Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies

Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 22-10-2022 en zichtdatum 29-04-2024.
Geldend van 22-10-2022 t/m 14-11-2022

Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 28 juni 2015, nr. WJZ / 15083650, houdende vaststelling van subsidie-instrumenten in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen op het terrein van Economische Zaken (Regeling Europese EZ-subsidies)

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op:

  • verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU 2013, L347);

  • verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L354);

  • verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2014,L 149);

  • verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PbEU 2013, L347);

  • verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU 2013, L347);

  • verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (PbEU 2014, L181);

  • verordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (PbEU 2014, L227);

  • verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling ‘Investeren in groei en werkgelegenheid’, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (PbEU 2013, L347);

  • verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking (PbEU 2013, L347);

  • artikel 4:89, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

  • artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

  • de artikelen 15, 19 en 27 van de Landbouwwet;

  • artikel 6 van de Uitvoeringswet EFRO;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • bevoegde autoriteit: de minister of managementautoriteit;

  • bruto jaarloon: bruto jaarsalaris, inclusief een niet-prestatiegebonden eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende CAO of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief (overige) vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten;

  • groep: groep als bedoeld in artikel 2:24b van het Burgerlijk Wetboek;

  • laatste betaling: laatste betaling door de bevoegde autoriteit aan de begunstigde van het bedrag of een deel van het bedrag, genoemd in de beschikking tot subsidievaststelling;

  • managementautoriteit: door de minister als zodanig aangewezen autoriteit;

  • minister:

  • mkb: midden- en kleinbedrijf als bedoeld in artikel 2, onderdeel 28, van verordening 1303/2013;

  • netto-inkomsten: netto-inkomsten als bedoeld in artikel 61, eerste lid, van verordening 1303/2013;

  • onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • penvoerder: de door de deelnemers aan het samenwerkingsverband aangewezen penvoerende persoon of organisatie;

  • samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaand uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten, niet zijnde een vennootschap;

  • subsidieontvanger: begunstigde als bedoeld in artikel 2, onderdeel 10, van verordening 1303/2013;

  • verordening 1301/2013: verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling ‘Investeren in groei en werkgelegenheid’, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (PbEU 2013, L347);

  • verordening 1303/2013: verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU 2013, L347);

  • verordening 1305/2013: verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PbEU 2013, L347);

  • verordening 508/2014: verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2014, L149).

Artikel 1.2. Cumulatie

Onverminderd artikel 65, elfde lid, van verordening 1303/2013, wordt, indien reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat volgens de toepasselijke Europese verordeningen toegestaan is.

Artikel 1.3. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor zover zij direct verbonden zijn met de uitvoering van de desbetreffende subsidiabele activiteit, komen als subsidiabele kosten in aanmerking:

    • a. loonkosten, al dan niet in combinatie met overheadkosten, voor zover zij zijn berekend overeenkomstig artikel 1.4, eerste lid, tot ten hoogste het aantal uren dat voor berekening van het uurtarief, bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, 2° en 5°, is gebruikt;

    • b. bijdragen in natura als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van verordening 1303/2013;

    • c. afschrijvingskosten als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van verordening 1303/2013;

    • d. andere kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overlegd of voor zover zij zijn berekend overeenkomstig artikel 1.4a.

  • 2 De kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, kunnen worden berekend overeenkomstig artikel 1.4a.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op het verstrekken van subsidie in het kader van Europese territoriale samenwerking als bedoeld in paragraaf 5.4.

Artikel 1.4. Berekening loonkosten en eigen arbeid

  • 1 Loonkosten worden berekend:

    • a. door het aantal aan het project of de investering bestede uren te vermenigvuldigen met een volgens één van de volgende methodieken berekend tarief:

      • 1°. een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten, waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend en dat bedrag vervolgens door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek wordt gedeeld;

      • 2°. een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten, waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend en dat bedrag vervolgens door 1.720 uur op basis van een volledige werkweek wordt gedeeld;

      • 3°. een door de minister goedgekeurde integrale kostensystematiek, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

      • 4°. een door de Europese Commissie goedgekeurde methodiek voor soortgelijke projecten en subsidieontvangers als bedoeld in artikel 67, vijfde lid, onderdeel b, van verordening 1303/2013; of

      • 5°. een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten en vervolgens gedeeld door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek of een volledige werkweek;

    • b. door de kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdelen b tot en met d, te vermenigvuldigen met 20%, voor zover deze kosten geen verband houden met de uitvoering van overheidsopdrachten voor werken met een waarde boven het drempelbedrag, genoemd in artikel 4, onderdeel a, van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PbEU 2014, L 94); of

    • c. voor personen die in deeltijd aan de uitvoering van de desbetreffende subsidiabele activiteit hebben gewerkt door het bruto loon, vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten, waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend, te vermenigvuldigen met het vaste percentage van de tijd dat zij per maand aan de activiteit hebben gewerkt.

  • 2 De kosten van de door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid als bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel e, van verordening 1303/2013 ten behoeve van het project of de investering worden, indien een berekening overeenkomstig het eerste lid niet mogelijk is, berekend door het aantal uren dat de betrokken persoon ten behoeve van het project of de investering heeft gemaakt te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 39.

  • 3 In afwijking van het tweede lid wordt in geval van subsidies op grond van verordening 508/2014, een vast uurtarief van € 36 berekend.

  • 4 Indien subsidie wordt verleend in de vorm, bedoeld in artikel 67, eerste lid, onder c, van verordening 1303/2013, is dit artikel niet van toepassing.

Artikel 1.4a. Berekening overige subsidiabele kosten

De kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdelen b tot en met d, kunnen worden berekend door de loonkosten, berekend overeenkomstig artikel 1.4, eerste lid, onderdeel a, onder 5°, te vermenigvuldigen met 40%.

Artikel 1.5. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 69, derde lid, van verordening 1303/2013, komen in geval van artikel 1.3, onderdeel d, de volgende kosten niet in aanmerking voor subsidie:

  • a. administratieve en financiële sancties en boetes;

  • b. winstopslagen binnen een groep of samenwerkingsverband;

  • c. fooien en geschenken;

  • d. representatiekosten en -vergoedingen;

  • e. kosten van personeelsactiviteiten;

  • f. kosten van overboekingen en annuleringen;

  • g. gratificaties en bonussen;

  • h. kosten van outplacementtraject.

Artikel 1.6. Wettelijke rente bij terugvordering

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 6 van de Kaderwet EZ-subsidies of in geval van terugvordering op grond van verordening 1303/2013, verordening 1301/2013, verordening 1305/2013, verordening 508/2014 of verordening 809/2014, worden terug te vorderen bedragen vermeerderd met de wettelijke rente, bedoeld in artikel 6:120, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, die wordt berekend over de periode vanaf de datum van het verstrijken van de termijn waarbinnen betaling door de subsidieontvanger moet plaatsvinden en de datum van terugbetaling door de subsidieontvanger.

Artikel 1.7. Methode verrekenen van netto-inkomsten

In geval een project of investering netto-inkomsten als bedoeld in artikel 61 van verordening 1303/2013 genereert, brengt de bevoegde autoriteit de netto-inkomsten bij de beschikking tot subsidieverlening in mindering op de subsidiabele kosten overeenkomstig de methode, bedoeld in artikel 61, derde lid, onderdeel b, van verordening 1303/2013, tenzij de bevoegde autoriteit voor de desbetreffende sector of subsector heeft gekozen voor een vast netto-inkomstenpercentage als bedoeld in artikel 61, derde lid, onderdeel a, van verordening 1303/2013.

Artikel 1.8. Vaststelling beleidsregels

De bevoegde autoriteit stelt beleidsregels vast voor de toepassing van financiële correcties, als bedoeld in artikel 143, tweede lid, van verordening 1303/2013.

Artikel 1.9. Vaststelling procedure

Als procedure, bedoeld in artikel 140, vijfde lid, van verordening 1303/2013 wordt vastgesteld de procedure van bijlage 1 bij deze regeling.

Hoofdstuk 2. Regels omtrent subsidieverstrekking door de minister

Artikel 2.2. Subsidiabele activiteiten

De minister kan op aanvraag voor activiteiten op de gebieden, genoemd in artikel 2 van de Kaderwet EZ-subsidies, en voor activiteiten als bedoeld in verordening 508/2014 subsidie verstrekken.

Artikel 2.3. Openstelling

  • 1 De minister kan op grond van deze regeling uitsluitend subsidie verstrekken indien hij de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag.

  • 2 De minister kan de openstelling beperken tot bepaalde activiteiten, categorieën van aanvragers of een bepaald aantal aanvragen.

  • 3 De minister kan verschillende subsidieplafonds vaststellen voor verschillende activiteiten of categorieën van aanvragers.

Artikel 2.4. Wijze van verdelen

De minister verdeelt het subsidieplafond:

  • a. op volgorde van binnenkomst van de aanvragen;

  • b. op volgorde van rangschikking van de aanvragen;

  • c. evenredig over de ingediende aanvragen, of

  • d. door loting.

Artikel 2.5. Verdeling op volgorde van binnenkomst

  • 1 Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, komt de aanvraag die het eerst is binnengekomen, het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 2 Indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt met betrekking tot de verdeling de dag of het tijdstip waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als datum of tijdstip van binnenkomst.

  • 3 Indien de minister op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, en de volgorde van die aanvragen niet op grond van het tijdstip van binnenkomst kan worden vastgesteld, stelt hij de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast door middel van loting.

Artikel 2.6. Verdeling op volgorde van rangschikking

  • 1 Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen, komt de aanvraag die naar het oordeel van de minister de grootste bijdrage levert aan de doelstelling van de subsidie, het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 2 Voor zover het subsidieplafond wordt overschreden, stelt de minister de onderlinge rangschikking van die aanvragen die bij de beoordeling gelijk zijn gerangschikt vast door middel van loting.

Artikel 2.7. Verdeling van subsidieplafond per categorie

Indien per categorie van aanvragers of activiteiten een subsidieplafond is vastgesteld, vindt de verdeling, bedoeld in artikel 2.4, plaats per categorie.

Artikel 2.8. Adviescommissie

  • 1 De minister kan een adviescommissie instellen.

  • 2 Een adviescommissie heeft tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent aanvragen om subsidie.

  • 3 De adviezen van een adviescommissie gaan vergezeld van een deugdelijke motivering.

  • 4 Een adviescommissie bestaat uit een voorzitter en een aantal leden. De leden zijn deskundig op het terrein waarop de adviescommissie een taak heeft. De voorzitter en de leden zijn geen ambtenaren, werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken of andere ministeries die voor de subsidie verantwoordelijk zijn of mede verantwoordelijk zijn.

  • 5 De voorzitter en de leden worden door de minister benoemd en ontslagen.

  • 6 Bij de instelling van een adviescommissie worden de periode waarvoor de voorzitter en de leden worden benoemd en het aantal leden vastgesteld.

  • 7 Een adviescommissie stelt haar eigen werkwijze schriftelijk vast.

  • 8 Een lid van een adviescommissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies, indien hij een persoonlijk belang heeft bij de beschikking op de aanvraag.

  • 9 De minister kan waarnemers aanwijzen, die het recht hebben de vergaderingen van een adviescommissie bij te wonen.

  • 10 In het secretariaat van een adviescommissie wordt door de minister voorzien.

  • 11 Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van een adviescommissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Economische Zaken. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van een adviescommissie bewaard in het archief van dat ministerie.

  • 12 Een adviescommissie verstrekt desgevraagd aan de minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 2.9. Indienen van de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1 Een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend met gebruikmaking van een middel, dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2 Bij een aanvraag tot subsidieverlening wordt in voorkomend geval mededeling gedaan van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft wordt of zal worden gefinancierd.

  • 3 Een aanvraag tot subsidieverlening bevat in ieder geval gegevens over:

    • a. de subsidieaanvrager, waaronder naam van de natuurlijke persoon, rechtspersoon of publieke instelling, adres en rekeningnummer;

    • b. voor zover van toepassing gegevens over de netto-inkomsten als bedoeld in de artikelen 61 of 65, achtste lid, van verordening 1303/2013.

  • 4 Een aanvraag tot subsidieverlening voor een project gaat vergezeld van een projectplan, waarin ten minste zijn opgenomen:

    • a. een beschrijving van het project, waaronder:

      • 1°. de doelstellingen;

      • 2°. een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering daarvan te maken kosten blijken;

      • 3°. de activiteiten en wijze van uitvoering daarvan;

      • 4°. voor zover van toepassing een overzicht van de aan het samenwerkingsverband deelnemende partijen en de verdeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen van de deelnemers, alsmede een bewijsstuk waaruit blijkt dat de penvoerder bevoegd is om namens de deelnemers aan het samenwerkingsverband te handelen;

    • b. informatie waaruit blijkt in hoeverre het project bijdraagt aan de doeleinden waarvoor subsidie wordt verstrekt;

    • c. een sluitende begroting voor het project, die een meerjarenbegroting is met liquiditeitsplanning per jaar voor zover het project langer dan een jaar duurt, met een toelichting daarop;

    • d. criteria voor het toetsen van de resultaten van het project;

    • e. de verwachte realisatietermijn, met een beschrijving van het tijdpad en mijlpalen indien de termijn langer dan een jaar is.

  • 5 Indien aanvragers van subsidie samenwerken in een samenwerkingsverband, dient de penvoerder een aanvraag in.

Artikel 2.10. Niet-subsidiabele kosten samenwerkingsverband

Onverminderd artikel 1.5, komen in geval van een samenwerkingsverband, kosten die een deelnemer van het samenwerkingsverband in rekening brengt bij een andere deelnemer aan het samenwerkingsverband niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.11. Afwijzingsgronden

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels.

  • 2 De minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening voor zover:

    • a. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de activiteiten kunnen financieren;

    • b. het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen een bij deze regeling gestelde termijn kunnen worden voltooid;

    • c. de activiteiten voor het indienen van de subsidieaanvraag zijn voltooid;

    • d. de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie.

Artikel 2.12. Beslissing op de aanvraag

  • 1 Indien het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van rangschikking, wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven binnen 22 weken na afloop van de periode van het aanvragen van de subsidie.

  • 2 Indien het subsidieplafond op een andere wijze wordt verdeeld, wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven binnen 13 weken na afloop van het aanvragen van de subsidie.

Artikel 2.13. Beslissing samenwerkingsverband

Indien de subsidie wordt verleend aan deelnemers in een samenwerkingsverband, verzendt de minister de beschikkingen tot subsidieverlening aan de penvoerder.

Artikel 2.14. Bevoorschotting

  • 1 Indien in deze regeling is bepaald dat er voorschotten worden verstrekt, bedraagt het voorschot ten hoogste 90% van de te verlenen subsidie.

  • 2 Een voorschot wordt op aanvraag verstrekt met gebruikmaking van een middel, dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 3 Het voorschot wordt aangevraagd door de subsidieontvanger of de penvoerder.

  • 5 Voor zover van toepassing gaat een aanvraag om een voorschot vergezeld van gegevens over de netto-inkomsten, bedoeld in artikel 65, achtste lid, van verordening 1303/2013.

Artikel 2.15. Algemene verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger of de penvoerder doet onverwijld schriftelijk mededeling aan de minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem respectievelijk op een van de deelnemers van het samenwerkingsverband van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling aan hem respectievelijk aan een van de deelnemers van het samenwerkingsverband, of tot faillietverklaring van hem respectievelijk van een van de deelnemers van het samenwerkingsverband.

  • 2 De subsidieontvanger of penvoerder doet onverwijld schriftelijk mededeling aan de minister zodra aannemelijk is dat:

    • a. de subsidiabele activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, of

    • b. niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 2.16. Uitvoering projectplan

  • 1 Aan de beschikking tot subsidieverlening is, in geval deze betrekking heeft op een projectplan, de verplichting verbonden om de activiteiten overeenkomstig dit plan uit te voeren.

  • 2 De subsidieontvanger of de penvoerder meldt aan de minister indien de subsidiabele kosten zoals opgenomen in de mijlpalen in het projectplan of, indien er geen mijlpalenplanning is, in het desbetreffende kalenderjaar meer dan 25% afwijken van de begroting.

  • 3 De minister kan voor het vertragen of het essentieel wijzigen van de wijze van uitvoering van de activiteiten op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger of de penvoerder ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, tenzij hierdoor afbreuk wordt gedaan aan de activiteit waarvoor subsidie is verleend, de doelstelling van de subsidie of de voorwaarden van de subsidieverstrekking. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4 Voor de toepassing van het derde lid geldt de voorwaarde dat door de ontheffing geen afbreuk wordt gedaan aan de activiteit waarvoor subsidie is verleend, het doel van de subsidie of de voorwaarden van de subsidieverstrekking, niet indien aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, niet kan worden voldaan uitsluitend als direct gevolg van de crisis in verband met COVID-19.

Artikel 2.17. Administratieve verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger of penvoerder voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden:

    • a. de aard, inhoud en voortgang van de verrichte activiteiten;

    • b. het aantal eenheden dat per kostendrager is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • c. in geval loonkosten of eigen arbeid subsidiabel zijn, het aantal uren dat per persoon is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • d. indien een tarief als bedoeld in artikel 1,4, eerste lid, wordt gehanteerd, de berekening en samenstelling van het tarief;

    • e. de specifiek ten behoeve van de activiteiten gemaakte en betaalde kosten.

  • 2 Het eerste lid, aanhef en onderdeel c, is niet van toepassing indien loonkosten worden berekend overeenkomstig artikel 1.4, eerste lid, onderdeel c. Indien de subsidieontvanger werkgever is, stelt deze voor personen als bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, onderdeel c, een document op met vermelding van het vaste percentage, bedoeld in dat onderdeel.

  • 3 De administratie wordt ten minste zeven jaar na de datum van de laatste betaling bewaard.

Artikel 2.18. Tussenrapportage projecten

  • 1 Indien de periode van uitvoering van een project dat voor subsidie in aanmerking komt meer dan twaalf maanden in beslag neemt, wordt bij de beschikking tot subsidieverlening de verplichting opgelegd tot indiening van één of meer rapportages waarin de voortgang van het project wordt beschreven, waarbij rekening wordt gehouden met de mijlpalen van het project.

  • 2 Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, kan de penvoerder hun rapportages indienen.

Artikel 2.19. Instandhouding investering

  • 1 Indien subsidie wordt verstrekt voor een investering als bedoeld in artikel 71, eerste lid, van verordening 1303/2013, wordt de beschikking tot subsidievaststelling onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd indien de investering gedurende vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de laatste betaling een belangrijke wijziging ondergaat die:

    • a. het gevolg is van de beëindiging of verplaatsing van productiecapaciteit als bedoeld in artikel 71, eerste lid, onderdeel a, van verordening 1303/2013;

    • b. het gevolg is van een verandering in de aard van de eigendom van een infrastructuurvoorziening waardoor een onderneming of overheidsinstantie onrechtmatig voordeel behaalt, als bedoeld in artikel 71, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1303/2013, of

    • c. een substantiële verandering is als bedoeld in artikel 71, eerste lid, onderdeel c, van verordening 1303/2013 of de bij deze regeling opgelegde uitvoeringsvoorwaarden raakt.

  • 2 Indien subsidie wordt verstrekt voor een investering als bedoeld in artikel 71, tweede lid, van verordening 1303/2013, wordt de beschikking tot subsidievaststelling onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd indien de investering binnen tien jaar na de laatste betaling wordt verplaatst naar een locatie buiten de Europese Unie.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op het mkb.

Artikel 2.20. Indienen aanvraag subsidievaststelling

  • 1 De subsidieontvanger dient zijn aanvraag tot subsidievaststelling in binnen dertien weken na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid.

  • 2 De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 3 Bij een aanvraag tot subsidievaststelling wordt in voorkomend geval mededeling gedaan van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft is gefinancierd.

  • 4 De aanvraag tot subsidievaststelling bevat in ieder geval:

    • a. gegevens over de subsidieontvanger, waaronder naam, adres en het door de minister toegekende referentienummer;

    • b. gegevens over de hoogte van de gemaakte en betaalde subsidiabele kosten;

    • c. voor zover van toepassing gegevens over netto-inkomsten als bedoeld in de artikelen 61 of 65, achtste lid, van verordening 1303/2013.

  • 5 Een aanvraag tot vaststelling van een subsidie voor de uitvoering van een project gaat vergezeld van een eindverslag. Het eindverslag bevat ten minste:

    • a. een beschrijving van de activiteiten die in het kader van het project zijn verricht;

    • b. een evaluatie van de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de doelstellingen, omschreven in het projectplan dat onderdeel vormt van de beschikking tot subsidieverlening;

    • c. de kennis en informatie die met het project zijn opgedaan, en

    • d. de wijze waarop de kennis en informatie, bedoeld in onderdeel c, openbaar is of zal worden gemaakt, indien in deze regeling is bepaald dat openbaarmaking plaatsvindt.

Artikel 2.21. Indienen aanvraag subsidievaststelling samenwerkingsverband

Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, dient de penvoerder hun aanvraag tot subsidievaststelling in.

Artikel 2.22. Beschikking subsidievaststelling

  • 1 De minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.

  • 2 Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, verzendt de minister de beschikkingen tot subsidievaststelling aan de penvoerder

Hoofdstuk 3. Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij

Titel 3.1. Algemene bepalingen

Artikel 3.1.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • algemeen nut beogende instelling: instelling als bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

  • aquacultuurproducten: aquacultuurproducten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 34, van verordening 1380/2013;

  • binnenvisserij: binnenvisserij als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel d, van de Visserijwet 1963;

  • binnenwateren: binnenwateren als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Uitvoeringsregeling visserij;

  • kustvisserij: kustvisserij als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel c, van de Visserijwet 1963;

  • marktdeelnemer: marktdeelnemer als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 30, van verordening 1380/2013;

  • producentenorganisatie voor aquacultuurproducten: producentenorganisatie voor aquacultuurproducten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van verordening 1379/2013;

  • producentenorganisatie voor visserijproducten: producentenorganisatie voor visserijproducten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van verordening 1379/2013;

  • technische organisatie:

    • a. onder c en g van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs;

    • b. geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde openbare instelling voor hoger onderwijs gelijkwaardig aan een instelling als bedoeld onder a;

    • c. rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld onder a of b direct of indirect:

      • 1°. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft,

      • 2°. volledig aansprakelijk vennoot is, of

      • 3°. overwegende zeggenschap heeft;

    • d. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld onder a tot en met c;

    • e. organisatie, niet zijnde een wetenschappelijke organisatie of een organisatie als bedoeld onder a tot en met d, die wetenschappelijke of technische kennis heeft op het gebied van de op grond van dit hoofdstuk te subsidiëren activiteiten, en die als bedrijfsactiviteit adviesopdrachten uitvoert;

  • verordening 1379/2013: Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PbEU 2013, L 354);

  • verordening 1380/2013: verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L 354);

  • verordening 763/2014: Uitvoeringsverordening (EU) nr. 763/2014 van de Commissie van 11 juli 2014 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij met betrekking tot de technische kenmerken van voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen en instructies over de vormgeving van het embleem van de Unie;

  • visser: natuurlijk persoon die zich bezighoudt met visserijactiviteiten en zijn hoofdberoep uitoefent aan boord van een vissersvaartuig dat in bedrijf is;

  • visserijactiviteit: visserijactiviteit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 28, van verordening 1380/2013;

  • visserijonderneming: onderneming die zich bezighoudt met visserijactiviteiten;

  • visserijorganisatie: een organisatie waarvan uit de doelstellingen in de statuten blijkt dat zij het collectief belang van vissers of visserijondernemingen behartigt;

  • vissersvaartuig: vissersvaartuig als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 4, van verordening 1380/2013;

  • vlootregister: register als bedoeld in artikel 24 van verordening 1380/2013;

  • wetenschappelijke organisatie:

    • a. onder a en b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs;

    • b. andere dan onder a bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

    • c. geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

      • 1°. openbare instelling voor hoger onderwijs gelijkwaardig aan een instelling als bedoeld onder a,

      • 2°. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

    • d. rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld onder a, b of c direct of indirect:

      • 1°. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft,

      • 2°. volledig aansprakelijk vennoot is, of

      • 3°. overwegende zeggenschap heeft;

  • zeevisserij: zeevisserij als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel b, van de Visserijwet 1963.

Artikel 3.1.2. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.5, komen de kosten van de activiteiten bedoeld in artikel 11 van verordening 508/2014 niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 3.1.3. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 2.11, beslist de minister afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening indien:

  • a. de subsidieaanvrager niet ontvankelijk is voor steun ingevolge artikel 10 van verordening 508/2014;

  • b. de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd niet subsidiabel zijn ingevolge artikel 11 van verordening 508/2014;

  • c. de subsidieaanvrager niet voldoet aan de verplichting tot het verstrekken van informatie, bedoeld in artikel 111 van verordening 508/2014.

Artikel 3.1.4. Indiening aanvraag tot subsidieverlening

Onverminderd artikel 2.9 bevat een aanvraag tot subsidieverlening in ieder geval:

  • a. het nummer waaronder de subsidieaanvrager geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel of in het geval de subsidieaanvrager een natuurlijke persoon is, het burgerservicenummer;

  • b. gegevens waaruit blijkt dat de subsidieaanvrager beschikt over voldoende financiële capaciteit als bedoeld in artikel 125, derde lid, onderdeel d, van verordening 1303/2013 om het project of de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd uit te kunnen voeren;

  • c. een verklaring dat de subsidieaanvrager, indien hij een marktdeelnemer is als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 30, van verordening 1380/2013, voldoet aan artikel 10, eerste en derde lid, van verordening 508/2014;

  • d. gegevens ten behoeve van monitoring of evaluatie als bedoeld in artikel 111 van verordening 508/2014;

  • e. Voor zover ten tijde van de aanvraag tot subsidieverlening bekend is dat de aanvrager een opdracht wil verlenen als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, een kopie van een opgevraagde offerte, waarmee de kosten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, onderbouwd worden;

  • f. voor zover ten tijde van de aanvraag tot subsidieverlening bekend is dat een aanvrager een opdracht wil verlenen als bedoeld in artikel 3.1.6, vierde lid, gegevens over de gevolgde procedure en de gunningsbeslissing, bedoeld in artikel 3.1.6, vijfde lid;

  • g. een beschrijving van de communicatieactiviteiten, bedoeld in Bijlage V, paragraaf 3.1, tweede lid, onderdeel e, van verordening 508/2014 die de subsidieontvanger of het samenwerkingsverband wil gaan ondernemen.

Artikel 3.1.4.a. Voorschotverlening en opdrachtgunning

Voor zover de subsidieontvanger voor de kosten waarvoor hij een voorschot als bedoeld in artikel 2.14 aanvraagt, een opdracht als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, heeft verleend, bevat de aanvraag tot voorschotverlening als bedoeld in artikel 2.14, kopieën van de opgevraagde offertes als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, en de relevante redenen voor een op basis van deze offertes genomen gunningsbeslissing.

Artikel 3.1.5. Indiening aanvraag tot subsidievaststelling

  • 1 Onverminderd artikel 2.20, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling:

    • a. gegevens ten behoeve van monitoring of evaluatie als bedoeld in artikel 111 van verordening 508/2014;

    • b. voor zover deze nog niet zijn aangeleverd bij de aanvraag tot voorschotverlening, bedoeld in artikel 3.1.4.a, kopieën van opgevraagde offertes als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, en de relevante redenen voor een op basis van deze offertes genomen gunningsbeslissing;

    • c. voor zover deze nog niet zijn aangeleverd bij de aanvraag tot subsidieverlening op grond van artikel 3.1.4, onderdeel f, gegevens over de gevolgde procedure en de gunningsbeslissing, bedoeld in artikel 3.1.6, vijfde lid;

    • d. gegevens die aantonen dat de communicatieactiviteiten, bedoeld in artikel 3.1.4, onderdeel g, zijn uitgevoerd.

  • 2 De aanvrager dient uiterlijk 31 oktober 2023 een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

Artikel 3.1.6. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger blijft gedurende ten minste vijf jaar na de datum van de laatste betaling voldoen aan de voorwaarden van artikel 10, eerste lid, van verordening 508/2014.

  • 2 Indien de subsidieontvanger subsidie aanwendt voor het verlenen van een opdracht waarbij de totale kosten bij één opdrachtnemer hoger zullen zijn dan € 25.000, vraagt hij voorafgaand aan de opdrachtverlening drie offertes op bij van elkaar onafhankelijke aanbieders. De subsidieontvanger gunt de opdracht aan de aanbieder met de economisch meest voordelige offerte.

  • 3 De minister kan op verzoek van de subsidieontvanger of de penvoerder ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het tweede lid. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4 Het tweede lid is niet van toepassing als de subsidieontvanger die subsidie wil aanwenden voor het verlenen van een opdracht een aanbestedende dienst is als bedoeld in artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2012 en de opdracht die hij wil verlenen op grond van de Aanbestedingswet 2012 moet worden aanbesteed.

  • 5 Indien het vierde lid van toepassing is, stelt de subsidieontvanger of de penvoerder de minister op de hoogte van de gevolgde procedure en de gunningsbeslissing, overeenkomstig artikel 2.130 van de Aanbestedingswet 2012.

  • 6 Het tweede lid is niet van toepassing indien de subsidie wordt aangewend voor het verlenen van een opdracht aan een wetenschappelijke organisatie.

  • 8 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat bij alle op het publiek gerichte voorlichtings- en publiciteitsmaatregelen duidelijk wordt gemaakt dat voor de desbetreffende concrete actie steun uit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij is verleend, overeenkomstig de vereisten uit verordening 763/2014.

  • 9 De subsidieontvanger verleent de Europese Audit Autoriteit, de Europese Commissie of de Europese Rekenkamer alle medewerking die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van hun taken.

Artikel 3.1.7. Instandhouding van investeringen

  • 1 Indien subsidie wordt verstrekt aan een eigenaar van een vissersvaartuig als bedoeld in artikel 25 van verordening 508/2014, wordt de beschikking tot subsidievaststelling onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd indien het vissersvaartuig binnen vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de laatste betaling naar buiten de Europese Unie wordt overgedragen.

  • 2 Indien subsidie wordt verstrekt voor een vaartuig dat uitsluitend in binnenwateren actief is als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel 15, van verordening 508/2014, wordt de beschikking tot subsidievaststelling, onverminderd het eerste lid en artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht, ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd, indien het vaartuig binnen vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de laatste betaling niet uitsluitend actief is in binnenwateren.

Artikel 3.1.8. Adviescommissie

  • 1 Er is een adviescommissie EFMZV die tot taak heeft de minister te adviseren over de afwijzingsgrond, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, onderdeel d, en de rangschikking van aanvragen tot subsidieverlening, indien de verdeling van een subsidieplafond overeenkomstig artikel 2.4, onderdeel b, wordt bepaald.

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste vijf en ten hoogste tien leden.

  • 3 De voorzitter en de leden worden voor een periode van drie jaar benoemd.

Artikel 3.1.9. Verrekening netto-inkomsten

  • 1 Voor zover van toepassing worden bij subsidieverlening de subsidiabele kosten overeenkomstig artikel 61 of artikel 65, achtste lid, van verordening 1303/2013 verminderd met de netto-inkomsten, bedoeld in de artikelen 61 of 65, achtste lid, van die verordening.

  • 2 Voor zover van toepassing worden, indien bij het verstrekken van een voorschot als bedoeld in artikel 2.14 of bij de subsidievaststelling blijkt dat de netto-inkomsten, bedoeld in artikel 65, achtste lid, van verordening 1303/2013, de eerder met de subsidiabele kosten verrekende netto-inkomsten te boven gaan, de subsidiabele kosten overeenkomstig artikel 65, achtste lid, van die verordening verminderd met het verschil tussen deze bedragen aan netto-inkomsten.

  • 3 In afwijking van artikel 1.7 worden, indien de netto-inkomsten, bedoeld in artikel 61 van verordening 1303/2013, niet vooraf objectief te bepalen zijn, de subsidiabele kosten na afloop van het project verminderd met de gerealiseerde netto-inkomsten overeenkomstig artikel 61, zesde lid, van die verordening.

Titel 3.2. Jonge vissers

[Vervallen per 01-07-2020]

Artikel 3.2.3. Indiening aanvraag tot subsidieverlening

[Vervallen per 01-07-2020]

Titel 3.3. Aanlandplichtinnovatieprojecten

[Vervallen per 01-09-2020]

Artikel 3.3.3. Betrokkenheid van een technische of wetenschappelijke organisatie

[Vervallen per 01-09-2020]

Artikel 3.3.4. Indiening aanvraag tot subsidieverlening

[Vervallen per 01-09-2020]

Artikel 3.3.7. Beschikkingen onder opschortende voorwaarde

[Vervallen per 01-09-2020]

Artikel 3.3.16. Indienen aanvraag tot subsidievaststelling

[Vervallen per 01-09-2020]

Titel 3.4. Rendementsverbeteringsprojecten

[Vervallen per 01-01-2021]

Artikel 3.4.3. Betrokkenheid van een technische of wetenschappelijke organisatie

[Vervallen per 01-01-2021]

Artikel 3.4.3a. Validatie door een wetenschappelijke organisatie

[Vervallen per 01-01-2021]

Artikel 3.4.4. Indiening aanvraag tot subsidieverlening

[Vervallen per 01-01-2021]

Artikel 3.4.13. Indienen aanvraag tot subsidievaststelling

[Vervallen per 01-01-2021]

Titel 3.5. Aquacultuurinnovatieprojecten

[Vervallen per 01-04-2021]

Artikel 3.5.3. Betrokkenheid van een technische of wetenschappelijke organisatie

[Vervallen per 01-04-2021]

Artikel 3.5.4. Indiening aanvraag tot subsidieverlening

[Vervallen per 01-04-2021]

Artikel 3.5.12. Indienen aanvraag tot subsidievaststelling

[Vervallen per 01-04-2021]

Titel 3.6. Afzetbevorderingsprojecten

[Vervallen per 01-10-2021]

Titel 3.7. Productie- en afzetprogramma's

[Vervallen per 29-08-2021]

Titel 3.8. Innovatieprojecten duurzame visserij

[Vervallen per 01-03-2022]

Artikel 3.8.3. Betrokkenheid van een wetenschappelijke of technische organisatie

[Vervallen per 01-03-2022]

Artikel 3.8.4. Validatie door een wetenschappelijke organisatie

[Vervallen per 01-03-2022]

Artikel 3.8.5. Indiening aanvraag tot subsidieverlening

[Vervallen per 01-03-2022]

Artikel 3.8.8. Beschikkingen onder opschortende voorwaarde

[Vervallen per 01-03-2022]

Artikel 3.8.17. Indienen aanvraag tot subsidievaststelling

[Vervallen per 01-03-2022]

Titel 3.9. Samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij

[Vervallen per 01-04-2022]

Artikel 3.9.3. Indiening aanvraag tot subsidieverlening

[Vervallen per 01-04-2022]

Titel 3.10. Investeringen voor toegevoegde waarde van visserijproducten

Artikel 3.10.1. Subsidiabele activiteiten

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een visserijonderneming voor investeringen die waarde toevoegen aan visserijproducten als bedoeld in artikel 42, aanhef en eerste lid, onderdeel a, van verordening 508/2014.

  • 2 Een investering betreft de aanschaf en het gebruiksklaar maken van:

    • a. een automatische conserveermachine voor langoustines;

    • b. een automatische kookketel voor garnalen;

    • c. een spoelsorteermachine die is uitgerust met een buitentrommel met ten minste 6 millimeter spijlwijdte;

    • d. een scholstripmachine;

    • e. een slurryijsmachine;

    • f. een buitentrommel met ten minste 6 millimeter spijlwijdte die bestemd is voor een spoelsorteermachine;

    • g. een koelinstallatie die gebruik maakt van het koudemiddel CO2 met een vermogen van ten minste 10 kW; of

    • h. een luchtzuiveraar die:

      • 1°. uitgerust is met een ventilator, ionisatietechniek en een filter of filters;

      • 2°. ten minste 800 m3 lucht zuivert per uur; en

      • 3°. met een efficiëntie van ten minste 75% bacteriën en schimmels uit de lucht filtert.

Artikel 3.10.2. Aantal aanvragen

Per visserijonderneming kan slechts één aanvraag worden ingediend.

Artikel 3.10.3. Indiening aanvraag tot subsidieverlening

  • 1 Onverminderd de artikelen 2.9 en 3.1.4 gaat de aanvraag tot subsidieverlening, voor zover van toepassing, vergezeld van bescheiden waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor een investering is bestemd, worden uitgevoerd met inachtneming van de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn.

Artikel 3.10.4. Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.10.5. Hoogte van de subsidie

In afwijking van artikel 1.3, bedraagt de subsidie voor visserijondernemingen die mkb zijn respectievelijk visserijondernemingen die geen mkb zijn:

Artikel 3.10.6. Realisatietermijn

  • 2 De betaling van de kosten voor een investering vindt plaats voor het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling.

Artikel 3.10.7. Afwijzingsgronden

Onverminderd de artikelen 2.11 en 3.1.3 beslist de minister afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening indien:

  • a. niet voldaan wordt aan de eisen van artikel 42, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van verordening 508/2014;

  • b. een investering bestemd is voor een vissersvaartuig:

    • 1°. dat niet volledig of gedeeltelijk eigendom is van de subsidieaanvrager;

    • 2°. dat niet onder Nederlandse vlag vaart;

    • 3°. waarvoor reeds hetzelfde type investering is gedaan; of

    • 4°. waarvoor reeds op grond van artikel 3.10.1 subsidie is verleend voor hetzelfde type investering; of

  • c. het aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor een investering is bestemd in strijd zijn met de toepasselijke wettelijke voorschriften.

Artikel 3.10.8. Indiening aanvraag tot subsidievaststelling

  • 1 Onverminderd de artikelen 2.20 en 3.1.5, eerste lid gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een afschrift van de factuur en het betalingsbewijs voor de investering.

Artikel 3.10.9. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 april 2023, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 3.11. Tijdelijk stopzetten van visserijactiviteiten als gevolg van COVID-19

[Vervallen per 31-12-2020]

Artikel 3.11.6. Indiening aanvraag tot subsidieverlening

[Vervallen per 31-12-2020]

Titel 3.12. Tijdelijke vermindering van productie of verkoop van aquacultuurdieren als gevolg van COVID-19

[Vervallen per 01-01-2021]

Hoofdstuk 4. Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling

Titel 4.1. Brede weersverzekering

Paragraaf 4.1.1. Algemene bepalingen

Artikel 4.1.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • betaalorgaan: betaalorgaan als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van verordening 1306/2013;

  • landbouwer: actieve landbouwer als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van verordening 1305/2013;

  • open teelten: open teelten van de sectoren akkerbouw, vollegrondsgroententeelt, bollenteelt, sierteelt, fruitteelt en boomkwekerij;

  • premie: premie, bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

  • schade-expert: deskundige die de gedragscode van expertiseorganisaties van het Verbond van Verzekeraars of een daarmee gelijk te stellen gedragscode in acht neemt;

  • verzekeraar: verzekeraar, bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

  • verzekering: verzekering als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

  • verordening 1306/2013: verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU L 347);

  • verordening 640/2014: verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (PbEU 2014, L 181);

  • verordening 809/2014: verordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (PbEU L 227/69);

  • verzekeringspolis: bewijs van verzekering tussen landbouwer en verzekeraar.

Paragraaf 4.1.2. Voorschriften inzake de landbouwer

Artikel 4.1.2. Subsidieaanvraag

  • 1 De minister verstrekt subsidie aan een landbouwer in de vorm van een financiële bijdrage voor de premie ten behoeve van een verzekering tegen de financiële gevolgen van ongunstige weersomstandigheden, die overeenkomstig artikel 4.1.11 is goedgekeurd.

  • 3 De landbouwer legt vóór 1 november van het jaar waarin hij de aanvraag, bedoeld in het tweede lid, indient de in artikel 4.1.8 genoemde gegevens over. De bewijsstukken worden schriftelijk overgelegd voor zover deze niet elektronisch overgelegd kunnen worden.

  • 4 De aanvrager is van de verplichting, bedoeld in het derde lid, vrijgesteld voor zover de bewijsstukken vóór het verstrijken van de in dat lid genoemde termijn door de verzekeraar worden verstrekt.

Artikel 4.1.3. Afwijzingsgronden

  • 1 Onverminderd artikel 1.2, wordt geen subsidie verstrekt voor zover de landbouwer van overheidswege een andere bijdrage ontvangt voor de premie, bedoeld in artikel 4.1.2, eerste lid.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt indien de landbouwer zijn teelt niet tegen alle ongunstige weersomstandigheden, genoemd in artikel 4.1.13, heeft verzekerd.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt ten behoeve van de premie die wordt betaald voor de verzekering van de open teelt op landbouwgrond die is gelegen buiten Nederland.

  • 4 Onverminderd artikel 13, eerste lid, tweede alinea, van verordening 640/2014 beslist de minister afwijzend op een aanvraag om subsidie, indien:

    • a. de aanvrager niet voldoet aan artikel 4.1.2, derde lid;

    • b. de aanvrager ofwel in het geval hij een volmacht heeft verleend als bedoeld in artikel 4.1.9, het deel van de verzekeringspremie dat overeenkomt met de gehele verzekeringspremie verminderd met de aangevraagde subsidie op grond van deze regeling, ofwel indien de aanvrager geen volmacht heeft verleend als bedoeld in artikel 4.1.9, de volledige verzekeringspremie, niet vóór 1 november van het jaar van de aanvraag heeft betaald, of

    • c. geen toestemming als bedoeld in artikel 4.1.8, onderdelen d en e, is gegeven.

Artikel 4.1.4. Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt 63,7% van de verzekeringspremie, exclusief belastingen.

  • 2 De subsidie betreft enkel de oppervlakte van de verzekerde percelen die via de verzamelaanvraag als zodanig zijn opgegeven.

Artikel 4.1.5. Verdeling subsidieplafond

Indien het subsidieplafond wordt overschreden, wordt het percentage, bedoeld in artikel 4.1.4, eerste lid, evenredig verlaagd.

Artikel 4.1.7. Beslistermijn aanvraag

De minister beslist op een aanvraag om subsidieverlening uiterlijk 15 mei van het jaar volgend op het jaar van de aanvraag.

Artikel 4.1.8. Verplichtingen aanvrager

De aanvrager verstrekt de volgende gegevens aan de minister:

  • a. het polisnummer van de verzekering;

  • b. een kopie van de verzekeringspolis;

  • c. een bewijs van betaling van het deel van de verzekeringspremie, bedoeld in artikelen 4.1.3, vierde lid, onderdeel b, en 4.1.18, vierde lid;

  • d. toestemming aan de minister om persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de controle op de naleving van deze regeling;

  • e. toestemming aan de minister om perceelsgegevens uit te wisselen met de verzekeraar ten behoeve van de controle op de naleving van deze regeling;

  • f. een verklaring dat hij zich bewust is van alle voorwaarden voor verkrijging van deze subsidie;

  • g. de naam van de verzekeraar met wie de verzekering is afgesloten, en

  • h. een verklaring dat hij zich niet meer dan één keer verzekert voor dezelfde schade.

Artikel 4.1.9. Betaling subsidie

  • 2 Bij gebreke van een volmacht als bedoeld in het eerste lid vindt betaling plaats door bijschrijving op een door de aanvrager opgegeven bankrekening.

Paragraaf 4.1.2. Voorschriften inzake de verzekeraar

Artikel 4.1.10. Aanvraag verzekeraar

  • 1 Een verzekeraar dient vóór 1 december, voorafgaand aan het jaar waarvoor de goedkeuring wordt gevraagd, een aanvraag in bij de minister voor goedkeuring van de voorwaarden van een verzekering.

  • 2 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van:

    • a. een onderbouwing van de premie;

    • b. een verklaring van de verzekeraar dat hij zijn administratie die betrekking heeft op de verzekeringsvoorwaarden, ten minste vier kalenderjaren na afloop van de verzekering ter beschikking houdt van de minister;

    • c. het standaardmodel van de verzekeringspolis, en

    • d. documenten waarin de verzekeraar ten genoegen van de minister aantoont dat de verzekeringsvoorwaarden voldoen aan het bepaalde in deze regeling.

  • 3 De minister beslist binnen een termijn van 22 weken op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4.1.11. Voorwaarden goedkeuring verzekering

  • 1 De minister verleent uitsluitend goedkeuring aan de verzekeringsvoorwaarden indien:

    • a. het financieel verlies van de landbouwer wordt gedekt:

      • 1°. dat meer is dan 20% van de gemiddelde jaarproductie in de laatste drie jaar of van de gemiddelde productie van drie van de laatste vijf jaar waarbij de hoogste en laagste productie van deze vijf jaar niet wordt meegerekend,

      • 2°. dat het gevolg is van een lagere opbrengst in kwantiteit of kwaliteit,

      • 3°. dat optreedt op een aaneengesloten stuk grond waarop één enkel gewas wordt geteeld, en

      • 4°. dat redelijkerwijs is toe te rekenen aan ongunstige weersomstandigheden als bedoeld in artikel 4.1.13;

    • b. alle open teelten verzekerd kunnen worden;

    • c. geen eisen worden gesteld aan de aard of hoeveelheid van de toekomstige productie door de verzekerde;

    • d. de voorwaarde wordt gesteld dat de schade wordt vastgesteld door een schade-expert;

    • e. de verzekeraar niet tot uitkering overgaat voor zover de landbouwer van overheidswege een tegemoetkoming in de schade ontvangt die ertoe leidt dat hij meer compensatie ontvangt dan hij schade heeft geleden;

    • f. slechts één keer tot uitkering wordt gekomen voor dezelfde gebeurtenis bij dezelfde teelt;

    • g. de verzekering wordt aangegaan voor een periode van twaalf maanden;

    • h. de verzekering geen dekking biedt voor:

      • 1°. genomen preventiemaatregelen, en

      • 2°. bereddingsmaatregelen die genomen zijn op grond van de verzekeringspolis of artikel 7:957 BW, maar waarbij geen verlies als bedoeld in onderdeel a is opgetreden;

    • i. de verzekeraar toestemming wordt verleend door de verzekerde om diens persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de controle op de naleving van deze regeling;

    • j. de verzekeraar verklaart dat hij niet meer dan een keer dezelfde schade van de landbouwer verzekert;

    • k. de verzekeraar verklaart dat hij alle ontvangen subsidiebedragen aanwendt om de premienota van de betreffende landbouwer overeenkomstig de voorwaarden van deze regeling te voldoen, en

    • l. de verzekeraar verklaart dat de minister in kennis wordt gesteld van eventuele aanpassingen in de administratie van de verzekeraar, voor zover deze aanpassingen negatieve gevolgen hebben voor de betrouwbaarheid van de daarin verwerkte gegevens.

  • 2 De minister verleent de goedkeuring voor een periode van een jaar, en kan aan de goedkeuring nadere voorschriften verbinden.

Artikel 4.1.12. Verlenging goedkeuring

  • 1 De goedkeuring, bedoeld in artikel 4.1.11, eerste lid, kan op verzoek van de verzekeraar steeds voor een periode van een jaar worden verlengd.

  • 2 De verzekeraar dient vóór 15 januari een verzoek tot verlenging van de goedkeuring in bij de minister en meldt daarbij de eventuele wijzigingen van de verzekeringsvoorwaarden.

  • 3 De minister beslist binnen 6 weken op het verzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Bij een verzoek tot verlenging verstrekt de verzekeraar het totaalbedrag aan schade-uitkeringen gedaan op het product brede weersverzekering van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor verzoek tot verlenging van de goedkeuring van de verzekeringsvoorwaarden wordt aangevraagd.

  • 5 Alvorens te besluiten op het verzoek tot verlenging beoordeelt de minister de redelijkheid van kosten als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onderdeel e, van verordening 809/2014 aan de hand van de met de schade-uitkeringsbedragen berekende loss ratio over de vijf voorafgaande jaren. Indien de minister na onderzoek concludeert dat niet meer van redelijke kosten kan worden gesproken moet de verzekeraar binnen een door de minister te bepalen termijn aangeven op welke wijze het meerjarig loss ratio getal in het nieuwe verzekeringsjaar weer boven de daartoe door de minister vastgestelde signaleringswaarde wordt gebracht. Indien niet afdoende gewaarborgd is dat het meerjarig loss ratio getal beneden de signaleringswaarde blijft, wordt de goedkeuring geweigerd.

Artikel 4.1.13. Ongunstige weersomstandigheden

  • 1 Onder ongunstige weersomstandigheden worden in elk geval begrepen:

    • a. weersomstandigheden die volgens een schade-expert of het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, en

    • b. elk van de volgende weersomstandigheden:

      • 1°. regenval;

      • 2°. droogte;

      • 3°. (nacht)vorst;

      • 4°. sneeuw;

      • 5°. ijzel;

      • 6°. storm;

      • 7°. hagel, of

      • 8°. brand door blikseminslag.

  • 2 De weersomstandigheden, bedoeld in het eerste lid, worden geacht vooraf te zijn erkend door de minister als bedoeld in artikel 37, tweede lid, van verordening 1305/2013. De minister kan in aanvulling daarop, na overleg met de brancheorganisatie van verzekeraars, ook andere ongunstige weersomstandigheden erkennen.

Artikel 4.1.14. Bijzondere voorwaarden

  • 1 In afwijking van artikel 4.1.11, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, mag een verzekering ook tot uitkering komen bij een financieel verlies van 20% of minder, mits de verzekeraar ten genoegen van de minister onderscheidt welk deel van de premie betrekking heeft op vergoeding van het financieel verlies van de landbouwer van 20% of minder. In dat geval heeft de steun slechts betrekking op het gedeelte van de premie dat ziet op verzekeringsvoorwaarden die in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze regeling.

  • 2 Het onderscheid, bedoeld in het eerste lid, moet helder zijn omschreven in de verzekeringsvoorwaarden.

  • 3 In afwijking van artikel 4.1.11, eerste lid, onderdeel g, mag een verzekering voor langer dan twaalf maanden worden aangegaan, mits de premie jaarlijks wordt betaald en de jaarlijkse premie betrekking heeft op de productie van een periode van twaalf maanden.

  • 4 De minister publiceert een lijst van de goedgekeurde verzekeringen op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Artikel 4.1.15. Rekenmodel

  • 2 Het rekenmodel wordt tezamen met de verzekeringsvoorwaarden goedgekeurd door de minister.

  • 3 De minister keurt het rekenmodel uitsluitend goed indien de verzekeraar aantoont dat de uitkomsten van het rekenmodel vergelijkbaar zijn met een schadebeoordeling door een schade-expert. Het rekenmodel bevat daartoe tenminste de noodzakelijke gegevens om de schade vast te kunnen stellen aan de hand van bedrijfsspecifieke gegevens van het landbouwbedrijf zoals het gewas en de grondsoort op perceelsniveau en de feitelijke weersomstandigheid die de schade veroorzaakt.

  • 4 De verzekeraar onderzoekt elk gebruik van het rekenmodel met behulp van een steekproef. De resultaten worden ter beschikking gehouden van de minister.

Paragraaf 4.1.3. Controles en sancties

Artikel 4.1.16. Onregelmatigheden

De minister geeft in voorkomende gevallen uitvoering aan artikel 54, eerste en derde lid, en artikel 56 van verordening 1306/2013.

Artikel 4.1.17. Administratieve controles en controles ter plaatse

De minister verricht de controles, bedoeld in artikel 59 van verordening 1306/2013.

Artikel 4.1.18. Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen

  • 1 De minister besluit tot het niet betalen dan wel de gehele of gedeeltelijke intrekking van de subsidie overeenkomstig artikel 63, eerste lid, van verordening 1306/2013.

  • 3 De minister geeft bij de uitvoering van de bevoegdheden, genoemd in het eerste en tweede lid, toepassing aan artikel 63 van verordening 809/2014.

  • 4 Indien de verstrekte subsidie lager is dan de aangevraagde subsidie als gevolg van een bij besluit van de minister vastgestelde verlaging van de subsidie, dient de landbouwer de met dit verschil overeenkomende premie te voldoen vóór 1 juli volgend op het jaar van de aanvraag aan de verzekeraar.

  • 5 Indien de landbouwer niet of niet geheel het in het vierde lid bedoelde bedrag tijdig heeft betaald, wordt de subsidie evenredig percentueel verlaagd met het verschil tussen het bedrag dat tijdig is betaald en het bedrag dat had moeten zijn betaald.

Titel 4.2. Kwaliteitsregeling voor de kalfsvleessector

[Vervallen per 01-03-2022]

Paragraaf 4.2.3. Voorschriften inzake de subsidieregeling

[Vervallen per 01-03-2022]

Artikel 4.2.7. Subsidieaanvraag en openstellingsperiode

[Vervallen per 01-03-2022]

Titel 4.3. Welzijnsvriendelijke stalvloeren voor vleeskalveren

[Vervallen per 01-10-2022]

Paragraaf 4.3.2. Voorschriften inzake de vleeskalverenhouder

[Vervallen per 01-10-2022]

Titel 4.4. Ammoniakreductie in stallen voor vleeskalveren

Paragraaf 4.4.1. Algemene bepalingen

Artikel 4.4.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • ammoniak reducerende eenheid: één of meer systemen die voldoen aan de voorwaarden van bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij;

  • vleeskalverenhouder: een eigenaar van een of meerdere stallen waarin bedrijfsmatig vleeskalveren worden gehouden.

Paragraaf 4.4.2. Voorschriften inzake de landbouwer

Artikel 4.4.2. Subsidieaanvraag en hoogte subsidie

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de aanschaf en installatie van een ammoniak reducerende eenheid door een vleeskalverenhouder.

  • 2 Onverminderd artikel 2.9 bevat een aanvraag voor subsidieverlening in ieder geval:

    • a. een offerte voor een ammoniak reducerende eenheid, en

    • b. een plattegrond met stalindeling van het bedrijf van de vleeskalverenhouder waaruit het aantal kalverplaatsen blijkt.

  • 3 De subsidie bedraagt 40 procent van de aanschaf- en installatiekosten, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 De subsidie bedraagt ten hoogste € 100.000 per vleeskalverenhouder.

Artikel 4.4.3. Absolute afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 1.2, wordt geen subsidie verstrekt voor zover de vleeskalverenhouder van overheidswege een andere bijdrage ontvangt voor de aanschaf- en installatiekosten, bedoeld in artikel 4.4.2, eerste lid.

Artikel 4.4.4. Subsidieplafond en verdeling

  • 1 Het subsidieplafond voor deze module bedraagt € 7.500.000.

  • 2 De minister verdeelt per openstelling het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen als bedoeld in de artikelen 2.4, onderdeel b, en 2.6.

Artikel 4.4.5. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister rangschikt een aanvraag voor subsidie, waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate de vleeskalverenhouder meer stalplaatsen heeft, een hoger percentage van ammoniakreductie wordt bereikt en in een groter deel van het bedrijf deze ammoniakreductie wordt bereikt. Voor de rangschikking worden de volgende criteria toegepast:

    • a. aantal stalplaatsen, waaraan de volgende scores worden toegekend met een wegingsfactor 1:

      • 1°. minder dan 400 stalplaatsen: 1 punt;

      • 2°. tussen de 400 en 600 stalplaatsen: 2 punten, en

      • 3°. meer dan 600 stalplaatsen: 3 punten.

    • b. het gemiddelde percentage ammoniakreductie dat wordt bereikt bij gebruik van al dan niet meerdere systemen op het bedrijf, waaraan de volgende scores worden toegekend met een wegingsfactor 2:

      • 1°. een reductiepercentage van minder dan 50 procent: 1 punt;

      • 2°. een reductiepercentage tussen de 50 tot en met 70 procent: 2 punten, en

      • 3°. een reductiepercentage van meer 70 procent: 3 punten.

    • c. voor welk deel van het bedrijf, uitgedrukt in een percentage, reducerende maatregelen worden getroffen, waaraan de volgende scores worden toegekend met een wegingsfactor 1:

      • 1°. het percentage bedraagt minder dan 30 procent: 1 punt;

      • 2°. het percentage bedraagt tussen de 30 tot en met 60 procent: 2 punten, en

      • 3°. het percentage bedraagt meer dan 60 procent: 3 punten.

  • 2 Het aantal punten dat wordt behaald, betreft de score onder a, b en c van het eerste lid vermeerderd met de wegingsfactor. Het maximum aantal punten is 12.

  • 3 Indien een aanvraag minder dan 4 punten behaalt, wordt de aanvraag afgewezen.

  • 4 Aanvragen worden op volgorde van rangschikking toegewezen.

Artikel 4.4.6. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.5 en in afwijking van artikel 1.3 komen de volgende kosten niet in aanmerking voor subsidie:

  • a. tweedehands systemen;

  • b. bijdragen in natura;

  • c. afschrijvingskosten, en

  • d. loonkosten.

Artikel 4.4.7. Realisatietermijn

  • 1 De aanschaf van een ammoniak reducerende eenheid vindt plaats na de datum van indiening van de aanvraag tot subsidieverlening, bedoeld in artikel 2.9, en binnen drie jaar na de datum van subsidieverlening.

  • 2 De betaling, levering en installatie van de ammoniak reducerende eenheid vinden plaats binnen drie jaar na de datum van subsidieverlening en voor het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling, bedoeld in artikel 2.20.

Artikel 4.4.8. Indienen aanvraag subsidievaststelling

Onverminderd artikel 2.20 bevat de aanvraag tot subsidievaststelling in ieder geval een gespecificeerde factuur en een afschrift van het betalingsbewijs van de ammoniak reducerende eenheid.

Paragraaf 4.4.3. Controles en sancties

Artikel 4.4.10. Vervaldatum

Deze titel vervalt met ingang van 1 oktober 2023, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 4.5. Pilots toekomstbestendige landbouw nieuw GLB

Artikel 4.5.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • gecertificeerd agrarisch collectief: vereniging met volledige rechtsbevoegdheid bestaande uit landbouwers en andere grondgebruikers van landbouwgrond, die beschikt over een geldig certificaat collectief agrarisch natuurbeheer, verleend door gedeputeerde staten van de provincie op wiens grondgebied haar werkgebied is gelegen;

  • veenweidegebied: veengrond als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel n, van de Meststoffenwet in de provincies Fryslan, Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en in provincie Groningen in de gemeenten Groningen, Midden-Groningen en Westerkwartier en in provincie Overijssel in de gemeenten Kampen, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle;

  • verordening 1306/2013: verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

  • zand- en lössgrond: zand- en lössgrond als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel o, van de Meststoffenwet.

Artikel 4.5.2. Subsidieaanvraag

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor het uitvoeren van een project dat bestaat uit:

    • a. het formuleren van een plan voor het bereiken van toekomstbestendige landbouw overeenkomstig de in artikel 4.5.9, eerste lid, gestelde voorschriften;

    • b. de uitvoering van proefprojecten ter uitvoering van het plan;

    • c. monitoring van en gegevensverzameling over de uitvoering en opbrengsten van de proefprojecten.

  • 2 Het proefproject bestaat uit het uitproberen van nieuwe maatregelen, en het onderzoeken van de effecten van die maatregelen:

    • a. gericht op het nieuwe GLB, waarbij in regionaal of sectoraal verband ten minste een agrarisch collectief betrokken is en waarbij het project bijdraagt aan:

      • 1°. het streven dat de GLB-steun eenvoudiger wordt en prestaties levert;

      • 2°. het vergroten van draagvlak in het gebied of de sector waar het project op is gericht; of

      • 3°. het uitproberen van nieuwe samenwerkingsvormen tussen de partijen die betrokken zijn bij de uitvoering van het project.

    • b. gericht op reductie van CO2-emissie in veenweidegebieden; of

    • c. gericht op het nieuwe GLB en het sluiten van kringlopen, in het bijzonder maatregelen waarbij het project bijdraagt aan:

      • 1°. meer duurzaam beheer van de landbouwbodems en koolstofvastlegging in de landbouwbodems;

      • 2°. geen of minder intensieve vruchtwisseling per perceel (inclusief mengteelt, opvolging van uitspoelingsgevoelige gewassen door diepwortelende of niet-uitspoelingsgevoelige gewassen en strokenteelt), bij voorkeur plaatsvindend op zand- of lössgrond;

      • 3°. grondwaterbeschermingsgebieden waar vergoedingen gelden voor gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde vereisten voortvloeiend uit de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water;

      • 4°. het sluiten van kringlopen in samenwerkingsverbanden tussen veehouder en akkerbouwer op niveau van percelen, bedrijven en regio’s binnen en buiten deze samenwerking; of

      • 5°. het uitproberen van nieuwe beloningsvormen door samenwerking tussen overheden, marktpartijen of maatschappelijke groepering.

  • 3 Onverminderd artikel 2.9, vierde lid, bevat het projectplan een omschrijving van:

    • a. de beoogde producten en activiteiten, bedoeld in bijlage 4, onderdeel A, kolom 1, overeenkomstig de in kolom 2 opgenomen beschrijving;

    • b. de mogelijke risico’s en randvoorwaarden;

    • c. de mogelijke negatieve omgevingseffecten.

Artikel 4.5.3. Begunstigden

  • 1 De subsidie wordt verleend aan:

    • a. een gecertificeerd agrarisch collectief;

    • b. een samenwerkingsverband van twee of meer gecertificeerde agrarische collectieven;

    • c. een samenwerkingsverband dat bestaat uit een of meer gecertificeerde agrarische collectieven samen met landbouwers, producentengroeperingen, andere MKB-bedrijven, coöperaties of brancheorganisaties; of

    • d. een samenwerkingsverband dat bestaat uit tenminste één landbouwer samen met andere landbouwers, producentengroeperingen, coöperaties, andere MKB-bedrijven of brancheorganisaties.

  • 2 Samenwerkingsverbanden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, komen slechts voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. een deelnemende natuurlijke persoon geen eigenaar is van of zeggenschap heeft over een deelnemende rechtspersoon; en

    • b. een deelnemende rechtspersoon niet dezelfde eigenaar heeft als een andere deelnemende rechtspersoon.

  • 3 Indien de subsidie wordt aangevraagd door een samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is een gecertificeerd agrarisch collectief dat deelneemt aan het samenwerkingsverband penvoerder.

  • 4 In afwijking van het eerste lid wordt subsidie voor een project dat bijdraagt aan de doelstellingen als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel a, alleen verleend aan een begunstigde als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c.

Artikel 4.5.4. Hoogte subsidie

De hoogte van de subsidie bedraagt de optelsom van de per product of activiteit, bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, onderdeel a, overeenkomstig bijlage 4, onderdeel A, kolom 3, bepaalde respectievelijk berekende bedragen, vermeerderd met additionele kosten als bedoeld in bijlage 4, onderdeel A, kolom 4.

Artikel 4.5.5. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 4.5.6. Realisatietermijn

Het project is uiterlijk afgerond op 31 december 2024.

Artikel 4.5.7. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 2.11 beslist de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening indien:

Artikel 4.5.8. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister kent aan een aanvraag, op basis van het bijbehorende projectplan, een hoger aantal punten toe naarmate naar verwachting:

    • a. de mate van effectiviteit hoger is;

    • b. de haalbaarheid hoger is;

    • c. de mate van efficiëntie van uitvoering hoger is; en

    • d. de mate van innovativiteit hoger is.

  • 2 Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste 5.

  • 3 Voor de rangschikking van een aanvraag met een project dat bijdraagt aan de doelstellingen als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdelen a en c, wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, vermenigvuldigd met onderscheidenlijk 4, 3, 2 en 1.

  • 4 Voor de rangschikking van een aanvraag met een project dat bijdraagt aan de doelstelling als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel b, wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, vermenigvuldigd met onderscheidenlijk 2, 1, 1 en 4.

  • 5 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 6 Indien aan twee of meer aanvragen met een project dat bijdraagt aan de doelstellingen als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdelen a en c, in totaal een gelijk aantal punten is toegekend, rangschikt de minister een aanvraag hoger naarmate meer punten zijn toegekend aan respectievelijk onderdeel a, b, c en d, van het eerste lid.

  • 7 Indien aan twee of meer aanvragen met een project dat bijdraagt aan de doelstellingen als bedoeld in artikel 4.5.2, tweede lid, onderdeel b, in totaal een gelijk aantal punten is toegekend, rangschikt de minister een aanvraag hoger naarmate meer punten zijn toegekend aan respectievelijk onderdeel d, a, b en c, van het eerste lid.

Artikel 4.5.9. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger neemt in het plan op:

    • a. een uitwerking op het niveau van het gebied of de sector van doelen op het gebied van:

      • 1°. matiging van en aanpassing aan klimaatverandering en duurzame energie;

      • 2°. duurzame ontwikkeling en efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht; of

      • 3°. de bescherming van de biodiversiteit, het versterken van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitats en landschappen;

    • b. een beschrijving van de huidige situatie in het gebied of de sector in het licht van de doelen, bedoeld in onderdeel a;

    • c. een beschrijving van maatregelen op of aanpalend aan landbouwgrond die op effectieve en efficiënte wijze kunnen bijdragen aan het behalen van de doelen, bedoeld in onderdeel a;

    • d. een beschrijving van maatregelen die op effectieve en efficiënte wijze kunnen bijdragen aan het behalen van een van de doelen, bedoeld in 4.5.2, tweede lid;

    • e. de verwachte uitkomsten van de maatregelen, bedoeld in onderdelen c en d;

    • f. een beschrijving van de rol en de taken van de bij de uitvoering van het plan betrokken partijen;

    • g. een kaart waarop is aangegeven waar de maatregelen, bedoeld in onderdeel c, uitgevoerd kunnen worden;

    • h. (een inschatting van) de (neven)effecten op andere actoren binnen of buiten het projectgebied of sector; en

    • i. de startdatum van proefprojecten.

  • 2 De subsidieontvanger spant zich in om samen te werken met andere ontvangers van de subsidie met het oog op het uitwisselen van ervaringen, het ontwikkelen van ideeën en het opstellen van gezamenlijke rapportages.

  • 3 De subsidieontvanger maakt de resultaten van de activiteit openbaar via het EIP-netwerk, bedoeld in artikel 53 van verordening 1305/2013, en andere geëigende netwerken.

  • 4 De subsidieontvanger start de uitvoering van de activiteit uiterlijk twee maanden na de dagtekening van de subsidieverlening.

  • 5 De subsidieontvanger, bedoeld in artikel 4.5.3, eerste lid, onderdeel a, of de penvoerder van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4.5.3, eerste lid, onderdelen b, c en d, dient in voorkomend geval uiterlijk 31 december 2022 een tussenrapportage in bij de minister. Deze tussenrapportage bevat een overzicht van de uitgevoerde activiteiten en de behaalde deelresultaten.

  • 6 De activiteiten ter uitvoering van proefprojecten voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a. uitvoering vindt plaats op landbouwgrond of in, aan of op landschapselementen, of watergangen direct grenzend aan landbouwgrond, waarbij sprake mag zijn van een scheiding van die landbouwgrond door een kavelpad of watergang;

    • b. de subsidieontvanger doet uiterlijk twee weken voor aanvang van de activiteit een opgave van deze activiteit op perceelsniveau in het daartoe door de minister beschikbaar gestelde systeem;

    • c. de subsidieontvanger meldt een wijziging van een activiteit op perceelsniveau uiterlijk één week voorafgaand aan het ingaan van de wijziging aan de minister door de wijziging op perceelsniveau door te voeren via het systeem, bedoeld in onderdeel b.

  • 7 De subsidieontvanger verleent gedurende ten hoogste vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de effecten van de door hem uitgevoerde activiteiten, bedoeld in artikel 4.5.2, derde lid, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.

Artikel 4.5.10. Voorschotverlening

  • 1 De minister verleent ten hoogste vier maal per jaar voorschotten.

  • 2 De subsidieontvanger, bedoeld in artikel 4.5.3, eerste lid, onderdeel a, of de penvoerder van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4.5.3, eerste lid, onderdelen b, c en d, dient een aanvraag voor een voorschot in na afloop van de uitvoering van een product of activiteit, bedoeld in bijlage 4, onderdeel A, kolom 1, ter hoogte van het overeenkomstig bijlage 4, onderdeel A, kolom 3, voor dat product of die activiteit bepaalde respectievelijk berekende bedrag, vermeerderd met additionele kosten als bedoeld in bijlage 4, onderdeel A, kolom 4.

  • 3 Onverminderd artikel 2.14, eerste lid, bedraagt het voorschot dat wordt verleend aan een subsidieontvanger als bedoeld in artikel 4.5.3, eerste lid, onderdeel a, ten minste € 50.000, en bedraagt de som van de voorschotten die naar aanleiding van een aanvraag worden verleend aan de deelnemers van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4.5.3, eerste lid, onderdelen b, c, en d, ten minste € 50.000.

Artikel 4.5.11. Onregelmatigheden, administratieve controles en controles ter plaatse

  • 1 De minister geeft in voorkomende gevallen uitvoering aan artikel 54, eerste en derde lid, en artikel 56 van verordening 1306/2013.

Artikel 4.5.12. Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen

  • 1 De minister besluit tot het niet betalen dan wel de gehele of gedeeltelijke intrekking van de subsidie overeenkomstig artikel 63, eerste lid, van verordening 1306/2013.

  • 3 De minister geeft bij de uitvoering van de bevoegdheden, genoemd in het eerste en tweede lid, toepassing aan artikel 63 van verordening 809/2014.

Artikel 4.5.13. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 4 vervallen met ingang van 31 december 2024, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 4.6. Niet-productieve investeringen agrarisch natuurbeheer leefgebieden weidevogels en akkervogels

[Vervallen per 31-12-2021]

Titel 4.7. Investeringsregeling POP3+ 2022

Artikel 4.7.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • investering: investering zoals opgenomen in bijlage 5 en in één van de onder artikel 4.7.2, eerste lid, opgenomen categorieën, waarbij producten die onmiskenbaar met elkaar verbonden zijn worden beschouwd als één investering;

  • landbouwbedrijf: alle eenheden op het grondgebied van Nederland die voor landbouwactiviteiten worden gebruikt en door een landbouwer worden beheerd;

  • landbouwer: actieve landbouwer als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van verordening 1305/2013;

  • verordening 1306/2013: verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU 2013, L 347).

Artikel 4.7.2. Subsidieaanvraag

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor een investering, opgenomen in bijlage 5 bij deze regeling, in een van de volgende categorieën:

    • a. Precisielandbouw en Smart Farming;

    • b. Digitalisering;

    • c. Water, droogte, verzilting;

    • d. Duurzame bedrijfsvoering; en

    • e. Natuurinclusieve landbouw en kringlooplandbouw.

  • 2 Per landbouwbedrijf kan een aanvraag voor maximaal twee verschillende investeringen worden gedaan.

  • 3 Onverminderd artikel 2.9 bevat een aanvraag tot subsidieverlening in ieder geval:

    • a. het KVK-nummer van het landbouwbedrijf;

    • b. een offerte voor de investering of investeringen, bedoeld in bijlage 5; en

    • c. de voor de investering of investeringen benodigde bewijsstukken, opgenomen in bijlage 5.

Artikel 4.7.3. Begunstigden

  • 1 De subsidie wordt verstrekt aan landbouwers.

Artikel 4.7.4. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten.

  • 2 De hoogte van de subsidie bedraagt voor de in artikel 4.7.2, eerste lid, genoemde investeringen minimaal € 20.000 en maximaal € 150.000.

Artikel 4.7.5. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.5 en in afwijking van artikel 1.3 komen de volgende kosten niet in aanmerking voor subsidie:

  • a. tweedehands systemen;

  • b. bijdragen in natura;

  • c. afschrijvingskosten; en

  • d. loonkosten.

Artikel 4.7.6. Verdeling subsidieplafond

  • 2 Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor investeringen in één van de categorieën als bedoeld in artikel 4.7.2, eerste lid, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende bedrag aan het subsidieplafond voor investeringen in een of meer van de overige categorieën als bedoeld in artikel 4.7.2, eerste lid, toegevoegd.

Artikel 4.7.7. Realisatietermijn

De betaling, levering en installatie van de investering vinden plaats binnen anderhalf jaar na de datum van subsidieverlening en voor het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling, bedoeld in artikel 4.7.10, tweede lid.

Artikel 4.7.8. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 2.11 beslist de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening indien:

  • a. er sprake is van een onvolledige aanvraag;

  • b. de aanvraag na afloop van de openstelling is ingediend;

  • c. voor het moment van subsidieaanvraag door de begunstigde reeds verplichtingen zijn aangegaan ten aanzien van de investeringen waarvoor subsidie is aangevraagd.

Artikel 4.7.9. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister kent aan een aanvraag een aantal punten toe op basis van de in bijlage 5 opgenomen lijst van investeringen.

  • 2 Bij een aanvraag bestaande uit twee investeringen binnen één van de categorieën zoals opgenomen in artikel 4.7.2, eerste lid, wordt voor de rangschikking het aan de investeringen toegekende aantal punten zoals opgenomen in bijlage 5, opgeteld en vervolgens door twee gedeeld.

  • 3 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate gemiddeld meer punten aan de aanvraag zijn toegekend.

Artikel 4.7.10. Aanvraag subsidievaststelling

  • 1 Onverminderd artikel 2.20 bevat de aanvraag tot subsidievaststelling:

    • a. een gespecificeerde factuur en een afschrift van het betalingsbewijs voor de investering;

    • b. de opdrachtbevestiging;

    • c. een onderbouwing waaruit blijkt dat de investering voldoet aan de voorwaarden van bijlage 5; en

    • d. de voor de investering of investeringen benodigde bewijsstukken, opgenomen in bijlage 5.

  • 2 In afwijking van artikel 2.20 wordt de aanvraag tot subsidievaststelling uiterlijk op 31 december 2024 ingediend.

Artikel 4.7.11. Onregelmatigheden, administratieve controles en controles ter plaatse

  • 1 De minister geeft in voorkomende gevallen uitvoering aan artikel 54, eerste en derde lid, en artikel 56 van verordening 1306/2013.

Artikel 4.7.12. Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen

  • 1 De minister besluit tot het niet betalen dan wel de gehele of gedeeltelijke intrekking van de subsidie overeenkomstig artikel 63, eerste lid, van verordening 1306/2013.

  • 3 De minister geeft bij de uitvoering van de bevoegdheden, genoemd in het eerste en tweede lid, toepassing aan artikel 63 van verordening 809/2014.

Artikel 4.7.13. Vervaltermijn

Deze titel en bijlage 5 vervallen met ingang van 31 december 2025, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 4.8. Samenwerken aan groen-economisch herstel

Artikel 4.8.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • duurzame toegevoegde waardeketen: duurzame keten van activiteiten waarbij waarde aan de producten wordt toegevoegd op het moment dat deze een volgende activiteit in een keten passeren en waarbij de keten als geheel het product toegevoegde waarde geeft;

  • EIP: een Europees Partnerschap voor innovatie, voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw als bedoeld in artikel 53 van verordening 1305/2013;

  • ketenpartner: instelling of dienstverlener waarmee de eigen activiteiten worden afgestemd omdat deze een rol speelt in het gezamenlijk te doorlopen traject;

  • KPI: kritieke prestatie-indicator;

  • landbouwer: actieve landbouwer als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van verordening 1305/2013;

  • landbouwproducten: voortbrengselen van bodem, veeteelt en visserij alsmede de producten in eerste graad van bewerking welke met de genoemde voortbrengselen rechtstreeks verband houden, zoals vermeld in artikel 38 en bijlage II van het Verdrag van de werking van de Europese Unie (VWEU);

  • operationele groepen: samenwerkingsverbanden die deel uit maken van een EIP, de groep bestaat uit minimaal twee actoren, waarvan minimaal één landbouwer deel uitmaakt of een organisatie die landbouwers vertegenwoordigt en de groep is gericht op het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties;

  • niet-productieve investering: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming en die bijdraagt aan agro-milieu en klimaatdoelstellingen, zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder d, van verordening 1305/2013;

  • productieve investering: investering in vaste of immateriële activa die worden aangewend voor de productie van goederen en diensten en die leidt tot een stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming;

  • verdienmodel: manier waarop geld verdiend kan worden met een bepaalde activiteit;

  • verordening 1306/2013: verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

  • voorbereidingskosten: kosten van handelingen ter voorbereiding van de subsidiabele activiteit(en) waar subsidie voor wordt aangevraagd, waaronder het maken van het projectplan.

Artikel 4.8.2. Subsidieaanvraag

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor een project gericht op toekomstbestendige landbouw, waarvan het projectplan voldoet aan de in het vijfde lid gestelde vereisten.

  • 2 Het project bestaat uit:

    • a. het uitwerken van een projectplan voor het bereiken van toekomstbestendige landbouw overeenkomstig de in artikel 4.8.11, eerste lid, gestelde voorschriften; en

    • b. de uitvoering van het project ter uitvoering van het plan.

  • 3 Het project bestaat uit het ontwikkelen van nieuwe, opschaalbare initiatieven die bijdragen aan economisch herstel en aan de transitie naar een duurzame, toekomstbestendige landbouw:

    • a. gericht op het ontwikkelen van een duurzame toegevoegde waardeketen gericht op landbouwproducten tot een marktrijp concept dat ziet op de handel en afzet van landbouwproducten;

    • b. gericht op het ondersteunen van de innovatieve digitalisering van:

      • 1°. data-gedreven KPI’s als hulpmiddel ten behoeve van de handel en afzet van landbouwproducten met in achtneming van de principes van kringlooplandbouw;

      • 2°. natuurinclusieve en diverse teeltsystemen die bijdragen aan nieuwe verdienmodellen.

    • c. gericht op gebiedsgerichte pilots waarin het gaat om de ontwikkeling van:

      • 1°. regionale verdienmodellen gericht op de afzet van landbouwproducten die bijdragen aan klimaatmitigatie, een verbetering van bodembeheer, biodiversiteit en kringlooplandbouw;

      • 2°. koolstofvastlegging in de bodem als verdienmodel voor koolstoflandbouw, het verminderen van de bodemverdichting, en maatregelen die inspelen op klimaatverandering.

    • d. gericht op sectorale initiatieven binnen de landbouw voor het ontwikkelen van duurzame verdienmodellen ter versterking van de regierol van de primaire sector bij het verduurzamen van het voedselsysteem; of

    • e. gericht op het ondersteunen van samenwerkingsverbanden bij de toepassing van maatregelen ter beperking van de ammoniakemissie.

  • 4 Onverminderd artikel 2.9 bevat de aanvraag de keuze voor de rekenmethode die wordt gebruikt voor de berekening van de subsidiabele kosten, zoals opgenomen in artikel 4.8.5, derde lid.

  • 5 Onverminderd artikel 2.9, vierde lid, wordt het projectplan ingediend met gebruikmaking van een format, dat door de minister beschikbaar wordt gesteld en bevat het projectplan een beschrijving van:

    • a. de te verwachten resultaten en de bijdrage aan de doelstelling van de subsidiemodule;

    • b. de beoogde activiteiten voor de kennisverspreiding van de resultaten met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken;

    • c. de mogelijke risico’s en randvoorwaarden; en

    • d. de mogelijke negatieve omgevingseffecten.

Artikel 4.8.3. Begunstigden

  • 1 De subsidie wordt voor een project dat bijdraagt aan de doelstellingen, bedoeld in artikel 4.8.2, derde lid, onderdeel a, alleen verleend aan een samenwerkingsverband, wanneer in het samenwerkingsverband minimaal drie partijen betrokken zijn, waaronder minimaal één landbouwer en één ketenpartner.

  • 2 De subsidie wordt voor een project dat bijdraagt aan de doelstellingen, bedoeld in artikel 4.8.2, derde lid, onderdelen b en c, alleen verleend aan een samenwerkingsverband dat bestaat uit tenminste één landbouwer samen met andere landbouwers, producentengroeperingen, coöperaties, andere MKB-bedrijven of brancheorganisaties.

  • 3 De subsidie wordt voor een project dat bijdraagt aan de doelstellingen, bedoeld in artikel 4.8.2, derde lid, onderdeel d, alleen verleend aan een samenwerkingsverband, wanneer het samenwerkingsverband bestaat uit sector-vertegenwoordigende rechtspersonen of andere samenwerkingsverbanden bestaande uit samenwerkende agrariërs.

  • 4 De subsidie wordt voor een project dat bijdraagt aan de doelstellingen, bedoeld in artikel 4.8.2, derde lid, onderdeel e, alleen verleend aan een samenwerkingsverband, wanneer het samenwerkingsverband bestaat uit minimaal twintig landbouwers en minimaal één coördinator.

Artikel 4.8.4. Hoogte subsidie

  • 1 De hoogte van de subsidie bedraagt de optelsom van de subsidie per subsidiabale activiteit, gebaseerd op de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 4.8.5.

Artikel 4.8.5. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen uitsluitend de kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdelen a, b en d in aanmerking, voor zover deze zien op:

    • a. de oprichting van een projectmatig samenwerkingsverband en het gezamenlijk formuleren van een projectplan, de volgende kosten:

      • 1°. kosten voor het werven van de deelnemers;

      • 2°. kosten voor het netwerken om het project goed te definiëren;

      • 3°. kosten voor het opstellen van een projectplan en de samenwerkingsovereenkomst;

      • 4°. kosten voor projectmanagement en projectadministratie.

    • b. de uitvoering van een project, de volgende kosten:

      • 1°. coördinatiekosten van het samenwerkingsverband;

      • 2°. kosten voor het verspreiden van resultaten van het project;

      • 3°. operationele kosten direct verbonden aan de uitvoering van het project;

      • 4°. kosten voor projectmanagement en projectadministratie.

    • c. het geval dat voor de uitvoering van een project een fysieke investering wordt gedaan, de volgende kosten:

      • 1°. kosten voor bouw of verbetering van onroerende zaken;

      • 2°. kosten voor verwerving of leasing van onroerende zaken:

      • 3°. kosten voor aankoop van grond;

      • 4°. kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa.

  • 2 De kosten, bedoeld in het eerste lid, onder a, komen slechts voor subsidie in aanmerking indien deze kosten zijn gemaakt na 7 juli 2021.

  • 3 In afwijking van de artikelen 1.3, 1.4 en 1.4a worden de subsidiabele kosten berekend met gebruikmaking van één van onderstaande rekenmethodes en door:

    • a. het totaal aan kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onder b en d, voor zover de kosten geen verband houden met de uitvoering van overheidsopdrachten voor werken met een waarde boven het drempelbedrag, genoemd in artikel 4, onderdeel a, van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PbEU 2014, L 94), te vermenigvuldigen met 20% voor de berekening van de directe loonkosten, waarna het bedrag wordt vermeerderd met 15% aan overheadkosten; of

    • b. het totaal aan directe loonkosten te vermenigvuldigen met 40%, waarbij de loonkosten worden berekend door een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 43,5% voor werkgeverslasten en vervolgens gedeeld door 1.720 uur op basis van een volledige 40-urige werkweek, te vermenigvuldigen met het aantal aan het project of de investering bestede uren.

  • 4 Indien gebruik wordt gemaakt van de rekenmethode, genoemd in het derde lid, onder a, worden de kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onder b, berekend door het aantal uren dat de betrokken persoon ten behoeve van het project of de investering heeft gemaakt te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 35,–.

  • 5 De hoogte van de subsidie bedraagt:

    • a. indien gebruik wordt gemaakt van de rekenmethode, genoemd in het derde lid, onder a:

      • 1°. 100% van de subsidiabele kosten voor zover het gaat om kosten voor niet-productieve investeringen en

      • 2°. 40% van de subsidiabele kosten voor productieve investeringen;

    • b. indien gebruik wordt gemaakt van de rekenmethode, genoemd in het derde lid, onder b, en het project geen productieve investeringen bevat, 100% van de subsidiabele kosten;

    • c. indien gebruik wordt gemaakt van de rekenmethode, genoemd in het derde lid, onder b en het project een of meerdere productieve investeringen bevat:

      • 1°. 100% van de subsidiabele loonkosten berekend conform het derde lid, onder b, en

      • 2°. 40% van de overige subsidiabele kosten.

Artikel 4.8.6. Verdeling subsidieplafond

  • 1 De minister verdeelt het subsidieplafond per categorie, bedoeld in artikel 4.8.2., derde lid, op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

  • 2 Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor projecten in één van de categorieën als bedoeld in artikel 4.8.2, derde lid, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende bedrag aan het subsidieplafond voor projecten in een of meer van de overige categorieën als bedoeld in artikel 4.8.2, derde lid, toegevoegd.

Artikel 4.8.7. Realisatietermijn

  • 1 Het project is uiterlijk afgerond op 31 december 2024.

  • 2 In het geval dat voor de uitvoering van een project een fysieke investering

    wordt gedaan als bedoeld in artikel 4.8.5, eerste lid, onder c, vindt de aanschaf van de investering plaats na de datum van indiening van de aanvraag tot subsidieverlening, bedoeld in artikel 2.9, en binnen twee jaar na de datum van subsidieverlening.

Artikel 4.8.8. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 2.11 beslist de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening indien:

  • a. een activiteit als bedoeld in artikel 4.8.2, derde lid, niet nieuw is voor de aanvrager of een deelnemer aan een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4.8.3;

  • b. aan een aanvraag met een project dat bijdraagt aan de doelstelling, bedoeld in 4.8.2, derde lid, minder dan 30 punten zijn toegekend op grond van artikel 4.8.9, derde of vierde lid;

  • c. met de uitvoering van de activiteit, niet zijnde de uitvoering van voorbereidingshandelingen voor de uitvoering van de activiteit, is gestart voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.

Artikel 4.8.9. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister kent aan een aanvraag, op basis van het bijbehorende projectplan, een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. de mate van effectiviteit hoger is;

    • b. de haalbaarheid hoger is;

    • c. de mate van efficiëntie van uitvoering hoger is; en

    • d. de mate van innovativiteit hoger is.

  • 2 Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste 5.

  • 3 Voor de rangschikking van een aanvraag met een project dat bijdraagt aan de doelstellingen als bedoeld in artikel 4.8.2, derde lid, onderdelen a, b, c en d, wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, vermenigvuldigd met onderscheidenlijk 4, 3, 1 en 2.

  • 4 Voor de rangschikking van een aanvraag met een project dat bijdraagt aan de doelstelling als bedoeld in artikel 4.8.2, derde lid, onderdeel e, wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, vermenigvuldigd met onderscheidenlijk 4, 3, 2 en 1.

  • 5 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 6 Indien aan twee of meer aanvragen in totaal een gelijk aantal punten is toegekend, rangschikt de minister een aanvraag hoger naarmate meer punten zijn toegekend aan respectievelijk onderdeel a, b, d en c, van het eerste lid.

Artikel 4.8.10. Adviescommissie

  • 1 Er is een Adviescommissie Samenwerken aan groen-economisch herstel, ingesteld overeenkomstig artikel 2.8, die tot taak heeft de minister te adviseren omtrent de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 4.8.9.

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste vier en ten hoogste twaalf leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden door de minister voor een termijn van ten hoogste drie jaar benoemd.

Artikel 4.8.11. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger neemt in het plan op:

    • a. een uitwerking van de doelen gericht op:

      • 1°. het verbeteren van het verdienvermogen van de landbouwsector;

      • 2°. de matiging van en aanpassing aan klimaatverandering en duurzame energie;

      • 3°. de duurzame ontwikkeling en het efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht; of

      • 4°. de bescherming van de biodiversiteit, het versterken van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitats en landschappen;

    • b. een beschrijving van de rol en de taken van de bij de uitvoering van het plan betrokken partijen; en

    • c. de startdatum van het project.

  • 2 De subsidieontvanger maakt de resultaten van het project openbaar via het EIP-netwerk, bedoeld in artikel 53 van verordening 1305/2013, en andere geëigende netwerken.

  • 3 De subsidieontvanger start de uitvoering van het project uiterlijk twee maanden na de dagtekening van de subsidieverlening.

  • 4 De subsidieontvanger, bedoeld in artikel 4.8.3, dient in voorkomend geval uiterlijk op 31 december 2023 een voortgangsrapportage in bij de minister. Deze voortgangsrapportage bevat een overzicht van de uitgevoerde activiteiten en de behaalde deelresultaten.

Artikel 4.8.12. Voorschotverlening

  • 1 De minister verleent ten hoogste twee maal per jaar voorschotten.

  • 2 De subsidieontvanger, bedoeld in artikel 4.8.3, dient een aanvraag voor een voorschot op basis van gerealiseerde en betaalde kosten in na afloop van de uitvoering van een product of activiteit zoals omschreven in het projectplan, gekoppeld aan een projectfase.

  • 3 De in het tweede lid genoemde aanvraag dient vergezeld te gaan van een voortgangsraportage.

Artikel 4.8.13. Onregelmatigheden, administratieve controles en controles ter plaatse

  • 1 De minister geeft in voorkomende gevallen uitvoering aan artikel 54, eerste en derde lid, en artikel 56 van verordening 1306/2013.

Artikel 4.8.14. Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen

  • 1 De minister besluit tot het niet betalen dan wel de gehele of gedeeltelijke intrekking van de subsidie overeenkomstig artikel 63, eerste lid, van verordening 1306/2013.

  • 3 De minister geeft bij de uitvoering van de bevoegdheden, genoemd in het eerste en tweede lid, toepassing aan artikel 63 van verordening 809/2014.

Artikel 4.8.15. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 31 december 2024, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 4.9. Pilots gezonde kalverketen

Artikel 4.9.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • afzetkanaal: groothandel, winkel of winkelketen die producten uit de kalverhouderij verkoopt, te koop aanbiedt, levert of op andere wijze verhandelt;

  • kalverhouder: een eigenaar of houder van een of meerdere stallen waarin bedrijfsmatig vleeskalveren worden gehouden;

  • kalverhouderij: veehouderij die eigenaar is of houder van een of meerdere stallen waarin bedrijfsmatig vleeskalveren worden gehouden;

  • kalverketen: de samenwerking tussen melkveehouder, veetransporteur, kalverhouder, slachter of afzetkanaal die ziet op vleeskalveren.

  • melkveehouder: een eigenaar of houder van melkkoeien die melk levert aan een zuivelonderneming of die de op het eigen bedrijf geproduceerde melk zelf verwerkt tot eindproducten.

  • slachter: slachthuis waar het vleeskalf geslacht wordt.

  • verzamelcentrum: inrichting voor het verzamelen van vleeskalveren van waaruit dieren worden verplaatst.

  • verordening 1306/2013: verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

  • vleeskalveren: kalveren geboren op de melkveehouderij die louter worden gehouden voor de productie van rund-of kalfsvlees.

Artikel 4.9.2. Subsidieaanvraag

  • 1 De Minister verstrekt op aanvraag subsidie voor het uitvoeren van een project dat bestaat uit:

    • a) Het gezamenlijk ontwikkelen, toetsen en demonstreren van nieuwe concepten in de kalverketen die moeten leiden tot een verbetering van het dierenwelzijn en de diergezondheid van kalveren;

    • b) het formuleren van een projectplan voor het bereiken van toekomstbestendige landbouw in de kalverketen overeenkomstig de in artikel 4.9.10, eerste lid, gestelde voorschriften;

    • c) de uitvoering van een proefproject ter uitvoering van een projectplan;

    • d) monitoring van en gegevensverzameling over de uitvoering en resultaten van een proefproject;

    • e) kennisverspreiding van de verworven kennis van de resultaten van een proefproject.

  • 2 Het proefproject moet bijdragen aan één van de vier volgende thema’s:

    • a) thema ‘loyaal aan lokaal’ waarbij de melkveehouder zijn kalveren rechtstreeks, zonder tussenkomst van een verzamelcentrum, aan een kalverhouder levert en de kalveren worden gehouden volgens een gezamenlijk gezondheidsplan van de melkvee- en kalverhouder;

    • b) thema ‘maximaal integraal’ waarbij kalveren tot de leeftijd van 3 maanden oud bij de melkveehouder blijven;

    • c) thema ‘thuis en tevreden’ waarbij de kalveren bij de melkveehouder blijven tot ze geslacht worden of;

    • d) thema ‘ gezonde kalverketen overig’ waarbij de aanvrager onderbouwt welke verandering in de keten op welke wijze zal leiden tot een verbetering van de gezondheid en het welzijn van kalveren.

Artikel 4.9.3. Begunstigden

De subsidie wordt verleend aan een samenwerkingsverband dat bestaat uit tenminste één melkveehouder, slachter en afzetkanaal, waar nodig aangevuld met andere partijen uit de kalverketen.

Artikel 4.9.4. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt ten minste € 75.000 en ten hoogste € 1.000.000 per proefproject.

Artikel 4.9.5. Subsidiabele kosten

  • 2 Voor de oprichting van een projectmatig samenwerkingsverband en het gezamenlijk formuleren van een projectplan, wordt in afwijking van artikel 2.11, tweede lid, onderdeel c, tot een jaar voor de datum van indienen van de aanvraag tot subsidieverlening, 100% subsidie verstrekt voor de volgende kosten:

    • a. kosten voor het werven van deelnemers;

    • b. kosten voor het netwerken om het project goed te definiëren;

    • c. kosten voor het opstellen van een projectplan en de samenwerkingsovereenkomst;

    • d. kosten voor projectmanagement en projectadministratie.

  • 3 Voor de uitvoering van een proefproject wordt 100% subsidie verstrekt voor de volgende kosten:

    • e. coördinatiekosten van het samenwerkingsverband;

    • f. kosten voor het verspreiden van resultaten van het project;

    • g. operationele kosten direct verbonden aan de uitvoering van het proefproject, waaronder kosten gemaakt voor monitoring van het project;

    • h. kosten voor projectmanagement en projectadministratie.

  • 4 Indien voor de uitvoering van een proefproject een fysieke investering wordt gedaan, wordt 40% subsidie verstrekt voor de volgende kosten:

    • i. kosten voor de bouw of verbetering van stallen;

    • j. kosten voor de verwerving of leasing van onroerende zaken;

    • k. kosten voor de aankoop van grond;

    • l. kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • m. kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • n. kosten van verwerving van merken.

  • 5 In afwijking van de artikelen 1.3, eerste lid, onderdeel a, en 1.4, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1 en 2, worden de loonkosten berekend door een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 43,5% voor werkgeverslasten waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend en dat bedrag vervolgens wordt gedeeld door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek, te vermenigvuldigen met het aantal aan het project of de investering bestede uren.

  • 6 In afwijking van artikel 1.4, tweede lid, worden indien gebruik wordt gemaakt van de rekenmethode, bedoeld in het vijfde lid, de kosten van de door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid, bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel e, van verordening 1303/2013, berekend door het aantal uren dat de betrokken persoon ten behoeve van het project of de investering heeft gemaakt te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 35,–.

  • 7 Overeenkomstig artikel 69, derde lid, onderdeel b, van verordening 1303/2013, zijn kosten voor de aankoop van niet-bebouwde en bebouwde grond subsidiabel tot een bedrag van maximaal 10% van de totale subsidiabele uitgaven van het project.

Artikel 4.9.6. Verdeling subsidieplafond

  • 1 Het subsidieplafond voor deze regeling bedraagt € 10.000.000.

  • 2 Na rangschikking overeenkomstig artikel 4.9.9 worden de aanvragen gecategoriseerd in een van de vier thema’s, bedoeld in artikel 4.9.2, tweede lid. In elke categorie worden allereerst de projecten met de hoogste scores gehonoreerd, daarna de projecten in de rangen daaropvolgend. Als er in een of meer categorieën geen aanvragen meer zijn, worden in de overige categorieën de aanvragen met dezelfde rangorde binnen de verschillende categorieën gehonoreerd.

Artikel 4.9.7. Realisatietermijn

  • 1 De start van het proefproject vindt plaats na de datum van indiening van de aanvraag tot subsidieverlening, bedoeld in artikel 2.9, en uiterlijk binnen twee maanden na de datum van subsidieverlening

  • 2 De afronding van het proefproject vindt plaats binnen twee jaar na de datum van subsidieverlening en voor het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling, bedoeld in artikel 2.20. Indien het proefproject is afgerond, dient de subsidieontvanger overeenkomstig artikel 2.20 zijn aanvraag tot subsidievaststelling in binnen 13 weken doch uiterlijk op 1 april 2025.

Artikel 4.9.8. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 2.11 beslist de Minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening indien:

Artikel 4.9.9. Rangschikkingscriteria

  • 1 De Minister kent aan een aanvraag, op basis van het bijbehorende projectplan, een hoger aantal punten toe naarmate naar verwachting:

    • a. de mate van effectiviteit hoger is;

    • b. de haalbaarheid hoger is;

    • c. de mate van efficiëntie van uitvoering hoger is; en

    • d. de mate van innovativiteit hoger is.

  • 2 Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste 4.

  • 3 Voor de rangschikking van een aanvraag wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, vermenigvuldigd met onderscheidenlijk 3, 2, 2 en 2.

  • 5 De Minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het proefproject zijn toegekend.

  • 6 Indien aan twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten is toegekend, rangschikt de Minister een aanvraag hoger naarmate meer punten zijn toegekend aan onderdeel a van het eerste lid. Hierna stelt de Minister de onderlinge rangschikking van aanvragen die bij de beoordeling gelijk zijn gerangschikt vast door middel van loting.

Artikel 4.9.10. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 Onverminderd artikel 2.9, vierde lid, neemt de subsidieontvanger in het projectplan op:

    • a) een beschrijving van de huidige situatie in de keten, waaronder een beschrijving bij de partners van het betreffende samenwerkingsverband met betrekking tot het houden van kalveren en vermarkten van de producten uit de kalverhouderij;

    • b) een beschrijving van de beoogde maatregelen die op effectieve en efficiënte wijze kunnen bijdragen aan het behalen van een van de vormen van samenwerking, bedoeld in 4.9.2, tweede lid;

    • c) de verwachte concrete resultaten van de maatregelen, bedoeld in onderdeel b, waaronder een uitwerking van het verwachte effect op het gebied van diergezondheid en dierenwelzijn van het vleeskalf en het verwachte verdienmodel en schaalbaarheid van dit samenwerkingsverband;

    • d) een beschrijving van de rol en de taken van de bij de uitvoering van het projectplan betrokken partijen waaronder de verdeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen van de deelnemers;

    • e) (een inschatting van) de risico’s, randvoorwaarden en de negatieve (neven)omgevingseffecten op andere actoren binnen of buiten het projectgebied of sector;

    • f) de uitvoering en realisatietermijn waarbij per te onderscheiden fase van de projectactiviteit een start- en einddatum wordt benoemd;

    • g) de verwachte bijdrage aan de selectiecriteria, bedoeld in artikel 4.9.9, eerste lid;

    • h) de verwachte bijdrage aan kennisverspreiding waaronder een communicatieplan waarbij de activiteiten worden beschreven, op welke wijze de kalverketen wordt betrokken en welke netwerken worden ingezet;

    • i) een financieringsplan;

    • j) monitoring van en gegevensverzameling over de uitvoering en opbrengsten van de proefprojecten met betrekking tot verdienmodellen en schaalbaarheid;

    • k) een opgave van de verwachtte netto inkomsten van het project.

  • 2 Het projectplan wordt opgesteld overeenkomstig een door de Minister ter beschikking gesteld model.

  • 3 De subsidieontvanger maakt de resultaten van de activiteit openbaar via het EIP-netwerk, bedoeld in artikel 53 van verordening 1305/2013, en andere geëigende netwerken.

  • 4 De penvoerder van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4.9.3, dient uiterlijk een jaar na subsidieverlening een tussenrapportage in bij de Minister. Deze tussenrapportage bevat een overzicht van de uitgevoerde activiteiten en de behaalde deelresultaten.

  • 5 De subsidieontvanger verleent gedurende ten hoogste vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie van de effecten van de door hem uitgevoerde activiteiten, bedoeld in artikel 4.9.2, eerste lid, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.

  • 7 De in het samenwerkingsverband samenwerkende partijen werken mee aan een door de Minister voorgeschreven wijze van monitoring met betrekking tot de gezondheid en het welzijn van kalveren.

Artikel 4.9.11. Voorschotverlening

  • 1 De Minister verleent ten hoogste tweemaal per jaar voorschotten. De aanvrager kan maximaal tweemaal per jaar een betaalverzoek indienen.

  • 2 Onverminderd artikel 2.14, eerste lid, bedraagt de som van de voorschotten ten minste € 50.000 of ten minste 25% van het verleende subsidiebedrag.

Artikel 4.9.12. Onregelmatigheden, administratieve controles en controles ter plaatse

  • 1 De Minister geeft in voorkomende gevallen uitvoering aan artikel 54, eerste en derde lid, en artikel 56 van verordening 1306/2013.

Artikel 4.9.13. Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen

  • 1 De Minister besluit tot het niet betalen dan wel de gehele of gedeeltelijke intrekking van de subsidie overeenkomstig artikel 63, eerste lid, van verordening 1306/2013.

  • 3 De Minister geeft bij de uitvoering van de bevoegdheden, genoemd in het eerste en tweede lid, toepassing aan artikel 63 van verordening 809/2014.9

Artikel 4.9.14. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 31 december 2025, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 4.10. Kennisoverdracht ten behoeve van een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen

Artikel 4.10.1. Subsidieaanvraag

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een onderneming voor de uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsactiviteiten en demonstratieactiviteiten ten behoeve van een samenwerkingsverband, bestaande uit landbouwondernemingen.

  • 2 De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, hebben voor een samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid, een of meer van de volgende onderwerpen:

    • a) Kringlooplandbouw:

      • a. (stikstof)emissie en hergebruik nutriënten;

      • b. gezonde bodem, water en teeltsystemen;

      • c. weerbare teeltsystemen en gewasbescherming;

      • d. circulair gebruik van gewassen, grondstoffen en nieuwe plantaardige eiwitbronnen;

      • e. natuurinclusieve landbouw;

      • f. precisielandbouw.

    • b) Duurzaam Ondernemerschap:

      • a. persoonlijke ontwikkeling van ondernemers en hun bedrijf;

      • b. horizontale samenwerking;

      • c. bedrijfsopvolging;

      • d. duurzaam verdienvermogen.

Artikel 4.10.2. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen in aanmerking kosten van de organisatie en uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties en demonstratieactiviteiten als bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Verordening 1305/2013.

  • 2 Voor subsidie komen niet in aanmerking kosten voor de ontwikkeling van middelen ten behoeve van de kennisoverdracht.

  • 3 In afwijking van de artikelen 1.3, eerste lid, onderdeel a, en 1.4, eerste lid, worden de loonkosten berekend door een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 43,5% voor werkgeverslasten waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend en dat bedrag vervolgens wordt gedeeld door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek, te vermenigvuldigen met het aantal aan het project of de investering bestede uren.

  • 4 In afwijking van artikel 1.4, tweede lid, worden de kosten van de door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid, bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel e, van verordening 1303/2013, berekend door het aantal uren dat de betrokken persoon ten behoeve van het project of de investering heeft gemaakt te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 35,–.

Artikel 4.10.3. Begunstigden

  • 1 De begunstigde van de subsidie is degene die de opleiding of andere vormen van kennisoverdracht of voorlichting verstrekt.

  • 2 De in het kader van deze maatregel verstrekte subsidie komt ten goede aan samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 4.10.1 eerste lid.

Artikel 4.10.4. Hoogte subsidie en verdeling subsidieplafond

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt ten minste € 50.000,- en ten hoogste € 200.000,- per project.

  • 3 De minister verdeelt per openstelling het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

  • 4 Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor projecten als bedoeld in artikel 4.10.1, tweede lid,https://wetten.overheid.nl/BWBR0035474/2021-05-17 - Hoofdstuk2_Titeldeel2.4_Paragraaf2.4.6_Artikel2.4.24 onderdeel a, subonderdeel a, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende bedrag zo nodig aan het subsidieplafond toegevoegd voor overige projecten als bedoeld in artikel 4.10.1, tweede lid.

Artikel 4.10.5. Realisatietermijn

  • 1 De realisatie van de activiteiten vindt plaats binnen twee jaar na de datum van subsidieverlening en voor het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling, bedoeld in artikel 2.20.

  • 2 Indien de activiteiten zijn afgerond, dient de subsidieontvanger overeenkomstig artikel 2.20 binnen 13 weken doch uiterlijk op 1 april 2025 zijn aanvraag tot subsidievaststelling in.

Artikel 4.10.6. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a) de aanvrager niet beschikt over voor het project gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel als bedoeld in artikel 14, derde lid, van Verordening 1305/2013;

  • b) na toepassing van artikel 4.10.7 aan één van de onderdelen a tot en met d van het eerste lid van dat artikel minder dan drie punten zijn toegekend;

  • c) De aanvrager een producentengroepering of -organisatie is die een landbouwonderneming verplicht lid te zijn van de groepering of organisatie om deel te kunnen nemen aan het project;

  • d) het project niet past binnen de onderwerpen van artikel 4.10.1, tweede lid.

Artikel 4.10.7. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister kent aan een aanvraag, op basis van het bijhorende projectplan, een hoger aantal punten toe naarmate naar verwachting:

    • a. de impact van het project groter is;

    • b. de kwaliteit van de combinatie van het samenwerkingsverband en de aanvrager hoger is;

    • c. de kwaliteit van het projectplan hoger is; en

    • d. de kosteneffectiviteit van het project hoger is.

  • 2 Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste vijf punten.

  • 3 Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdeel a, vermenigvuldigd met twee.

  • 4 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

Artikel 4.10.8. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 Onverminderd in artikel 2.9, bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.10.1 ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder contactgegevens en het nummer waaronder zijn onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. het projectplan zoals bedoeld in het tweede lid van dit artikel;

    • d. een verklaring van het samenwerkingsverband waarin het samenwerkingsverband aangeeft behoefte te hebben aan kennisoverdracht.

  • 2 De subsidieontvanger stelt een projectplan op waarin in ieder geval worden opgenomen de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de doelstellingen van het project, de start- en einddatum, de samenstelling van het samenwerkingsverband, de totale kosten, de omvang van de gevraagde subsidie en een samenvatting van het project.

  • 3 Het projectplan wordt opgesteld overeenkomstig een door de minister ter beschikking gesteld model.

  • 4 De aanvrager werkt eraan mee dat informatie over de projecten, waaraan subsidie als bedoeld in artikel 4.10.1 wordt verstrekt, wordt gedeeld op Groen Kennisnet.

Artikel 4.10.9. Voorschotverlening

  • 1 Overeenkomstig artikel 2.14, wordt een voorschot ten hoogste twee maal per jaar op aanvraag verstrekt door de minister.

  • 2 Onverminderd artikel 2.14, eerste lid, bedraagt de som van de voorschotten die naar aanleiding van een aanvraag worden verleend aan de begunstigden ten minste 25% van het verleende subsidiebedrag.

Artikel 4.10.10. Verrekening netto inkomsten gedurende uitvoering

De netto inkomsten die tijdens de uitvoering van de activiteit gegenereerd worden, als bedoeld in artikel 65, achtste lid, van verordening 1303/2013, worden overeenkomstig genoemd artikel in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

Artikel 4.10.11. Administratieve controles en controles ter plaatse

De minister verricht de controles, bedoeld in artikel 59 van verordening 1306/2013.

Artikel 4.10.12. Onverschuldigde betalingen, sancties en terugvorderingen

  • 1 De minister besluit tot het niet betalen dan wel de gehele of gedeeltelijke intrekking van de subsidie overeenkomstig artikel 63, eerste lid, van verordening 1306/2013.

  • 2 De minister stelt de sancties, bedoeld in artikel 63, tweede lid, van verordening 1306/2013, vast met inachtneming van artikel 64 van verordening 1306/2013.

  • 3 De minister geeft bij de uitvoering van de bevoegdheden, genoemd in het eerste en tweede lid, toepassing aan artikel 63 van verordening 809/2014.

Artikel 4.10.13. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 31 december 2025, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Hoofdstuk 5. Europees Fonds voor regionale ontwikkeling

§ 5.1. Algemene bepalingen

Artikel 5.1.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • auditautoriteit: door de minister als zodanig aangewezen autoriteit;

  • certificeringsautoriteit: door de minister als zodanig aangewezen autoriteit;

  • financieringsinstrument: financieringsinstrument als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van verordening 1303/2013;

  • programmasubsidie: subsidie die wordt verstrekt aan een autoriteit van een grensoverschrijdend programma ten behoeve van het financieren van projecten die binnen dat grensoverschrijdende programma vallen;

  • verordening 1299/2013: verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ (PbEU 2013, L347).

§ 5.2. Regels omtrent subsidieverstrekking door de managementautoriteit

Artikel 5.2.1. Subsidiabele activiteiten

  • 1 De managementautoriteit verstrekt subsidie voor activiteiten passend binnen het programma waarvoor de managementautoriteit is aangewezen.

  • 2 Een subsidie als bedoeld in het eerste lid kan worden verstrekt in de vorm van een bijdrage aan een financieringsinstrument.

Artikel 5.2.2. Subsidieplafond en subsidiebedrag

  • 1 De managementautoriteit stelt een subsidieplafond of twee of meer deelplafonds ter uitvoering van deze regeling vast, alsmede de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag onder het desbetreffende plafond.

  • 2 De managementautoriteit kan een beschikbaar subsidiebedrag bestemmen voor een of meer financieringsinstrumenten.

  • 3 De managementautoriteit maakt de criteria, bedoeld in artikel 125, derde lid, van verordening 1303/2013, die worden gehanteerd binnen de wijze van verdeling, bedoeld in het eerste lid, bekend.

Artikel 5.2.3. Indiening subsidieaanvraag

Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de managementautoriteit beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 5.2.4. Beslissing op de aanvraag

  • 1 De managementautoriteit geeft binnen 26 weken een beschikking op een aanvraag tot subsidieverlening.

  • 2 In het geval van de verdeling van een beschikbaar subsidiebedrag, als bedoeld in artikel 5.2.6, onderdeel b, begint de termijn, bedoeld in het eerste lid, op de eerste dag na afloop van de aanvraagperiode.

Artikel 5.2.5. Afwijzingsgronden

  • 1 De managementautoriteit beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. de totale subsidiabele kosten van het project minder bedragen dan € 200.000;

    • b. het project niet voldoet aan deze regeling, de EFRO-verordeningen, of de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag, bedoeld in artikel 5.2.2, eerste lid;

    • c. het project niet voldoende bijdraagt aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen binnen het programma of het gedeelte van het programma waarvoor het deelplafond beschikbaar is gesteld;

    • d. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag op de uiterste datum van indiening in het geval van verdeling zoals bedoeld in artikel 5.2.6, onderdeel b;

    • e. de managementautoriteit door toewijzing niet zou voldoen aan een van de verplichtingen gesteld in artikel 125 van verordening 1303/2013, of

    • f. de aanvrager een ondernemer is tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het verdrag met de interne markt verenigbaar worden geacht (PbEU L 2014, 187).

  • 2 De managementautoriteit kan geheel of gedeeltelijk afwijzend beslissen op een aanvraag indien blijkt dat de beoogde financiering door de overige financiers geheel of gedeeltelijk niet zal worden verleend.

  • 3 De managementautoriteit kan in afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, bij de wijze van verdeling, bedoeld in artikel 5.2.2, eerste lid, bepalen dat het eerste lid, onderdeel a, niet van toepassing is op subsidies voor het mkb.

Artikel 5.2.6. Verdeling subsidiebedrag

Behoudens de bijdrage aan een financieringsinstrument, bedoeld in artikel 5.2.2, tweede lid, verdeelt de managementautoriteit een beschikbaar subsidiebedrag

  • a. op volgorde van ontvangst van de aanvragen, overeenkomstig artikel 5.2.7 of

  • b. op basis van rangschikking naar geschiktheid, overeenkomstig artikel 5.2.8.

Artikel 5.2.7. Volgorde van ontvangst

  • 1 Volgens de volgorde van ontvangst, bedoeld in artikel 5.2.6, onderdeel a, komt de eerst ontvangen aanvraag het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 2 Indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt met betrekking tot de verdeling de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als datum van ontvangst.

  • 3 Indien de managementautoriteit op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, stelt zij de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast door middel van loting.

Artikel 5.2.8. Rangschikking naar geschiktheid

  • 1 Volgens de rangschikking naar geschiktheid, bedoeld in artikel 5.2.6, onderdeel b, komt de hoogst gerangschikte aanvraag het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 2 Voor zover het subsidieplafond dreigt te worden overschreden, stelt de managementautoriteit de onderlinge rangschikking van die aanvragen die bij de beoordeling gelijk zijn gerangschikt vast door middel van loting.

Artikel 5.2.9. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger voert het project uit overeenkomstig het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft en voltooit het uiterlijk op het bij de verlening bepaalde tijdstip.

  • 2 De in artikel 71, eerste lid, van verordening 1303/2013 bedoelde termijn van vijf jaar wordt in geval van het behoud van investeringen of van door het mkb gecreëerde werkgelegenheid, verkort tot drie jaar.

Artikel 5.2.10. Wijziging project

Een wijziging van een project waarvoor subsidie wordt verstrekt, betreffende

  • a. de subsidieontvanger,

  • b. de uit te voeren activiteiten of de te realiseren doelstellingen,

  • c. de financiering van het project, of

  • d. de planning of looptijd,

behoeft de goedkeuring van de managementautoriteit.

Artikel 5.2.11. Meldingsplicht subsidieontvanger

De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk melding aan de managementautoriteit zodra aannemelijk is dat

  • a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, of

  • b. niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 5.2.12. Administratie

  • 1 De subsidieontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle door hem gemaakte en betaalde kosten en de aan het project toe te rekenen opbrengsten kunnen worden afgelezen en gespecificeerd, met dien verstande dat ter zake van de kosten bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, een door middel van een inzichtelijke tijdschrijving controleerbare urenverantwoording per werknemer aanwezig dient te zijn.

  • 2 Indien de subsidieontvanger werkgever is, stelt deze voor personen als bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, onderdeel c, een document op met vermelding van het vaste percentage, bedoeld in dat onderdeel.

Artikel 5.2.13. Verplichtingen

  • 1 De managementautoriteit kan verplichtingen verbinden aan de subsidie.

  • 2 De managementautoriteit verbindt zodanig verplichtingen aan de subsidie dat de subsidieontvanger aan de certificeringsautoriteit en de auditautoriteit de medewerking verleent die zij voor hun taakvervulling nodig hebben.

Artikel 5.2.14. Aanvraag om subsidievaststelling

Een aanvraag om subsidievaststelling wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de managementautoriteit beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 5.2.15. Beslissing op de aanvraag om subsidievaststelling

De managementautoriteit geeft binnen 26 weken een beschikking op een aanvraag tot subsidievaststelling.

§ 5.3. Regels omtrent subsidieverstrekking ten laste van de Rijkscofinanciering

Artikel 5.3.1. Subsidieaanvraag

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan degene die een project tot stand brengt dat past in een programma en dat bijdraagt aan de realisatie van het Rijksbeleid op het gebied van innovatie of koolstofarme economie.

  • 2 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan degene die een project tot stand brengt dat past in een programma en dat bijdraagt aan:

    • a. de realisatie van het Rijksbeleid, bedoeld in het eerste lid, en

    • b. de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie.

Artikel 5.3.2. Subsidieplafond

  • 1 Het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 5.3.1, eerste lid, is voor de gehele programmaperiode:

    • a. voor het programma dat de provincies Groningen, Friesland en Drenthe beslaat: € 18.823.000;

    • b. voor het programma dat de provincies Overijssel en Gelderland beslaat: € 18.241.000;

    • c. voor het programma dat de provincies Limburg, Noord-Brabant en Zeeland beslaat: € 20.634.000;

    • d. voor het programma dat de provincies Zuid-Holland, Noord-Holland, Utrecht en Flevoland beslaat: € 34.302.000.

  • 2 Het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 5.3.1, tweede lid, is voor de gehele programmaperiode:

    • a. voor het programma dat de provincies Groningen, Friesland en Drenthe beslaat: € 6.123.000;

    • b. voor het programma dat de provincies Overijssel en Gelderland beslaat: € 5.931.000;

    • c. voor het programma dat de provincies Limburg, Noord-Brabant en Zeeland beslaat: € 6.720.000;

    • d. voor het programma dat de provincies Zuid-Holland, Noord-Holland, Utrecht en Flevoland beslaat: € 11.226.000.

  • 3 Het voor de cofinanciering beschikbare bedrag wordt in jaarlijkse tranches beschikbaar gesteld.

Artikel 5.3.3. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie, indien:

  • a. het project onvoldoende bijdraagt aan de realisatie van het in artikel 5.3.1, eerste lid, bedoelde Rijksbeleid;

  • b. een aanvraag om subsidie betrekking heeft op subsidies als bedoeld in artikel 5.3.1, tweede lid, indien het project onvoldoende bijdraagt aan de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie; of

  • c. de subsidieaanvrager niet in aanmerking komt voor subsidie op grond van paragraaf 5.2.

§ 4. Regels omtrent subsidieverstrekking in het kader van Europese territoriale samenwerking

Artikel 5.4.1. Subsidieaanvraag

Artikel 5.4.2. Subsidieplafond

  • 1 Het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 5.4.1 is voor de gehele programmaperiode:

    • a. voor het programma dat de provincies Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel, Flevoland, Gelderland en de COROP-gebieden Noordoost-Noord-Brabant, Zuidoost-Noord Brabant, Noord-Limburg, Midden-Limburg alsmede de in aanmerking komende Duitse gebieden beslaat: € 22.300.000;

    • b. voor het programma dat de provincies Zeeland, Noord-Brabant, Limburg alsmede de in aanmerking komende Vlaamse gebieden beslaat: € 14.900.000;

    • c. voor het programma dat de provincie Zeeland en de COROP-gebieden Kop van Noord-Holland, Alkmaar en omgeving, IJmond, Agglomeratie Haarlem, Agglomeratie ’s-Gravenhage, Delft en Westland, Agglomeratie Leiden en Bollenstreek, Groot-Rijnmond, Zuidoost-Zuid-Holland, West-Noord-Brabant alsmede de in aanmerking komende Engelse, Belgische en Franse gebieden beslaat: € 8.200.000, en

    • d. voor het programma dat de COROP-gebieden Midden-Limburg, Zuid-Limburg, Zuidoost-Noord Brabant alsmede de in aanmerking komende Belgische en Duitse gebieden beslaat: € 3.600.000.

  • 2 De minister verleent eenmaal per jaar een voorschot.

  • 3 Rentebaten over een voorschot worden op dezelfde wijze besteed als de programmasubsidie of als de subsidie, bedoeld in artikel 5.4.1, tweede lid.

Artikel 5.4.3. Instemming Minister en afwijzingsgronden

  • 1 De ontvanger van een programmasubsidie als bedoeld in artikel 5.4.1, eerste lid, financiert geen projecten ten laste van de programmasubsidie als bedoeld in artikel 5.4.1, eerste lid, zonder voorafgaande schriftelijke instemming van de minister.

  • 2 De minister onthoudt de instemming, bedoeld in het eerste lid, indien:

  • 3 De Minister onthoudt tevens de instemming of wijst een aanvraag als bedoeld in artikel 5.4.1, tweede lid, af indien het project niet in voldoende mate bijdraagt aan tenminste vier van de volgende aspecten:

    • a. de ontwikkeling van nieuwe kennis of innovatie dan wel de toepassing van kennis in nieuwe projecten, diensten, organisatievormen, processen, markten of combinaties hiervan;

    • b. verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt of arbeidsmobiliteit;

    • c. bijdragen aan het realiseren van een koolstofarme economie;

    • d. efficiënt omgaan met grondstoffen;

    • e. economische structuurversterking binnen economische sectoren of in het programmagebied;

    • f. de deelname van of een brede en intensieve samenwerking met een relevant consortium;

    • g. aannemelijkheid van marktperspectief of kansen op een vervolg;

    • h. de realisatie van Rijksbeleid op het gebied van innovatie, koolstofarme economie, efficiënt omgaan met grondstoffen of verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt;

    • i. een kruising tussen prioritaire sectoren of een kruising tussen een prioritaire sector en één van de volgende sector overstijgende thema’s:

      • 1°. nanotechnologie;

      • 2°. ICT;

      • 3°. circulaire economie, of

      • 4°. Slimme industrie.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing op projecten in de prioriteit Technische Bijstand.

Artikel 5.4.4. Schakelbepaling

Voor het programma, bedoeld in artikel 5.4.1, tweede lid, is paragraaf 5.2, met uitzondering van de artikelen 5.2.2, 5.2.6, onderdeel b, en 5.2.8, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor ‘de managementautoriteit’ telkens wordt gelezen: ‘de Minister’.

Artikel 5.4.5. Hoogte van de subsidie

De subsidie, bedoeld in artikel 5.4.1, tweede lid, bedraagt ten hoogste 15 procent van de subsidiabele kosten van het project.

Hoofdstuk 6. Overige bepalingen en slotbepalingen

Artikel 6.2. Overgangsrecht

  • 2 Het recht zoals dat luidde voor 1 januari 2016 blijft van toepassing op:

  • 3 Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van een wijziging van deze regeling, op subsidies die voor dat tijdstip zijn verleend en op subsidies die voor dat tijdstip zijn vastgesteld, blijft deze regeling van toepassing zoals deze luidde voor dat tijdstip tenzij de wijziging met terugwerkende kracht in werking treedt.

Artikel 6.4. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2015, met uitzondering van artikel 6.3, eerste lid, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2016.

Artikel 6.5. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 28 juni 2015

De

Staatssecretaris

van Economische Zaken,

S.A.M. Dijksma

Bijlage 1. behorende bij artikel 1.9 Regeling Europese EZ-subsidies

Procedure als bedoeld in artikel 140, vijfde lid, van verordening 1303/2013

Verordening 1303/2013 maakt het mogelijk kopieën of volledig digitale documenten te accepteren als bewijsstuk. In deze bijlage worden de in artikel 140, vijfde lid, van verordening 1303/2013 bedoelde procedures vastgesteld voor documenten die in het kader van de uitvoering van deze regeling en verantwoording op grond van verordening 1303/2013 kan worden gebruikt.

1. Typen documenten

De volgende documenten worden als bewijsstukken geaccepteerd:

  • a. fotokopieën van originelen;

  • b. microfiches van originelen;

  • c. elektronische versies van originelen;

  • d. documenten die uitsluitend in elektronische versie bestaan, mits de gebruikte computersystemen voldoen aan aanvaarde beveiligingsnormen die waarborgen dat de bewaarde documenten voldoen aan de eraan te stellen wettelijke eisen en dat bij controles op deze documenten kan worden gesteund.

2. Procedure voor het gebruik van de documenten, bedoeld onder 1, onderdelen a, b en c

De in 1 onder a, b en c bedoelde bewijsstukken zijn geconverteerde documenten of gegevensdragers. Bij conversie van het origineel naar het geconverteerde document of gegevensdrager wordt aan de hieronder vermelde voorwaarden voldaan:

  • alle gegevens worden overgezet;

  • alle gegevens worden inhoudelijk juist overgezet;

  • er wordt voor gezorgd dat de nieuwe gegevensdrager tijdens de gehele bewaartermijn beschikbaar is;

  • de geconverteerde gegevens kunnen binnen redelijke tijd ge(re)produceerd worden en leesbaar worden gemaakt;

  • er wordt zorg voor gedragen dat de controle van de geconverteerde gegevens binnen redelijke tijd kan worden uitgevoerd;

  • de subsidieontvanger borgt tevens de authenticiteit van de geconverteerde bewijsstukken door onder andere een relatie te leggen met de overige bewijsstukken in het betreffende projectdossier. Bij een factuur bijvoorbeeld behoort ook een betaalbewijs, een bewijs van deelname of een bewijsstuk met betrekking tot de inkoopprocedure.

Het in samenhang bezien van de verschillende bewijsstukken strekt er mede toe de authenticiteit van het geconverteerde document of de gegevensdrager te waarborgen en dat hierop voor controledoeleinden kan worden vertrouwd.

Als de conversie op de juiste wijze gebeurt, is het in het kader van de verantwoording, niet meer noodzakelijk de bewijsstukken op de originele gegevensdrager te bewaren. Het geconverteerde bewijsstuk mag na conversie niet meer gewijzigd kunnen worden.

3. Procedure voor het bewaren van stukken die uitsluitend in een elektronische versie bestaan, bedoeld in 1, onderdeel d

Indien een subsidieontvanger gebruik maakt van elektronische documenten waarbij uitsluitend een elektronische versie bestaat, worden de geautomatiseerde systemen voorzien van beheers- en beveiligingsmaatregelen die de betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens gedurende de gehele vereiste bewaartermijn waarborgen. Het is aan de subsidieontvanger om dit aan te tonen. Voor een tweetal veel voorkomende situaties zijn de voorschriften hieronder uitgewerkt:

  • 1. Digitale urenadministratie:

    om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens te kunnen voldoen, moet de subsidieontvanger kunnen aantonen dat:

    • de functiescheiding binnen het systeem wordt gewaarborgd;

    • vaststellingen na accorderen door de leidinggevende niet meer te wijzigen zijn.

    Het is aan de subsidieontvanger om dit aan te tonen.

  • 2. Facturen die digitaal worden verzonden:

    om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens te kunnen voldoen kan de subsidieontvanger via de onderlinge relatie met andere documenten (zoals een betaalbewijs) aantonen dat voor de controle kan worden gesteund op de digitale factuur.

Bijlage 4. behorende bij de artikelen 4.5.2, derde lid, onderdeel c, en 4.5.4

A

1

2

3

4

Product/activiteit

Omschrijving resultaat

Tarief/berekeningsmethode

Mogelijke additionele kosten

1. Projectvoorbereiding

a. projectplan

Document met een beschrijving van het uit te voeren project, conform format bij het aanvraagformulier.

Vast bedrag: € 7.840

Gebiedsbijeenkomsten ten behoeve van het opstellen van het projectplan, als beschreven in producten 4b en 4c

2. Planvorming

a. plan op het niveau van een gebied of sector

Document met een inhoudelijke beschrijving van de uit te voeren activiteiten in een gebied en/of sector, overeenkomstig artikel 4.5.9, eerste lid

€ 19.040 per plan; minimaal 1 per aanvraag; max. 1 per deelnemend agrarisch collectief of per thema

Gebiedsbijeenkomsten (product 4b en 4c) ten behoeve van het opstellen van het plan.

Kosten voor onderzoek, analyse en advies ten behoeve van productontwikkeling als beschreven in product 9a

b. deelplan op het niveau van een deelgebied of subsector

Document met nadere inhoudelijke uitwerking van het plan voor een afgebakend deel van het projectgebied of van een thema.

Het document bevat dezelfde onderdelen als het gebiedsplan, maar dan verder uitgewerkt en gedetailleerd.

€ 3.360 per deelplan; max. 1 per afgebakend deel van het projectgebied of thema

Gebiedsbijeenkomsten (product 4b en 4c) ten behoeve van het opstellen van het plan.

Kosten voor onderzoek, analyse en advies ten behoeve van productontwikkeling als beschreven in product 9a

c. deelplan op het niveau van een deelnemend agrarisch bedrijf

Document met een beschrijving van de maatregelen of andere inspanningen op een deelnemend bedrijf en de bijdrage die hiermee aan gebiedsplan geleverd wordt.

- onderbouwing keuze voor te ontwikkelen doelen en uit te voeren maatregelen

- relaties met andere deelnemende bedrijven of partners

- indien van toepassing, begroting van de kosten van beheeractiviteiten op basis van de tabel in onderdeel B van deze bijlage

- een kaart waar welke beheeractiviteiten mogelijk worden uitgevoerd

€ 780 per deelplan; 1 per deelnemend agrarisch bedrijf

Geen

3. Proefprojecten

a. werven deelnemers

Voeren van individuele gesprekken met potentiele deelnemers om te komen tot afspraken over deelname aan het project cq. het opstellen van een bedrijfsplan.

Begunstigde maakt lijst met potentiële deelnemers aan de hand van potentiële bijdrage (blijkt uit (deel)gebiedsplan) en getoonde belangstelling (blijkt bij bijeenkomsten of uit het netwerk).

Aantonen aan de hand van gespreksverslagen.

€ 560 per potentiële deelnemer

Geen

b. begeleiden deelnemers

Begeleiding van deelnemers vanuit de begunstigde bij de uitvoering van het bedrijfsplan.

Bepalen aan de hand van uitgevoerde bedrijfsplannen.

€ 1.120 per deelnemer

Geen

c. uitvoeren proefprojecten

Vergoedingen voor de activiteiten, bedoeld in kolom 1 van de tabel in onderdeel B van deze bijlage.

Berekeningsmethode, bedoeld in kolom 2 van de tabel in onderdeel B van deze bijlage

Geen

d. investeringen

Indien aantoonbaar noodzakelijk voor het uitvoeren van proefprojecten kunnen investeringen (zoals bouw- of aanlegkosten, inrichtingskosten of machines en apparatuur) nodig zijn. Die investeringen mogen geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van de onderneming tot gevolg hebben. Begunstigde moet in het projectplan onderbouwen dat de investering (kosten derden) noodzakelijk is om aan de innovatie-eis te voldoen. Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerte, opdracht, factuur betaalbewijs

Werkelijke kosten op basis van factuur en betaalbewijs

Geen

4. Communicatie

a. communicatieplan

Document met overkoepelend communicatieplan voor het project

– producten

– doelgroepen

– begroting op basis van de productenlijst

– fasering

In het plan wordt expliciet aandacht besteed aan nieuwe vormen van samenwerking en de bijdrage die het project levert aan de doelstelling van het project.

Vast bedrag: € 4.480

Geen

b. kleine bijeenkomst

Bijeenkomst van maximaal 15 personen; voorbereiding, facilitaire zaken en verslaglegging.

Aantonen aan de hand van verslag en presentielijst aanwezigen.

€ 1.220 per bijeenkomst

Inhuur externe expertise als beschreven in product 9b

Vacatievergoeding voor bijdragen van deelnemers (product 9c)

c. grote bijeenkomst

Bijeenkomst van meer dan 15 personen; voorbereiding, facilitaire zaken en verslaglegging

Aantonen aan de hand van verslag en bewijsstukken voor presentie van aanwezigen.

€ 2.440 per bijeenkomst

Inhuur externe expertise als beschreven in product 9b

Vacatievergoeding voor bijdragen van deelnemers (product 9c)

d. veldbezoek/excursie

Bijeenkomst om de uitvoering cq resultaten van het project in het veld te bekijken en bespreken; voorbereiding, facilitaire zaken en verslaglegging.

Aantonen aan de hand van verslag en presentielijst deelnemers.

€ 1.880 per veldbezoek of excursie

Inhuur externe expertise als beschreven in product 9b

Vacatievergoeding voor gastheer/vrouw van de excursie (= deelnemer project) (product 9c)

e. voorbereiden/produceren professionele folder/video

Het voorbereiden/produceren van een folder of video

€ 2.240 per folder of video

Inhuur externe expertise als beschreven in product 9b

f. website

Ontwerp en beheer van website of pagina op website van agrarisch collectief (minimaal de website van de penvoerder) met minimaal de volgende informatie over het project:

– doel

– korte beschrijving

– betrokken collectieven en andere partijen

– contactgegevens

Vast bedrag: € 3.360

Geen

g. artikel/persbericht

Artikel of persbericht in vakblad of nieuwsblad; minimaal 500 woorden.

Aantonen aan de hand van een print of kopie van de publicatie.

€ 1.680 per artikel of persbericht

Geen

h. Lezing/presentatie

Verzorgen van een lezing of presentatie door de begunstigde bij derde partijen (niet direct bij pilot betrokken), over het project en de (voorlopige) resultaten daarvan.

Aantonen aan de hand van presentatie en/of berichtgeving (bv. verslag of bericht op website) over de bijeenkomst en de presentatie.

€ 1.170 per lezing of presentatie

Geen

5. Monitoring

a. dataset met gegevens over resultaten project

Dataset in format dat is afgestemd met de andere projecten en dat rapportage op het niveau van het project en de regeling mogelijk maakt.

Data kunnen kwantitatieve, kwalitatieve, ruimtelijke en niet-ruimtelijke aspecten omvatten. Maximaal 1 per soortgroep, per jaar, per gebied.

Data kunnen ook betrekking hebben op sociale, organisatorische en financiële aspecten

€ 2.800 per dataset; minimaal 1 per aanvraag

Inhuur externe expertise als beschreven in product 9b

Vrijwilligersvergoeding voor veldwerk tbv inventarisatie van gegevens door inzet vrijwilligers (product 9d)

6. Rapportage

a. tussenrapportage

Document met inhoudelijke beschrijving van de voortgang van het project, evaluatie, leerpunten, evt. aanpassingen in het project.

€ 4.480 per tussenrapportage; minimaal 1 per aanvraag max. 1 per afgebakend deel van het projectgebied of thema

Geen

b. eindrapportage

Document met inhoudelijke beschrijving van de resultaten van het project, evaluatie en leerpunten.

Vast bedrag: € 19.000

Geen

7. Landelijke coördinatie en afstemming

a. landelijk ontwikkelwerk

Landelijke coördinatie en het organiseren en bijwonen van landelijke bijeenkomsten ten behoeve van de landelijke afstemming van de projecten (bv. bij aanvang van de uitvoering en na het indienen van de tussenrapportages), het ontwikkelen van methoden en van formats voor datasets en rapportages en de presentatie van (deel)producten

Vast bedrag: € 26.900

Geen

b. landelijke tussenrapportage

Document met inhoudelijke beschrijving van de voortgang van de projecten, evaluatie, leerpunten en aanbevelingen voor het ontwikkelen van een toekomstig Gemeenschappelijk landbouwbeleid. De tussenrapportage wordt uiterlijk op 31 december 2022 ingediend.

Vast bedrag: € 1.680; één per project

Geen

c. landelijke eindrapportage

Document met inhoudelijke beschrijving van de resultaten van het projecten, evaluatie en leerpunten.

Vast bedrag: € 4.920

Geen

8. Projectmanagement

a. projectmanagement

Betreft het management en de coördinatie van het project. De werkzaamheden van de begunstigde die wel noodzakelijk zijn om het project goed uit te voeren, maar geen onderdeel zijn van de producten.

Wordt berekend over de producten, bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 7 en 9a en 9b, van deze tabel.

15% van de vergoeding voor de geleverde producten

Geen

9. Kosten derden

a. Productontwikkeling voor innovatieve beleidstoepassingen

Voor het opstellen van gebiedsplan of sectorplan kan advies worden ingewonnen ten behoeve van de uitvoerbare beleidstoepassingen die innovatief zijn in Nederland. Begunstigde moet in het projectplan onderbouwen dat het onderwerp waarop het advies betrekking heeft aan de innovatie-eis voldoet.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerte, opdracht, factuur betaalbewijs

Werkelijke kosten op basis van factuur en betaalbewijs

Geen

b. Inhuur externe expertise

Indien aantoonbaar noodzakelijk kan voor specifieke producten externe expertise ingehuurd worden.

Dit kan specialistische of wetenschappelijke kennis zijn ten behoeve van monitoring van effecten/prestaties, kennisdeling of inventarisaties, en kan ook zaken als bemonstering of laboratoriumonderzoek betreffen.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerte, opdracht, factuur betaalbewijs.

Werkelijke kosten op basis van factuur en betaalbewijs

Geen

c. vacatievergoedingen

Vergoeding voor (vertegenwoordigers van) deelnemende agrarische bedrijven waarvoor een bedrijfsplan is opgesteld, indien het zaken betreft die voortkomen uit het project, maar niet direct met de bedrijfsvoering te maken hebben; met name het uitdragen van opgedane kennis en ervaring aan belangstellenden binnen en buiten het projectgebied.

Aantonen aan de hand van declaratie en betaalbewijs.

€ 105 per dagdeel

Geen

d. vrijwilligersvergoeding

Betreft de inzet van vrijwilligers voor inventarisaties.

Aantonen aan de hand van urenverantwoording en betaalbewijs.

€ 4,50 per uur

Geen

B

1

2

Activiteit

Berekeningsmethode

1. Er wordt een rustperiode in acht genomen van datum x tot datum y.

Grasland € 2.403,37 per ha

3. Het grasland wordt vanaf 1 maart en vóór de rustperiode niet gemaaid.

€ 2.027,47 per ha

4. Het grasland is geïnundeerd (volledig drassig). De inundatieperiode loopt van datum x tot datum y.

€ 2.403,37 per ha

5. Er wordt aantoonbaar gezocht naar nesten. Gevonden nesten en/of kuikens worden beschermd en gevrijwaard van alle landbouwkundige bewerkingen, tenminste via enclaves van minimaal a m2 (alleen op grasland) danwel via een rustperiode van datum x tot datum y, waarbij de vrijwaring tenminste 14 kalenderdagen duurt, of via het plaatsen van nestbeschermers. Gevonden nesten zijn geregistreerd (bijv. op stalkaart of via geo informatie). Voor specifieke soorten kan nestgelegenheid worden geplaatst.

€ 126,67 per nest plus € 2.426,41 per ha op grasland. Op bouwland € 351,65 per ha

6. Bemesting met ruige stalmest is verplicht

€ 208,04 per ha

7. Uitsluitend gebruik van chemische onkruidbestrijding op max 10% van de oppervlakte.

€ 135,83 per ha

8. Beweiding is verplicht vanaf datum x tot datum y met minimale a en maximale veebezetting b (GVE/ha)

€ 1.947,6 per ha

9. Minimaal f% van de oppervlakte bestaat van datum x tot datum y uit gewas a of meerdere gewassen b of gewasresten c.

€ 2.796,78 per ha

11. Er wordt gevrijwaard voor beschadiging door vee van datum x tot datum y

€ 152,25 per ha

16. Watergang heeft (via natuurlijke of kunstmatige voorziening) vrij toegang, na onderlopen wordt er schoongemaakt

€ 93,16

17. Het gewas wordt jaarlijks minimaal 1 keer gemaaid en afgevoerd.

Grasland € 2.403,37 per ha; Bouwland € 2.796,78 per ha

18. Door een tijdelijke, plaatselijke voorziening is het oppervlaktewaterpeil van datum x tot datum y minimaal a cm hoger dan eerste volgende watergang.

€ 210,10 per ha

19. Minimaal a verschillende indicatorsoorten uit lijst b zijn in transect aanwezig in de periode x tot y

Grasland € 2.403,37 per ha; Bouwland € 2.796,78 per ha

20. Het grasland is na datum x tot datum y van het volgende kalenderjaar niet bewerkt

€ 136,66 per ha

21. Van datum x tot datum y is beweiding toegestaan met maximale veebezetting b (GVE/ha)

€ 1.947,6 per ha

22. Minimaal f% tot maximaal g% van het leefgebied onder beheer is jaarlijks gesnoeid.

€ 2.486,80 per ha

23. Minimaal f% tot maximaal g% van het leefgebied onder beheer is jaarlijks geschoond en/of gemaaid

€ 2.538,64 per ha

24. Snoeiafval is verwijderd of op rillen gelegd in het element en/of maaiafval is verwijderd

€ 2.692,36 per ha

26. Jaarlijks is op minimaal f% tot maximaal g% van het leefgebied onder beheer bagger vanuit een waterelement op aangrenzende landbouwgrond gespoten

€ 1.500 per ha

27. De peilscheiding is jaarlijks schoongemaakt en/of onderhouden

€ 2.026,50 per ha

29. In aangewezen gebieden zijn tussen de aardappelruggen minimaal k drempeltjes van minimaal l cm hoog per m m aanwezig met een minimale afstand van o m onderling

€ 300 per ha

30. Gewasresten (bijvoorbeeld maaisel, stro), al dan niet opgebracht, zijn ondergewerkt binnen a weken na aanbrengen

€ 379,80 per ha

Bijlage 5. behorende bij artikel 4.7.2 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies

Categorie A Precisielandbouw en Smart farming

Investeringen in (datagedreven) plaats-, dier of plantspecifieke systemen voor monitoring, behandeling en/of toediening waarmee agrarische bedrijfsprocessen worden ondersteund.

nr

Soort investering

Wel/niet subsidiabele kosten

 

A1

Groei en Oogsten

Subsidiabel

• Digitale systemen ten behoeve van inzicht in oogstvariabelen. Bij akkerbouw groeivariabelen. Bij veehouderij voor grasoogst.

• Digitale systemen voor plaatsspecifieke opbrengstmetingen.

• Digitale systemen om de groei te monitoren, bijvoorbeeld door het gebruik van satelliet- of drones om data te verzamelen.

17

A2

Precisieberegening en -irrigatie

Omschrijving

Investeringen in gerichte (elektrische) beregenings- en bevloeiingssystemen.

Investeringen kunnen in combinatie met B4 worden ingediend.

Subsidiabel

• Software voor sensor-gestuurde irrigatie.

• Dripirrigatie/druppelslangen incl. besturing.

• Wortelbewateringsystemen (Root Watering System).

• Laagvolume sproeier ten behoeve van nachtvorstbestrijding.

• Elektrische aansturing van deze beregenings- en bevloeiingsapparatuur.

Niet subsidiabel

• Reguliere beregeningshaspels en slang.

• Sproeibomen voor gewasbescherming.

17

A3

Precisiebemesting

Omschrijving

• Systemen voor het gericht emissiearm, in de juiste dosering, zonder overlapping (= aangestuurd door GPS) in de bodem toedienen van vloeibare stikstofhoudende (kunst)meststoffen bij het planten, zaaien, aanaarden of het moment dat het gewas er aantoonbaar om vraagt. Het aantoonbaar erom vragen bestaat alleen voor N-bijbemesting van aardappelen een systeem gebaseerd op sensorwaarnemingen.

• Systemen om vloeibare meststoffen via druppelslangen in de juiste dosering en op het juiste moment toe te dienen aan het gewas (fertigatie). Systeem is gangbaar in glastuinbouw. In open teelten minder gangbaar.

• Systemen voor het meten van het stikstofgehalte van de toegediende mest met NIRS indien dit meteen wordt door vertaald in het doseren.

• Systemen voor rijenbemesting met dierlijke mest.

• Systemen voor het digitaal meten van opbrengsten voor opbrengstkaarten ten behoeve van plaats specifieke teeltoptimalisatie.

Investeringen kunnen in combinatie met A1 of B4 worden ingediend.

Subsidiabel

• Systemen die plaatsspecifiek gewasbemesting kunnen toepassen.

• GPS/GIS apparatuur, inclusief bodemkaart voor bovenstaande systemen. De GPS/GIS apparatuur voor deze systemen is alleen subsidiabel in combinatie met aanschaf van bovenstaande systemen.

• Bijbehorende installatiekosten.

Niet subsidiabel

• De tractor waaraan wordt gekoppeld.

• Zodebemester.

• Abonnementen op software updates en servicecontracten. Behalve indien deze onlosmakelijk verbonden zijn aan de investering en het benodigde abonnement noodzakelijk is voor het correct functioneren van de investering.

17

A4

Precisiegewasbescherming

Omschrijving

• Spuitmachine bestemd voor het toedienen van gewasbeschermingsmiddelen of vloeibare meststoffen aan gewassen in de akkerbouw, bloembollen-, boom-, fruit- of vollegrondsteelt, of bedekte teelt waarbij het ontstaan van restvloeistof in de spuittank wordt voorkomen of met ten minste 50% gereduceerd.

• Machine bestemd voor plaatsspecifieke bestrijding van ziekten, plagen of onkruiden in de akkerbouw, bloembollen-, boom-, fruit-, vollegrondsteelt of bedekte teelt zonder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Of

• Investeringen in een spuitmachine met driftreducerende technieken, zoals: driftarme doppen, elektrische kantdoppen, luchtondersteuning, luchtvloeistofmengsystemen sleepdoektechniek.

• Investeringen in een spuitmachine met volumereducerende technieken.

• Bijbehorende installatiekosten.

Subsidiabel

• Een spuitmachine met volledig gescheiden vloeistofsystemen voor schoon water en spuitvloeistof.

• Een spuitmachine waarbij de gewasbeschermingsmiddelen op het laatste moment voor het spuiten op het gewas in de spuitleiding vermengd worden door een selectieve doseringseenheid.

• Een spuitmachine met een combinatie van doppen en driftreducerende technieken die zorgt voor een driftreductie van minimaal 95%.

• aanleg en aanschaf vloeistofwerende vul- en wasplaats met opvang.

• Een machine, niet zijnde spuitmachine, waarmee ziekten, plagen of onkruiden mechanisch worden bestreden op basis van plaatsspecifieke waarneming van het doelorganisme of symptomen daarvan.

• Autonome systemen die bijdragen aan de het verminderen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

• Systemen die obv. een taakkaart kunnen spuiten, evt. in combinatie met PWM doppen (pulse width modulation).

• Spotspray toepassingen: herkenning van onkruid mbv. camera’s waarna alleen het onkruid bespoten wordt (sterke middelreductie). Systemen zijn bijv. Weed-it, Garford, Ecorobotix.

• Mechanische systemen als alternatief voor bespuitingen, zoals via camera gestuurde schoffelsystemen.

• Systemen ter bestrijding van ridderzuring (combi met drone opnames of met camera op de spuitboom).

Let op: het percentage restvloeistofreductie of driftreductie moet worden vermeld in het projectplan en op de offerte bij het betaalverzoek.

Niet subsidiabel

• De tractor waaraan wordt gekoppeld.

• kosten voor gebruik van drift reducerende additieven.

18

A5

Variabel zaaien en poten

Subsidiabel

• (Autonome) machines voor het uitvoeren van een grondbewerking en dit combineren met variabel zaaien/poten/planten.

• GPS/GIS apparatuur in combinatie met een investering in een machine voor spitten en zaaien/poten/planten tegelijk.

• Bijbehorende installatiekosten.

• Bijbehorende installaties die meststoffen en/of gewasbeschermingsmiddelen kunnen toedienen.

15

Categorie B Digitalisering

’Investeringen in datagedreven sensorsystemen, analysesystemen zoals beslissingsondersteunende modellen of AI, robotica en/of autonome mechanisatie waar agrarische (bedrijfs-)processen worden ondersteund.’

nr

Soort investering

Wel/niet subsidiabele kosten

 

B1

Digitale voorzieningen voor weidegang

Subsidiabel

• Systemen ten behoeve van weidegang die (verschillende) diergerelateerde zaken kunnen registreren en monitoren, zoals locatie, vruchtbaarheid en gezondheid.

• Automatische weide-selectiepoorten voor toegang richting de weide.

• Aanschaf van software behorend bij een selectiepoort/GPS systeem.

• Bijbehorende installatiekosten.

Bovenstaande investeringen moeten aantoonbaar bijdragen aan weidegang.

Niet subsidiabel

• Hardware zoals laptops/ computers, tablets etc. voor het ontvangen/ invoeren/sturen van GPS gegevens.

• Abonnementen op software updates en servicecontracten. Behalve indien deze onlosmakelijk verbonden zijn aan de investering en het benodigde abonnement noodzakelijk is voor het correct functioneren van de investering.

18

B2

Beslissingsondersteunende (software-)systemen voor de land- en tuinbouw

Omschrijving

Softwaresystemen voor beslissingsondersteuning en vergroting inzicht teelt en bedrijfsvoering zolang dit bijdraagt aan duurzaamheidsopdrachten.

Subsidiabel

• Beslissingsondersteunende modellen en/of systemen voor:

– weersextremen;

– gewasbescherming;

– bemesting;

– oogstraming.

• emissiearm uitrijden van mest op basis van weersomstandigheden.¹

• Software voor het meest optimale technieken spuitmoment.

• Bodem-, gewas-, watersensoren en -systemen, met name gericht op EC.

Niet subsidiabel

• Apparatuur benodigd voor het aflezen van de ICT en sensor techniek waaronder computers, laptops, tablets en smartphones.

• Abonnementen op software updates en servicecontracten. Behalve indien deze onlosmakelijk verbonden zijn aan de investering en het benodigde abonnement noodzakelijk is voor het correct functioneren van de investering.

18

B3

Robotisering -duurzame bestrijding

Omschrijving

Autonome systemen voor het herkennen en bestrijden van ziekten/plagen/onkruiden.

Subsidiabel

• Robots die ziekten/plagen/onkruiden herkennen en op duurzame wijze bestrijden.

• Drones ten behoeve van de duurzame bestrijding van schadelijke insecten.

19

B4

EC meters en monitoringssensoren

Omschrijving

Investeringen in meet- en monitoringsapparatuur voor het meten van onder andere de dikte en diepte van de waterlens en meten van bodemverdichting.

Aanvragen voor deze investeringen moeten in combinatie van investeringen onder A2 of A3 worden ingediend.

Subsidiabel

• EC meters en monitoringssystemen voor het bepalen van vocht-, zuur- en zoutgehalte.

• Beslissingsondersteuning op basis van sensordata en monitoring.

• Meet- en monitoringsapparatuur voor het meten van onder andere de dikte en diepte van de waterlens, meten van bodemverdichting, PH meters, continuemeters, penetrometers. Bij aanschaf kan ook de bijbehorende software ten behoeve van interpretatie worden gesubsidieerd.

• Continuemeters.

• Grondwatermeters.

• Oppervlaktewatermeters bij beregening uit oppervlaktewaters.

• Penetrometers.

• PH meters.

• Vochtsensoren.

• Fosfaat- en nitraatmeter.

Niet subsidiabel

Abonnementen op software updates en servicecontracten. Behalve indien deze onlosmakelijk verbonden zijn aan de investering en het benodigde abonnement noodzakelijk is voor het correct functioneren van de investering

14

¹ https://www.dlvadvies.nl/innovaties/precisiebemesting?dossier_id=26

Categorie C Water, droogte, verzilting

‘Investeringen in een verbeterde omgang met grondwater, oppervlaktewatergebruik en met de waterhuishouding van het eigen bedrijf die bijdragen aan de verhoging van de waterkwaliteit, verbetering van de waterhuishouding, het tegengaan van verdroging en/of het tegengaan van verzilting van de bodem.’

 

Soort investering

Wel/niet subsidiabele kosten

 

C1

Klimaat-adaptieve, peilgestuurde drainage

Subsidiabel

• Aanleg klimaat adaptieve, peilgestuurde, regelbare drainage.

• Aanpassing van bestaande peilgestuurde (regelbare) drainage met een extra ontluchtingsdrain.

Let op!

• Om voor definitieve subsidievaststelling in aanmerking te komen is het mogelijk dat een vergunning via het Waterschap toegekend moet zijn. Aanvrager dient contact op te nemen met het lokale waterschap.

• In geval u vergunningsplichtig bent, moet een bewijsstuk van de start van de vergunningsprocedure worden meegezonden met de subsidieaanvraag.

• In geval u vergunningsplichtig bent, dan dient u voor vaststelling, de vergunningen via het Waterschap toegekend te hebben gekregen.

17

C2

Waterbeheervoorzieningen ter verlaging van risico’s van verontreiniging door erfafspoeling bij een veehouderij of door afvalwater uit de veehouderij, akkerbouw, bloembollen-, boom-, fruit-, vollegronds- of bedekte teelt

Subsidiabel

• Aanleg van overdekte verharde, vloeistofdichte vul- en wasplaats voor spuitmachines, inclusief een voorziening voor opvang en opslag en zuivering of verdamping van waswater.

• Biologisch of ander zuiveringssysteem voor was- en spoelwater van spuitmachines (dat wil zeggen de aanschaf en aanleg van een vloeistofdicht biologisch zuiveringssysteem of de aanschaf van zuiveringssystemen die werken op basis van onder andere ozon of UV).

• Systemen voor de verdamping van was- en spoelwater van spuitmachines.

• Aanleg en inrichting van een erf waarbij erfwater wordt opgevangen voor afvoer of verwerking middels zuiveren of verdampen (gesloten erf voor gewasbeschermingsmiddelen).

• Kistenwasser inclusief opvang restwater voor afvoer of verwerking (zuiveren of verdampen).

• Een waterdichte opvangput waarmee verontreinigd afvalwater van het bedrijf gescheiden blijft van regulier rioolsysteem. Inclusief de buizen, goten, richels voor afvoer.

• Aanvullende erf-en zuiveringsvoorzieningen voor de bollenteelt met spoelwater.

• Opvang- en afvoersysteem van perssappen (onder sleufsilo’s).

• Bijbehorende installatiekosten.

Niet subsidiabel

• Systemen voor het lozen van drain- of afvalwater vanuit kassen.

• Overkapping voor een voederopslag.

• Overkapping voor een mestopslag.

• Kosten voor herinrichting van het erf.

• Erfverharding.

• Hemelwatersysteem waaronder dakgoten, buizen voor afvoer en reguliere riolering.

• Spoelplaats (voor materieel anders dan een spuitmachine e.d.).

• Kuilplaten.

• installaties of machines voor opvang van perssap of percolaat indien een overloopvoorziening is of wordt aangebracht naar het reguliere riool, de bodem of het oppervlaktewater.

• Waterzuiveringsinstallatie.

16

C3

Ondergrondse waterberging, bovengrondse wateropvang (inclusief hemelwateropvang) en stuwen

Subsidiabel

• Waterbassins en -silo’s.

• Bijbehorende pijpleidingen.

• Bijbehorende installatiekosten en graafwerk.

• Voorzieningen voor ondergrondse wateropslag waaronder freshmaker, kreekrug-infilstratiesystemen en diepdraininfiltratie.

• De aanleg van een (water-)opvangput voor het verdund uitrijden van mest in het kader van stikstof emissiereductie en waterbesparing.

• Aanschaf en aanleg van:

○ Waterconserveringsstuw;

○ Knijpstuw;

○ Zoete stuw.

Let op!

Om voor definitieve subsidievaststelling in aanmerking te komen moeten de vergunningen via het Waterschap toegekend zijn.

Een bewijsstuk van de start van de vergunningsprocedure moet worden meegezonden met de subsidieaanvraag.

17

Categorie D Duurzame bedrijfsvoering

‘Investeringen in aanpassingen aan bedrijfsgebouwen ten behoeve van het gebruik van mestvergistingsinstallaties en mechanische mestafscheiding, machines, installaties en apparatuur, die bijdragen aan klimaatmitigatie, klimaatadaptatie en het verbeteren van de biodiversiteit en bodemkwaliteit’

 

Soort investering

Wel/niet subsidiabele kosten

 

D1

Elektrische voertuigen of met waterstof aangedreven, gericht op het uitoefenen van landbouwgerichte activiteiten

Omschrijving

Volledig elektrisch aangedreven mobiele machine bestemd voor het verrichten van werkzaamheden in de land- en tuinbouw, waarbij de aandrijving is voorzien van een elektromotor, waarbij voor de opslag van energie een of meerdere accu’s worden toegepast.

Op waterstof of waterstof/hybride aangedreven mobiele machine bestemd voor het verrichten van werkzaamheden in de land- en tuinbouw.

Op biogas aangedreven mobiele machine bestemd voor het verrichten van werkzaamheden in de land- en tuinbouw.

Subsidiabel

• Volledig elektrisch aangedreven zelfrijdende tractoren en volledig elektrisch zelfrijdende zaai-, bewerkings- en oogstmachines zoals combines, of aardappelrooier.

• Op waterstof of waterstof/hybride aangedreven machines/werktuigen gericht op het uitoefenen van landbouwgerichte activiteiten.

• Op biogas aangedreven mobiele machine bestemd voor het verrichten van werkzaamheden in de land- en tuinbouw.

• Oplaadpunt voor elektrisch of hybride aangedreven mobiele machines, bestemd voor het verrichten van landbouwactiviteiten voor het elektrisch laden van accu’s van eigen elektrisch of hybride aangedreven mobiele machines, die zijn voorzien van een geheel of gedeeltelijke elektrische hoofdaandrijving, waarbij het oplaadpunt is opgesteld op het eigen bedrijfsterrein.

• Oplaadpunt voor op biogas aangedreven mobiele machines, bestemd voor het verrichten van landbouwactiviteiten, voor het laden van accu’s van op biogas aangedreven mobiele machines, waarbij het oplaadpunt is opgesteld op het eigen bedrijfsterrein, voor eigen gebruik. Een oplaadsysteem en al dan niet de volgende onderdelen: een ontlaadsysteem, een meet- en regelsysteem, een lockerkast met een stroomafnamepunt per locker en een stekkerherkenningssysteem.

• Bijbehorende aanleg- en installatiekosten.

Niet subsidiabel

• Elektrische auto’s, fietsen of andere vervoersmiddelen voor personen.

• Mest- en voerschuiven.

• Heftrucks, shovels.

• Grasmaaiers.

• PV-systemen (zonnepanelen, fotovoltaïsch).

19

D2

Monomestvergistingsinstallaties

Omschrijving

Het gaat hierbij om kleinschalige bedrijfsvergisters, die passen in het terugbrengen van de emissies van methaan (en ammoniak) op veehouderijbedrijven, doordat emissies niet ontstaan, worden afgevangen en verwaard en weer teruggebracht worden in de kringloop.

Subsidiabel

• Maximale omvang vergisters is 25.000 ton mest.

• Een aardgasleiding of biogasleiding langer dan 1 km. Gerekend vanaf de aansluiting van een vergistingsinstallatie of via een biogashub vanaf iedere vergistingsinstallatie.

• Installaties voor het drogen, opschonen en comprimeren van het gas uit eigen installatie.

• het opslaan van gecomprimeerd biogas uit eigen installatie in flessen/containers voor mobiel transport, ten bate van eigen gebruik.

• Alle mestverwerkingsinstallaties voor de verdere verwerking van de vergiste mest, waaronder stikstofstrippers, tot een hoogwaardige meststof zoals compost, korrels, vloeibare stikstofhoudende kunstmeststoffen, etc. zodat de afzetmogelijkheden / toepasbaarheid van het eindproduct worden vergroot. Deze kosten van de mestverwerkingsinstallatie zijn niet subsidiabel zonder daadwerkelijke aanschaf van een mestvergisting-installatie.

• Bijbehorende installatiekosten.

Let op! De opgewekte energie moet gebruikt worden door de eigen landbouwonderneming. Het worden van (netto) energieleverancier door deze investering is niet subsidiabel.

Niet subsidiabel

Een mogelijk ook aan te sluiten mestscheidingsinstallatie hoort hier niet bij, dat is een aparte investering.

N.B.

Aanvragers komen slechts in aanmerking voor subsidie voor monomestvergistingsinstallaties indien er niet ook een aanvraag gedaan is voor de SDE++ regeling.

17

D3

Bovenwettelijke mestopslag

Omschrijving

Investeringen voor bovenwettelijke mestopslag (>7 maanden < 10 maanden) en mestaanwending die emissiereductie voor methaan en ammoniak realiseren.

17

D4

Potafdekinstallatie boom-, vaste planten- of sierteelt

Omschrijving

Bestemd voor het in de boom-, vaste planten- of sierteelt tegengaan van de groei van onkruid in de potten, door het machinaal strooien van een afdeklaag bestaande uit los organisch materiaal op de bovenzijde van het substraat.

Subsidiabel

• Een elevator.

• Doseersysteem.

• Transportbanden en een trilsysteem.

12

D5

Mechanische

mestscheidingsinstallatie

Omschrijving

Machine om ruwe mest te scheiden naar twee fracties. Het eindproduct moet uit twee delen bestaan, een dikke en een dunne fractie.

Subsidiabel

• Mechanische mestscheidingsapparatuur zodat de ruwe mest door de mechanische bewerking wordt gescheiden in een dikke fractie en een dunne fractie.

• Bijbehorende installatiekosten.

11

D6

Machines die dunne fractie van digestaat (tot 70%) kunnen verdampen

Omschrijving

Regionaal zijn er overschotten aan mest / digestaat, waar dat op grotere schaal niet zo is. Transport is hierbij de beperkende factor, door digestaat in te dampen (water verdampen) kan efficiënter getransporteerd worden.

Subsidiabel

Machines welke de dunne fractie van digestaat (tot 70%) van het totaal kunnen verdampen.

6

Categorie E Natuurinclusieve landbouw en Kringlooplandbouw

‘Investeringen in machines, plant- en zaaigoed, installaties voor opslag en verwerking en opslag- en verwerkingsplaatsen waardoor optimaal gebruik kan worden gemaakt van de natuurlijke omgeving (‘natuurlijk kapitaal’) die worden geïntegreerd in de bedrijfsvoering en daarmee bijdraagt aan de kwaliteit van diezelfde natuurlijke omgeving en waardoor negatieve effecten op water, bodem en lucht kan worden verkleind’

 

Soort investering

Wel/niet subsidiabele kosten

 

E1

Vergistingsinstallaties

Subsidiabel

• Plantaardige vergister.

• Bijbehorende verwerkingsinstallaties voor de verdere verwerking van zodat de afzetmogelijkheden van het eindproduct worden vergroot. Deze kosten van de verwerkingsinstallatie zijn niet subsidiabel zonder daadwerkelijke aanschaf van een vergistingsinstallatie.

• Bijbehorende installatiekosten.

Niet subsidiabel

In deze categorie zijn mestvergistingsinstallaties niet subsidiabel.

Let op! De opgewekte energie moet gebruikt worden door de eigen landbouwonderneming. Het worden van (netto) energieleverancier door deze investering is niet subsidiabel.

16

E2

Mengteelten zoals strokenteelt/pixelteelt en nieuwe teelten zoals eiwitten

Omschrijving

(Aangepaste) machines voor strokenteelt/pixelteelt en nieuwe teelten zoals eiwitten.

Subsidiabel

• Zaaimachines voor inzaaien voor "onder gewassen" zoals gras bij mais.

• Strokenfrees of strokenploeg.

• Oogstmachines of andere aangepaste machines voor gewasmanagement, zoals onkruidbestrijding, voor mengteelten en/of eiwitgewassen.

• Zelfrijdende machines voor strokenteelt.

• Integratie zonnepanelen in de teelt.

Niet subsidiabel:

Trekkers.

17

E3

Agroforestry en meerjarig kruidenrijk grasland (niet op veengrond)

Omschrijving

Teelt van houtige gewassen (bomen en struiken) gecombineerd met veeteelt, groenteteelt of akkerbouw op hetzelfde perceel landbouwgrond. De houtige gewassen zijn bedoeld voor de productie van o.a. fruit, noten en bessen.

En

Aanleg van kruidenrijk grasland, bestaande uit grasland met ten minste 45% meerjarige kruiden of vlinderbloemigen, waarbij geen gewasbeschermingsmiddelen gebruikt worden.

Subsidiabel

• (Aangepaste) machines voor gewasmanagement van houtige gewassen die gecombineerd worden met akkerbouw, groenteteelt of grasland (voor veehouderij), waaronder oogstmachines en materiaal voor boombescherming.

• Plantgoed van houtige, meerjarige gewassen (bomen en struiken) ten behoeve van fruit- of nootproductie van het bedrijf en die bewust gemengd worden met akkerbouw, groenteteelt of grasland (voor veehouderij) op hetzelfde landbouwperceel.

• Plantgoed van houtige, meerjarige gewassen (bomen en struiken) ten behoeve van een perceel voedselbos op landbouwgrond (gewascode 1940), waarbij bomen en struiken binnen afzienbare termijn voor eetbare producten zorgen.

• Zaaizaad van grasland (minimaal 50% grassoorten) met minimaal 45 procent meerjarige kruiden en/of vlinderbloemigen.

• Kosten voor grondbewerking en aanplant/inzaaien.

Niet subsidiabel:

• Windsingels.

• Aanplant van houtige, meerjarige gewassen (bomen en struiken) ten behoeve van kweekgoed (o.a. kerstbomen).

• Bomen voor hakhout met korte omlooptijd.

• Snelgroeiende bomen voor energieproductie (biomassa).

• Meer dan 100 bomen/ha en meer dan 40% van het aantal struiken van een gangbare teelt (uitgezonderd voedselbos met gewascode 1940).

• Grondbewerking en inzaaien van kruidenrijk grasland met (1) een lager percentage kruiden en/of vlinderbloemigen of (2) op veengrond (grond met de aanduiding veen in de perceelsregistratie).

16

E4

Vermindering bodemverdichting door ondiepe, niet kerende grondbewerking, vaste rijpaden en mechanische onkruidbestrijding

Omschrijving

Systemen, machines, werktuigen die gericht zijn op en gebruikt worden voor niet kerende, ondiepe bodembewerking en het oppervlakkig vermengen van gewasresten (eventueel in combinatie met direct zaaien, poten of planten).

Subsidiabel

• Spit-zaai, grondfrees-zaai; rotoreg-zaai, schoffel-zaai combinaties.

• Schijveneggen.

• Wiedrobots.

• Schoffeltuig met camera besturing; en vingerwieders of torsiwieders.

• Mechanische loofsnijder of mechnische wortelsnijder of looftrekker.

• Ecoploeg (maximale diepte van 18 cm).

• Machines voor inwerken groenbemesters, ruige mest en gewasresten (schijveneg).

• Machines, hulpmiddelen of aanpassingskosten voor het overschakelen op een teeltsysteem met vaste rijpaden, waarbij onbereden bedden ontstaan met een breedte van tenminste 280 cm.

• Rupsbanden voor onder tractor of (zelfrijdende) oogstmachine.

• Luchtdrukwisselsystemen met een zodanige capaciteit dat de banden binnen 5 minuten op 2 bar kunnen worden gebracht. inclusief installatie kosten. Subsidiabel zijn maximaal vier banden (die zeer geschikt zijn voor zeer lage druk) per aangeschaft systeem. Door aanpassing van bandendruk aan omstandigheden kan structuurschade worden verminderd.

• GPS/GIS of aanpassingen aan de apparatuur i.c.m. bovenstaande investeringen

• bij de aanschaf van een van de bovenstaande systemen/werktuigen kan ook een wildredder gesubsidieerd worden.

Niet subsidiabel

• Grotere zwaardere machines en daarmee verdichting (dan helpt wat minder druk in banden niet meer, evt wel nog rupsbanden) en daarmee achteruitgang van bodembiologie en dus organisch stofverlies.

• Trekkers

• Banden en wielen

• Abonnementen

• Ploegen en spitmachines (krukas en roterend)

• Afleverkosten

18

E5

Verwerken enkelvoudig (gerst, tarwe,) krachtvoer

Subsidiabel

• Machines of installaties om producten mee te bewerken zoals malen, pletten en snijden.

• Toepassingen om (gras)klaver toe te verwerken zodat deze bruikbaar is als kunstmest- en krachtvoervervanger, op voorwaarde dat dit gebeurt met hernieuwbare energie (bijvoorbeeld drogen, persen, pelleteren en opslaan).

Niet subsidiabel

• Voermengwagen of machines voor het uitkuilen of verwerken van ruwvoer.

• Opslag zoals sleufsilos en kuilplaten en silos

machines of systemen om krachtvoer te verstrekken.

Let op:

• Alleen machines voor eerstegraad bewerking van gerst en tarwe zijn subsidiabel

16

E6

Verwerken en toepassen van organisch restmateriaal

Omschrijving

Investeringen die specifiek bedoeld zijn voor de verwerking van organisch restmateriaal (niet zijnde mest op bedrijfsniveau) met als doel het verhogen van bodemkwaliteit. Zoals: materieel voor het maaien en ophalen van slootkanten, het verwerken en toepassen van gewasresten, maaisel van slootkanten, bermen of natuurterreinen, slootbagger of compost hiervan.

Subsidiabel

• Machines en werktuigen voor het inwerken of onderwerken van gewasresten, ruige mest, vaste mest en groenbemester met behulp van schijven(eg), rollen, tanden of snijders.

• Mestverwerkingsinstallaties voor de verdere verwerking van de (vergiste) mest waaronder stikstofstrippers tot een kunstmestvervanger en/of hoogwaardige meststoffen zoals compost, korrels, etc. zodat de afzetmogelijkheden van het eindproduct worden vergroot.

• Materiaal om specifiek voor maaien van slootkanten en maaisel op de kant te kunnen deponeren en ophalen voor verdere verwerking.

• Materieel voor het verwerken van organisch restmaterieel

• Baggerspuit voor het verspreiden van slootbagger over het perceel.

• Werktuigen voor het snijden of hakselen en gelijkmatig uitstrooien van beheergras, bermmaaisel, slootmaaisel of gewasresten over landbouwgrond.

• GPS i.c.m. bovenstaande investeringen.

Niet subsidiabel

• Grasmaaier die behalve voor het maaien van bermen ook gebruikt kan worden voor ander maaiwerk.

• Vergistingsinstallaties waarin mest of restmateriaal van buiten het bedrijf gebruikt wordt.

• Afleverkosten en abonnementen.

• Kiepwagens, silagewagens en opraapwagens.

Indien gangbaar materieel beschikbaar is, dat nog bruikbaar is voor hetzelfde doel, dan is de “klimaatwinst” negatief.

14

E7

Niet digitale voorzieningen voor weidegang

Subsidiabel:

• Aanleg van een oversteekplaats, zoals veeroosters en/of een koetunnel).

• Bijbehorende aanleg- en installatiekosten.

• Mobiele melkrobot.

• Schuilmogelijkheden.

Niet subsidiabel

• Hardware zoals laptops/ computers, tablets etc. voor het ontvangen/ invoeren/sturen van GPS gegevens.

• Kavelpaden.

• Abonnementen op software updates en servicecontracten.

14

E8

Opslagplaatsen ten behoeve van verwerking organische materiaal tot compost

Omschrijving

Investeringen in opslag van gewasresten, vaste mest of compost hiervan, niet zijnde drijfmest, met als doel het verhogen van bodemkwaliteit (organische stofgehalte en bodemstructuur).

Subsidiabel

Opslagplaatsen van vaste mest of compost voor langere termijn (meer dan 9 maanden) zodat op de goede momenten de mest/compost toegepast kan worden en de kwaliteit behouden blijft.

11

Bijlage 6. behorende bij artikel 4.7.2 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies

[Vervallen per 22-10-2022]