Beleidsregel Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB

[Regeling vervallen per 01-01-2023.]
Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 22-10-2022 en zichtdatum 29-04-2024.
Geldend van 03-06-2021 t/m 31-12-2022

Beleidsregel van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 17 mei 2015, nr. WJZ/15049075, houdende regels over de toepassing van artikel 4.8. van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Indien een landbouwer niet alle in artikel 16 van Verordening (EU) nr. 640/2014 bedoelde oppervlakten opgeeft en daarbij het verschil tussen enerzijds de totale in de verzamelaanvraag aangegeven oppervlakte en anderzijds de som van de aangegeven oppervlakte en de totale oppervlakte van de niet-aangegeven percelen groter is dan 3 procent van de aangegeven oppervlakte, wordt het totale bedrag van de rechtstreekse betalingen die in dat jaar aan die landbouwer moet worden gedaan als volgt verlaagd:

  • a. indien het verschil groter is dan 3 procent en kleiner dan of gelijk aan 10 procent, bedraagt de verlaging 1 procent;

  • b. indien het verschil groter is dan 10 procent en kleiner dan of gelijk aan 20 procent, bedraagt de verlaging 2 procent;

  • c. indien het verschil groter is dan 20 procent, bedraagt de verlaging 3 procent.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 Op grond van de beoordeling van de niet-naleving van de randvoorwaarde die, gelet op haar geringe ernst, omvang en duur, in naar behoren gemotiveerde gevallen geen aanleiding geeft tot een verlaging of uitsluiting, besluit de minister dat, voor zover geen sprake is van een herhaling, sprake is van een niet-naleving waarvoor aan de landbouwer eerst een waarschuwing wordt gegeven als bedoeld in artikel 99, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

  • 3 De waarschuwing, bedoeld in het eerste lid, wordt niet meer dan één keer gegeven voor niet-nalevingen van eenzelfde randvoorwaarde gedurende drie opeenvolgende kalenderjaren, gerekend vanaf en inclusief het jaar waarin de niet-naleving is geconstateerd.

  • 4 In afwijking van het derde lid, kan voor de niet-naleving van de randvoorwaarden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen g en i, meer dan één keer een waarschuwing worden gegeven.

  • 5 Ingeval de niet-naleving van de randvoorwaarde, bedoeld in het eerste lid, niet binnen de door de bevoegde autoriteit aan de landbouwer medegedeelde termijn of binnen de termijn, bedoeld in artikel 3.2, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB, is hersteld, wordt het totale bedrag van de in artikel 92 van Verordening (EG) nr. 1306/2013 bedoelde betalingen met terugwerkende kracht met 1 procent verlaagd voor het jaar waarin de niet-naleving waarop de waarschuwing is gebaseerd, heeft plaatsgevonden.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 Een niet-naleving is opzettelijk begaan indien de landbouwer de desbetreffende niet-naleving heeft beoogd of indien de landbouwer het risico heeft aanvaard dat zijn handelen of nalaten een niet-naleving tot gevolg heeft.

  • 2 Opzet wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

    • a. in de omschrijving van de betrokken randvoorwaarde wordt een rechtstreeks verband met de opzettelijkheid van de niet-naleving gelegd;

    • b. de mate van complexiteit van de randvoorwaarde;

    • c. de aanwezigheid van langdurig bestendig beleid;

    • d. de niet-naleving veronderstelt een actieve handeling dan wel het bewust nalaten van een handeling;

    • e. de omstandigheid dat de landbouwer reeds eerder op de hoogte is gesteld van onvolkomenheden in de naleving ten aanzien van de randvoorwaarde;

    • f. de mate waarin de randvoorwaarde niet wordt nageleefd.

  • 3 In het geval waarin een niet-naleving door een derde is begaan op de landbouwgrond of in het kader van het bedrijf van een landbouwer wordt desbetreffende niet-naleving aan de landbouwer toegerekend als een opzettelijke niet-naleving indien de landbouwer heeft beoogd of het risico heeft aanvaard dat de niet-naleving zou plaatsvinden blijkens:

    • a. de keuze voor de derde,

    • b. het door de landbouwer op de derde uitgeoefende toezicht, of

    • c. de door de landbouwer aan de derde gegeven instructies.

  • 4 Indien een niet-naleving die heeft geleid tot een verlaging met 15 procent, nogmaals wordt geconstateerd als bedoeld in artikel 39, vierde lid, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 640/2014, bedraagt de verlaging voor die herhaling 20 procent, welk percentage voor elke volgende herhaling met 10 wordt verhoogd.

  • 5 Indien een met opzet begane niet-naleving als bedoeld in artikel 40 van Verordening (EU) nr. 640/2014 die heeft geleid tot een verlaging, nogmaals wordt geconstateerd, bedraagt de verlaging voor die herhaling een verlaging met het percentage dat overeenkomt met het daarop eerstvolgende tiental, welk percentage voor elke volgende herhaling met 10 wordt verhoogd.

  • 6 Indien een niet-naleving die vóór 2015 heeft geleid tot een verlaging met een percentage van meer dan 15 en niet zijnde een percentage uitgedrukt in een tiental, nogmaals wordt geconstateerd, bedraagt de verlaging voor die herhaling een verlaging met het percentage dat overeenkomt met het daarop eerstvolgende tiental, welk percentage voor elke volgende herhaling met 10 wordt verhoogd.

  • 7 In afwijking van de leden 4 tot en met 6 kan een grotere verlaging worden toegepast indien ernst, omvang of permanent karakter van de niet-naleving daar aanleiding toe geven.

Artikel 3b

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 Indien een landbouwer niet volledig voldoet aan de eisen uit het certificaat Akkerbouwstrokenpakket, inclusief Vogelakker, ontvangt de landbouwer geen certificaat als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB, en wordt de vergroeningsbetaling als volgt verlaagd:

    • a. indien de niet-naleving betrekking heeft op gewasdiversificatie, wordt de vergroeningsbetaling verlaagd volgens artikel 24 van Verordening (EU) nr. 640/2014;

    • b. indien de niet-naleving betrekking heeft op het onderdeel blijvend grasland, wordt de vergroeningsbetaling verlaagd volgens artikel 25 van Verordening (EU) nr. 640/2014, en

    • c. indien de niet-naleving betrekking heeft op het ecologisch aandachtsgebied, wordt de vergroeningsbetaling verlaagd volgens artikel 26 van Verordening (EU) nr. 640/2014.

  • 2 In het geval een landbouwer minder dan 30% van zijn verplichting tot instandhouding van ecologische aandachtsgebieden invult met beheerde akkerranden wordt voor de toepassing van het eerste lid, onder c, een verlaging toegepast op het overige ecologisch aandachtsgebied, in het geval A kleiner is dan B vindt geen verlaging plaats.

  • 3 De verlaging, bedoeld in het derde lid, is in hectares, de uitkomst van de volgende berekening:

    A min B.

  • 4 Voor de toepassing van het tweede en derde lid wordt verstaan onder:

    • A : de geconstateerde gewogen oppervlakte overige ecologisch aandachtsgebied;

    • B: de gewogen oppervlakte akkerrand die aan de voorwaarden voldoet vermenigvuldigd met 7/3.

Artikel 3c

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 Indien een landbouwer niet volledig voldoet aan de eisen uit het certificaat Vezelhennep ontvangt de landbouwer geen certificaat en wordt de vergroeningsbetaling als volgt verlaagd:

    • a. indien de niet-naleving betrekking heeft op gewasdiversificatie, wordt de vergroeningsbetaling verlaagd volgens artikel 24 van Verordening (EU) nr. 640/2014;

    • b. indien de niet-naleving betrekking heeft op het onderdeel blijvend grasland, wordt de vergroeningsbetaling verlaagd volgens artikel 25 van Verordening (EU) nr. 640/2014, en

    • c. indien de niet-naleving betrekking heeft op het ecologisch aandachtsgebied, wordt de vergroeningsbetaling verlaagd volgens artikel 26 van Verordening (EU) nr. 640/2014.

  • 2 In het geval een landbouwer minder dan 50% van zijn verplichting tot instandhouding van ecologische aandachtsgebieden invult met vezelhennep wordt voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, een verlaging toegepast op het overige ecologisch aandachtsgebied, in het geval A kleiner is dan B vindt geen verlaging plaats.

  • 3 De verlaging, bedoeld in het tweede lid, is in hectares, de uitkomst van de volgende berekening: A min B.

  • 4 Voor de toepassing van het tweede en derde lid wordt verstaan onder:

    • A: de geconstateerde gewogen oppervlakte overige ecologisch aandachtsgebied;

    • B: de gewogen oppervlakte vezelhennep die aan de voorwaarden voldoet.

Artikel 3d

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 Voor de toepassing van artikel 2.17, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Rechtstreekse Betalingen GLB worden de elementen, bedoeld in de onderdelen a, e, g, h en i, als ecologisch aandachtsgebied beschouwd indien het element niet groter is dan maximaal de oppervlakte respectievelijk de breedte die mee mag tellen als ecologisch aandachtsgebied als bedoeld in artikel 45 van Verordening (EU) nr. 639/2014 vermenigvuldigd met de factor 3.

  • 2 Ten aanzien van aan elkaar grenzende elementen:

    • a. worden elementen die door een duidelijke fysieke scheiding zoals een sloot, weg of kavelpad, van elkaar worden gescheiden beschouwd als afzonderlijke elementen, en

    • b. worden elementen als afzonderlijke elementen beschouwd bij een combinatie van elementen e en h, waarbij element e grenst aan element h en element e maximaal 30 meter breed is. Indien element e breder is dan 30 meter, dan wordt het geheel van de elementen e en h voor de toepassing van dit artikel als één element h beschouwd.

  • 3 Indien meerdere landbouwers hetzelfde element sub h of sub i als ecologisch aandachtsgebied hebben aangegeven dan wordt de maximaal als ecologisch aandachtsgebied mee te tellen oppervlakte als bedoeld in artikel 45 van Verordening (EU) nr. 639/2014 naar rato van het aantal aanvragers toegekend aan de landbouwers, mits zij deze oppervlakte ook in beheer hebben.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

De uniforme buffertolerantie, bedoeld in artikel 38, vierde lid, van Verordening (EU) nr. 809/2014, bedraagt 1 meter.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 Van daadwerkelijke langdurige zeggenschap als bedoeld in artikel 49, eerste lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 639/2014 is sprake indien de jonge landbouwer:

    • a. ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan 25.000,– euro, en

    • b. ten minste mede belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering.

  • 2 De blokkerende zeggenschap, bedoeld in het eerste lid, onderdeel, a, is uiterlijk op 15 mei van het eerste jaar waarin hij als jonge landbouwer een aanvraag indient verkregen en kan worden aangetoond met:

    • a. de statuten van de rechtspersoon, ingeval van een besloten vennootschap, naamloze vennootschap, een stichting en een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid;

    • b. een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met alle maten, ingeval van een maatschap;

    • c. een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met alle vennoten, ingeval van een vennootschap onder firma;

    • d. een schriftelijk vastgelegde overeenkomst tussen alle leden, ingeval van een vereniging zonder volledige rechtsbevoegdheid, of

    • e. de registratie van de blokkerende zeggenschap in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, waarvan de juistheid desgevraagd kan worden aangetoond met de onder a tot en met d genoemde bescheiden.

  • 3 De datum vanaf welke de jonge landbouwer wordt geacht te voldoen aan het eerste lid, wordt bepaald door de datum waarop de jonge landbouwer blijkens de registratie in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, is toegetreden tot:

    • a. de maatschap of de vennootschap onder firma en de jonge landbouwer de blokkerende zeggenschap, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, heeft verkregen, of

    • b. het bestuur van de besloten vennootschap, de naamloze vennootschap, de stichting of de vereniging en de jonge landbouwer de blokkerende zeggenschap, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, heeft verkregen.

  • 4 In afwijking van het derde lid, kan de datum waarop de jonge landbouwer voldoet aan het eerste lid, op een later moment worden bepaald, ingeval de jonge landbouwer met schriftelijk bewijsmateriaal als bijlage bij de verzamelaanvraag ten genoegen van de minister aantoont:

    • a. met gebruikmaking van de bescheiden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a tot en met d, dat hij op een later moment de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde blokkerende zeggenschap heeft verworven, of

    • b. dat hij op een later moment mede belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, als gevolg van:

      • 1°. het volgen van een dagopleiding gedurende gemiddeld meer dan 3 dagen per week;

      • 2°. het verrichten van betaalde werkzaamheden in een andere onderneming gedurende gemiddeld meer dan 24 uur per week.

  • 5 In het in het vierde lid, onderdeel b, bedoelde geval wordt de jonge landbouwer geacht verantwoordelijk te zijn geworden voor de dagelijkse bedrijfsvoering na beëindiging van de in dat onderdeel onder 1° en 2° bedoelde scholing en werkzaamheden.

  • 6 De jonge landbouwer wordt geacht niet te voldoen aan het bepaalde in het eerste lid, onderdeel a, indien in een samenwerkingsovereenkomst voor bepaalde tijd is bepaald dat de maatschap onderscheidenlijk de vennootschap onder firma eenzijdig door de andere maten onderscheidenlijk vennoten kan worden opgezegd of bij bedrijfsbeëindiging de jonge landbouwer geen recht op voortzetting heeft.

  • 7 Een commanditaire vennoot wordt geacht niet te voldoen aan het eerste lid.

  • 8 Op het samenwerkingsverband of de rechtspersoon waarin meer dan één jonge landbouwer deelneemt, is dit artikel van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de jonge landbouwers gezamenlijk dienen te voldoen aan de voorwaarden gesteld in dit artikel.

  • 10 Onverminderd het eerste lid wordt de jonge landbouwer geacht te voldoen aan het vereiste van blokkerende zeggenschap als er een overeenkomst voor onbepaalde tijd ten grondslag ligt aan de maatschap of de vennootschap onder firma.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

  • 1 Voor de toepassing van artikel 30, elfde lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, wordt onder een natuurlijke persoon die de controle over de rechtspersoon heeft, onderscheidenlijk de natuurlijke persoon die de controle over de rechtspersoon heeft gehad, verstaan een landbouwer die:

    • a. ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan 25.000– euro, en

    • b. ten minste mede belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering.

Artikel 6a

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Voor de toepassing van de artikelen 2.22, derde lid, en 2.23, zevende lid, van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB worden de dieren ook als ‘ononderbroken aanwezig op niet subsidiabele grond’ aangemerkt indien door de aanvrager aangetoond kan worden dat de dieren zich kortstondig niet op niet subsidiabele grond bevinden in verband met een voor de bedrijfsvoering noodzakelijke handeling zoals het scheren of enten van de dieren, hoefverzorging, transport of het deelnemen aan educatieve programma’s.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2023]

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 17 mei 2015

De

Staatssecretaris

van Economische Zaken,

S.A.M. Dijksma