld in artikel 2.1.1 van de Informatiecode elektriciteit en gas, waarachter dat HVDC-systeem of die DC-aangesloten power park module zich bevindt;

    • b. de EAN-code van het overdrachtspunt waarachter dat HVDC-systeem of die DC-aangesloten power park module zich bevindt, indien het een aansluiting betreft die meer dan één overdrachtspunt heeft, als bedoeld in artikel 2.4, vierde lid.

Artikel 13.9

  • 1 De gegevens als bedoeld in artikel 13.1 tot en met 13.4, worden geactualiseerd, overeenkomstig de termijnen, te weten:

    • a. halfjaarlijks uiterlijk op 1 april en op 1 oktober;

    • b. uiterlijk drie maanden voor de inbedrijfname van een nieuwe of gewijzigde elektriciteitsproductie-eenheid of verbruiksinstallatie of van wijziging in de karakteristieken van een elektriciteitsproductie-eenheid of verbruiksinstallatie.

  • 2 De gegevens als bedoeld in artikel 13.5 en 13.8 worden geactualiseerd, overeenkomstig de termijnen:

    • a. halfjaarlijks, uiterlijk op 1 april en op 1 oktober;

    • b. uiterlijk zes maanden voor de inbedrijfname van een nieuw netelement of van een wijziging in de karakteristieken van een netelement;

    • c. zo spoedig mogelijk indien sprake is van een wijziging van de observatiezone voor zover het gegevens betreft die door deze wijziging van de observatiezone geraakt worden of indien een fout in de eerder aangeleverde gegevens wordt geconstateerd.

  • 3 De gegevens als bedoeld in artikel 13.6 en 13.7, worden geactualiseerd:

    • a. jaarlijks uiterlijk op 1 april;

    • b. uiterlijk zes maanden voor de inbedrijfname van een nieuw netelement of van een wijziging in de karakteristieken van een netelement.

§ 13.2. Plannings- en prognosegegevens

Artikel 13.10

Waar in deze paragraaf sprake is van een grenswaarde van 1 MW, kan de netbeheerder per bepaling een hogere grenswaarde vaststellen.

Artikel 13.11

  • 1 Een aangeslotene die beschikt over een elektriciteitsproductie-eenheid aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet, verstrekt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, desgewenst via zijn BRP de plannings- en prognosegegevens van die elektriciteitsproductie-eenheid, te weten:

    • a. de niet-beschikbaarheidsplanning van de elektriciteitsproductie-eenheid;

    • b. de geplande niet-beschikbaarheid van de aansluiting waarachter de elektriciteitsproductie-eenheid zich bevindt;

    • c. de test-profielen;

    • d. de beperkingen van de beschikbaarheid van het werkzaam vermogen ten opzichte van de maximumcapaciteit;

    • e. de prognose van de hoeveelheid op het net in te voeden werkzaam vermogen;

    • f. de eventuele beperkingen in de regelcapaciteit voor blindvermogen.

  • 3 Van de gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, d, e, en f, wordt jaarlijks, uiterlijk op 1 april, een zo goed mogelijke schatting voor de komende tien jaar ter beschikking gesteld, met inachtneming van het volgende:

    • a. van tijdens de zichtperiode nieuw in bedrijf te nemen elektriciteitsproductie-eenheden tevens de verwachte datum van inbedrijfname;

    • b. van tijdens de zichtperiode te amoveren elektriciteitsproductie-eenheden tevens de verwachte datum van amovering;

    • c. de in het eerste lid, onderdeel d, bedoelde planning, in de vorm van het verwachte draaiplan in tijdsperioden van minimaal één week, voorzien van een aanduiding hoe de elektriciteitsproductie-eenheid zal draaien, zoals:

      • 1°. basislast;

      • 2°. middenlast;

      • 3°. pieklast;

      • 4°. niet regelbaar vermogen;

      • 5°. draaiende reserve / regeleenheid;

      • 6°. stilstaande reserve;

      • 7°. stilstand.

  • 4 Van de gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, wordt jaarlijks, uiterlijk op 1 april, een zo goed mogelijke schatting voor de komende drie jaar ter beschikking gesteld overeenkomstig de specificaties uit artikel 15, eerste lid, van de Verordening (EU) 543/2013. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet draagt zo nodig zorg voor het doorgeven van deze gegevens aan het platform als bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EU) 543/2013.

  • 5 Van de gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met f, wordt jaarlijks, uiterlijk op 1 april, een zo goed mogelijke schatting voor het komende jaar ter beschikking gesteld.

  • 6 Tenzij anders overeengekomen, maken de gegevens bedoeld in het vierde en vijfde lid, deel uit van de gegevens in het tweede lid.

  • 7 Van de gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met f, worden wijzigingen ten opzichte van de gegevens, ter beschikking gesteld overeenkomstig het vijfde lid, maandelijks, uiterlijk op de vijfde dag van de maand, voor de komende maand ter beschikking gesteld.

  • 8 De gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met f, worden dagelijks, uiterlijk om 15:30 uur voor de komende dag ter beschikking gesteld en bestaan uit een prognose van de gemiddelde MW-waarde per kwartier.

  • 9 Wijzigingen ten opzichte van de overeenkomstig het achtste lid ter beschikking gestelde prognose van de hoeveelheid op het net in te voeden werkzaam vermogen, worden direct na het bekend worden van die wijziging aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet ter beschikking gesteld, in geval van een elektriciteitsproductie-eenheid met een maximumcapaciteit:

    • a. groter dan 60 MW en kleiner dan 200 MW als de wijziging groter is dan 5% van de maximumcapaciteit;

    • b. groter dan of gelijk aan 200 MW als de wijziging groter is dan 10 MW.

Artikel 13.12

  • 1 Een aangeslotene die beschikt over een elektriciteitsproductie-eenheid aangesloten op een distributienet verstrekt de netbeheerder de plannings- en prognosegegevens, te weten:

    • a. de niet-beschikbaarheidsplanning van de elektriciteitsproductie-eenheid;

    • b. de geplande niet-beschikbaarheid van de aansluiting waarachter de elektriciteitsproductie-eenheid zich bevindt;

    • c. de test-profielen;

    • d. de beperkingen van de beschikbaarheid van het werkzaam vermogen ten opzichte van de maximumcapaciteit;

    • e. de prognose van de hoeveelheid op het net in te voeden werkzaam vermogen;

    • f. de eventuele beperkingen in de regelcapaciteit voor blindvermogen.

  • 3 Van de gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, d, e en f, over elektriciteitsproductie-eenheden groter dan of gelijk aan 1 MW wordt jaarlijks, desgewenst door zijn BRP, uiterlijk op 1 april, een zo goed mogelijke schatting voor de komende tien jaar ter beschikking gesteld, met inachtneming van het volgende:

    • a. van tijdens de zichtperiode nieuw in bedrijf te nemen elektriciteitsproductie-eenheden tevens de verwachte datum van inbedrijfname;

    • b. van tijdens de zichtperiode te amoveren elektriciteitsproductie-eenheden tevens de verwachte datum van amovering;

    • c. de in het eerste lid, onderdeel d, bedoelde planning, van elektriciteitsproductie-eenheden die zijn aangesloten op een spanningsniveau op een net met een spanningsniveau van 10kV-niveau of hoger, in de vorm van het verwachte draaiplan in tijdsperioden van minimaal één week, voorzien van een aanduiding hoe de elektriciteitsproductie-eenheid zal draaien, zoals:

      • 1°. basislast;

      • 2°. middenlast;

      • 3°. pieklast;

      • 4°. niet regelbaar vermogen;

      • 5°. draaiende reserve / regeleenheid;

      • 6°. stilstaande reserve;

      • 7°. stilstand.

  • 4 Van de gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met e, wordt jaarlijks, uiterlijk op 1 april:

    • a. voor elektriciteitsproductie-eenheden met een maximumcapaciteit kleiner dan 1 MW, door de BRP’s, op de door de netbeheerder vastgestelde verzamelpunten, geaggregeerd, een zo goed mogelijke schatting voor het komende jaar ter beschikking gesteld;

    • b. voor elektriciteitsproductie-eenheden groter dan of gelijk aan 1 MW, desgewenst door zijn BRP, een zo goed mogelijke schatting voor het komende jaar ter beschikking gesteld.

  • 5 Tenzij anders overeengekomen, maken de gegevens, voor elektriciteitsproductie-eenheden met een maximumcapaciteit groter dan of gelijk aan 1 MW, dan wel een hogere door de netbeheerder te bepalen maximumcapaciteit, bedoeld in het vierde lid, deel uit van de gegevens in het derde lid.

  • 6 Van de gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met e, worden wijzigingen ten opzichte van de gegevens, ter beschikking gesteld overeenkomstig het vierde lid,

    • a. voor elektriciteitsproductie-eenheden met een maximumcapaciteit kleiner dan 1 MW door de BRP’s, op de door de netbeheerder vastgestelde verzamelpunten, geaggregeerd, maandelijks, uiterlijk op de vijfde dag van de maand, voor de komende maand ter beschikking gesteld;

    • b. voor elektriciteitsproductie-eenheden met een maximumcapaciteit groter dan of gelijk aan 1 MW, desgewenst door zijn BRP, maandelijks, uiterlijk op de vijfde dag van de maand, voor de komende maand ter beschikking gesteld.

  • 7 De gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met e, worden dagelijks, uiterlijk om 14:30 uur voor de komende dag ter beschikking gesteld en bestaan uit een prognose van de gemiddelde MW-waarde per kwartier, te weten:

    • a. voor elektriciteitsproductie-eenheden met een maximumcapaciteit kleiner dan 1 MW, door de BRP’s, op de door de netbeheerder vastgestelde verzamelpunten, geaggregeerd;

    • b. voor elektriciteitsproductie-eenheden met een maximumcapaciteit groter dan of gelijk aan 1 MW, desgewenst door zijn BRP.

  • 8 Wijzigingen ten opzichte van de overeenkomstig het zevende lid ter beschikking gestelde prognose van de hoeveelheid op het net in te voeden werkzaam vermogen, worden direct na het bekend worden van die wijziging aan de netbeheerder ter beschikking gesteld, in geval van een elektriciteitsproductie-eenheid met een maximumcapaciteit:

    • a. groter dan 60 MW en kleiner dan 200 MW als de wijziging groter is dan 5% van de maximumcapaciteit;

    • b. groter dan of gelijk aan 200 MW als de wijziging groter is dan 10 MW.

  • 9 In geval van een elektriciteitsproductie-eenheid met een maximumcapaciteit van 100 MW of groter, wordt van de gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b. jaarlijks, uiterlijk op 1 april, een zo goed mogelijke schatting voor de komende drie jaar ter beschikking gesteld overeenkomstig de specificaties uit artikel 15, eerste lid, van de Verordening (EU) 543/2013. De netbeheerder draagt zo nodig zorg voor het doorgeven van deze gegevens aan het platform als bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EU) 543/2013.

Artikel 13.13

  • 1 Een aangeslotene die beschikt over een verbruiksinstallatie aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet verstrekt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, desgewenst via zijn BRP, de plannings- en prognosegegevens, te weten:

    • a. de niet-beschikbaarheidsplanning van de verbruiksinstallatie;

    • b. de prognose van de hoeveelheid van het net af te nemen werkzaam vermogen en blindvermogen;

    • c. indien de verbruiksinstallatie één of meer verbruikseenheden omvat die deelnemen aan vraagsturing, per vraagsturing leverende verbruikseenheid: de beperkingen van de beschikbaarheid van het werkzaam vermogen ten behoeve van vraagsturing.

  • 2 De gegevens als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt onder vermelding van:

    • a. de EAN-code van de aansluiting, als bedoeld in artikel 2.1.1 van de Informatiecode elektriciteit en gas, waarachter de verbruiksinstallatie zich bevindt;

    • b. de EAN-code van het overdrachtspunt waarachter die verbruiksinstallatie zich bevindt, indien het een aansluiting betreft die meer dan één overdrachtspunt heeft, als bedoeld in artikel 2.4, vierde lid;

    • c. indien de verbruiksinstallatie een verbruikseenheid omvat die deelneemt aan vraagsturing: de EAN-code van deze verbruikseenheid.

  • 3 Van de gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt jaarlijks, uiterlijk op 1 april, een zo goed mogelijke schatting voor de komende tien jaar ter beschikking gesteld, inhoudende:

    • a. de ontwikkeling op jaarbasis;

    • b. de beschrijving van het belastingpatroon;

    • c. de verwachte trendbreuken.

  • 4 Van de gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, en, indien de verbruiksinstallatie een verbruikseenheid omvat die deelneemt aan vraagsturing tevens onderdeel c, wordt jaarlijks, uiterlijk op 1 april, een zo goed mogelijke schatting voor het komende jaar ter beschikking gesteld.

  • 5 Van de gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, en, indien de verbruiksinstallatie een verbruikseenheid omvat die deelneemt aan vraagsturing tevens onderdeel c, worden wijzigingen ten opzichte van de gegevens, die ter beschikking gesteld zijn overeenkomstig het vierde lid, maandelijks, uiterlijk op de vijfde dag van de maand, voor de komende maand ter beschikking gesteld.

  • 6 De gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, en, indien de verbruiksinstallatie een verbruikseenheid omvat die deelneemt aan vraagsturing tevens onderdeel c, worden dagelijks, uiterlijk om 15:30 uur voor de komende dag ter beschikking gesteld en bestaan uit een prognose van de gemiddelde MW-waarde per kwartier.

  • 7 Wijzigingen ten opzichte van de overeenkomstig het zesde lid ter beschikking gestelde prognose van de hoeveelheid van het net af te nemen werkzaam vermogen, worden direct na het bekend worden van die wijziging aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet ter beschikking gesteld, in geval van een verbruiksinstallatie met een maximaal af te nemen werkzaam vermogen:

    • a. groter dan 60 MW en kleiner dan 200 MW als de wijziging groter is dan 5% van het maximaal van het net af te nemen werkzaam vermogen;

    • b. groter dan of gelijk aan 200 MW als de wijziging groter is dan 10 MW.

Artikel 13.14

  • 1 Een aangeslotene die beschikt over een verbruiksinstallatie aangesloten op een distributienet verstrekt de netbeheerder, desgewenst via zijn BRP, de plannings- en prognosegegevens, te weten:

    • a. de niet-beschikbaarheidsplanning van de verbruiksinstallatie;

    • b. de prognose van de hoeveelheid van het net af te nemen werkzaam vermogen en blindvermogen;

    • c. indien de verbruiksinstallatie één of meer verbruikseenheden omvat die deelnemen aan vraagsturing, per vraagsturing leverende verbruikseenheid: de beperkingen van de beschikbaarheid van het werkzaam vermogen ten behoeve van vraagsturing.

  • 2 De gegevens als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt onder vermelding van:

    • a. de EAN-code van de aansluiting, als bedoeld in artikel 2.1.1 van de Informatiecode elektriciteit en gas, waarachter de verbruiksinstallatie zich bevindt;

    • b. de EAN-code van het overdrachtspunt waarachter die verbruiksinstallatie zich bevindt, indien het een aansluiting betreft die meer dan één overdrachtspunt heeft, als bedoeld in artikel 2.4, vierde lid;

    • c. indien de verbruiksinstallatie een verbruikseenheid omvat die deelneemt aan vraagsturing, de EAN-code van deze verbruikseenheid.

  • 3 Van de gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en b, ten aanzien van verbruikers, aangesloten op een spanningsniveau van 10 kV en hoger, met een gecontracteerd en beschikbaar gesteld vermogen groter dan of gelijk aan 1 MW, wordt jaarlijks, uiterlijk op 1 april, een zo goed mogelijke schatting voor de komende tien jaar ter beschikking gesteld, inhoudende:

    • a. de ontwikkeling op jaarbasis;

    • b. de beschrijving van het belastingpatroon;

    • c. de verwachte trendbreuken.

  • 4 Van de gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, en, indien de verbruiksinstallatie een verbruikseenheid omvat die deelneemt aan vraagsturing tevens onderdeel c, wordt jaarlijks, uiterlijk op 1 april:

    • a. voor verbruiksinstallaties kleiner dan 1 MW, door de BRP’s, op de door de netbeheerder vastgestelde verzamelpunten, geaggregeerd, een zo goed mogelijke schatting voor het komende jaar ter beschikking gesteld;

    • b. voor verbruiksinstallaties groter dan of gelijk aan 1 MW, desgewenst door zijn BRP, een zo goed mogelijke schatting voor het komende jaar ter beschikking gesteld.

  • 5 Van de gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, en, indien de verbruiksinstallatie een verbruikseenheid omvat die deelneemt aan vraagsturing tevens onderdeel c, worden wijzigingen ten opzichte van de gegevens, overeenkomstig het vierde lid:

    • a. voor verbruiksinstallaties kleiner dan 1 MW, door de BRP’s, op de door de netbeheerder vastgestelde verzamelpunten, geaggregeerd, maandelijks, uiterlijk op de vijfde dag van de maand, voor de komende maand ter beschikking gesteld;

    • b. voor verbruiksinstallaties groter dan of gelijk aan 1 MW, desgewenst door zijn BRP, maandelijks, uiterlijk op de vijfde dag van de maand, voor de komende maand ter beschikking gesteld.

  • 6 De gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, en, indien de verbruiksinstallatie een verbruikseenheid omvat die deelneemt aan vraagsturing tevens onderdeel c, worden dagelijks, uiterlijk om 14:30 uur voor de komende dag ter beschikking gesteld en bestaan uit een prognose van de gemiddelde MW-waarde per kwartier, te weten:

    • a. voor verbruiksinstallaties kleiner dan 1 MW, door de BRP’s, op de door de netbeheerder vastgestelde verzamelpunten, geaggregeerd;

    • b. voor verbruiksinstallaties groter dan of gelijk aan 1 MW, desgewenst door zijn BRP.

  • 7 Wijzigingen ten opzichte van de overeenkomstig het zesde lid ter beschikking gestelde prognose van de hoeveelheid van het net af te nemen werkzaam vermogen, worden direct na het bekend worden van die wijziging aan de netbeheerder ter beschikking gesteld, in geval van een verbruiksinstallatie met een maximaal af te nemen werkzaam vermogen:

    • a. groter dan 60 MW en kleiner dan 200 MW als de wijziging groter is dan 5% van het maximaal van het net af te nemen werkzaam vermogen;

    • b. groter dan of gelijk aan 200 MW als de wijziging groter is dan 10 MW.

Artikel 13.15

  • 1 De netbeheerder waarvan een distributienet is aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet, verstrekt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de plannings- en prognosegegevens van:

    • a. de ontwikkeling van de wintermaxima, de zomermaxima en de dalbelasting op jaarbasis;

    • b. een beschrijving van het belastingpatroon (bijvoorbeeld standaard dagcurve voor een werkdag, zaterdag en zondag);

    • c. de revisieplanning van de elektriciteitsproductie-eenheden groter dan 60 MW, die zijn aangesloten op het betreffende net;

    • d. het samengestelde draaiplan van de elektriciteitsproductie-eenheden, die zijn aangesloten op het betreffende net;

    • e. de geaggregeerde belasting;

    • f. de geaggregeerde productie per primaire energiebron;

    • g. het blindvermogen met richting.

  • 2 Van de gegevens als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met g, wordt jaarlijks, uiterlijk op 1 april, een zo goed mogelijke schatting voor de komende tien jaar ter beschikking gesteld.

  • 3 Van de gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdeel e tot en met g. wordt jaarlijks, uiterlijk op 1 april, een zo goed mogelijke schatting voor het komende jaar ter beschikking gesteld.

  • 4 De gegevens als bedoeld in het tweede en derde lid worden verstrekt van elk afzonderlijk station dat direct gekoppeld is aan het landelijk hoogspanningsnet, onder vermelding van:

    • a. de naam van het station.

  • 5 Van de gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdeel e tot en met g, wordt maandelijks, uiterlijk op de vijfde dag van de maand, een zo goed mogelijke schatting voor de komende maand ter beschikking gesteld.

  • 6 De gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdeel e tot en met g, worden dagelijks, uiterlijk om 15:30 uur voor de komende dag ter beschikking gesteld en bestaan uit een prognose van de gemiddelde MW-waarde en Mvar-waarde per kwartier.

  • 7 Wijzigingen ten opzichte van de overeenkomstig het zesde lid ter beschikking gestelde prognose van de hoeveelheid met het net uit te wisselen werkzaam vermogen, worden direct na het bekend worden van die wijziging aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet ter beschikking gesteld, in geval van een maximaal met het net uit te wisselen werkzaam vermogen:

    • a. groter dan 60 MW en kleiner dan 200 MW als de wijziging groter is dan 5% van de maximaal met het net uit te wisselen werkzaam vermogen;

    • b. groter dan of gelijk aan 200 MW als de wijziging groter is dan 10 MW.

  • 8 De gegevens als bedoeld in het vijfde tot en met zevende lid worden verstrekt van elk afzonderlijk overdrachtspunt van de aansluiting van elk afzonderlijk distributienet, onder vermelding van:

  • 9 Het eerste tot en met achtste lid zijn van overeenkomstige toepassing op een beheerder van een gesloten distributiesysteem, aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet, waarbij:

    • a. tussen de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de desbetreffende beheerder van een gesloten distributiesysteem kan worden overeengekomen om op onderdelen af te wijken van het eerste tot en met het achtste lid;

    • b. de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een verzoek van een beheerder van een gesloten distributiesysteem tot een andere overeenkomst niet op onredelijke gronden zal weigeren;

    • c. de overeenkomst als bedoeld in onderdeel b wordt vastgelegd in de aansluit-en transport-overeenkomst;

    • d. de gegevens, bedoeld in het eerste tot en met het achtste lid, op verzoek van de beheerder van het gesloten distributiesysteem worden aangeleverd door zijn BRP of indien het een beheerder van een gesloten distributiesysteem betreft als bedoeld in artikel 5.8. door de partij die in opdracht van de beheerder van het gesloten distributiesysteem namens hem deelneemt aan het elektronisch berichtenverkeer als bedoeld in paragraaf 13.5.

Artikel 13.16

  • 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verstrekt de netbeheerder van een op zijn net aangesloten net van elk afzonderlijk overdrachtspunt van een aansluiting de plannings- en prognosegegevens gegevens, van het achter het overdrachtspunt gelegen landelijk hoogspanningsnet, te weten:

    • a. de topologie;

    • b. de voorziene niet beschikbaarheidsplanning;

    • c. indien de drempelwaarde als bedoeld in artikel 14, zesde lid, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC) overschreden wordt: het invoedend kortsluitvermogen (één- en driefase kortsluitstromen).

  • 3 Van de gegevens bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks, uiterlijk op 1 april, een zo goed mogelijke schatting voor de komende tien jaar ter beschikking gesteld.

  • 4 Van de gegevens bedoeld in het eerste lid, worden wijzigingen ten opzichte van de gegevens, ter beschikking gesteld overeenkomstig het tweede lid, maandelijks, uiterlijk op de vijfde dag van de maand, voor de komende maand ter beschikking gesteld.

  • 5 De gegevens bedoeld in het eerste lid, worden wekelijks, uiterlijk op woensdag voor de komende week ter beschikking gesteld.

  • 6 Van de gegevens bedoeld in het eerste lid, worden wijzigingen ten opzichte van de gegevens, ter beschikking gesteld overeenkomstig het vijfde lid, dagelijks, uiterlijk om 09.00 uur voor de komende dag ter beschikking gesteld.

  • 7 Het eerste lid, onderdeel b, is van overeenkomstige toepassing op aangeslotenen die beschikken over een elektriciteitsproductie-eenheid, een verbruiksinstallatie of een gesloten distributiesysteem aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet.

Artikel 13.17

  • 1 Netbeheerders van onderling gekoppelde distributienetten bepalen in onderling overleg en verstrekken vervolgens elkaar, van elk afzonderlijk station waarin de netten worden gekoppeld, uit te wisselen de plannings- en prognosegegevens, jaarlijks, uiterlijk op 1 april, inhoudende een zo goed mogelijke schatting voor de komende tien jaar, van:

    • a. de ontwikkeling van de wintermaxima, de zomermaxima en de dalbelasting op jaarbasis;

    • b. een beschrijving van het belastingpatroon (bijvoorbeeld standaard dagcurve voor een werkdag, zaterdag en zondag);

    • c. de verdeling over de overdrachtspunten op de relevante stations;

    • d. de revisieplanning van de elektriciteitsproductie-eenheden groter dan 60 MW, die zijn aangesloten op het betreffende net;

    • e. het samengestelde draaiplan van de elektriciteitsproductie-eenheden, die zijn aangesloten op het betreffende net.

  • 2 De gegevens als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt onder vermelding van:

    • a. de naam van het station.

  • 3 Netbeheerders van onderling gekoppelde distributienetten bepalen in onderling overleg en verstrekken vervolgens elkaar, van elk achter een overdrachtspunt van een aansluiting gelegen deelnet, de plannings- en prognosegegevens van het achter dat overdrachtspunt gelegen deelnet, te weten:

    • a. de geaggregeerde belasting (geldt alleen voor 'van onderliggend net, naar bovenliggend net');

    • b. de geaggregeerde productie per primaire energiebron (geldt alleen voor 'van onderliggend net, naar bovenliggend net');

    • c. het blindvermogen met richting.

  • 5 Van de gegevens bedoeld in het derde lid, wordt jaarlijks, uiterlijk op 1 april, een zo goed mogelijke schatting voor het komende jaar ter beschikking gesteld.

  • 6 Van de gegevens bedoeld in het derde lid, worden wijzigingen ten opzichte van de gegevens, ter beschikking gesteld overeenkomstig het vijfde lid, maandelijks, uiterlijk op de vijfde dag van de maand, voor de komende maand ter beschikking gesteld.

  • 7 De gegevens bedoeld in het derde lid, worden dagelijks, uiterlijk om 15:00 uur voor de komende dag ter beschikking gesteld en bestaan uit een prognose van de gemiddelde MW-waarde en Mvar-waarde per kwartier.

  • 8 Wijzigingen ten opzichte van de overeenkomstig het zevende lid ter beschikking gestelde prognose van de hoeveelheid met het net uit te wisselen werkzaam vermogen, worden direct na het bekend worden van die wijziging aan de netbeheerder ter beschikking gesteld, in geval van een maximaal met het net uit te wisselen werkzaam vermogen:

    • a. groter dan 60 MW en kleiner dan 200 MW als de wijziging groter is dan 5% van het maximaal met het net uit te wisselen werkzaam vermogen;

    • b. groter dan of gelijk aan 200 MW als de wijziging groter is dan 10 MW.

  • 9 Het eerste tot en met achtste lid zijn van overeenkomstige toepassing op een beheerder van een gesloten distributiesysteem, aangesloten op een distributienet, waarbij:

    • a. anders overeengekomen tussen de netbeheerder van dat distributienet en de desbetreffende beheerder van een gesloten distributiesysteem kan worden overeengekomen om op onderdelen af te wijken van het eerste tot en met het achtste lid;

    • b. de netbeheerder van het desbetreffende distributienet een verzoek van een beheerder van een gesloten distributiesysteem tot een andere overeenkomst niet op onredelijke gronden zal weigeren;

    • c. de overeenkomst als bedoeld in onderdeel b wordt vastgelegd in de aansluit-en transportovereenkomst;

    • d. de gegevens als bedoeld in het eerste tot en met het achtste lid op verzoek van de beheerder van het gesloten distributiesysteem worden aangeleverd door zijn BRP of, indien het een beheerder van een gesloten distributiesysteem betreft als bedoeld in artikel 5.8 door de partij die in opdracht van de beheerder van het gesloten distributiesysteem namens hem deelneemt aan het elektronisch berichtenverkeer als bedoeld in paragraaf 13.5.

Artikel 13.18

  • 1 Een aangeslotene die beschikt over een HVDC-systeem of een DC-aangesloten power park module, aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet, verstrekt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, desgewenst via zijn BRP, de plannings- en prognosegegevens van dat HVDC-systeem of die DC-aangesloten power park module, te weten:

    • a. de niet-beschikbaarheidsplanning van het HVDC-systeem of de DC-aangesloten power park module;

    • b. de geplande niet-beschikbaarheid van de aansluiting waarachter het HVDC-systeem of de DC-aangesloten power park module zich bevindt;

    • c. de test-profielen;

    • d. de beperkingen van de beschikbaarheid van het werkzaam vermogen ten opzichte van de maximale HVDC-transportcapaciteit van werkzaam vermogen of de maximumcapaciteit;

    • e. de prognose van de hoeveelheid op het net in te voeden of van het net af te nemen werkzaam vermogen;

    • f. de eventuele beperkingen in de regelcapaciteit voor blindvermogen.

  • 2 De plannings- en prognosegegevens, bedoeld in het eerste lid, worden verstrekt onder vermelding van:

    • a. de EAN-code van de aansluiting, als bedoeld in artikel 2.1.1 van de Informatiecode elektriciteit en gas, waarachter dat HVDC-systeem of die DC-aangesloten power park module zich bevindt;

    • b. de EAN-code van het overdrachtspunt waarachter dat HVDC-systeem of die DC-aangesloten power park module zich bevindt, indien het een aansluiting betreft die meer dan één overdrachtspunt heeft, als bedoeld in artikel 2.4, vierde lid.

  • 3 Van de gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, d, e en f, wordt jaarlijks, uiterlijk op 1 april, een zo goed mogelijke schatting voor de komende tien jaar ter beschikking gesteld, met inachtneming van het volgende:

    • a. van tijdens de zichtperiode nieuw in bedrijf te nemen HVDC-systemen of DC-aangesloten power park modules tevens de verwachte datum van inbedrijfname;

    • b. van tijdens de zichtperiode te amoveren HVDC-systemen of DC-aangesloten power park modules tevens de verwachte datum van amovering.

  • 4 Van de gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, wordt jaarlijks, uiterlijk op 1 april, een zo goed mogelijke schatting voor de komende drie jaar ter beschikking gesteld overeenkomstig de specificaties uit artikel 9, eerste lid, van de Verordening (EU) 543/2013.

  • 5 Van de gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met e, wordt jaarlijks, uiterlijk op 1 april, een zo goed mogelijke schatting voor het komende jaar ter beschikking gesteld.

  • 6 Tenzij anders overeengekomen, maken de gegevens bedoeld in het vierde en vijfde lid, deel uit van de gegevens in het derde lid.

  • 7 Van de gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met e, worden wijzigingen ten opzichte van de gegevens, ter beschikking gesteld overeenkomstig het vijfde lid, maandelijks, uiterlijk op de vijfde dag van de maand, voor de komende maand ter beschikking gesteld.

  • 8 De gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met e, worden dagelijks, uiterlijk om 15:30 uur voor de komende dag ter beschikking gesteld en bestaan uit een prognose van de gemiddelde MW-waarde per kwartier.

  • 9 Wijzigingen ten opzichte van de overeenkomstig het achtste lid ter beschikking gestelde prognose van de hoeveelheid op het net in te voeden of van het net af te nemen werkzaam vermogen, worden direct na het bekend worden van die wijziging aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet ter beschikking gesteld als de wijziging groter is dan 10 MW.

Artikel 13.19

De netbeheerder publiceert dagelijks een wekelijks voortschrijdend totaal van de prognoses en de daadwerkelijke transporten per deelnet op zijn website.

§ 13.3. Realtimegegevens

Artikel 13.20

Waar in deze paragraaf sprake is van een grenswaarde van 1 MW, kan de netbeheerder per bepaling een hogere grenswaarde vaststellen.

Artikel 13.21

  • 1 Een aangeslotene die beschikt over een elektriciteitsproductie-eenheid aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet verstrekt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, van elk afzonderlijk overdrachtspunt van een aansluiting waarachter zich een elektriciteitsproductie-eenheid bevindt, de realtimegegevens, te weten:

    • a. de standmeldingen van de vermogensschakelaars behorend bij het overdrachtspunt van de aansluiting;

    • b. de richting en grootte van het uitgewisseld werkzaam vermogen en blindvermogen;

    • c. het spanningsniveau.

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet stelt aan de aangeslotene die beschikt over een elektriciteitsproductie-eenheid aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet de volgende realtimegegevens ter beschikking:

    • a. standmeldingen van de vermogensschakelaars en spanning- en stroommetingen die voor een adequate beveiliging van de elektriciteitsproductie-eenheid bij storingen vanuit het net noodzakelijk zijn;

    • b. standmeldingen van de vermogensschakelaars zodat op een juiste wijze gesignaleerd kan worden of de elektriciteitsproductie-eenheid met het net is verbonden.

Artikel 13.22

  • 1 Een aangeslotene die beschikt over een elektriciteitsproductie-eenheid met een maximumcapaciteit groter dan of gelijk aan 1 MW aangesloten op een distributienet verstrekt de netbeheerder, van elk afzonderlijk overdrachtspunt van een aansluiting waarachter zich die elektriciteitsproductie-eenheid bevindt, de realtimegegevens, te weten:

    • a. de standmeldingen van de vermogensschakelaars;

    • b. de stroomsterkte;

    • c. de richting en de grootte van het werkzaam vermogen en het blindvermogen; en

    • d. het spanningsniveau.

  • 2 De regionale netbeheerder stelt aan de aangeslotene die beschikt over een elektriciteitsproductie-eenheid met een maximumcapaciteit groter dan of gelijk aan 1 MW aangesloten op het regionale net de volgende realtimegegevens ter beschikking:

    • a. standmeldingen van de vermogenschakelaars en spanning- en stroommetingen die voor een adequate beveiliging van de elektriciteitsproductie-eenheid bij storingen vanuit het net noodzakelijk zijn;

    • b. standmeldingen van de vermogenschakelaars zodat op een juiste wijze gesignaleerd kan worden of de elektriciteitsproductie-eenheid met het net is verbonden.

Artikel 13.23

Een aangeslotene die beschikt over een verbruiksinstallatie aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet verstrekt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, van elk afzonderlijk overdrachtspunt van de aansluiting waarachter zich die verbruiksinstallatie bevindt, de realtimegegevens, te weten:

  • a. de standmeldingen van de vermogensschakelaars behorend bij het overdrachtspunt van de aansluiting;

  • b. de richting en de grootte van het werkzaam vermogen en het blindvermogen; en

  • c. de minimale en maximale inperking van het vermogen.

Artikel 13.24

  • 1 Een aangeslotene die beschikt over een verbruiksinstallatie, aangesloten op een distributienet met een gecontracteerd transportvermogen groter dan of gelijk aan 1 MW verstrekt, indien de verbruiksinstallatie een verbruikseenheid omvat die deelneemt aan vraagsturing, aan de regionale netbeheerder, van elk afzonderlijk overdrachtspunt van de aansluiting waarachter zich de verbruiksinstallatie bevindt, de realtimegegevens, te weten:

    • a. de standmeldingen van de vermogensschakelaars behorend bij het overdrachtspunt van de aansluiting;

    • b. de richting en de grootte van het werkzaam vermogen en het blindvermogen; en

    • c. de minimale en maximale inperking van het vermogen.

  • 2 Indien sprake is van vraagsturing door middel van een derde partij als bedoeld in artikel 27 tot en met 29 van de verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), draagt de aangeslotene er zorg voor dat de derde partij de realtimegegevens kan verstrekken aan de netbeheerder, te weten:

    • a. het werkzame vermogen; en

    • b. de richting en de grootte van het blindvermogen.

Artikel 13.25

  • 1 De netbeheerder, waarvan het distributienet is aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet, verstrekt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, per overdrachtspunt, de realtimegegevens, te weten:

    • a. de benodigde standmeldingen voor het realiseren van de vergrendelingen;

    • b. indien van toepassing de informatie op veldniveau zoals vastgelegd in bijlage B van de "Functionele afspraken secundaire interfacing nieuwe RNB transformatorvelden" versie 1.4 d.d. 13 oktober 2014, dan wel de daarvoor in de plaats tredende afspraken;

    • c. ten behoeve van de uitvoering on line (actuele bedrijfsvoering):

      • 1°. de best beschikbare gegevens voor de de som van de productie in het deelnet per primaire energiebron;

      • 2°. de best beschikbare gegevens voor de de som van het verbruik in het deelnet;

      • 3°. productie van alle elektriciteitsproductie-eenheden groter dan 60 MW;

      • 4°. schakelsituatie net (status), belasting en spanningen op overdrachtspunten met het bovenliggende net, belangrijke maascircuits en overdrachtspunten tussen deelnetten;

    • d. op verzoek de navolgende bedrijfsmetingen in het transformatorveld:

      • 1°. 1*Ug gekoppelde spanning primaire zijde;

      • 2°. 1*If fasestroom, primaire zijde;

      • 3°. het werkzaam vermogen aan de primaire zijde met de richting;

      • 4°. blindvermogen aan de primaire zijde met de richting;

      • 5°. werkzaam vermogen aan de secundaire zijde met de richting;

      • 6°. blindvermogen aan de secundaire zijde met de richting;

      • 7°. werkzaam vermogen aan de tertiaire zijde met de richting;

      • 8°. blindvermogen aan de tertiaire zijde met de richting;

  • 2 Het eerste lid, met uitzondering van onderdeel b, is van overeenkomstige toepassing op een beheerder van een gesloten distributiesysteem, aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet.

Artikel 13.26

De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verstrekt de netbeheerder van een op zijn net aangesloten distributienet per overdrachtspunt de realtimegegevens, te weten:

  • a. de benodigde standmeldingen voor het realiseren van de vergrendelingen;

  • b. indien van toepassing de informatie op veldniveau zoals vastgelegd in bijlage B van de "Functionele afspraken secundaire interfacing nieuwe RNB transformatorvelden" versie 1.4 d.d. 13 oktober 2014, dan wel de daarvoor in de plaats tredende afspraken;

  • c. ten behoeve van de uitvoering on line (actuele bedrijfsvoering) de schakelsituatie net (status);

  • d. de trapstanden van de transformatoren;

  • e. indien van toepassing op verzoek de navolgende bedrijfsmetingen in het transformatorveld:

    • 1°. 1*Ug gekoppelde spanning primaire zijde;

    • 2°. 1*If fasestroom, primaire zijde;

    • 3°. het werkzaam vermogen aan de primaire zijde met de richting;

    • 4°. blindvermogen aan de primaire zijde met de richting;

    • 5°. werkzaam vermogen aan de secundaire zijde met de richting;

    • 6°. blindvermogen aan de secundaire zijde met de richting;

    • 7°. werkzaam vermogen aan de tertiaire zijde met de richting;

    • 8°. blindvermogen aan de tertiaire zijde met de richting;

  • f. het blindvermogen in het reactor- en condensatorveld;

  • g. de gegevens van de state estimator van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, te weten de amplitude en de fase van de spanning (complexe lijnspanning).

Artikel 13.27

  • 1 Netbeheerders van onderling gekoppelde distributienetten bepalen in onderling overleg en verstrekken vervolgens elkaar, de uit te wisselen realtimegegevens, te weten:

    • a. de benodigde standmeldingen voor het realiseren van de vergrendelingen;

    • b. indien van toepassing de informatie op veldniveau zoals vastgelegd in bijlage B van de "Functionele afspraken secundaire interfacing nieuwe RNB transformatorvelden" versie 1.4 d.d. 13 oktober 2014, dan wel de daarvoor in de plaats tredende afspraken;

    • c. ten behoeve van de uitvoering on line (actuele bedrijfsvoering):

      • 1°. de best beschikbare gegevens voor de de som van de productie in het deelnet per primaire energiebron (geldt alleen voor 'van onderliggend net, naar bovenliggend net');

      • 2°. de best beschikbare gegevens voor de de som van het verbruik in het deelnet (geldt alleen voor 'van onderliggend net, naar bovenliggend net');

      • 3°. productie van alle elektriciteitsproductie-eenheden groter dan 60 MW;

      • 4°. schakelsituatie net (status), belasting en spanningen op overdrachtspunten met het bovenliggende net, belangrijke maascircuits en overdrachtspunten tussen deelnetten;

    • d. op verzoek de navolgende bedrijfsmetingen in het transformatorveld:

      • 1°. 1*Ug gekoppelde spanning primaire zijde;

      • 2°. 1*If fasestroom, primaire zijde;

      • 3°. het werkzaam vermogen aan de primaire zijde met de richting;

      • 4°. blindvermogen aan de primaire zijde met de richting;

      • 5°. werkzaam vermogen aan de secundaire zijde met de richting;

      • 6°. blindvermogen aan de secundaire zijde met de richting;

      • 7°. werkzaam vermogen aan de tertiaire zijde met de richting;

      • 8°. blindvermogen aan de tertiaire zijde met de richting;

    • e. het werkzame vermogen en blindvermogen in het eventueel op het desbetreffende station aanwezige elektriciteitsproductie-installatieveld;

    • f. het blindvermogen in het op het desbetreffende station eventueel aanwezige reactor- en condensatorveld;

    • g. bij koppeling op gelijk spanningsniveau stellen de betrokken netbeheerders elkaar op verzoek de stationsspanning ter beschikking.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een beheerder van een gesloten distributiesysteem, aangesloten op een distributienet, tenzij anders overgekomen tussen de netbeheerder van dat distributienet en de desbetreffende beheerder van een gesloten distributiesysteem.

Artikel 13.28

  • 1 Een aangeslotene die beschikt over een HVDC-systeem of een DC-aangesloten power park module, aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet verstrekt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, van elk afzonderlijk overdrachtspunt van een aansluiting waarachter zich een HVDC-systeem of een DC-aangesloten power park module bevindt, de realtimegegevens, te weten:

    • a. de operationele signalen, waaronder ten minste:

      • 1°. de opstartsignalen;

      • 2°. de AC- en DC-spanningsmetingen;

      • 3°. de AC- en DC-stroommetingen;

      • 4°. de metingen van het werkzaam en het blindvermogen aan de AC-zijde;

      • 5°. de metingen van het DC-vermogen;

      • 6°. de bedrijfsvoering op het niveau van HVDC-convertoreenheden in een HVDC-convertor van het multi-pooltype;

      • 7°. de status van de elementen en de topologie;

      • 8°. het bereik van het werkzaam vermogen in FSM, LFSM-O en LFSM-U;

    • b. de alarmsignalen, waaronder ten minste:

      • 1°. de noodblokkering;

      • 2°. de op- en afregelblokkering;

      • 3°. de snelle omkering van het werkzaam vermogen.

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet stelt aan de aangeslotene die beschikt over een HVDC-systeem of een DC-aangesloten power park module aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet de volgende realtimegegevens ter beschikking:

    • a. standmeldingen van de vermogensschakelaars en spanning- en stroommetingen die voor een adequate beveiliging van het HVDC-systeem of de DC-aangesloten power park module bij storingen vanuit het net noodzakelijk zijn;

    • b. standmeldingen van de vermogensschakelaars zodat op een juiste wijze gesignaleerd kan worden of het HVDC-systeem of de DC-aangesloten power park module het net is verbonden.

Artikel 13.29

In artikel 13.21 tot en met 13.28, wordt met realtime bedoeld een representatie van de momentane status van de elektriciteitsproductie-installaties, de verbruikseenheden en de netelementen, als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van de KORRR.

§ 13.4. Door de netbeheerder te registreren gegevens

Artikel 13.31

De netbeheerder registreert per aansluiting de volgende gegevens en geeft de desbetreffende aangeslotene desgevraagd inzage in de omtrent zijn aansluiting en aangesloten installatie vastgelegde gegevens:

  • a. van elke aansluiting waarachter zich een of meer elektriciteitsproductie-eenheden bevinden, per elektriciteitsproductie-eenheid de gegevens genoemd in de artikelen 13.1 of 13.2;

  • b. van elke aansluiting waarachter zich een of meer verbruikseenheden bevinden, per verbruikseenheid de gegevens genoemd in de artikelen 13.3 of 13.4;

  • c. van elke aansluiting waarachter zich een net of een gesloten distributiesysteem bevindt, per overdrachtspunt van de aansluiting de gegevens genoemd en de artikelen 13.5 tot en met 13.8.

§ 13.5. Beheer en organisatie van het berichtenverkeer ten behoeve van gegevensuitwisseling

Artikel 13.32

  • 1 Ten behoeve van de gegevensuitwisseling, als bedoeld in de artikelen 10.11 tot en met 10.28, en de artikelen 13.1 tot en met 13.8, artikelen 13.11 tot en met 13.18, stellen de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de overige netbeheerders in onderling overleg regels vast ten aanzien van hetgeen tussen de netbeheerders onderling alsmede tussen hen en BRP's en voor zover van toepassing aangeslotenen geldt omtrent:

    • a. berichtspecificaties voor de (elektronische) berichtenuitwisseling waaronder mede begrepen gegevensuitwisseling via een webportal;

    • b. procedures en specificaties van het te gebruiken centrale communicatiesysteem voor de geautomatiseerde berichtenuitwisseling waaronder mede begrepen gegevensuitwisseling via een web-portal:

    • c. communicatieprotocollen voor de dagelijkse gegevensuitwisseling;

    • d. specificaties waaraan de energieprogramma’s en daarmee verband houdende berichten voldoen;

    • e. specificaties waaraan de prognoses voldoen;

    • f. het tijdschema waarbinnen het aanleveren en wijzigen van prognoses geschiedt;

    • g. specificaties waaraan de kwaliteitscontrole van de gegevensuitwisseling voldoet;

    • h. de bewaartermijn voor de verschillende soorten berichten, waarbij rekening wordt gehouden met wettelijke bewaartermijnen en met het doel van het desbetreffende bericht.

Artikel 13.33

  • 1 Het is de gebruiker van het centrale communicatiesysteem slechts toegestaan berichten uit te wisselen, als die gebruiker voor ieder uit te wisselen bericht in het bezit is van een door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet uitgegeven testcertificaat. Het certificaat is maximaal 12 maanden geldig.

  • 2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet kan de toegang tot het gezamenlijke communicatiesysteem weigeren, indien:

    • a. een gebruiker van het centrale communicatiesysteem in strijd met het eerste lid berichten uitwisselt waarvoor hij geen door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet uitgegeven testcertificaat bezit;

    • b. hij na daartoe uitgenodigd door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet niet direct een test aanvraagt; en

    • c. hij binnen twee weken na de hiervoor bedoelde uitnodiging nog geen testcertificaat in het bezit heeft.

Artikel 13.34

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 13.32, eerste lid, stelt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet het elektronische berichtenverkeer bedoeld in artikel 13.32, eerste lid, open voor berichtenverkeer ten behoeve van gesloten distributiesystemen die voldoen aan de voorwaarden genoemd in artikel 5.8. Daarbij stelt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de beheerder van het desbetreffende gesloten distributiesysteem op de hoogte van de in artikel 13.32, eerste lid, bedoelde regels door toezending daarvan.

  • 2 Alvorens de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet het elektronische berichtenverkeer bedoeld in artikel 13.32, eerste lid, open stelt voor de beheerder van een gesloten distributiesysteem, verstrekt deze beheerder aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een afschrift van de aan hem krachtens artikel 15, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 verleende ontheffing.

  • 3 Indien een ontheffing op grond van artikel 15, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 vervalt, dan wel wordt ingetrokken, stelt de Autoriteit Consument en Markt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet daarvan op de hoogte. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet stelt daarop het elektronische berichtenverkeer als bedoeld in artikel 13.32, eerste lid, niet langer open voor het desbetreffende gesloten distributiesysteem.

  • 4 In afwijking van het tweede lid overlegt de beheerder van een recreatienet als bedoeld in artikel 5.8, tweede lid, een afschrift van het respectievelijk de in de begripsomschrijving van recreatienet in de Begrippencode elektriciteit bedoelde bestemmingsplan, WOZ-beschikking of notariële akte alvorens de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet het elektronische berichtenverkeer bedoeld in artikel 13.32, eerste lid, open stelt voor de beheerder van dat recreatienet.

Artikel 13.35

  • 1 Ten behoeve van beheer en onderhoud van de specificaties en protocollen, als bedoeld in artikel 13.32, eerste lid, organiseren de gezamenlijke netbeheerders een overlegplatform, waarin zitting hebben een delegatie van de gezamenlijke netbeheerders en van representatieve organisaties van partijen op de elektriciteitsmarkt, die op basis van deze code gebruik maken van de bedoelde elektronische datacommunicatiemiddelen.

  • 2 De kosten van het overlegplatform ten behoeve van beheer en onderhoud zullen door het in het eerste lid bedoelde platform ten laste worden gebracht van de netbeheerders.

Artikel 13.36

  • 1 Registraties van berichten die in verband met het bepaalde in deze code zijn verzonden overeenkomstig de in artikel 13.32, eerste lid, vastgestelde regels, leveren, behoudens tegenbewijs, bewijs op van de in die berichten vervatte gegevens.

  • 2 Een bericht behoeft slechts met ontvangstbevestiging te worden verzonden wanneer de in het eerste lid genoemde regels dat voorschrijven, in welk geval die regels tevens de procedure voor de verzending met ontvangstbevestiging en de verzending van het ontvangstbericht voorschrijven.

  • 3 Indien de in het eerste lid genoemde regels verzending van een bericht met ontvangstbevestiging voorschrijven, is een dergelijk bericht ongeldig indien de ontvangst ervan niet binnen de in die regels daartoe gestelde termijn wordt bevestigd en de verzender de geadresseerde daarvan in kennis heeft gesteld, tenzij in overeenstemming met die regels een herstelprocedure in gang is gezet, bij gebreke of falen waarvan het bericht ongeldig is vanaf het moment waarop de eerder genoemde termijn is verstreken.

  • 4 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verstrekt overeenkomstig het daaromtrent bepaalde in de regels, bedoeld in het eerste lid, een toegangscode en versleutelingsmethode aan degenen die gebruik maken van het in artikel 13.32, eerste lid, bedoelde gezamenlijke communicatiesysteem.

  • 5 Gebruikers van het in artikel 13.32, eerste lid, bedoelde gezamenlijke communicatiesysteem zijn gehouden tot de uitvoering en instandhouding van beveiligingsprocedures en -maatregelen om berichten te beschermen tegen verlies en tegen ongeautoriseerde kennisneming, wijziging of vernietiging.

  • 6 De in het vijfde lid bedoelde procedures en maatregelen hebben mede betrekking op de verificatie van de oorsprong en de volledigheid van een bericht.

  • 7 Indien beveiligingsprocedures of -maatregelen leiden tot de afwijzing van een bericht of een fout in het bericht aan het licht brengen, stelt de ontvanger de verzender hiervan in overeenstemming met het daaromtrent bepaalde in de regels, bedoeld in het eerste lid, op de hoogte. De ontvanger geeft aan het bericht geen gevolg totdat hij door de verzender is geïnstrueerd. In geval de verzender het bericht opnieuw verzendt, is daarbij ondubbelzinnig aangegeven dat het een gecorrigeerd bericht betreft.

  • 8 De inhoud van de in dit artikel bedoelde berichten is vertrouwelijk en mag slechts worden gebruikt voor het doel waarvoor zij worden verzonden, tenzij de daarin vervatte gegevens algemeen toegankelijk zijn.

  • 9 Van berichten die via het in artikel 13.32, eerste lid, bedoelde gezamenlijke communicatiesysteem zijn uitgewisseld wordt door iedere ontvanger en verzender een tegen verlies, tenietgaan of wijziging beschermde chronologische registratie bijgehouden, met inachtneming van een termijn die op grond van de regels, bedoeld in het eerste lid, of op grond van enige wettelijke bepaling aangewezen is.

  • 10 De verzender bewaart door hem verzonden berichten in het formaat van verzending. De ontvanger bewaart de ontvangen berichten in het formaat van ontvangst.

Artikel 13.37

Ten behoeve van de gegevensuitwisseling, als bedoeld in de artikelen 10.31 tot en met 10.38, worden de op die gegevensuitwisseling van toepassing zijnde delen van de internationale normreeks IEC 61850: ‘Communication networks and systems for power utility automation' toegepast.

Hoofdstuk 14. Voorwaarden voor bestaande installaties

§ 14.1. Bestaande elektriciteitsproductie-eenheden

Artikel 14.1

  • 1 Op elektriciteitsproductie-eenheden die overeenkomstig de criteria van artikel 5 van Verordening (EU) 2016/631 als type A zouden worden geclassificeerd maar waarop overeenkomstig artikel 4, eerste lid. van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) niet van toepassing is, is artikel 3.13 niet van toepassing.

  • 2 Op elektriciteitsproductie-eenheden die overeenkomstig de criteria van artikel 5 van Verordening (EU) 2016/631 als type B zouden worden geclassificeerd maar waarop overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) niet van toepassing is, zijn de artikelen 3.13 en 3.17 tot en met 3.19 niet van toepassing.

  • 3 Op elektriciteitsproductie-eenheden die overeenkomstig de criteria van artikel 5 van Verordening (EU) 2016/631 als type C zouden worden geclassificeerd maar waarop overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) niet van toepassing is, zijn de artikelen 3.13, 3.17 tot en met 3.19 en 3.24 tot en met 3.26 niet van toepassing.

  • 4 Op elektriciteitsproductie-eenheden die overeenkomstig de criteria van artikel 5 van Verordening (EU) 2016/631 als type D zouden worden geclassificeerd maar waarop overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) niet van toepassing is, zijn de artikelen 3.13, 3.17 tot en met 3.19 en 3.24 tot en met 3.26 en 3.28 tot en met 3.31 niet van toepassing.

  • 5 Bij een elektriciteitsproductie-eenheid kleiner dan 800 W die voor 1 januari 2021 op het elektriciteitsnet is aangesloten spreekt de in artikel 3.8, tweede lid, onderdeel c bedoelde frequentiebeveiliging aan bij 48 en 51 Hz.

Artikel 14.2

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 14.1, eerste lid, voldoen elektriciteitsproductie-eenheden die overeenkomstig de criteria van artikel 5 van Verordening (EU) 2016/631 als type A zouden worden geclassificeerd maar waarop overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) niet van toepassing is, en die zijn aangesloten op een laagspanningsnet, in aanvulling op paragraaf 3.4 aan het tweede en derde lid.

  • 2 Het parallel schakelen van de elektriciteitsproductie-eenheid dient automatisch te verlopen.

  • 3 De beveiliging van de elektriciteitsproductie-eenheid is voorzien van een frequentiebeveiliging met een aanspreeksnelheid van 2 seconden bij 48 en 51 Hz.

Artikel 14.3

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 14.1, eerste lid, voldoen elektriciteitsproductie-eenheden die overeenkomstig de criteria van artikel 5 van Verordening (EU) 2016/631 als type A zouden worden geclassificeerd maar waarop overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) niet van toepassing is, en die zijn aangesloten op een middenspanningsnet, in aanvulling op paragraaf 3.4 aan het tweede tot en met zevende lid.

  • 2 Van de plicht tot het aanbieden van primair reservevermogen en blindvermogen zijn uitgezonderd elektriciteitsproductie-eenheden die uitsluitend afhankelijk zijn van één of meer niet-regelbare energiebronnen.

  • 3 Alle elektriciteitsproductie-eenheden aangesloten op middenspanningsnetten kunnen bedrijf voeren met een arbeidsfactor tussen 1,0 en 0,85 (inductief) gemeten op de generatorklemmen.

  • 4 Over de grenswaarden van de arbeidsfactor zoals genoemd in het derde lid vindt tijdig overleg plaats met de netbeheerder, zodat in overleg besloten kan worden tot afwijkende waarden, zodat ook capacitief draaien mogelijk is.

  • 5 De aandrijvende machine van de elektriciteitsproductie-eenheid vertoont een rustig gedrag.

  • 6 Indien de elektriciteitsproductie-eenheid niet direct is aangesloten op het net van de netbeheerder, is de bij het ontwerp aan de generator of de machinetransformator toe te kennen spanning afgestemd op de te verwachten gemiddelde bedrijfsspanning op het netaansluitpunt en het gemiddelde spanningsverlies tussen de generator en het netaansluitpunt. De spanningsafwijking ter plaatse van de generator is een afgeleide van de spanningsafwijking op het netaansluitpunt.

  • 7 Indien door de netbeheerder wordt verwacht dat de gemiddelde bedrijfsspanning in de toekomst beduidend zal wijzigen wordt hiermede bij het ontwerp van de installatie rekening gehouden.

Artikel 14.4

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 14.1, tweede en derde lid, voldoen elektriciteitsproductie-eenheden die overeenkomstig de criteria van artikel 5 van Verordening (EU) 2016/631 als type B of C zouden worden geclassificeerd maar waarop overeenkomstig artikel 4, tweede en derde lid, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) niet van toepassing is, en die zijn aangesloten op een middenspanningsnet, in aanvulling op paragraaf 3.5 aan artikel 14.3 en het tweede tot en met achtste lid.

  • 2 Elektriciteitsproductie-eenheden aangesloten op netten met een spanningsniveau van 50 kV en hoger kunnen bedrijf voeren met een arbeidsfactor tussen 1,0 en 0,8 (inductief) gemeten op de generatorklemmen.

  • 3 Voor elektriciteitsproductie-eenheden met een maximumcapaciteit groter dan 5 MW en aangesloten op netten met een spanning groter dan of gelijk aan 1 kV gelden de technische eisen die:

    • a. met betrekking tot de robuustheid van de elektriciteitsproductie-eenheid zijn neergelegd in het vijfde tot en met het achtste lid;

    • b. met betrekking tot de toetsing en beproeving zijn neergelegd in artikel 3.21 en artikel 14.5, het achtste tot en met dertiende lid. Artikel 3.22 is niet van toepassing.

  • 4 Het vijfde lid en artikel 14.5, tweede lid tot en met zevende lid, zijn niet van toepassing op elektriciteitsproductie-eenheden die uitsluitend afhankelijk zijn van één of meer niet-regelbare energiebronnen. Beproevingen als bedoeld in artikel 14.5, elfde lid, voor zover ze betrekking hebben op voorgaande uitzonderingen zijn niet van toepassing op voornoemde elektriciteitsproductie-eenheden.

  • 5 Een elektriciteitsproductie-eenheid is in staat om overeenkomstig de vier gebieden die in bijlage 1 zijn gedefinieerd voor elektriciteitsproductie-eenheden die zijn aangesloten op netten met een nominale spanning lager dan 110 kV onderscheidenlijk elektriciteitsproductie-eenheden die zijn aangesloten op netten met een nominale spanning hoger dan of gelijk aan 110 kV:

    • a. nominaal vermogen te leveren gedurende een onbeperkte tijd;

    • b. nominaal vermogen te leveren gedurende 15 minuten, vervolgens gedurende 5 minuten parallel aan het net in bedrijf te blijven;

    • c. tenzij de elektriciteitsproductie-eenheid ingevolge onderdeel b reeds in uitsluitend parallelbedrijf is gegaan, 90% van nominaal vermogen te leveren gedurende 10 seconden en vervolgens gedurende 5 minuten parallel aan het net in bedrijf te blijven;

    • d. parallel aan het net gedurende 5 minuten in bedrijf te blijven.

  • 7 Indien een elektriciteitsproductie-eenheid uitgerust is met meerdere generatoren die invoeden op netten met verschillende spanningsniveaus gelden de eisen die van toepassing zijn voor het hoogste spanningsniveau waarop de elektriciteitsproductie-eenheid invoedt.

  • 8 In geval van kortsluitingen in een net geldt:

    • a. Voor elektriciteitsproductie-eenheden die zijn gekoppeld aan netten met een nominale spanning lager dan 110 kV, is ontkoppeling toegestaan bij een spanningsdip, waarbij de restspanning een waarde heeft tussen 0,8 Un en 0,7 Un, na 300 ms. Indien de restspanning een waarde heeft kleiner dan 0,7 Un mag ontkoppeld worden na 300 ms of na 90% van de kritische kortsluittijd (KKT) indien 300 ms groter is dan 0,9 KKT.

    • b. Voor elektriciteitsproductie-eenheden die zijn gekoppeld aan netten met een nominale spanning van 110 kV en hoger is ontkoppeling toegestaan bij een spanningsdip, waarbij de restspanning een waarde heeft kleiner dan 0,7 Un, na 300 ms of na 90% van de kritische kortsluittijd (KKT) indien 300 ms groter is dan 0,9 KKT.

  • 9 Tenzij sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), zijn de artikelen 3.18 en 3.25, niet van toepassing op de elektriciteitsproductie-eenheden:

    • a. die voor 9 september 2021 op het net zijn aangesloten, of

    • b. waarvan de eigenaar van de elektriciteitsproductie-installatie voor 9 september 2021 een definitief en bindend contract heeft gesloten voor de aankoop van het belangrijkste onderdeel van de productie-installatie binnen een tijdsbestek van twee jaar na het sluiten van het contract.

Artikel 14.5

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 14.1, vierde lid, voldoen elektriciteitsproductie-eenheden die overeenkomstig de criteria van artikel 5 van Verordening (EU) 2016/631 als type D zouden worden geclassificeerd maar waarop overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG) niet van toepassing is, in aanvulling op paragraaf 3.5 aan de artikelen 14.3 en 14.4 en aan het tweede tot en met dertiende lid.

  • 2 De activering van de frequentiebegrenzingsreserves dient:

    • a. automatisch plaats te vinden,

    • b. te voldoen aan de volgende karakteristieken:

      • 1°. de statiek is instelbaar tussen 4 en 20%;

      • 2°. een dode band van de frequentierespons van 500 mHz is toegestaan behoudens bij door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet gecontracteerde elektriciteitsproductie-eenheden;

      • 3°. de maximaal toelaatbare ongevoeligheid bedraagt ± 10 mHz.

    • c. na activering gedurende ten minste 15 minuten gehandhaafd te blijven.

  • 3 Indien ten gevolge van een momentane frequentieafwijking de volledige primaire reserve gevraagd wordt, moet deze binnen 30 seconden na het begin van de momentane frequentieafwijking gerealiseerd zijn.

  • 4 Indien de gevraagde primaire bijdrage tussen 50% en 100% van de primaire reserve bedraagt, moet deze binnen een evenredige tijd tussen 15 en 30 seconden na het begin van de momentane frequentieafwijking gerealiseerd zijn.

  • 5 Indien de gevraagde primaire bijdrage 50% of minder van de primaire reserve bedraagt, moet deze binnen 15 seconden na het begin van de momentane frequentieafwijking gerealiseerd zijn.

  • 6 Een momentane frequentieafwijking is gelijk aan de afwijking ten opzichte van de nominale frequentie van 50 Hz.

  • 7 Elektriciteitsproductie-eenheden die niet bijdragen aan de gecontracteerde primaire reserve dienen wel te beschikken over een primaire regeling en dienen deze actief te houden en in te stellen zoals beschreven in het negende lid. De in het negende lid genoemde bijdrage hoeft alleen geleverd te worden indien en voor zover de productiesituatie van de eenheid dit technisch toelaat en wanneer een bijdrage van de eenheid niet verstorend werkt in een afhankelijk productieproces. Indien sprake is van een dergelijke verstoring moet dit in voorkomende gevallen op verzoek van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aangetoond worden.

  • 8 De aangeslotene toont voorafgaand aan de aansluiting van de elektriciteitsproductie-eenheid en voorts telkens wanneer de primaire regeling van een elektriciteitsproductie-eenheid een wijziging ondergaat, door middel van beproeving ten genoege van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aan dat de elektriciteitsproductie-eenheid voldoet aan de in het tweede tot en met zevende lid neergelegde technische eisen.

  • 9 Bij elektriciteitsproductie-eenheden die niet bijdragen aan het gecontracteerde primaire reservevermogen, is het toegestaan een dode band van de frequentierespons van 500 mHz aan te houden en wordt de statiek ingesteld op 8%.

  • 10 De aangeslotene met een elektriciteitsproductie-eenheid die is aangesloten op een net met een nominale spanning groter dan of gelijk aan 110 kV toont voorafgaand aan de aansluiting en voorts telkens wanneer de eigen bedrijfsinstallatie van een elektriciteitsproductie-eenheid een belangrijke wijziging ondergaat door middel van beproeving ten genoege van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aan dat de elektriciteitsproductie-eenheid voldoet aan de in artikel 14.4, vijfde tot en met achtste lid neergelegde technische eisen.

  • 11 De beproevingen, de wijze van uitvoering daarvan alsmede de wijze van rapporteren over en de beoordeling door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet van de beproevingen zijn beschreven in bijlage 4.

  • 12 Indien uit de beproevingsresultaten blijkt dat een elektriciteitsproductie-eenheid niet aan de eisen voldoet, verplicht de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de aangeslotene om maatregelen te nemen. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet stelt, na de aangeslotene daarover te hebben gehoord, een termijn voor het uitvoeren van de maatregelen vast. Nadat de maatregelen genomen zijn, wordt de beproeving herhaald.

  • 13 De in het achtste tot en met twaalfde lid bedoelde beproevingen worden uitgevoerd door en op kosten van de aangeslotene.

  • 14 Tenzij sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), zijn de artikelen 3.19, 3.26 en 3.30, niet van toepassing op de elektriciteitsproductie-eenheden die:

    • a. voor 1 juli 2021 op het net zijn aangesloten; of

    • b. na 1 juli 2021 maar voor 1 januari 2024 op het net zijn aangesloten, indien de eigenaar voor 1 juli 2021 een definitief en bindend contract heeft gesloten voor de aankoop van het belangrijkste onderdeel van de elektriciteitsproductie-installatie en hij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet uiterlijk 30 september 2021 op de hoogte heeft gesteld van dat contract.

  • 15 Tenzij sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), is artikel 3.29 niet van toepassing op de elektriciteitsproductie-eenheden:

    • a. die voor 9 september 2021 op het net zijn aangesloten, of

    • b. waarvan de eigenaar van de elektriciteitsproductie-installatie voor 9 september 2021 een definitief en bindend contract heeft gesloten voor de aankoop van het belangrijkste onderdeel van de productie-installatie binnen een tijdsbestek van twee jaar na het sluiten van het contract.

  • 15 Tenzij sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), is artikel 3.13, tweede lid, niet van toepassing op de elektriciteitsproductie-eenheden:

    • a. die voor 9 september 2021 op het net zijn aangesloten, of

    • b. waarvan de eigenaar van de elektriciteitsproductie-installatie voor 9 september 2021 een definitief en bindend contract heeft gesloten voor de aankoop van het belangrijkste onderdeel van de productie-installatie. De eigenaar van de elektriciteitsproductie-installatie stelt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet binnen een termijn van 6 maanden na het afsluiten van het contract uit de eerste volzin op hoogte van het afsluiten van dat contract.

§ 14.2. Bestaande verbruiksinstallaties en gesloten distributiesystemen

Artikel 14.6

  • 1 Op verbruiksinstallaties waarop overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC) niet van toepassing is, is hoofdstuk 4 niet van toepassing.

  • 2 Op gesloten distributiesystemen waarop overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), de Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC) niet van toepassing is, zijn artikel 5.1, tweede lid, en artikel 5.7, tweede lid, niet van toepassing.

§ 14.3. Bestaande HVDC-systemen

Artikel 14.7

  • 1 Op HVDC-systemen waarop, overeenkomstig artikel 4, eerste lid van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC), uitsluitend de artikelen 26, 31, 33 en 50 van de Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC) van toepassing zijn, zijn van hoofdstuk 6 uitsluitend de artikelen 6.15, 6.19, 6.21 en 6.38 van toepassing.

  • 2 In afwijking van artikel 6.15, eerste lid, is de maximale toegestane tijd voor het herstel van het werkzame vermogen gelijk aan 0,3 seconden voor de verbinding Eemshaven-Denemarken, 0,35 seconden voor de verbinding Maasvlakte-Groot-Brittannië, en 0,6 seconden voor de verbinding Eemshaven-Noorwegen.

Hoofdstuk 15. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 15.1

  • 1 Als, door een wijziging van deze code aan een of meer bepalingen van deze code op het tijdstip van inwerkingtreding ervan redelijkerwijs niet wordt voldaan, en de netbeheerder daardoor zijn wettelijke taken niet kan uitvoeren, treedt de netbeheerder met de aangeslotene, of treden de gezamenlijke netbeheerders onderling, in overleg om vast te stellen welke aanpassingen noodzakelijk zijn en binnen welke termijn deze dienen te zijn doorgevoerd.

  • 2 Indien in deze code wordt verwezen naar andere wet- en regelgeving of naar een nationale, Europese of internationale norm, is, tenzij anders vermeld, de meest recent vastgestelde versie van deze wet- en regelgeving of norm van toepassing. Indien de norm wordt neergelegd in een wettelijke regeling dan wordt deze norm toegepast zodra deze wettelijke regeling van kracht wordt.

Artikel 15.2

  • 1 De netbeheerder stelt na overleg met de aangeslotene vast in hoeverre zoveel als technisch, economisch en binnen welke termijn aan deze code kan worden voldaan bij renovaties en modificaties van:

    • a. aansluitingen;

    • b. elektriciteitsproductie-eenheden;

    • c. verbruiksinstallaties;

    • d. distributienetten en gesloten distributiesystemen;

    • e. overige installaties.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing wanneer artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG), artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van Verordening (EU) 2016/1388 (NC DCC), of artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van Verordening (EU) 2016/1447 (NC HVDC) van toepassing is.

Artikel 15.3

  • 1 In afwijking van artikel 2.12, hoeft in een overdrachtspunt van een aansluiting tussen het landelijk hoogspanningsnet en een regionaal net tot 1 januari 2030 geen comptabele meetinrichting als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Meetcode elektriciteit aanwezig te zijn indien:

    • a. het desbetreffende overdrachtspunt op 1 januari 2008 reeds aanwezig was, maar de aansluiting waartoe dat overdrachtspunt behoort tot 1 januari 2008 geen aansluiting tussen het landelijk hoogspanningsnet en een regionaal net was, èn

    • b. de totale hoeveelheid uitgewisselde energie in alle overdrachtspunten van één aansluiting gezamenlijk met behulp van de I2R-methode aantoonbaar kan worden vastgesteld met een onnauwkeurigheid kleiner dan of gelijk aan 0,55%.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde I2R-methode houdt in dat de hoeveelheid in het (de) overdrachtspunt(en) uitgewisselde energie wordt berekend uit de vijftienminutenwaarden van de comptabele meetinrichtingen in het bovenliggende 110 of 150 kV-net, gecorrigeerd met de Ohmse verliezen in het tussenliggende deel van het desbetreffende 110 of 150 kV-net.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde correctie met de Ohmse verliezen treedt voor de in het eerste lid bedoelde aansluitingen in de plaats van de in de artikelen 1.3.8, 2.1.6, 2.3.2.1, onderdeel j, 2.3.6.1, 2.3.6.6 en 5.1.3.7, onderdeel c, van de Meetcode elektriciteit bedoelde correctie in geval van plaatsing van de comptabele meetinrichting op een andere locatie dan het overdrachtspunt van de aansluiting.

  • 4 Ten behoeve van de uitvoering van de in het tweede lid bedoelde correctie met de Ohmse verliezen, worden de in het tweede lid bedoelde vijftienminutenwaarden van comptabele meetinrichtingen alsmede gegevens van bedrijfsmetingen door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verzameld, gearchiveerd en uitgewisseld met de desbetreffende regionale netbeheerder.

  • 5 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet voert de in het tweede lid bedoelde berekeningen uit overeenkomstig het KEMA-rapport 30913271-Consulting 09-2489 ‘Bepaling van de netverliezen in het 110 en 150 kV net’ inclusief de bij dat rapport behorende addenda met kenmerk 30913271-Consulting 09-2635 en 30913271-Consulting 10-0152. Deze documenten worden openbaar gemaakt op de website van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.

  • 6 In een overdrachtspunt van een aansluiting tussen het landelijk hoogspanningsnet en een regionaal net, als bedoeld in het eerste lid, wordt het primaire deel van de comptabele meetinrichting aangepast aan de eisen uit artikel 4.3.2 van de Meetcode elektriciteit, eventueel met inachtneming van artikel 2.2.2 van de Meetcode elektriciteit, indien:

    • a. de meettransformator defect raakt;

    • b. een of meer primaire meetcomponenten in het veld gerenoveerd, vervangen, aangepast of gemoderniseerd worden;

    • c. de populatie van het type meettransformator onbetrouwbaar blijkt te functioneren;

    • d. het een nieuw overdrachtspunt is dat aan de desbetreffende aansluiting wordt toegevoegd;

    • e. op ten minste 75% van de overige overdrachtspunten van de desbetreffende aansluiting het primaire deel van de comptabele meetinrichting voldoet aan de eisen uit artikel 4.3.2 van de Meetcode elektriciteit.

Artikel 15.4

Aansluitingen, aangelegd voor 1 juli 2017 die niet beschikken over een meetinrichting, als bedoeld in artikel 2.12, en waarvoor niet wordt voldaan aan de artikelen 2.13 en 2.14, mogen onbemeten blijven tot op het moment dat er wijzigingen worden aangebracht aan de aansluiting, aan de achter het overdrachtspunt van de aansluiting aanwezige installatie of apparatuur of dat er op grond van artikel 2.30, vierde lid, een comptabele meetinrichting geplaatst dient te worden.

Artikel 15.5

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 21 april 2016

De Autoriteit Consument en Markt,

namens deze:

F.J.H. Don

bestuurslid

Bijlage 1. bij artikel 14.4: bedrijfssituaties waarbij de generator gekoppeld dient te blijven met het net van de netbeheerder

Bijlage 261832.png
Bijlage 261833.png

Bijlage 2. bij artikel 10.27: voor reconciliatie door netbeheerders vast te leggen gegevens

De netbeheerder kan op twee manieren zorgen voor de voor reconciliatie benodigde gegevens: (1) via het veiligstellen van de basisgegevens, om later alles uit te kunnen rekenen, en (2) via het veiligstellen van de procesgegevens, om daarmee op het moment van het toekennen van de verbruiken de gegevens die uiteindelijk nodig zijn bij reconciliatie te kunnen berekenen. (De formules in bijlage 3 zijn gebaseerd op de tweede manier.)

In onderstaande tabel zijn voor beide manieren de benodigde gegevens weergegeven.

Voor de inrichting van systemen van de netbeheerder is het van belang onderscheid te maken naar:

Groep I: Profiel- /rekenregelgebonden gegevens, deze gegevens worden niet per aansluiting bijgehouden

Groep II: Aansluiting gebonden gegevens.

1

Basisgegeven

Groep I

Groep II

A

Profielfracties van de profielen (nu 9)

X

 

B

De definitieve meetcorrectiefactor per onbalansverrekeningsperiode in zijn (deel)gebied.

X

 

C

Het definitieve totaal verbruik van profielafnemers per onbalansverrekeningsperiode in zijn (deel)gebied.

X

 

D

De historie op het aansluitingenregister betreffende de volgende items:

   

D1

De standaardjaarafnames met begin en eventuele einddatum

 

X

D2

De profielcategorie met begin en eventuele einddatum

 

X

D3

De leverancier en BRP met begin en eventuele einddatum

 

X

E

De meterstand bij de start van de reconciliatieperiode op 1-1-2002

 

X

F

De vastgestelde meterstanden met de datum

 

X

G

De meterstanden die reeds zijn gereconcilieerd zijn herkenbaar

 

X

2

Proces gegeven

Groep I

Groep II

A

Het definitieve gecorrigeerd geprofileerd verbruik per dag per tariefperiode per aangeslotene per tariefregime

 

X

B

Aan welke leverancier en BRP de geprofileerde verbruiken zijn toegerekend

X

 

C

Toekenning werkelijk verbruik per maand per tariefperiode per aangeslotene per leverancier en BRP

 

X

D

De meterstanden die reeds zijn gereconcilieerd moeten herkenbaar zijn

 

X

De gegevens voor reconciliatie worden per BRP en per leverancier vastgehouden. De gegevens worden alleen naar BRP’s verzonden.

Na het definitief worden van de laatste gegevens van een maand kan een verdere sommatie plaatsvinden, waarbij rekening moet worden gehouden met een splitsing van deze gegevens van voor en na de datum van vaststelling van meterstanden, of wijziging van BRP, leverancier, standaardjaarafname of profielcategorie.

Na 17 maanden moet de som van de geprofileerde verbruiken in de reconciliatieberichten per tariefperiode gelijk zijn aan de som van deze periode in de berichten van de BRP’s die in de uiteindelijke onbalans verrekend zijn. De periode van 17 maanden begint met de eerste maand na maand M+3 als bedoeld in artikel artikel 10.27, eerste lid.

Bijlage 3. bij artikel 10.27: formules en rekenmodellen bij het reconciliatieproces

Het reconciliatie proces kent de volgende stappen:

  • 1. Aan de hand van de vastgestelde meterstanden per aansluiting bepalen van het te reconciliëren volume

  • 2. Het te reconciliëren volume per aansluiting verdelen naar de juiste kalendermaanden

  • 3. Het te reconciliëren volume sommeren naar BRP

  • 4. Het te reconciliëren volume m.b.t. tot de netverliezen bepalen.

  • 5. Bericht met de te reconciliëren volumes per BRP naar de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet sturen

  • 6. Sommatie ontvangen gegevens van de netbeheerders naar BRP

  • 7. Het berekenen van de gemiddelde gewogen day-ahead-clearingprijs per maand voor normaaluren en laaguren

  • 8. Financiële verrekening maken naar BRP

In de volgende paragrafen komen een aantal formules voor. Daarbij zijn de volgende symbolen gebruikt.

V = volume

PF = profielfractie

TF = tariefcorrectiefactor

SJA = standaardjaarafname

MCF = meetcorrectie factor

NV = netverliezen

LD profielen = landelijk debiet van profielafnemers

N = normaaluren

L = laaguren

1. Berekenen van het te reconciliëren volume per aansluiting

  • 1.1 Het te reconciliëren volume wordt voor normaaluren en laaguren periode per maand per BRP bepaald.

  • 1.2 Het te reconciliëren volume is het verschil tussen het toegerekende volume op basis van de profielenmethodiek en het vastgestelde verbruik op basis van vastgestelde volume.

  • 1.3 Het toegerekende volume kan bepaald worden aan de hand van de volgende formule:

Bijlage 265038.png

Met ´begin´ wordt bedoeld de eerste dag van de reconciliatieperiode en met ‘eind’ de laatste dag.

Het product (PF * MCF)N,dag Y Y kan berekend worden door:

Bijlage 261835.png
  • 1.4 Indien het vastgestelde verbruik alleen wordt vastgesteld voor normaaluren en laaguren periode dient dit gesplitst te worden naar normaaluren en laaguren. Splitsing vindt als volgt plaats:

Bijlage 261836.png
  • 1.5 Indien de aangeslotene een andere schakeltijd heeft dan volgens de definitie voor normaaluren en laaguren dient het vastgestelde verbruik te worden omgerekend naar de juiste verbruikersperioden.

Bijlage 261837.png

Voor de laaguren periode geldt:

Bijlage 261838.png
  • 1.6 Na bepaling van het toegerekende volume en vastgestelde gebruik kan het te reconciliëren volume worden bepaald door:

Bijlage 261839.png

2. Het te reconciliëren volume per aansluiting verdelen naar de juiste kalendermaanden.

  • 2.1 Het te reconciliëren volume dient te worden gealloceerd naar de maanden waarover het verbruik heeft plaatsgevonden:

Bijlage 261840.png

Dit dient gesplitst te gebeuren voor normaaluren en laaguren periode.

3. Het te reconciliëren volume sommeren naar BRP per leverancier

  • 3.1 Na allocatie per kalendermaand per BRP het te reconciliëren volume per tariefperiode bepalen:

Bijlage 262036.png

Bovenstaande berekening wordt zowel voor normaaluren als laaguren gedaan.

4. Het te reconciliëren volume m.b.t. tot de netverliezen bepalen.

  • 4.1 Nadat per BRP is bepaald hoeveel volume te verrekenen is, kan het te reconciliëren netverlies berekend worden.

Bijlage 262037.png

Bovenstaande berekening wordt zowel voor normaaluren als laaguren gedaan.

Het resultaat van de berekeningen in 3.1 en 4.1 wordt naar de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verstuurd (in de vorm van een Edine bericht). Daarbij wordt het te reconciliëren volume m.b.t. de netverliezen apart vermeld.

5. Sommatie ontvangen gegevens van de netbeheerders naar BRP

De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet ontvangt van alle andere netbeheerders een overzicht als bedoeld in 4. Daarna vindt er een sommatie naar BRP plaats. Dit vindt gescheiden plaats voor zowel normaaluren als laaguren.

Door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet wordt de volgende berekening uitgevoerd:

Bijlage 262038.png

6. Het berekenen van de gemiddelde gewogen day-ahead-clearingprijs per maand voor normaaluren en laaguren

De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bepaalt per kalendermaand de gewogen day-ahead-clearingprijs voor normaaluren en laaguren. De weging vindt plaats aan de hand van het aan profielklanten toegerekend verbruik op uurbasis op landelijk niveau. Op deze manier wordt het uur met een hoge landelijke belasting zwaarder meegenomen dan een nachtelijk uur. In formule vorm:

Bijlage 261844.png

waarbij LDuur het landelijk debiet van profielafnemers op een bepaald uur is.

Ook deze berekening wordt voor normaaluren en laaguren gescheiden gemaakt.

7. De financiële verrekening

Met behulp van deze prijs kan de financiële verrekening plaats vinden:

Bijlage 261845.png

8. Afrondingen

Day-ahead-clearingprijzen worden berekend met twee decimalen.

Volumes:

  • In de uitwisseling met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet worden alleen gehele getallen gebruikt.

  • Op BRP-niveau is de som altijd exact gelijk aan nul.

Afronding vindt pas plaats in stap 3.

Bijlage 4. bij artikel 14.5, elfde lid: beproevingen

I. Beproeving primaire regeling

  • 1. Voor de vaststelling van de vermogensinstellingen moet de elektriciteitsproductie-eenheid gedurende twee aaneengesloten uren het maximum-netto-vermogen leveren. Het gedurende deze periode geleverde netto vermogen wordt op vijf minuten-basis geregistreerd en vervolgens per half uur gemiddeld. De kleinste waarde van de halfuur-waarden is bepalend voor de vermogensinstellingen voor de hieronder vermelde sprongproeven.

  • 2. De onder 2a. en 2b. beschreven proeven worden uitgevoerd zonder dode band.

  • 2a. Bij één, in overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet vastgesteld, vermogenspunt tussen minimum-netto-vermogen en maximum-netto-vermogen moet in 30 seconden een vermogensafname van 5% van het maximum-netto-vermogen gerealiseerd worden bij een ingestelde statiek van 8% en een gesimuleerde frequentieverstoring van +200 mHz.

  • 2b. Bij het onder 2a. vermelde vermogenspunt moet in 30 seconden een vermogenstoename van 5% van het maximum-netto-vermogen gerealiseerd worden bij een ingestelde statiek van 8% en een gesimuleerde frequentieverstoring van -200 mHz.

  • 2c. Bij het onder 2a. vermelde vermogenspunt moet een gelijkmatig verlopende productieafname van 5% van het maximum-netto-vermogen gerealiseerd worden bij een ingestelde statiek van 8% en een gesimuleerde gelijkmatig toenemende frequentieverstoring van 0 mHz naar +200 mHz in 2 minuten. De vermogensafname moet een lineair verloop hebben en binnen 2,5 minuten volledig gerealiseerd zijn (30 seconden na-ijlend op gesimuleerde frequentieverloop).

  • 2d. Bij het onder 2a. vermelde vermogenspunt moet een gelijkmatig verlopende productietoename van 5% van het maximum-netto-vermogen gerealiseerd worden bij een ingestelde statiek van 8% en een gesimuleerde gelijkmatig afnemende frequentieverstoring van 0 mHz naar -200 mHz in 2 minuten. De vermogenstoename moet een lineair verloop hebben en binnen 2,5 minuten volledig gerealiseerd zijn (30 seconden na-ijlend op gesimuleerde frequentieverloop).

  • 3. De vermogenswijzigingen moeten worden bewerkstelligd via de primaire regeling. Hiertoe zal een signaal dat overeenkomt met de vereiste frequentieverandering in het regelsysteem ingevoerd worden.

  • 4. Na elke proef dient de elektriciteitsproductie-eenheid gedurende tenminste 15 minuten het tijdens de sprong bereikte aangepaste vermogen te leveren.

  • 5. De proeven moeten worden uitgevoerd met alle generatoren in bedrijf.

  • 6. De proeven worden onder toezicht van een door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aangewezen onafhankelijke instantie uitgevoerd. Deze instantie brengt aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verslag uit over de beproevingsresultaten.

  • 7. In het verslag worden ten minste vermeld:

    • het maximum-netto-vermogen, herleid naar nominale omgevingscondities;

    • de vermogensinstellingen waarbij de proeven zijn uitgevoerd, herleid naar nominale condities;

    • de ingegeven frequentieverstoring;

    • de procentuele vermogenstoename na 15 respectievelijk 30 seconden.

  • 8. De landelijke netbeheerder beoordeelt de beproevingsresultaten en zendt de beoordeling tezamen met het beproevingsverslag aan de betrokken aangeslotene.

II. Beproeving van de robuustheid bij verlaagde spanning

  • 1. De elektriciteitsproductie-eenheid moet bij 85% van de nominale eigenbedrijfsspanning gedurende 15 minuten (of korter in het geval dat de elektriciteitsproductie-eenheid is voorzien van een automatisch geregelde eigen bedrijfstransformator) het vastgestelde maximum-netto-vermogen, bedoeld onder I.1, leveren bij de toegekende arbeidsfactor.

  • 2. Aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet worden gerapporteerd:

    • tijdstip van aanvang en beëindiging;

    • spanning eigen bedrijfsrail als functie van de tijd;

    • netto vermogen als functie van de tijd.

III. Beproeving van de robuustheid bij kortsluitingen in het net

  • 1. Bij levering van tenminste 80% van het vastgestelde maximum-netto-vermogen, bedoeld onder I.1, bij de arbeidsfactor die is overeengekomen met de netbeheerder op wiens net de elektriciteitsproductie-eenheid is aangesloten, wordt de hoofdschakelaar van de eigen bedrijfsinstallatie geopend.

  • 2. Na een periode van tenminste1,5 seconden, ingaande op het moment dat de restspanning op de hoofdrails van het eigen bedrijf lager is dan 70% van de nominale waarde, wordt de schakelaar weer gesloten. Gedurende deze tijd mag de elektriciteitsproductie-eenheid niet door de beveiliging van het eigen bedrijf van het net worden gescheiden of tot stilstand komen.

  • 3. De onder 2. genoemde tijd van 1,5 seconde is een sommatie van:

    • de maximale kortsluitduur (300 ms);

    • hersteltijd van de netspanning tot 85% na afschakeling van de kortsluiting;

    • detectietijd van het minimum-spanningsrelais bij terugkerende spanning;

    • tijdvertraging minimum spanningsrelais;

    • schakeltijd van de schakelaar waarmee de elektriciteitsproductie-eenheid van het net wordt gescheiden;

    • hersteltijd van de generatorspanning.

  • 4. Aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet worden gerapporteerd:

    • tijdstip van aanvang en beëindiging.

    • spanning eigen bedrijfsrail als functie van de tijd.

    • netto vermogen als functie van de tijd.

IV. Beproeving van parallelschakeling na een kortsluiting in het net

  • 1. Bij levering van tenminste 85% van het onder vastgestelde maximum-netto-vermogen, bedoeld onder I.1, bij de toegekende arbeidsfactor, wordt de elektriciteitsproductie-eenheid met de netschakelaar van het net gescheiden. Na één uur wordt de elektriciteitsproductie-eenheid parallel geschakeld met het net. Vervolgens dient de elektriciteitsproductie-eenheid na 30 minuten gedurende 1 uur stabiel minimum-vermogen aan het net te kunnen leveren.

  • 2. Aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet worden gerapporteerd:

    • tijdstip openen netschakelaar;

    • netto-vermogen als functie van de tijd;

    • tijdstip synchronisatie per generator.

V. Overige rapportageverplichtingen

  • 1. Aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet worden in aanvulling op de onder II.2, III.4 en IV.2 genoemde gegevens tevens gerapporteerd:

    • elektrisch schema eigen bedrijfsinstallatie;

    • datum dan wel data van uitvoering:

    • beschrijving van de bedrijfssituatie voorafgaand aan de proeven;

    • beschrijving van de uitvoering;

    • overzicht van de schakelhandelingen;

    • totaal opgenomen vermogen van het eigen bedrijf voor, na en tijdens de proeven;

    • overzicht van de belangrijkste in bedrijf zijnde installaties van het eigen bedrijf (> 100 kVA).

Bijlage 5. bij artikel 9.28, tweede lid: productspecificaties blackstartvoorziening

  • 1. Er zijn tenminste twee synchrone elektriciteitsproductie-eenheden van elk minimaal 200 MW op de locatie aanwezig die als onderdeel van de blackstartvoorziening kunnen worden ingezet. Ook als één elektriciteitsproductie-eenheid in onderhoud is, is te allen tijde minimaal 200 MW beschikbaar. Het voor de betreffende blackstartvoorziening overeengekomen minimumvermogen wordt in de overeenkomst inzake het leveren van de blackstartvoorziening vastgelegd. Indien de voorziening bestaat uit meerdere kleinere synchrone elektriciteitsproductie-eenheden wordt de redundantie op andere wijze vastgesteld in overeenstemming met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet waarbij altijd minimaal 200 MW beschikbaar is.

  • 2. De blackstartvoorziening is binnen 4 uur na afroep door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet in staat om met een of meer elektriciteitsproductie-eenheden te koppelen aan een spanningsloos netdeel en vervolgens het vermogen in het eerste lid te leveren.

  • 3. De blackstartvoorziening en de overeen te komen inschakelsectie zijn bestand tegen de inrush-stroom en -spanning als gevolg van het bijschakelen van de assets van de inschakelsectie. Indien direct inschakelen niet mogelijk is, is er een mogelijkheid om deze inschakelsectie op te spannen. In ieder geval wordt aan de tweede voorwaarde voldaan. De voorkeur gaat uit naar beide mogelijkheden,

  • 4. De ingezette elektriciteitsproductie-eenheden van de blackstartvoorziening regelen na het onder spanning brengen en belasten van de inschakelsectie op tot minimum stabiel vermogen. De hoogte van het minimale stabiele vermogen wordt in de overeenkomst inzake het leveren van de blackstartvoorziening vastgelegd. De benodigde tijd hiervoor is afhankelijk van:

    • a. de opregelsnelheid. Deze is afhankelijk van de toestand (warm, koud) van de elektriciteitsproductie-eenheden van de blackstartvoorziening. De opregelsnelheid bedraagt gemiddeld minimaal 4 MW per minuut; en

    • b. de snelheid waarmee de desbetreffende netbeheerder belasting bijschakelt.

  • 5. Na het bereiken van het in het vierde lid bedoelde minimale stabiele vermogen, wordt het resterende vermogen door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet gebruikt voor het verdere herstel van de elektriciteitsvoorziening. De eis genoemd in het vierde lid blijft hierbij van toepassing.

  • 6. De telecommunicatie tussen de productielocatie van de blackstartvoorziening en de netbeheerder van het landelijkhoogspanningsnet, tussen het bedrijfsvoeringscentrum behorende bij deze productielocatie en de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet alsmede tussen deze productielocatie en de desbetreffende netbeheerder is gedurende de eerste 24 uur na het wegvallen van de elektriciteitsvoorziening gegarandeerd.

  • 7. Er zijn op ieder moment voldoende gekwalificeerde medewerkers beschikbaar die de blackstartvoorziening kunnen bedienen. Bovendien worden de door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aangeboden bescherm- en hersteltrainingen gevolgd.

  • 8. De blackstartvoorziening is in staat gedurende 24 uur na afroep onafgebroken in bedrijf te blijven. Dit betekent dus ook dat de brandstofvoorziening van de blackstartvoorziening 24 uur gegarandeerd is.

  • 9. De blackstartvoorziening wordt jaarlijks getest, inclusief de in te schakelen en/of op te spannen netdelen.

  • 10. De elektriciteitsproductie-eenheid van de blackstartvoorziening is in staat een spanningsloos net op gewenste spanning en frequentie te brengen en daarna het overeen te komen werkzaam vermogen en blindvermogen te leveren. De verbonden elektriciteitsproductie-eenheid is in staat na het koppelen met de hoogspanningsrail onder regie van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet op toerenregeling te blijven staan en daarna bij gekoppeld bedrijf (> 2500 MW) onder regie van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet op vermogensregeling met frequentie-gevoeligheid overeenkomstig artikel 3.24. tweede lid, onderdeel c of artikel 14.5. tweede lid, onderdeel b. subonderdeel 1°.

  • 11. De elektriciteitsproductie-eenheden van de blackstartvoorziening zijn in staat werkzaam vermogen en blindvermogen te leveren overeenkomstig artikel 3.29 of, ingeval van een elektriciteitsproductie-eenheid als bedoeld in artikel 14.1, vierde lid, overeenkomstig het generatorbelastingdiagram van de desbetreffende elektriciteitsproductie-eenheid, tijdens het hele opregeltraject van 0 tot 100% van het maximale vermogen en ook daarna. De belastingbijschakeling zal tot aan het minimale stabiele vermogen van de elektriciteitsproductie-eenheid in nauw overleg plaatsvinden met de producent. Boven deze grens zal in stappen tot 5% van het maximaal vermogen worden bijgeschakeld. De hoeveelheid te leveren blindvermogen ligt bij elke netspanning en opgewekt werkzaam vermogen, in de range van minimaal 110 Mvar leveren tot minimaal 80 Mvar ontvangen. Indien de blackstartvoorziening invoedt op een kabel en het blindvermogen van de kabel wordt niet gecompenseerd, wordt het minimaal vereiste capacitieve bereik van 80 Mvar verhoogd ter grootte van het blindvermogen van de kabel bij nominale spanning.

  • 12. De voorziene niet-beschikbaarheid ten behoeve van onderhoud aan de startvoorziening van de blackstartvoorziening duurt niet langer dan 8 dagen per jaar en wordt in overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet ingepland.

  • 13. De voorziene niet-beschikbaarheid van elk van de verbonden elektriciteitsproductie-eenheden duurt niet langer dan 5 weken per jaar en wordt in overleg met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet ingepland.

  • 14. Indien de voorziening bestaat uit twee verbonden elektriciteitsproductie-eenheden en indien beide verbonden elektriciteitsproductie-eenheden beschikbaar zijn, dient de tweede verbonden elektriciteitsproductie-eenheid binnen twee uur nadat de eerste verbonden elektriciteitsproductie-eenheid op het net is geschakeld parallel te zijn en vervolgens te kunnen opregelen tot het overeen te komen vermogen volgens het eerste lid.

  • 15. Indien de voorziening bestaat uit meerdere kleinere synchrone elektriciteitsproductie-eenheden, kunnen de resterende beschikbare elektriciteitsproductie-eenheden op het net geschakeld worden binnen twee uur na het onder spanning brengen van het net, en kunnen zij vervolgens opregelen tot het overeen te komen vermogen.

  • 16. Indien de blackstartvoorziening bij een blackout in eilandbedrijf raakt, wordt het herstelproces stabiel via eilandbedrijf of door middel van een blackstart uitgevoerd binnen de genoemde criteria.

  • 17. Indien de blackstartvoorziening bij een blackout stil staat of geheel van het net gescheiden wordt, wordt de blackstart uitgevoerd binnen de genoemde criteria.

Bijlage 7. bij artikel 11.4: leidraad voor een machineleesbaar en interoperabel formaat van de gegevens

Bijlage 265387.png

Bijlage 8. bij artikel 10.36, eerste lid, onder b: specificaties biedingen balanceringsenergie aFRR

  • 1. Een bieding balanceringsenergie aFRR moet ten minste voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a. minimumhoeveelheid: 1 MW;

    • b. maximumhoeveelheid: 999 MW;

    • c. deactiveringsperiode: gelijk aan de op- of afregelperiode;

    • d. minimumduur van de leveringsperiode: één onbalansverrekeningsperiode;

    • e. maximumduur van de leveringsperiode: één onbalansverrekeningsperiode;

    • f. de geldigheidsduur: één onbalansverrekeningsperiode;

    • g. wijze van activering: automatisch;

    • h. leveringsperiode: één onbalansverrekeningsperiode;

    • i. ramping rate: minimaal 7% per minuut;

  • 2. Een bieding balanceringsenergie aFRR is verdeelbaar en kan door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet ook gedeeltelijk ingezet worden.

  • 3. De BSP kan met een bieding balanceringsenergie regelvermogen geen minimumduur tussen het einde van de deactiveringsperiode en de volgende activering vereisen.

  • 4. De BSP moet in de bieding balanceringsenergie aFRR uitdrukking geven aan ten minste de volgende variabele kenmerken:

    • a. prijs van de bieding: €/MWh;

    • b. Locatie: EAN-code;

    • c. vermogen: MW;

    • d. Ramping rate: % per minuut.

Bijlage 9. bij artikel 10.36. eerste lid, onder c: specificaties biedingen balanceringscapaciteit aFRR

  • 1. Een BSP kan balanceringscapaciteit aFRR aanbieden met een contract voor de door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet in de uitvraag te specificeren duur. De maximale contractuur voor balanceringscapaciteit bedraagt één dag.

  • 2. Een BSP kan balanceringscapaciteit aFRR aanbieden met een contract voor:

    • a. opregelen;

    • b. afregelen.

  • 3. Contracten balanceringscapaciteit aFRR specificeren een plicht voor de BSP om elke onbalansverrekeningsperiode voor de duur van het contract energiebiedingen in te dienen voor een met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet overeengekomen vermogen.

  • 4. De BSP moet in de bieding balanceringcapaciteit aFRR uitdrukking geven aan ten minste de volgende variabele kenmerken:

    • a. prijs van de bieding: €/MW per uur;

    • b. locatie: EAN-code;

    • c. vermogen: MW:

    • d. duur tussen einde deactivatie en volgende activatie: default 0;

    • e. of het volume wel of niet verdeelbaar is, met een minimum granulariteit van 5 MW in de periode tot 18 december 2021 en van 1 MW in de periode ingaande 18 december 2021.

Bijlage 10. bij artikel 10.36. eerste lid, onder d: specificaties noodvermogen

  • 1. Een BSP kan balanceringscapaciteit noodvermogen aanbieden met een contract voor de door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet in de uitvraag te specificeren duur. De maximale contractduur voor balanceringscapaciteit bedraagt één dag.

  • 2. Contracten balanceringscapaciteit noodvermogen specificeren een plicht voor de BSP om balanceringsenergie gedurende de contractduur beschikbaar te houden voor levering overeenkomstig ten minste de volgende voorwaarden:

    • a. volledige activeringstijd voor opregelen: 15 minuten;

    • b. volledige activeringstijd voor afregelen: 10 minuten;

    • c. minimumhoeveelheid: 20 MW;

    • d. minimumduur van de leveringsperiode: drie maal 5 minuten;

    • e. maximumduur van de leveringsperiode: twaalf maal 5 minuten;

    • f. de geldigheidsduur: gelijk aan de contractduur;

    • g. wijze van activering: manueel, direct telefonisch geactiveerd of elektronisch berichtenverkeer en manuele deactivering of elektronisch berichtenverkeer.

  • 3. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet kan de onder 2, onderdeel c, genoemde minimumhoeveelheid naar beneden aanpassen

  • 4. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet kan minder vermogen afroepen dan gespecificeerd in het contract voor balanceringscapaciteit.

  • 5. Het contract kan een minimumduur tussen het einde van de deactiveringsperiode en de volgende activering bepalen.

Bijlage 13. bij artikel 10.36, vierde lid: inkoopprocedure balanceringscapaciteit

  • 1. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet richt een online platform in ten behoeve van het contracteren van balanceringscapaciteit regelvermogen voor het aFRP en balanceringscapaciteit noodvermogen voor het mFRP.

  • 2. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet gebruikt het in het eerste lid bedoelde platform voor het informeren van BSP's over tenders die op hen op basis van prekwalificatiestatus per product van toepassing zijn.

  • 3. De BSP ontvangt ter gelegenheid van zijn erkenning als BSP als bedoeld in artikel 10.37, eerste lid, een login voor de webportal behorende bij het in het eerste lid bedoelde platform.

  • 4. De BSP kan biedingen doen voor producten waarvoor hij geprekwalificeerd is via het in het derde lid bedoelde webportal.

  • 5. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet deelt de gunningsbeslissing aan de desbetreffende BSP mee via het in het eerste lid bedoelde platform en desgewenst door middel van een e-mail met gunningsbrief.

  • 6. Indien gewenst kan de BSP een implementatie doen om te kunnen communiceren met het in het eerste lid bedoelde platform zonder de in het derde lid bedoelde webportal te gebruiken. Indien noch de in dit lid bedoelde implementatie noch de in het derde lid bedoelde webportal beschikbaar is, kan de BSP zijn bieding door middel van een door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verstrekt biedformulier in Excel-format bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet indienen tot uiterlijk het tijdstip genoemd in het zevende lid, onderdeel d, subonderdeel 2°. Het biedformulier wordt op aanvraag van de BSP, specifiek voor de betreffende FRR-veiling, verstrekt door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. Aanvraag kan geschieden per e-mail of telefoon.

  • 7. Per FRR-veiling worden bij publicatie en, in geval van mutatie van de status onverwijld, minimaal de volgende gegevens beschikbaar gesteld:

    • a. de veilingdatum;

    • b. de veiling ID, zijnde een uniek identificatienummer voor de veiling;

    • c. het contracttype, zijnde dag of anders;

    • d. de gate-tijden:

      • 1°. open: vanaf dit moment kunnen BSP's biedingen indienen;

      • sluiten, te weten 09:00 uur: tot dit moment kunnen BSP's biedingen indienen;

      • kennisgeving, te weten 09.10 uur: het voorgenomen moment waarop BSP's geïnformeerd worden over de voorlopige resultaten;

      • publiceren, te weten 09.30 uur: het voorgenomen moment waarop de gunning onherroepelijk wordt;

    • e. de toe te kennen hoeveelheid FRR opregelen / afregelen, zijnde de totaal te contracteren hoeveelheid FRR per richting;

    • f. de status, zijnde de actuele status van de tender:

      • 1°. gepland: de veiling is gepland, de volumes zijn onder voorbehoud van wijziging;

      • 2°. firm: de volumes zijn vastgesteld;

      • 3°. gate open: de tender is open voor ontvangst van biedingen;

      • 4°. gate gesloten: de tender is gesloten, de resultaten worden berekend;

      • 5°. geannuleerd: de veiling is geannuleerd door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet;

      • 6°. voorlopige resultaten: de resultaten zijn berekend en meegedeeld aan de deelnemers, onder voorbehoud van onvolkomenheden;

      • 7°. definitieve resultaten: de resultaten zijn definitief vastgesteld en meegedeeld aan de deelnemers;

      • 8°. onder review: er is een mogelijke onvolkomenheid ontdekt die wordt onderzocht; definitieve resultaten kunnen nog niet worden meegedeeld;

    • g. de contractperiode;

    • h. de toegestane producten in de veiling;

    • i. de leveringsperiode, zijnde het tijdvenster binnen de contractperiode waarin de gevraagde capaciteit gecontracteerd zal worden;

    • j. de beperkingen in het te contracteren vermogen per aanbieder (in MW):

      • 1°. het minimum, zijnde het minimale vermogen dat een BSP op ieder moment gecontracteerd dient te hebben. Onder voorwaarde dat het totale aanbod voldoende is om de hoeveelheid als bedoeld in onderdeel e toe te kennen, worden aanbiedingen onder dit minimum niet meegewogen in de gunningsbeslissing;

      • 2°. het maximum, zijnde het maximale vermogen dat een BSP op ieder moment gecontracteerd mag hebben. Onder voorwaarde dat het totale aanbod voldoende is om de hoeveelheid als bedoeld in onderdeel e toe te kennen, worden aanbiedingen boven dit maximum niet meegewogen in de gunningsbeslissing;

    • k. het te gunnen vermogen per product (in MW), zijnde de minimale hoeveelheid van het betreffende product dat gegund dient te worden.

  • 8. Biedingen voor balanceringscapaciteit zijn geldig tot 1 uur na het tijdstip genoemd in het zevende lid, onderdeel d, subonderdeel 4°.

  • 9. Indien BSP’s niet uiterlijk op de tijden genoemd in het zevende lid, onderdeel d, subonderdelen 3° en 4° kunnen worden geïnformeerd over respectievelijk de voorlopige en de onherroepelijke resultaten, geldt de volgende uitzondering:

    • a. indien de vertraging korter is dan 1 uur, worden de tijden genoemd in het zevende lid, onderdeel d. subonderdelen 3° of 4° met maximaal 1 uur opgeschort;

    • b. indien de vertraging langer is dan 1 uur, organiseert de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet later op de dag een nieuwe veiling.

  • 10. Indien de veiling volgens de tijden, genoemd in het zevende lid, onderdeel d, of het negende lid, onvoldoende resultaat heeft, kan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet later op de dag een volgende veiling organiseren. In dat geval worden de BSP’s daarvan tijdig op de hoogte gesteld.

  • 11. Indien een volgende veiling, als bedoeld in het tiende lid, eveneens niet tot voldoende resultaat leidt, kan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bilateraal afspraken maken met BSP’s over de beschikbaar te stellen balanceringscapaciteit.

  • 12. Indien de omstandigheden daar, naar oordeel van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, aanleiding toe geven kan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet besluiten om incidenteel af te wijken van de inkoopprocedure voor balanceringscapaciteit in de leden 1 tot en met 12.