Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen en kinderen 1–12 jaar

Geraadpleegd op 06-05-2024.
Geldend van 01-02-2024 t/m heden

Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 11 december 2015, kenmerk 885614-145412-PG, houdende instelling van een commissie voor de beoordeling van gemelde gevallen van late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen (Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen)

De Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Besluiten:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. beoordelingscommissie: de in artikel 2 genoemde commissie;

  • b. late zwangerschapsafbreking: behandeling gericht op het afbreken van een zwangerschap na 24 weken met als beoogd gevolg het overlijden van de ongeboren vrucht, omdat bij de ongeborene sprake is van een aandoening of een combinatie van aandoeningen die van zodanige aard is of zijn dat na de geboorte zou worden afgezien van een medische behandeling;

  • c. pasgeborene: een kind dat de leeftijd van één jaar nog niet heeft bereikt;

  • d. kind: kind dat de leeftijd van één jaar heeft bereikt, maar de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt;

  • e. ouders: ouder of ouders die het ouderlijk gezag uitoefenen over dan wel de voogd of voogden van de ongeborene, de pasgeborene of het kind;

  • f. levensbeëindiging: het toedienen van farmaca met als doel het leven van een pasgeborene of een kind te beëindigen omdat er sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden;

  • g. arts: de arts die de verrichting heeft gedaan die heeft geleid tot late zwangerschapsafbreking of levensbeëindiging bij een pasgeborene of een kind;

  • h. inspectie: Inspectie gezondheidszorg en jeugd;

  • i. college: College van procureurs-generaal;

  • j. de Ministers: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in overeenstemming met de Minister van Justitie en Veiligheid.

Artikel 2

Er is een beoordelingscommissie die tot taak heeft:

  • a. het beoordelen van de zorgvuldigheid van het handelen van de arts die een late zwangerschapsafbreking of levensbeëindiging bij een pasgeborene heeft uitgevoerd, en het ter kennis brengen van haar oordeel aan het college en, indien het oordeel luidt dat onzorgvuldig is gehandeld, aan het college en aan de inspectie;

  • b. het op verzoek van het College beoordelen van de zorgvuldigheid van het handelen van de arts die een levensbeëindiging bij een kind heeft uitgevoerd, en het ter kennis brengen van haar oordeel aan het College en, indien het oordeel luidt dat onzorgvuldig is gehandeld, aan het College en de inspectie.

Artikel 3

  • 1 De beoordelingscommissie bestaat uit vier artsen, afkomstig uit ter zake doende disciplines, één strafrechtjurist, tevens voorzitter en één deskundige inzake ethische of zingevingvraagstukken. Van de beoordelingscommissie maken tevens deel uit de plaatsvervangende leden van elk van de in de eerste volzin bedoelde leden.

  • 2 De voorzitter, de andere leden en de plaatsvervangende leden worden door de Ministers benoemd voor de tijd van vier jaar. Herbenoeming kan eenmaal plaatsvinden voor de tijd van vier jaar.

  • 3 De voorzitter, de andere leden en de plaatsvervangende leden kunnen door de Ministers worden ontslagen op eigen verzoek en wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

  • 4 De beoordelingscommissie heeft een secretaris en een of meer plaatsvervangend secretarissen, allen rechtsgeleerden, die door de Ministers worden aangewezen. De aanwijzing eindigt van rechtswege met ingang van de datum dat de uitoefening van de functie van secretaris of plaatsvervangend secretaris geen onderdeel meer uitmaakt van de werkzaamheden van de betreffende ambtenaar.

Artikel 4

  • 1 De beoordelingscommissie stelt een reglement vast, waarin in ieder geval wordt geregeld:

    • a. de wijze waarop de beoordelingscommissie haar werkzaamheden uitvoert;

    • b. de wijze waarop de arts een late zwangerschapsafbreking of levensbeëindiging bij een pasgeborene of een kind moet melden;

    • c. de wijze waarop de arts wordt gehoord, en de wijze waarop aan de arts kan worden gevraagd zijn verslag schriftelijk of mondeling aan te vullen, indien dit voor een goede beoordeling van het handelen van de arts noodzakelijk is;

    • d. de wijze waarop een andere zorgverlener of de onafhankelijke arts kan worden gehoord;

    • e. de wijze waarop een lid van de beoordelingscommissie zich verschoont en kan worden gewraakt, indien er feiten en omstandigheden bestaan waardoor de onpartijdigheid of onafhankelijkheid van zijn oordeel schade zou kunnen lijden;

    • f. de wijze waarop de beoordelingscommissie tot haar oordeel komt;

    • g. de wijze waarop en de termijn waarbinnen de beoordelingscommissie de arts over haar oordeel informeert;

    • h. de wijze waarop de beoordelingscommissie, op verzoek van de arts of uit eigen beweging, het door haar gegeven oordeel mondeling toelicht tegenover de arts;

    • i. de wijze waarop en de termijn waarbinnen de beoordelingscommissie het college, of de inspectie, of het college en de inspectie informeert over haar oordeel;

    • j. de wijze waarop de beoordelingscommissie verslag doet van haar werkzaamheden.

  • 2 Het reglement wordt ter goedkeuring overgelegd aan de Ministers.

Artikel 5

Binnen drie maanden nadat de late zwangerschapsafbreking of levensbeëindiging bij een pasgeborene of een kind heeft plaatsgevonden, meldt de arts dit bij de beoordelingscommissie.

Artikel 6

In het geval van late zwangerschapsafbreking heeft de arts zorgvuldig gehandeld, indien:

  • a. de arts de overtuiging heeft gekregen dat de ongeborene een aandoening of een combinatie van aandoeningen heeft die van zodanige aard is dat na de geboorte zou worden afgezien van een medische behandeling, omdat ingrijpen naar heersend medisch inzicht zinloos zou zijn en naar heersend medisch inzicht geen redelijke twijfel bestaat over de diagnose en de daarop gebaseerde prognose;

  • b. de arts de overtuiging heeft gekregen dat bij de ongeborene sprake is van een actueel of te voorzien uitzichtloos lijden;

  • c. de arts de ouders volledig op de hoogte heeft gesteld van de diagnose en de daarop gebaseerde prognose. Dit houdt onder andere in dat de arts met de ouders tot de overtuiging is gekomen dat er voor de situatie waarin de ongeborene zich bevindt geen redelijke andere oplossing is;

  • d. de moeder uitdrukkelijk heeft verzocht om beëindiging van de zwangerschap wegens lichamelijk of psychisch lijden onder de situatie;

  • e. de arts ten minste één andere, onafhankelijke arts heeft geraadpleegd, die schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over alle hiervoor genoemde zorgvuldigheidseisen, of, indien een onafhankelijke arts redelijkerwijs niet kon worden geraadpleegd, het behandelteam heeft geraadpleegd, dat schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over alle hiervoor genoemde zorgvuldigheidseisen;

  • f. de afbreking van de zwangerschap medisch zorgvuldig is uitgevoerd.

Artikel 7

In het geval van levensbeëindiging bij een pasgeborene heeft de arts zorgvuldig gehandeld, indien:

  • a. naar overtuiging van de arts sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de pasgeborene, hetgeen onder andere betekent dat het staken van de medische behandeling gerechtvaardigd is, dat wil zeggen dat naar heersend medisch inzicht vast staat dat ingrijpen zinloos is en naar heersend medisch inzicht geen redelijke twijfel bestaat over de diagnose en de daarop gebaseerde prognose;

  • b. de arts de ouders volledig op de hoogte heeft gesteld van de diagnose en de daarop gebaseerde prognose en dat de arts met de ouders tot de overtuiging is gekomen dat voor de situatie waarin de pasgeborene zich bevond geen redelijke andere oplossing was;

  • c. de ouders hebben ingestemd met de levensbeëindiging;

  • d. de arts ten minste één andere, onafhankelijke arts heeft geraadpleegd, die schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over alle hiervoor genoemde zorgvuldigheidseisen, of, indien een onafhankelijke arts redelijkerwijs niet kon worden geraadpleegd, het behandelteam heeft geraadpleegd, dat schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over alle hiervoor genoemde zorgvuldigheidseisen;

  • e. de levensbeëindiging medisch zorgvuldig is uitgevoerd.

Artikel 8

Deze regeling wordt tenminste elke vijf jaar geëvalueerd. De Ministers zenden de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze regeling in de praktijk.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen en kinderen 1–12 jaar.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Veiligheid en Justitie,

G.A. van der Steur

De

Minister

van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E.I. Schippers

Naar boven