Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1.1. Begripsomschrijvingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
-
afzet van landbouwproducten: afzet van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 8, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening, artikel 2, onderdeel 7, van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw, deel i, paragraaf 2.4, onderdeel 35, onder 12, van het landbouwsteunkader
en artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van de algemene de-minimisverordening;
-
algemene de-minimisverordening: verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende
de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352);
-
algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde
categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne
markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);
-
besluit:
Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;
-
daadwerkelijke samenwerking: daadwerkelijke samenwerking als bedoeld in artikel 2, onderdeel 90, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel h, van het O&O&I-steunkader;
-
eco-innovatie: eco-innovatie als bedoeld in paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 4, van het milieu-
en energiesteunkader;
-
energie uit hernieuwbare energiebronnen: energie uit hernieuwbare energiebronnen als bedoeld in artikel 2, onderdeel 109,
van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder
11, van het milieu- en energiesteunkader;
-
energie-efficiëntie: energie-efficiëntie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 103, van de algemene groepsvrijstellingsverordening,
en paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 2, van het milieu- en energiesteunkader;
-
experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 86, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel j, van het O&O&I-steunkader;
-
fundamenteel onderzoek: fundamenteel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 84, van de algemene groepsvrijstellingsverordening
en paragraaf 1.3, onderdeel m, van het O&O&I-steunkader;
-
groepsvrijstellingsverordening landbouw: Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde
categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op
grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193);
-
haalbaarheidsstudie: haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 87, van de algemene groepsvrijstellingsverordening
en paragraaf 1.3, onderdeel k, van het O&O&I-steunkader;
-
hernieuwbare energiebronnen: hernieuwbare energiebronnen als bedoeld in artikel 2, onderdeel 110, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening, en paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 5, van het milieu-
en energiesteunkader;
-
hooggekwalificeerd personeel: hooggekwalificeerd personeel als bedoeld in artikel 2, onderdeel 93, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel o, van het O&O&I-steunkader;
-
industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 85, van de algemene groepsvrijstellingsverordening
en paragraaf 1.3, onderdeel q, van het O&O&I-steunkader;
-
innovatieadviesdiensten: innovatieadviesdiensten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 94, van de algemene groepsvrijstellingsverordening
en paragraaf 1.3, onderdeel r, van het O&O&I-steunkader;
-
innovatieclusters: innovatieclusters als bedoeld in artikel 2, onderdeel 92, van de algemene groepsvrijstellingsverordening
en paragraaf 1.3, onderdeel s, van het O&O&I-steunkader;
-
jonge landbouwer: natuurlijke persoon die ten hoogste 39 jaar oud is en sinds ten hoogste drie jaar
voor het eerst voor eigen rekening en risico een landbouwonderneming beheert die hij:
-
a. alleen in eigendom, pacht of erfpacht heeft, of
-
b. volledig in eigendom, pacht of erfpacht heeft met een andere natuurlijke persoon die
niet eerder een landbouwonderneming volledig in eigendom, pacht of erfpacht heeft
gehad.
-
kleine onderneming: kleine onderneming in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
-
landbouwonderneming: onderneming waarin de primaire productie van landbouwproducten plaatsvindt;
-
landbouwproduct: product als bedoeld in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie, met uitzondering van een visserijproduct of een aquacultuurproduct vermeld in
bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad
van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten
en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PbEU 2013, L 354);
-
landbouwsteunkader: Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector
en in plattelandsgebieden 2014-2020 (PbEU 2014, C 204);
-
middelgrote onderneming: middelgrote onderneming in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
-
milieu- en energiesteunkader: Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020 (PbEU
2014, C 200);
-
minister: Minister van Economische Zaken;
-
MKB-ondernemer: ondernemer die een kleine onderneming of een middelgrote onderneming in stand houdt;
-
O&O&I-steunkader: Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr.
2014/C 198/01 (PbEU 2014, C 198);
-
primaire landbouwproductie: primaire landbouwproductie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening, artikel 2, onderdeel 5, van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw en deel i, paragraaf 2.4, onderdeel 35, onder 10, van het landbouwsteunkader;
-
Unienorm: Unienorm als bedoeld in artikel 2, onderdeel 102, van de algemene groepsvrijstellingsverordening,
en paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 3, van de Richtsnoeren staatssteun ten behoeve
van milieubescherming en energie 2014–2020 (PbEU 2014, C200);
-
universiteit: onder a of b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs, alsmede een onder i van de bijlage van die wet genoemd academisch ziekenhuis;
-
verklaring de-minimissteun: verklaring van de subsidieaanvrager waarin deze bevestigt dat subsidieverlening niet
zal leiden tot een overschrijding van het de-minimisplafond, bedoeld in artikel 3,
tweede lid, van de algemene de-minimisverordening;
-
verwerking van landbouwproducten: verwerking van landbouwproducten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 10, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening, artikel 2, onderdeel 6, van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw, deel i, paragraaf 2.4, onderdeel 35, onder 11, van het landbouwsteunkader
en artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de algemene de-minimisverordening.
Artikel 1.2. Rapport van feitelijke bevindingen
-
2 Als rapport als bedoeld in artikel 12, vierde lid, van het besluit, wordt aangewezen een afschrift van het rapport van feitelijke bevindingen van een
externe accountant inzake de actueel gebruikte methode voor berekening van de personeelskosten
en indirecte kosten dat is opgesteld in het kader van verordening (EG) nr. 1906/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 december 2006 tot
vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en
universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma, en voor verspreiding
van onderzoeksresultaten (2007–2013) (PbEU 2006, L 391) en, indien de subsidieontvanger
daarover beschikt, een afschrift van de goedkeuring door de Europese Commissie van
dat rapport.
Artikel 1.3. Steunintensiteit
[Vervallen per 01-07-2016]
Artikel 1.5. Controleprotocol
De accountant of accountant-administratiefconsulent controleert en stelt de controleverklaring
vast met inachtneming van de voorschriften, gesteld in bijlage 1.3.
Artikel 1.6. Afwijzingsgronden
[Vervallen per 01-07-2016]
Artikel 1.7. In aanmerking komende kosten
-
1 In aanvulling op artikel 10, vierde lid, van het besluit, worden, indien de subsidie valt onder de algemene groepsvrijstellingsverordening,
respectievelijk de groepsvrijstellingsverordening landbouw, respectievelijk het landbouwsteunkader:
-
a. de in aanmerking komende kosten berekend en gestaafd met bewijsstukken, overeenkomstig
artikel 7, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, respectievelijk
artikel 7, eerste lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw, respectievelijk
deel i, paragraaf 3.5, onderdeel 85, van het landbouwsteunkader;
-
b. indien de steun in meerdere tranches wordt uitgekeerd, de in aanmerking komende kosten
gedisconteerd overeenkomstig artikel 7, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening,
respectievelijk artikel 7, vierde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw,
respectievelijk deel i, paragraaf 3.5, onderdeel 88, van het landbouwsteunkader;
-
c. indien de steun wordt toegekend in de vorm van belastingvoordelen, de steuntranches
gedisconteerd overeenkomstig artikel 7, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening,
respectievelijk artikel 7, vijfde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw,
respectievelijk deel i, paragraaf 3.5, onderdeel 89, van het landbouwsteunkader.
-
2 In aanvulling op artikel 10, vierde lid, van het besluit, worden, indien de subsidie valt onder het O&O&I-steunkader, respectievelijk het
milieu- en energiesteunkader:
-
a. de in aanmerking komende kosten berekend overeenkomstig paragraaf 1.3, onderdeel 15,
onder c, van het O&O&I-steunkader, respectievelijk paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder
20, van het milieu- en energiesteunkader;
-
b. indien de steun in meerdere tranches wordt uitgekeerd, de in aanmerking komende kosten
gedisconteerd overeenkomstig paragraaf 1.3, onderdeel 15, onder c, van het O&O&I-steunkader,
respectievelijk paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 20, van het milieu- en energiesteunkader.
Artikel 1.8. Bekendmaking van gegevens inzake steunverlening
-
1 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat
die door de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt gerechtvaardigd, maakt de
minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens
bekend:
-
a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening, en
-
b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening,
voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 500.000.
-
2 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat
die door artikel 16 of 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt gerechtvaardigd,
worden de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, geacht te zijn bekendgemaakt
indien de individuele steunbedragen bekend zijn gemaakt volgens de tranches, bedoeld
in artikel 9, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
-
3 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat
die door de groepsvrijstellingsverordening landbouw wordt gerechtvaardigd, maakt de
minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens
bekend:
-
a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdelen a en b, van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw, en
-
b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel c, van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:
-
1°. € 60.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie, of
-
2°. € 500.000 voor begunstigden die actief zijn in de sector verwerking van landbouwproducten,
de sector afzet van landbouwproducten of de bosbouwsector, of die activiteiten uitoefenen
die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie vallen.
-
4 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat
die door het O&O&I-steunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes
maanden na de datum van subsidieverlening de gegevens, bedoeld in paragraaf 4.7, onderdeel
119, van het O&O&I-steunkader, bekend, voor zover de individuele steun meer bedraagt
dan € 500.000.
-
5 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat
die door het landbouwsteunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes
maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:
-
a. de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.7, onderdeel 128, onder a en b, van het
landbouwsteunkader, en
-
b. de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.7, onderdeel 128, onder c, van het landbouwsteunkader,
voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:
-
1°. € 60.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie, of
-
2°. € 500.000 voor begunstigden in de sectoren van de verwerking van landbouwproducten,
de afzet van landbouwproducten, de bosbouwsector of activiteiten die buiten het toepassingsgebied
van artikel 42 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen.
-
6 Indien een subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend, staatssteun bevat
die door het milieu- en energiesteunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister
binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de gegevens, bedoeld in paragraaf
5.2.7, onderdeel 104, van het milieu- en energiesteunkader, bekend, voor zover de
individuele steun meer bedraagt dan € 500.000.
Artikel 1.9. Onderzoeksorganisatie
-
1 Indien een geheel of gedeeltelijk van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisatie
deelneemt aan een project dat wordt uitgevoerd in daadwerkelijke samenwerking, sluiten
de deelnemers voorafgaand aan het project een overeenkomst over de wijze waarop wordt
omgegaan met de bijdrage in de kosten, het delen in de risico’s en uitkomsten, de
verspreiding van de resultaten en de toegang tot en de regels voor de toewijzing van
intellectuele eigendomsrechten.
-
2 Indien een project als bedoeld in het eerste lid gezamenlijk door ondernemingen en
van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisaties of onderzoeksinfrastructuren
wordt uitgevoerd, legt de penvoerder de afspraken voor aan de minister, tenzij:
-
a. de deelnemende ondernemingen de volledige kosten van het project dragen;
-
b. de resultaten van de samenwerking die geen intellectuele eigendomsrechten opleveren,
breed kunnen worden verspreid en alle intellectuele eigendomsrechten die de activiteiten
van de onderzoeksorganisatie of onderzoeksinfrastructuur opleveren, volledig worden
toegekend aan die entiteiten;
-
c. uit het project ontstane intellectuele eigendomsrechten, alsmede daarmee verband houdende
toegangsrechten aan de verschillende deelnemers worden toegekend op een wijze die
een passende afspiegeling is van hun werkpakketten, bijdragen en respectieve belangen,
of
-
d. de van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisaties of onderzoeksinfrastructuren
een vergoeding ontvangen die gelijkwaardig is aan de marktprijs voor de intellectuele
eigendomsrechten die uit hun activiteiten ontstaan en worden toegewezen aan de deelnemende
ondernemingen of waartoe de deelnemende ondernemingen toegangsrechten kregen toegewezen.
-
3 Op de vergoeding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, kan het absolute bedrag
van financiële en niet-financiële bijdragen van de deelnemende ondernemingen in de
kosten van de activiteiten van de van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisatie
of onderzoeksinfrastructuur die de betrokken intellectuele-eigendomsrechten hebben
opgeleverd, in mindering worden gebracht.
-
4 Indien uit de aan de minister op basis van het tweede lid voorgelegde afspraken blijkt
dat sprake is van staatssteunals gevolg van de overdracht van kennis of andere resultaten
uit activiteiten, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het
totale bedrag aan subsidie niet meer bedraagt dan het in de beschikking tot subsidieverlening
aangegeven bedrag dat maximaal mag worden verstrekt ingevolge een Europees steunkader.
Hoofdstuk 2. Agro en natuur
Titel 2.1. Algemene bepaling
Artikel 2.1.1. Uurtarief
[Vervallen per 01-07-2016]
Artikel 2.1.2. Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
-
glasopstand: kas en toebehorende installaties;
-
glastuinbouwonderneming: landbouwonderneming met glasopstanden;
-
vervangingsinvestering: investering voor het eenvoudige vervangen van een bestaand gebouw of een bestaande
machine, of delen daarvan, door een nieuw modern gebouw of een nieuwe moderne machine,
zonder dat daarbij de productiecapaciteit met meer dan 25% wordt verhoogd of de betrokken
productie of technologie fundamenteel wordt gewijzigd.
Titel 2.2. Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij
Artikel 2.2.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
dierlijke productieketen: keten van veehouderijbedrijven, ondernemingen die dieren en dierlijke producten verwerken
en verhandelen, en ondernemingen die productiegerelateerde producten, zoals grondstoffen,
uitgangsmateriaal, installaties en houderijsystemen leveren aan veehouderijbedrijven,
met uitzondering van adviseurs en adviesbureaus;
-
udv-ambities: doelstellingen, geformuleerd in de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij, die zijn
opgenomen in de bijlage 2.2.1 bij deze regeling;
-
udv-project: samenhangend geheel van activiteiten, gericht op:
-
a. het uitvoeren van een verbeterplan;
-
b. de ontwikkeling van een nieuwe bedrijfsvoering, een nieuw bedrijfsproces, een nieuw
product of een prototype, met het oog op het wegnemen van drempels die de ontwikkeling
of toepassing belemmeren van een nieuw product of proces dat bijdraagt aan de verbetering
van de duurzaamheid binnen een of meer udv-ambities;
-
udv-verbeterplan: document waarin een beschrijving is opgenomen van samenhangende activiteiten, gericht
op het oplossen van een of meer problemen die verduurzaming in ten minste één van
de udv-ambities in de weg staan;
Artikel 2.2.2. Subsidieaanvraag
De minister kan een subsidie verstrekken:
-
a. voor een project tot opstelling van een udv-verbeterplan waaraan ten minste twee ondernemingen
in de dierlijke productieketen actief bijdragen, aan een onderneming of een organisatie
die in het handelsregister is opgenomen, dan wel aan een samenwerkingsverband van
ondernemingen of organisaties die in het handelsregister zijn opgenomen;
-
b. voor een udv-project, aan een samenwerkingsverband waarin ten minste twee ondernemingen
die tot de dierlijke productieketen behoren, en ten minste een onderneming of organisatie
die niet tot de dierlijke productieketen behoort, samenwerken.
Artikel 2.2.3. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening
en artikel 6, tweede lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.
Artikel 2.2.4. Aanvangstermijn
De subsidieontvanger vangt het project aan binnen drie maanden na de datum van de
subsidieverlening.
Artikel 2.2.5. Subsidiabele kosten
-
2 Voor een project als bedoeld in artikel 2.2.2, onderdeel b, komen tevens in aanmerking voor subsidie de kosten apparatuur en materiaal, die
rechtstreeks uit het project voortvloeien.
-
3 De kosten, bedoeld in het eerste en tweede lid, komen slechts voor subsidie in aanmerking
voor zover deze kosten vallen binnen de kostensoorten, genoemd in de artikelen 28
en 29 van de algemene groepsvrijstellingsverordening en artikel 14 van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw.
Artikel 2.2.6. Verplichtingen subsidieontvanger
[Vervallen per 01-07-2015]
Artikel 2.2.8. Verdeling van het subsidieplafond
-
1 De minister verdeelt het subsidieplafond voor de ingediende projecten, bedoeld in
artikel 2.2.2, onderdeel a, respectievelijk het subsidieplafond voor de ingediende projecten, bedoeld in artikel
2.2.2, onderdeel b, op volgorde van rangschikking van de aanvragen. De minister rangschikt
een aanvraag hoger naarmate de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft hoger
scoort op de criteria, bedoeld in artikel 2.2.9, derde en vierde lid.
-
2 Indien blijkt dat het totale bedrag van de toe te kennen subsidies voor de ingediende
projecten, bedoeld in artikel 2.2.2, onderdeel a, respectievelijk artikel 2.2.2, onderdeel b, die voor verlening van subsidie in aanmerking
komen, lager is dan het subsidieplafond dat voor deze projecten is vastgesteld, wordt
het voor de ene soort project overblijvende bedrag zo nodig aan het beschikbare bedrag
voor de andere soort project toegevoegd.
Artikel 2.2.9. Adviescommissie en rangschikking
Artikel 2.2.10. Hoogte subsidie
Artikel 2.2.11. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 2.2.2 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 28 en 29 van de algemene
groepsvrijstellingsverordening en artikel 14 van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw.
Artikel 2.2.12. Vervaltermijn
Deze titel en bijlage 2.2.1 vervallen met ingang van 1 juli 2019, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 2.3. Energie-efficiëntie en hernieuwbare energie glastuinbouw
Artikel 2.3.1. Begripsomschrijving
[Vervallen per 22-08-2016]
Artikel 2.3.2. Subsidieaanvraag
-
3 Indien meer dan één glastuinbouwbedrijf de investering met het oog op de productie,
op het glastuinbouwbedrijf, van energie uit hernieuwbare bronnen om in de eigen energiebehoeften
te voorzien, wordt onder het gemiddelde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel g, mede
verstaan het gemiddelde jaarlijkse verbruik van elk van die bedrijven opgeteld tot
de hoeveelheid die overeenstemt met het gemiddelde jaarlijkse verbruik van alle begunstigden
van de subsidie, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 2.3.3. Subsidievoorwaarden
-
1 De minister verstrekt subsidie voor een investering als bedoeld in artikel 2.3.2, indien de investering ten minste gericht is op één van de doelstellingen, genoemd
in punt 143, onder a en b, van het landbouwsteunkader.
-
3 De glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband
houdt voor apparatuur, installaties of machines als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onderdeel a, b of c, waarvoor de subsidie wordt verstrekt een ordelijke administratie bij waaruit, indien
verzocht, de volgende documenten kunnen worden overgelegd:
-
a. een kopie van de laatste jaarafrekening respectievelijk jaarafrekeningen waarop het
energieverbruik van de glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt
aan een samenwerkingsverband staat voor de installatie, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onderdeel a, en
-
b. een kaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte van de betrokken opstand en
met daarop gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft
inclusief opgave van de lengte van de voorziening in meters en de afstand tussen de
glastuinbouwonderneming of de glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband
en het netwerk in meters voor investeringen als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onderdeel b of c.
Artikel 2.3.3a. Eén aanvraag per glastuinbouwonderneming
Een glastuinbouwonderneming of een glastuinbouwonderneming die deelneemt aan een samenwerkingsverband
kan per investering als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, één aanvraag indienen.
Artikel 2.3.4. Informatieverplichtingen
Artikel 2.3.5. Verdeling van het subsidieplafond
-
2 Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor projecten als
bedoeld in artikel 2.10.2, eerste lid, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende
bedrag zo nodig aan het subsidieplafond voor projecten als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, toegevoegd.
Artikel 2.3.6. Subsidiabele kosten
-
1 De kosten, genoemd onder punt 144, onder a en b, van het Landbouwsteunkader, komen
in aanmerking voor de subsidie.
-
2 Onverminderd het eerste lid komen de kosten voor de fysieke aansluiting, bedoeld in
artikel 2.3.2, eerste lid, onderdelen b en c, voor subsidie in aanmerking, voor zover deze kosten bestaan uit de werkelijke kosten
voor materialen en aanleg van deze aansluiting, zoals de kosten voor buizen, verdeelstukken,
pomp- en leidingenwerk, graafwerkzaamheden en overige toebehoren.
Artikel 2.3.7. Hoogte subsidie
Artikel 2.3.8. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 2.3.2 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door Steunmaatregel SA.34005 (2012/N)
en paragraaf 1.1.1.1. van het landbouwsteunkader.
Artikel 2.3.9. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 1 juli 2022, met dien verstande dat deze van toepassing
blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 2.4. Groene-plus lectoraten
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 2.4.1. Begripsomschrijvingen
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 2.4.2. Subsidieverstrekking
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 2.4.3. Verdeling van het subsidieplafond
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 2.4.4. Subsidieaanvraag
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 2.4.5. Verplichtingen subsidieontvanger
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 2.4.6. Subsidiabele kosten
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 2.4.7. Omvang subsidie
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 2.4.8. Staatssteun
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 2.4.9. Vervaltermijnen
[Vervallen per 01-07-2017]
Titel 2.5. Borgstelling MKB-landbouwkredieten
Artikel 2.5.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
landbouwinnovatie: product, productieproces of concept bestemd voor toepassing in de primaire landbouw
dat een vernieuwing en een verduurzaming inhoudt met als oogmerk het onderscheidend
positioneren van een landbouwproduct in de markt;
-
MKB-landbouwondernemer: MKB-ondernemer die een landbouwonderneming in stand houdt;
-
overnemer: natuurlijke persoon of rechtspersoon die voor het eerst voor eigen rekening en risico
als MKB-ondernemer een landbouwonderneming in stand gaat houden door van een bestaande
landbouwonderneming:
-
a. zijnde een eenmanszaak, een maatschap of vennootschap onder firma de meerderheidswaarde
van de activa in eigendom, pacht of erfpacht te verwerven;
-
b. zijnde een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal:
-
1°. de meerderheid van het geplaatste kapitaal van die vennootschap direct of indirect
te verwerven, en
-
2°. de overwegende zeggenschap van die vennootschap te verkrijgen zonder op een eerder
moment daarvan de enige of overwegende zeggenschap gehad te hebben;
-
starter: MKB-landbouwondernemer zijnde:
-
a. een natuurlijke persoon die niet langer dan drie jaar een landbouwonderneming in stand
houdt;
-
b. een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal, waarvan de bestuurder een
natuurlijke persoon is die ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst direct
of indirect de meerderheid van het geplaatst en gestort kapitaal houdt en deze meerderheid
niet langer dan drie jaar houdt.
Artikel 2.5.2. Subsidieaanvraag
Artikel 2.5.3. Afwijzingsgronden
Artikel 2.5.5. Subsidiemaximum en verdeling van het subsidieplafond
-
3 De minister verdeelt het subsidieplafond voor de banken, bedoeld in het eerste lid,
op volgorde van binnenkomst van de verleningen, bedoeld in artikel 8, tweede lid,
van het model landbouwborgstellingskredietovereenkomst, zoals opgenomen in bijlage 2.5.1.
Artikel 2.5.6. Omvang borgstelling
-
3 Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, onder 1°, wordt in de kredietovereenkomst
opgenomen dat de MKB-landbouwondernemer na het verstrekken van het landbouwborgstellingskrediet
een definitief certificaat verkrijgt volgens de dan vigerende Maatlat Duurzame Veehouderij.
-
4 Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, onder 2°, wordt in de kredietovereenkomst
opgenomen dat de MKB-landbouwondernemer na het verstrekken van het landbouwborgstellingskrediet
een definitief certificaat verkrijgt volgens het dan vigerende certificeringsschema
Groen Label Kas.
Artikel 2.5.7. Landbouwborgstellingsovereenkomst
Het model voor de landbouwborgstellingsovereenkomst is opgenomen in bijlage 2.5.1.
Artikel 2.5.8. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 2.5.9. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 2.5.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 2.5.10. Vervaltermijn
Deze titel en bijlage 2.5.1 vervallen met ingang van 31 december 2019, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 2.6. Garantstelling landbouwondernemingen werkkapitaal
[Vervallen per 01-01-2016]
Artikel 2.6.1. Begripsbepalingen
[Vervallen per 01-01-2016]
Artikel 2.6.2. Subsidieaanvraag
[Vervallen per 01-01-2016]
Artikel 2.6.3. Omvang en voorwaarden garantstelling
[Vervallen per 01-01-2016]
Artikel 2.6.4. Maximum garantstelling
[Vervallen per 01-01-2016]
Artikel 2.6.5. Garantstellingsovereenkomst
[Vervallen per 01-01-2016]
Artikel 2.6.6. Verdeling van het subsidieplafond
[Vervallen per 01-01-2016]
Artikel 2.6.7. Afwijzingsgronden
[Vervallen per 01-01-2016]
Artikel 2.6.8. Provisie
[Vervallen per 01-01-2016]
Artikel 2.6.9. Informatieverplichtingen
[Vervallen per 01-01-2016]
Artikel 2.6.10. Staatssteun
[Vervallen per 01-01-2016]
Artikel 2.6.11. Vervaltermijn
[Vervallen per 01-01-2016]
Artikel 2.7.1. Begripsbepalingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
–
jacht: jagen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Flora- en faunawet;
-
–
natuur- en landschapsbeheer: geheel van activiteiten die zien op het behoud en de ontwikkeling van de natuur of
het landschap, de instandhouding van de natuur of het landschap bevorderen, daaronder
mede begrepen het ontwikkelen van nieuwe natuur of herstellen van landschapskenmerken,
het opdoen van vaardigheden ten behoeve van het opzetten en doen functioneren van
een vrijwilligersorganisatie die zich bezig houdt met natuur- en landschapsbeheer
en het betrekken van mensen met een beperking bij natuur- en landschapsbeheer;
-
–
vrijwilliger: natuurlijk persoon die, anders dan bij wijze van beroep, onverplicht arbeid om niet
verricht.
Artikel 2.7.2. Subsidieaanvraag
Artikel 2.7.3. Informatieverplichtingen
Bij de aanvraag wordt ten minste de volgende informatie verstrekt:
-
a. een beschrijving van de opleiding, waarbij onder meer wordt ingegaan op de aanbieder
van de opleiding, het doel van de opleiding, de wijze waarop het volgen van de opleiding
leidt tot het betrekken van nieuwe mensen bij natuur- en landschapsbeheer, de activiteiten
die zullen worden verricht in het kader van de opleiding en het beoogde resultaat;
en
-
b. een opgave van de kosten die de opleidingsactiviteiten met zich zullen brengen.
Artikel 2.7.4. Afwijzingsgronden
Geen subsidie wordt verstrekt in een van de volgende gevallen:
-
a. de aanvraag voldoet niet aan het bepaalde in deze titel;
-
b. de subsidiabele kosten bedragen minder dan € 1.000,–;
-
c. het is aannemelijk dat de door de aanvrager verstrekte gegevens onjuist zijn;
-
d. er bestaat onvoldoende vertrouwen in het niveau van de kennis die met de opleiding
wordt verkregen.
Artikel 2.7.5. Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies zijn de subsidiabele kosten alle rechtstreeks aan de uitvoering van de opleiding
toe te rekenen kosten, met uitzondering van kosten voor eigen arbeid van de subsidieaanvrager.
Artikel 2.7.6. Verdeling subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 2.7.7. Hoogte subsidie
De subsidie bedraagt per aanvraag € 1.000,–.
Artikel 2.7.8. Staatssteun
Deze regeling bevat geen staatssteun.
Artikel 2.7.9. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 1 oktober 2020, met dien verstande dat deze van
toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 2.8. Genotypering TSE bij schapen
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 2.8.1. Begripsbepalingen
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 2.8.2. Verstrekking voucher genotypering TSE
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 2.8.3. Afwijzingsgronden
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 2.8.4. Verdeling vouchers genotypering TSE
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 2.8.5. Verstrekking van subsidie aan erkende laboratoria
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 2.8.6. Hoogte subsidie
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 2.8.7. Staatssteun
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 2.8.8. Vervaltermijn
[Vervallen per 01-07-2017]
Titel 2.9. Subsidie kosten vaccinatie pluimvee ter bestrijding van salmonella
Artikel 2.9.1. Begripsbepalingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
pluimveehouder: ondernemer die werkzaam is in de primaire landbouwproductie en die fok- of vermeerderingspluimvee
voor de consumptie-ei-sector dan wel leghennen houdt, dan wel pluimvee dat daarvoor
wordt opgefokt;
-
gevaccineerd pluimvee: met toegelaten vaccin volledig gevaccineerd fokpluimvee, vermeerderingspluimvee voor
de consumptie-ei-sector, volledig gevaccineerde leghennen of pluimvee dat daarvoor
wordt opgefokt;
-
toegelaten vaccin: vaccin dat op grond van de Wet dieren is toegelaten voor gebruik bij fokpluimvee, vermeerderingspluimvee voor de consumptie-ei-sector
of leghennen ter voorkoming van een besmetting met Salmonella enteritidis of Salmonella
typhimurium.
Artikel 2.9.2. Subsidiabele activiteiten
Artikel 2.9.3. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 2.9.4. Indiening aanvraag tot vaststelling
De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van:
-
a. nota’s en betaalbewijzen van de aanschaf van gevaccineerd pluimvee;
-
b. een bewijs waarmee wordt aangetoond dat het gevaccineerd pluimvee geregistreerd is
in een op grond van artikel 38hh van de Regeling identificatie en registratie dieren aangewezen databank voor identificatie en registratie van pluimvee;
-
c. een bewijs waarmee wordt aangetoond dat vaccinatie overeenkomstig de toelatingsvoorwaarden
van het betreffende vaccin is uitgevoerd;
-
d. indien de vaccinatie van het pluimvee in een andere lidstaat van de Europese Unie
dan Nederland is uitgevoerd, tevens een schriftelijk bewijs dat in de betreffende
lidstaat voor het jaar 2016 geen subsidie voor de aankoop van vaccins ten behoeve
van het betreffende pluimvee is of wordt aangevraagd dan wel is of wordt toegekend.
Artikel 2.9.5. Subsidiabele kosten
Artikel 2.9.6. Hoogte subsidie
De subsidie bedraagt:
-
a. € 0,12 per stuks tegen Salmonella enteritidis gevaccineerd pluimvee;
-
b. € 0,19 per stuks tegen Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium gevaccineerd
pluimvee.
Artikel 2.9.7. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 2.9.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door Steunmaatregel SA.39008 (2014/N).
Artikel 2.9.8. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 10 oktober 2020, met dien verstande dat deze van
toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 2.10. Marktintroductie energie-innovaties
Artikel 2.10.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
kasenergiesysteem: alle apparatuur, installaties of machines ten behoeve van de energievoorziening van
de kas of de beheersing van het kasklimaat;
-
kasteeltsysteem: geheel van maatregelen, technieken en voorzieningen voor de productie, oogst en verwerking
van gewassen, niet zijnde een kasenergiesysteem;
-
primaire energie: energie uitgedrukt in hoeveelheid fossiele brandstof berekend op basis van de benodigde
productie van de afzonderlijke energiesoorten waaronder in ieder geval elektriciteit
en warmte.
Artikel 2.10.2. Subsidieaanvraag
Artikel 2.10.3. Afwijzingsgronden
-
2 Een kas of kasenergiesysteem bevindt zich niet in de beginfase van de marktintroductie,
bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, indien:
-
a. de kas of het kasenergiesysteem wordt toegepast:
-
1°. op meer dan 5% van het potentiële toepassingsareaal, of
-
2°. op meer dan 5% van de daarbij behorende ondernemingen, of
-
b. er al op grond van artikel 2.10.2, eerste lid, voor 15 aanvragen voor het desbetreffende type kas of kasenergiesysteem subsidie
is verleend.
-
3 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel h, onder 1°, komt investeringssteun
om bestaande installaties voor biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen om te
bouwen tot installaties voor geavanceerde biobrandstoffen wel voor subsidie in aanmerking,
indien die op voedingsgewassen gebaseerde productie wordt verminderd naar rato van
de nieuwe capaciteit.
Artikel 2.10.4. Hoogte subsidie
-
1 De subsidie bedraagt:
-
a. 30% van de subsidiabele kosten voor een grote onderneming, of
-
b. 40% van de subsidiabele kosten voor een middelgrote of kleine onderneming, doch ten
hoogste € 1.500.000.
-
2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, bedraagt de subsidie 40% van de subsidiabele
kosten voor een grote onderneming in het geval dat de subsidiabele kosten worden berekend
op grond van de berekenmethode, bedoeld in artikel 41, zesde lid, onderdeel a of b,
van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 2.10.5. Subsidiabele kosten
-
2 De subsidiabele kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, worden berekend
in overeenstemming met artikel 38, derde lid, respectievelijk 41, zesde lid, van de
algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 2.10.6. Verdeling van het subsidieplafond
-
4 Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor projecten als
bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende
bedrag zo nodig aan het subsidieplafond voor projecten als bedoeld in artikel 2.10.2, eerste lid, toegevoegd.
Artikel 2.10.8. Verplichtingen
Artikel 2.10.9. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.10.2, eerste lid, bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 2.10.10. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 2.10.2, eerste lid, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 38 en 41 van de algemene
groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 2.10.11. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 22 augustus 2021, met dien verstande dat deze van
toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Hoofdstuk 3. Innovatie en ondernemerschap
Titel 3.1. Algemene bepaling
Titel 3.2. PPS-toeslag onderzoek en innovatie
§ 3.2.1. Algemene bepalingen
Artikel 3.2.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
geldmiddelen: chartaal geld, giraal geld of elektronisch geld;
-
innovatieactiviteiten: ondersteunende activiteiten, gericht op het betrekken van MKB-ondernemers bij een
samenwerkingsproject of het stimuleren van de valorisatie van de kennis op het terrein
van het TKI-programma, bestaande uit:
-
a. netwerkactiviteiten, bestaande uit voor ieder openstaande masterclasses, workshops,
conferenties of het delen of uitwisselen van informatie via een website om kennisdeling
en het netwerken tussen MKB-ondernemers te bevorderen, of
-
b. innovatieadviesdiensten, uitgezonderd opleiding, verstrekt aan een MKB-ondernemer
door een innovatiemakelaar;
-
innovatiemakelaar: een verstrekker van innovatieadviesdiensten;
-
inzet in natura: op geld waardeerbare inbreng in een samenwerkingsproject die:
-
a. niet direct of indirect afkomstig is van een onderzoeksinstelling of een openbaar
lichaam als bedoeld in de definitie van private bijdrage, en
-
b. wordt berekend op basis van een voor de deelnemers aan een samenwerkingsproject gebruikelijke
en controleerbare methode, die gebaseerd is op bedrijfseconomische grondslagen en
normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die
de deelnemers aan een samenwerkingsproject stelselmatig toepassen;
-
onderzoeksinstelling: onderzoeksorganisatie die alle winst opnieuw investeert in fundamenteel onderzoek,
industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling, in het verspreiden van de resultaten
daarvan, of in onderwijs;
-
private bijdrage: geldmiddelen die niet direct of indirect afkomstig zijn van:
-
samenwerkingsproject: project dat:
-
a. in daadwerkelijke samenwerking plaatsvindt;
-
b. door minimaal twee deelnemers waaronder een onderzoeksinstelling en een ondernemer
wordt uitgevoerd, en
-
c. bestaat uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling
of een combinatie daarvan;
-
TKI: Topconsortium voor Kennis en Innovatie, zijnde een rechtspersoon die als zodanig
is genoemd in de wet houdende vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie
van Economische Zaken van het kalenderjaar waarin de aanvraag, bedoeld in artikel 3.2.2 of artikel 3.2.9, wordt ingediend;
-
TKI-programma: op onderzoek en innovatie gericht meerjarig programma, houdende de samenwerkingsprojecten
en de innovatie-activiteiten van het TKI;
-
TKI-relevante onderzoeksopdracht: opdracht van een onderneming:
-
a. die wordt uitgevoerd door een onderzoeksinstelling,
-
b. die bestaat uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling
of een combinatie daarvan, en
-
c. die kennis oplevert voor de onderzoeksinstelling die toepasbaar is in binnen het TKI-programma
mogelijke samenwerkingsprojecten.
§ 3.2.2. PPS-programmatoeslag
De minister verstrekt op aanvraag PPS-toeslag aan een TKI voor uitvoering van het
TKI-programma (PPS-programmatoeslag).
-
1 De hoogte van de PPS-programmatoeslag bedraagt 25% van de som van:
-
a. de private bijdragen voor de samenwerkingsprojecten van het TKI-programma, en
-
b. de private bijdragen aan TKI-relevante onderzoeksopdrachten,
die in het kalenderjaar, voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de aanvraag van de
PPS-programmatoeslag is ingediend, blijkens onderbouwing in de aanvraag aan onderzoeksinstellingen
verschuldigd zijn geworden.
-
2 Over de eerste € 20.000 van de som van de private bijdragen van een bepaalde deelnemer
aan samenwerkingsprojecten van het TKI-programma per jaar bedraagt de hoogte van de
PPS-programmatoeslag, in afwijking van het eerste lid, 40%.
-
3 Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onderdeel b, worden de private bijdragen
aan TKI-relevante onderzoeksopdrachten, welke bijdragen zijn gerealiseerd in het kalenderjaar
voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de aanvraag voor PPS-programmatoeslag is ingediend,
in aanmerking genomen tot ten hoogste 40% van de som van:
-
a. de private bijdragen, bedoeld in het eerste en tweede lid, en
-
b. de private bijdragen, bedoeld in artikel 3.2.10, eerste lid, die in totaal gerealiseerd zijn in het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar
waarin de aanvraag van de PPS-programmatoeslag is ingediend.
-
4 In afwijking van het eerste lid blijven de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde
private bijdragen buiten beschouwing bij het bepalen van de hoogte van de PPS-programmatoeslag,
voor zover de uit een TKI-relevante onderzoeksopdracht voortvloeiende kennis van de
onderzoeksinstelling slechts ten goede kan of zal komen aan de onderneming, de onderzoeksinstelling,
of beide partijen bij de TKI-relevante onderzoeksopdracht.
-
5 Een TKI bevordert dat kennis die voortvloeit uit TKI-relevante onderzoeksopdrachten
waarvoor het op grond van het eerste lid, onderdeel b, PPS-programmatoeslag heeft
ontvangen, daadwerkelijk wordt toegepast binnen een samenwerkingsproject van het TKI-programma.
-
6 Voor toepassing van het tweede lid kan de waarde van inzet in natura die in het kalenderjaar,
voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de aanvraag van de PPS-programmatoeslag is
ingediend, aan onderzoeksinstellingen verschuldigd is geworden, tot ten hoogste € 20.000
als private bijdrage in aanmerking worden genomen.
-
2 Indien het totaal van de private bijdragen, bedoeld in het eerste lid, die in een
openstellingsperiode door de TKI’s zijn opgevoerd in aanvragen voor PPS-programmatoeslag
uitstijgt boven het plafond, bedoeld in het eerste lid, verdeelt de minister dit plafond
naar evenredigheid over de TKI’s die private bijdragen als bedoeld in het eerste lid
hebben opgevoerd.
-
3 Bij de in het tweede lid bedoelde verdeling wordt het bedrag aan private bijdragen
dat per TKI in een kalenderjaar in aanmerking wordt genomen, berekend overeenkomstig
de formule
(A / A-totaal) x Plafond, waarbij wordt verstaan onder:
A: het totaal van de private bijdragen, bedoeld in het eerste lid, die door een TKI
in een openstellingsperiode in een of meer aanvragen voor PPS-programmatoeslag zijn
opgevoerd, tot een maximum van € 75.000.000;
A-totaal: het bedrag dat wordt berekend door het als ‘A’ gedefinieerde totaal van elk van
de TKI’s bij elkaar op te tellen;
Plafond: het plafond, bedoeld in het eerste lid.
-
4 Indien in een aanvraag voor PPS-programmatoeslag private bijdragen als bedoeld in
het eerste lid als grondslag zijn opgevoerd ter bepaling van de hoogte van de PPS-programmatoeslag,
geeft de minister een beschikking op de aanvraag uiterlijk 8 weken na de laatste dag
van de openstellingsperiode waarin aanvragen voor PPS-programmatoeslagen kunnen worden
ingediend.
Artikel 3.2.4. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor PPS-programmatoeslag indien: (Externe
link)
-
a. ten aanzien van de beoogde aanwending door een TKI van PPS-programmatoeslag voor een
samenwerkingsproject niet wordt voldaan aan de voorwaarden in paragraaf 2.2.2, onderdeel
28, onder b, c of d in samenhang met onderdeel 29, van het O&O&I-steunkader;
-
b. het bestaan van een samenwerkingsproject, en de verschuldigdheid van private bijdragen
en inzet in natura daaraan, op basis waarvan de hoogte van de PPS-programmatoeslag
wordt bepaald, niet kan worden aangetoond aan de hand van een schriftelijke ondertekende
samenwerkingsovereenkomst;
-
c. de beoogde aanwending van de PPS-programmatoeslag voor een samenwerkingsproject niet
bijdraagt aan het TKI-programma;
-
d. de beoogde aanwending van de PPS-programmatoeslag voor een samenwerkingsproject zou
leiden tot een overschrijding van de aanmeldingsdrempel, bedoeld in artikel 4 van
de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor fundamenteel of industrieel onderzoek
of experimentele ontwikkeling, of voor innovatieadviesdiensten
-
e. een bepaald samenwerkingsproject of een bepaalde innovatieactiviteit is gestart voorafgaand
aan de eerste aanvraag waarbij aanwending van de PPS-toeslag of TKI-toeslag voor dat
project of die activiteit werd aangevraagd.
Artikel 3.2.5. Steunintensiteit en aanwending
-
2 De subsidiabele kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, zijn kosten als bedoeld
in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
-
4 De subsidiabele kosten, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, onder 2°, zijn kosten
als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
-
5 Het TKI dat PPS-programmatoeslag ontvangt, neemt bij de aanwending van de PPS-programmatoeslag,
indien van toepassing, de gemeenschappelijke ordening van de landbouwproducten in
acht, bedoeld in artikel 40, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie.
Artikel 3.2.6. Administratie
Onverminderd het bepaalde in artikel 38 van het besluit, draagt het TKI dat PPS-programmatoeslag ontvangt, zorg voor een administratie:
-
a. waaruit op eenvoudige en duidelijke wijze kan worden afgeleid of en hoe de PPS-programmatoeslag
wordt aangewend voor het uitvoeren van de in het TKI-programma opgenomen samenwerkingsprojecten
en voor innovatieactiviteiten;
-
b. waaruit op eenvoudige wijze kennis genomen kan worden van de samenwerkingsovereenkomsten
voor de projecten waarvoor de PPS-programmatoeslag wordt aangewend, en van de private
bijdragen of inzet in natura die op basis van die overeenkomst verschuldigd zijn,
en
-
c. waarin de wijze wordt vastgelegd waarop deelnemers aan samenwerkingsprojecten waarvoor
PPS-programmatoeslag wordt aangewend, omgaan met intellectueel eigendom dat voorkomt
uit deze projecten.
Artikel 3.2.7. Rapportage en transparantie
-
1 De rapportage, bedoeld in artikel 39, eerste lid, van het besluit, bevat in ieder geval:
-
a. een overzicht van de mate waarin de samenwerkingsprojecten waarvoor de PPS-programmatoeslag
wordt aangewend, alsmede de private bijdragen aan en de inzet in natura voor deze
projecten van het lopende jaar zijn gerealiseerd;
-
b. een opgave van de afwijkingen van het TKI-programma;
-
c. een overzicht van de activiteiten en doelen voor het eerstvolgende jaar;
-
d. een overzicht van de mate waarin de uit TKI-relevante onderzoeksopdrachten, waarvoor
op grond van artikel 3.2.3, eerste lid, onderdeel b, PPS-programmatoeslag is ontvangen, voortgevloeide kennis toegepast wordt binnen
samenwerkingsprojecten van het TKI-programma;
-
e. ingeval de PPS-programmatoeslag wordt aangewend voor innovatieactiviteiten: een overzicht
van de mate waarin deze innovatieactiviteiten van het lopende jaar zijn gerealiseerd.
-
2 Het TKI dat PPS-programmatoeslag ontvangt, zorgt dat actuele informatie over de samenwerkingsprojecten
waarvoor de PPS-programmatoeslag wordt aangewend op eenvoudige wijze voor het algemene
publiek kenbaar is. De informatie omvat ten minste een beschrijving van het onderzoek,
de deelnemende ondernemers en onderzoeksinstellingen, de planning en voortgang.
-
3 Het tweede lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing op informatie over
de voorwaarden waaronder deelname door ondernemers en onderzoeksinstellingen aan samenwerkingsprojecten
van het TKI-programma openstaat.
Artikel 3.2.8. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor PPS-programmatoeslag als bedoeld in artikel 3.2.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
-
3 De gegevens, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, omvatten voor iedere private
bijdrage en inzet in natura op basis waarvan de hoogte van de PPS-programmatoeslag
wordt bepaald, ten minste:
-
a. de naam van het samenwerkingsproject zoals vermeld in de samenwerkingsovereenkomst,
of de naam van de TKI-relevante onderzoeksopdracht;
-
b. de naam van de deelnemer van wie de private bijdrage of inzet in natura afkomstig
is;
-
c. de naam van de onderzoeksinstelling waaraan de private bijdrage of inzet in natura
verschuldigd is of is geworden;
-
d. het KvK-nummer van de deelnemer en onderzoeksinstelling of, voor zover zij hier niet
over beschikken, een ander uniek identificerend nummer;
-
e. de hoogte van de private bijdrage en inzet in natura in euro’s.
§ 3.2.3. PPS-projecttoeslag
Artikel 3.2.10. Grondslag
-
2
Artikel 3.2.3, tweede en zesde lid, is op de hoogte van de PPS-projecttoeslag van overeenkomstige toepassing, met dien
verstande dat niet de private bijdrage en de inzet in natura in een jaar, maar de
private bijdrage en de inzet in natura voor het project als geheel in aanmerking wordt
genomen.
-
2 Indien het totaal van de private bijdragen, bedoeld in het eerste lid, die in de openstellingsperiode
zijn opgevoerd in aanvragen voor PPS-projecttoeslag uitstijgt boven het plafond, bedoeld
in het eerste lid, worden de private bijdragen in aanmerking genomen op volgorde van
binnenkomst van de aanvragen voor PPS-projecttoeslag waarin deze private bijdragen
zijn opgevoerd.
Artikel 3.2.11. Afwijzingsgronden
-
2 De subsidiabele kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, zijn kosten als bedoeld
in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.2.12. Steunintensiteit en aanwending
-
3 De subsidiabele kosten, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn kosten als bedoeld
in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
-
4 Het TKI dat, onderscheidenlijk de deelnemer in een samenwerkingsverband die de PPS-toeslag
ontvangt, neemt bij de aanwending van de PPS-projecttoeslag, indien van toepassing,
de gemeenschappelijke ordening van de landbouwproducten in acht, bedoeld in artikel
40, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Artikel 3.2.13. Administratie
-
1 Onverminderd het bepaalde in artikel 38 van het besluit, draagt het TKI dat, onderscheidenlijk de deelnemer in een samenwerkingsverband die
PPS-projecttoeslag ontvangt, zorg voor een administratie:
-
a. waaruit op eenvoudige en duidelijke wijze kan worden afgeleid hoe de PPS-projecttoeslag
wordt aangewend voor het uitvoeren van het samenwerkingsproject;
-
b. waaruit op eenvoudige wijze kennis genomen kan worden van de samenwerkingsovereenkomst
voor het samenwerkingsproject waarvoor de PPS-projecttoeslag wordt aangewend, en van
de private bijdragen of inzet in natura die op basis van die overeenkomst verschuldigd
is;
-
c. waarin de wijze wordt vastgelegd waarop deelnemers in het samenwerkingsverband dat
het samenwerkingsproject uitvoert,omgaan met intellectueel eigendom dat voorkomt uit
het betreffende project.
Artikel 3.2.14. Rapportage en transparantie
-
1 De rapportage, bedoeld in artikel 39, eerste lid, van het besluit, bevat in ieder geval:
-
a. een overzicht van de mate waarin het samenwerkingsproject, de private bijdrage aan
en de inzet in natura voor dit project van het lopende jaar zijn gerealiseerd;
-
b. een opgave van de afwijkingen van het TKI-programma;
-
c. een overzicht van de activiteiten en doelen voor het eerstvolgende jaar.
-
2 Het TKI, onderscheidenlijk de penvoerder, bedoeld in artikel 3.2.9, tweede lid, zorgt dat actuele informatie over het samenwerkingsproject waarvoor de PPS-projecttoeslag
wordt aangewend, op eenvoudige wijze voor het algemene publiek kenbaar is. De informatie
omvat ten minste een beschrijving van het onderzoek, de deelnemende ondernemers en
onderzoeksinstellingen en de planning en voortgang.
-
3 Het tweede lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing op informatie over
de voorwaarden waaronder deelname door ondernemers en onderzoeksinstellingen aan het
samenwerkingsproject waarvoor de PPS-projecttoeslag wordt verleend, openstaat.
Artikel 3.2.15. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor PPS-projecttoeslag als bedoeld in artikel 3.2.9 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
-
3 Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel h, geldt dat indien er meerdere TKI’s
actief zijn op het terrein of de terreinen waarop het betreffende samenwerkingsproject
betrekking heeft, de aanvraag de verklaring, bedoeld in het hier genoemde onderdeel
h, van elk van deze TKI’s bevat.
-
5 De subsidiabele kosten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, en in het vierde lid,
onderdeel b, onder 1°, zijn kosten als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening.
§ 3.2.4. Overige bepalingen PPS-toeslag
Artikel 3.2.16. Algemeen nut beogende instellingen
[Vervallen per 01-01-2018]
Artikel 3.2.17. Staatssteun
Artikel 3.2.18. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 1 november 2022, met dien verstande dat deze van
toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.3. TKI MKB-versterking
§ 3.3.1. Algemene bepalingen
Artikel 3.3.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
innovatiemakelaar: een verstrekker van innovatieadviesdiensten;
-
netwerkactiviteiten: masterclasses, workshops of conferenties om kennisdeling en netwerking tussen MKB-ondernemers
te bevorderen;
-
TKI: Topconsortium voor Kennis en Innovatie als bedoeld in artikel 3.2.1.
Artikel 3.3.2. Subsidieaanvraag en verdeling van het subsidieplafond
Artikel 3.3.3. Start- en realisatietermijn
§ 3.3.2. Netwerkactiviteiten
Subsidie wordt verstrekt aan een TKI voor het door derden laten uitvoeren van netwerkactiviteiten
ten behoeve van MKB-ondernemers.
Artikel 3.3.5. Subsidiabele kosten
§ 3.3.3. Ondersteuning door innovatiemakelaars
Artikel 3.3.6. Subsidiedoel
Subsidie wordt verstrekt aan een TKI voor het door innovatiemakelaars laten leveren
van innovatieadviesdiensten, uitgezonderd opleiding, aan MKB-ondernemers.
Artikel 3.3.7. Subsidievoorwaarden
Artikel 3.3.8. Steunintensiteit
-
1 De subsidiabele kosten zijn de kosten verbonden aan een innovatieadviesdienst, uitgezonderd
opleiding, als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.3.10. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.3.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.3.11. Staatssteun
Artikel 3.3.12. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 1 maart 2018, met dien verstande dat deze van toepassing
blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.4. MKB innovatiestimulering topsectoren
§ 3.4.1. Algemene bepalingen
Artikel 3.4.1. Begripsomschrijvingen
-
2 Onder een MIT-kennisoverdrachtsproject als bedoeld in het eerste lid wordt niet verstaan
een project waarbij de beantwoording van een toepassingsgerichte kennisvraag plaatsvindt
door het leveren van goederen, het geven van cursussen of het verrichten van activiteiten
op het gebied van verkoop van producten of diensten, zoals het ontwikkelen en vervaardigen
van marketinginstrumenten en verkoopondersteunend promotiemateriaal.
Artikel 3.4.2. Subsidieaanvraag
-
2 De minister verdeelt de aan deze activiteiten verbonden subsidieplafonds voor de paragrafen 2, 3, 3a, 4 en 6 van deze titel op volgorde van binnenkomst van de aanvragen en voor titel 5 op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
-
3 Indien een aanvraag voor een subsidie voor een MIT-innovatie-adviesproject, een MIT-haalbaarheidsproject
of een MIT-R&D-samenwerkingsproject is ingediend bij een provinciebestuur en indien
dat bestuur de aanvraag niet in behandeling kan nemen, neemt de minister de aanvraag
in behandeling waarbij als datum van indiening de datum van indiening bij het provinciebestuur
wordt gehanteerd.
Artikel 3.4.3. Afwijzingsgronden
-
3 Een aanvraag voor een subsidie op grond van deze titel voor een MIT-innovatie-adviesproject,
een MIT-haalbaarheidsproject of een MIT-R&D-samenwerkingsproject wordt afgewezen indien
in hetzelfde kalenderjaar door een provincie of een samenwerkingsverband van provincies
een subsidie voor een van de genoemde soorten projecten, waarop de aanvraag betrekking
heeft, kan worden verstrekt of is verstrekt voor respectievelijk een MIT-innovatie-adviesproject,
een MIT-haalbaarheidsproject of een MIT-R&D-samenwerkingsproject.
De aanvrager voegt bij de aanvraag een samenvatting van het project waarvoor de subsidie
wordt aangevraagd die door de minister kan worden gebruikt in voor een ieder toegankelijke
publicaties.
§ 3.4.2. MIT-haalbaarheidsprojecten
Subsidie voor een haalbaarheidsproject wordt verleend aan een MKB-ondernemer.
Artikel 3.4.5. Steunintensiteit
-
3 De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten, met dien verstande dat indien
een MIT-haalbaarheidsproject ook bestaat uit experimentele ontwikkeling, de subsidie
35% van de subsidiabele kosten voor dat deel van het project bedraagt.
-
4 De subsidiabele kosten zijn de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening voor zover het kosten betreft voor industrieel onderzoek
of experimentele ontwikkeling, en de kosten, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van
de algemene groepsvrijstellingsverordening voor zover het kosten betreft voor een
haalbaarheidsstudie.
Artikel 3.4.6. Start- en realisatietermijn
Artikel 3.4.7. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. de voorgenomen activiteiten waarop het haalbaarheidsproject betrekking heeft in technische
of financiële zin onvoldoende risicovol zijn om de haalbaarheidsstudie te rechtvaardigen;
-
b. het haalbaarheidsproject onvoldoende inzicht geeft in het economisch perspectief en
de uitvoerbaarheid van de voorgenomen activiteiten waarop de haalbaarheidsstudie betrekking
heeft.
§ 3.4.3. MIT-kennisvouchers
§ 3.4.3.1. Verstrekking van een MIT-kennisvoucher aan MKB-ondernemers
Artikel 3.4.8. Subsidie MIT-kennisvoucher
Een MIT-kennisvoucher heeft een waarde van maximaal € 3.750 en wordt aan een MKB-ondernemer
verstrekt die een MIT-kennisoverdrachtsproject wil laten uitvoeren waarvan de resultaten
ten goede komen aan de activiteiten die de ondernemer in Nederland verricht.
Artikel 3.4.9. Kennisvraag
Artikel 3.4.10. Besteding MIT-kennisvoucher
De MKB-ondernemer draagt de MIT-kennisvoucher over aan de in de aanvraag opgenomen
kennisinstelling.
Artikel 3.4.11. Besteding MIT-kennisvoucher
[Vervallen per 15-03-2016]
Artikel 3.4.12. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. de ondernemer en de kennisinstelling reeds voor de afgiftedatum van de MIT-kennisvoucher
verplichtingen jegens elkaar zijn aangegaan met betrekking tot het MIT-kennisoverdrachtsproject;
-
b. de ondernemer de MIT-kennisvoucher wil aanwenden voor een MIT-kennisoverdrachtsproject
waarvoor reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt
of dat deel uitmaakt van een project of programma waarvoor reeds door een bestuursorgaan
of de Europese Commissie subsidie is verstrekt.
Artikel 3.4.12a. Ambtshalve vaststelling
[Vervallen per 15-03-2016]
§ 3.4.3.2. Verstrekking van subsidie aan kennisinstellingen
Artikel 3.4.13. Verzilvering MIT-kennisvoucher door kennisinstellingen
Subsidie wordt verleend aan een kennisinstelling die één of meer MIT-kennisoverdrachtsprojecten
heeft uitgevoerd en in verband daarmee één of meer geldige MIT-kennisvouchers overlegt.
Artikel 3.4.14. Steunintensiteit
De subsidie bedraagt 50 procent van de door de kennisinstelling ten behoeve van de
uitvoering van een MIT-kennisoverdrachtsproject in rekening gebrachte kosten, maar
niet meer dan € 3.750 per MIT-kennisvoucher.
Artikel 3.4.15. Aanvraag verzilvering MIT-kennisvoucher
-
3 Indien de aanvraag niet binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, of indien de
offerte of een ondertekende opdrachtbevestiging van de kennisinstelling niet binnen
de termijn, bedoeld in artikel 3.4.9, derde lid, door de minister is ontvangen, vervalt de MIT-kennisvoucher van rechtswege.
§ 3.4.3a. MIT-innovatie-adviesprojecten
Artikel 3.4.15a. Doelgroep
Subsidie voor een MIT-innovatie-adviesproject wordt verleend aan een MKB-ondernemer.
Artikel 3.4.15b. Steunintensiteit
-
1 Bij de aanvraag wordt een beknopt plan gevoegd, waarin de kennisvraag en de doelstelling
van het innovatietraject zijn gevoegd, alsmede de kennisinstelling of adviesorganisatie
worden genoemd die het MIT-innovatieadviesproject gaat uitvoeren.
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. de ondernemer en de kennisinstelling reeds voor de subsidieverlening verplichtingen
jegens elkaar zijn aangegaan met betrekking tot het MIT-innovatie-adviesproject;
-
b. de kennisvraag in het beknopte plan kennelijk onvoldoende aansluit bij het in het
beknopte plan beschreven innovatietraject.
§ 3.4.4. Hooggekwalificeerd personeel
Artikel 3.4.16. Subsidie hooggekwalificeerd personeel
Subsidie wordt verleend aan een MKB-ondernemer bij wie een onderzoeksorganisatie of
grote onderneming hooggekwalificeerd personeel heeft gedetacheerd.
Artikel 3.4.17. Subsidiabele kosten
De subsidiabele kosten zijn de kosten, bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel
b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.4.18. Subsidievoorwaarden
Artikel 3.4.19. Subsidieomvang
§ 3.4.5. MIT-R&D-samenwerkingsprojecten
Artikel 3.4.20. MIT-R&D-samenwerkingsverband
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een MIT-R&D-samenwerkingsverband
dat een MIT-R&D-samenwerkingsproject uitvoert.
Artikel 3.4.21. Penvoerder
De penvoerder is een onderneming die deelneemt aan het MIT-R&D-samenwerkingsverband.
Artikel 3.4.22. Steunintensiteit
-
1 De subsidiabele kosten zijn de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.4.23. Start- en realisatietermijn
Artikel 3.4.24. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor een MIT-R&D-samenwerkingsproject
indien:
-
a. het niet voldoende bijdraagt aan de vernieuwing van producten, processen of diensten
of wezenlijke nieuwe toepassingen van bestaande producten, processen of diensten;
-
b. het niet voldoende bijdraagt aan het creëren van economische waarde voor de deelnemers
in het samenwerkingsverband en de sector, genoemd in de bijlagen, bedoeld in artikel 3.4.2, eerste lid, of de daarmee samenhangende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie;
-
c. de kwaliteit van het MIT-R&D-samenwerkingsverband ontoereikend is om het MIT-R&D-samenwerkingsproject
uit te voeren;
-
d. de kwaliteit van het projectplan onvoldoende is;
-
e. het subsidiebedrag lager zou zijn dan € 50.000.
Artikel 3.4.25. Rangschikkingscriteria
-
4 De minister stelt een algemeen subsidieplafond vast voor alle in de bijlagen, bedoeld
in artikel 3.4.2, eerste lid, genoemde sectoren tezamen en een subsidieplafond per sector.
§ 3.4.6. MIT-innovatieprestatiecontracten
Artikel 3.4.26. Overeenkomstige toepassing
Artikel 3.4.27. Evaluatie
Artikel 3.4.28. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in deze titel bevat ten minste de gegevens,
bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.4.29. Staatssteun
-
2 Subsidie die krachtens paragraaf 3.4.3 wordt verleend, en subsidie voor een MIT-innovatie-adviesproject dat niet onder artikel
28 van de algemene groepsvrijstellingsverordening valt, bevatten staatssteun en worden
gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening.
Artikel 3.4.30. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 1 maart 2018, met dien verstande dat deze van toepassing
blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.5. Innovatieprestatiecontracten
§ 3.5.1. Algemene bepalingen
Artikel 3.5.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
collectief onderzoek: industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling waarvan de resultaten naar hun
aard voor een bredere groep toepasbaar zijn;
-
collectieve activiteiten: activiteiten die op basis van innovatieplannen door twee of meer IPC-deelnemers gezamenlijk
zullen worden gefinancierd en uitgevoerd en waarvan de resultaten evenredig over deze
deelnemers worden verdeeld;
-
innovatieplan: planmatige beschrijving van de activiteiten in het kader van industrieel onderzoek
en experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2 van de algemene groepsvrijstellingsverordening,
inclusief de planning en kosten daarvan, die een IPC-deelnemer zal verrichten met
het oog op innovatie van zijn producten, diensten of productieproces, met inbegrip
van zijn collectieve activiteiten;
-
IPC-deelnemer: MKB-ondernemer die deelneemt aan een IPC-verband;
-
IPC-penvoerder: rechtspersoon die:
-
a. namens de IPC-deelnemers optreedt als projectleider van een IPC-verband en het overkoepelend
plan uitvoert als bedoeld in de paragrafen 3.5.2 en 3.5.4, of
-
b. de mogelijkheden onderzoekt om in samenwerking met ten minste één soortgelijke organisatie
uit een ander land te komen tot collectief onderzoek en dit onderzoek laat uitvoeren,
als bedoeld in paragraaf 3.5.3 en niet werkzaam is in een van de sectoren die ingevolge artikel 1 van de algemene
de-minimisverordening is uitgesloten van de toepassing van die verordening;
-
IPC-project: project bestaande uit activiteiten die de IPC-penvoerder en de IPC-deelnemers binnen
een periode van twee jaar verrichten ter uitvoering van het overkoepelende plan en
de daarmee samenhangende innovatieplannen;
-
overkoepelend plan: plan waarin de IPC-penvoerder beschrijft wat de samenhang is tussen de verschillende
innovatieplannen, welke collectieve activiteiten worden verricht en door welke deelnemers,
welke activiteiten hij ten behoeve van de IPC-deelnemers en het IPC-project zal verrichten,
waaronder ten minste het begeleiden van de IPC-deelnemers bij het uitvoeren van de
innovatieplannen, het begeleiden van samenwerkingsverbanden van de IPC-deelnemers
en het begeleiden en uitvoeren van administratieve activiteiten die samen hangen met
een IPC-project, alsmede een globale omschrijving van de planning en de geraamde kosten
van deze activiteiten;
-
regionaal IPC-project: project als bedoeld in artikel 3.5.4, tweede lid, bestaande uit activiteiten die de IPC-penvoerder en de IPC-deelnemers, waarvan ten
minste de helft is gevestigd in Zuid-Holland, binnen een periode van twee jaar verrichten
ter uitvoering van het overkoepelende plan en de daarmee samenhangende innovatieplannen.
-
2 Een IPC-penvoerder is een rechtspersoon zonder winstoogmerk met volledige rechtsbevoegdheid,
niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die volgens
haar statuten tot doel heeft de behartiging van belangen van ondernemingen en hier
volgens feitelijk handelen ook aantoonbaar minimaal één jaar ervaring mee heeft.
§ 3.5.2. Regionaal IPC-project in Zuid-Holland
[Vervallen per 01-01-2018]
Artikel 3.5.3. Begripsomschrijving
[Vervallen per 01-01-2018]
Artikel 3.5.4. Subsidieaanvraag
[Vervallen per 01-01-2018]
Artikel 3.5.5. Subsidieomvang
[Vervallen per 01-01-2018]
Artikel 3.5.6. Subsidiabele kosten
[Vervallen per 01-01-2018]
Artikel 3.5.7. Verdeling van het subsidieplafond
[Vervallen per 01-01-2018]
Artikel 3.5.8. Realisatietermijn
[Vervallen per 01-01-2018]
Artikel 3.5.9. Afwijzingsgronden
[Vervallen per 01-01-2018]
Artikel 3.5.9a. Voorschot
[Vervallen per 01-01-2018]
Artikel 3.5.9b. Evaluatie
[Vervallen per 01-01-2018]
Artikel 3.5.9c. Vervaltermijn
[Vervallen per 01-01-2018]
§ 3.5.3. Subsidie ten behoeve van internationale samenwerking
Artikel 3.5.10. Subsidieaanvraag
Artikel 3.5.11. Subsidiabele kosten
De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten, met een maximum van:
Artikel 3.5.12. Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 11 van het besluit komen uitsluitend de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:
-
a. het aantal uren gemaakt door personeel van de IPC-penvoerder danwel door derden ten
behoeve van reis, overleg en rapportage in verband met activiteiten als bedoeld in
artikel 3.5.10, eerste lid, onderdeel a, alsmede begeleiding van het collectief onderzoek, bedoeld in artikel 3.5.10, onderdeel
b, vermenigvuldigd met een vast uurtarief van € 87,50, alsmede de reis- en verblijfkosten
in verband met deze activiteiten;
-
b. de kosten voor collectief onderzoek, verschuldigd aan een onderzoeksorganisatie waarmee
de IPC-penvoerder niet in een groep verbonden is, voor zover deze kosten worden gedragen
door de IPC-penvoerder, alsmede de kosten voor de verspreiding van de resultaten,
bedoeld in artikel 3.5.10, eerste lid,onderdeel b.
Artikel 3.5.13. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 3.5.14. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. minder dan drie jaar geleden reeds subsidie krachtens deze titel of de Subsidieregeling
innoveren is verleend, betrekking hebbend op dezelfde of vergelijkbare activiteiten;
-
b. van de activiteiten onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te
verwachten zijn;
-
c. de IPC-penvoerder niet aannemelijk maakt dat er een aanzienlijke kans is, dat de subsidiabele
activiteiten, bedoeld in artikel 3.5.10, eerste lid, onderdeel a, zullen leiden tot het tot stand komen van activiteiten als bedoeld in artikel 3.5.10,
eerste lid, onderdeel b;
-
d. de IPC-penvoerder geen maatregelen heeft genomen om de betrokkenheid van het midden-
en kleinbedrijf uit de branche bij het collectief onderzoek, bedoeld in artikel 3.5.10, eerste lid, onderdeel b, te borgen;
-
e. van de totale kosten voor het collectief onderzoek, bedoeld in artikel 3.5.10, eerste lid, onderdeel b, meer dan 80 procent wordt gedragen door de IPC-penvoerder.
Artikel 3.5.15. Realisatietermijn
-
2 De IPC-penvoerder verspreidt de resultaten, bedoeld in artikel 3.5.10, eerste lid, onderdeel b, onder de ondernemers, die werkzaam zijn in dat deel van het bedrijfsleven, waarop
het collectief onderzoek betrekking heeft, en stelt het voorts voor een ieder op aanvraag
verkrijgbaar.
Artikel 3.5.16. Administratie en accountantsverklaring
§ 3.5.4. Subsidie ten behoeve van een IPC-project
Artikel 3.5.17. Subsidieaanvraag
-
3 In aanvulling op artikel 3, eerste lid, van het besluit kan ook subsidie worden verstrekt aan een IPC-penvoerder of een IPC-deelnemer die
gevestigd is in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba.
Artikel 3.5.18. Subsidieomvang
De subsidie bedraagt:
Artikel 3.5.19. Subsidiabele kosten
-
2 De subsidiabele kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.5.17, eerste lid, onderdeel b, zijn de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, onderdelen a, b, d en e, van de
algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.5.20. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 3.5.22. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
-
a. indien het overkoepelende plan niet het vertrouwen geeft dat de IPC-penvoerder de
begeleiding van de IPC-deelnemers bij het uitvoeren van hun innovatieplannen en de
totstandkoming en begeleiding van de in het plan opgenomen samenwerkingsprojecten
naar behoren kan uitvoeren;
-
b. voor zover voor dezelfde werkzaamheden met dezelfde IPC-deelnemers reeds op grond
van deze titel subsidie is verleend of in dezelfde periode is aangevraagd;
-
c. indien aan een IPC-deelnemer eerder subsidie is verstrekt krachtens dit hoofdstuk
of de Subsidieregeling innoveren voor een IPC-project of een MIT-innovatieprestatiecontract,
en
-
1°. tussen de datum waarop het IPC-project start en de datum waarop het vorige IPC-project
is gestart, een periode verstreken is van minder dan drie jaar, of
-
2°. de IPC-deelnemer toestemming heeft verkregen om het IPC-project in een langere periode
dan drie jaar af te ronden, maar binnen die toegestane aanvullende periode een nieuw
IPC-project start;
-
d. indien de datum waarop het IPC-project start, meer dan zes maanden na de datum van
de ontvangst van de subsidieaanvraag ligt;
-
e. uit het innovatieplan onvoldoende blijkt dat de IPC-deelnemer activiteiten verricht
die gericht zijn op innovatie van zijn producten, diensten of processen;
-
f. indien in hetzelfde kalenderjaar subsidie voor een regionaal IPC-project kan worden
verstrekt of is verstrekt.
Artikel 3.5.23. Rangschikkingscriteria
[Vervallen per 01-10-2015]
Artikel 3.5.24. Voorschot en rapportages
-
1 Voor subsidies boven de € 25.000 bedraagt de hoogte van het eerste voorschot 100 procent
van de maximale hoogte van de subsidie. De hoogte van de overige voorschotten, indien
van toepassing, bedraagt 0 procent van de maximale hoogte van de subsidie.
Artikel 3.5.25. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in deze titel bevat ten minste de gegevens,
bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.5.26. Staatssteun
-
1 De subsidies, bedoeld in de artikelen 3.5.4, eerste lid, onderdeel a, 3.5.10, eerste lid, onderdeel a, en 3.5.17, eerste lid, onderdeel a, bevatten staatssteun en worden gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening.
Artikel 3.5.27. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 1 juli 2022, met dien verstande dat deze van toepassing
blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.6. Smart industry fieldlabs
Artikel 3.6.1. Begripsomschrijving
In deze titel wordt verstaan onder:
-
Smart Industry fieldlab: een samenwerkingsverband dat een praktijkomgeving vormt waarin sprake is van een
slimme inzet van nieuwe productietechnologieën en ICT door de industrie waarmee productiemiddelen
binnen bedrijven en tussen bedrijven onderling verweven raken met als doel procesinnovatie,
productinnovatie of het vernieuwen van businessmodellen.
Artikel 3.6.2. Subsidieverstrekking
-
2 Een Smart Industry fieldlab bevat in elk geval vier of meer niet in een groep verbonden
ondernemers, waaronder twee of meer MKB-ondernemers, een of meer onderzoeksorganisaties
en een of meer onderwijsinstellingen.
Artikel 3.6.3. Hoogte subsidie
-
2 Indien de som van het rentevoordeel uit de subsidie met terugbetalingsverplichting
en het een derde deel subsidie meer dan 40 procent van de subsidiabele kosten voor
experimentele ontwikkeling of 50 procent van de subsidiabele kosten voor het beheren
van een innovatiecluster bedraagt, wordt het meerdere in mindering gebracht op de
aan de aanvrager te verstrekken subsidie.
Artikel 3.6.4. Subsidie aan een Smart Industry fieldlab
Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een Smart Industry fieldlab
meer zou bedragen dan het in artikel 3.6.3, vierde lid, genoemde maximum subsidiebedrag, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht
op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.
Artikel 3.6.5. Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking:
-
a. voor zover het subsidie voor experimentele ontwikkeling betreft, de kosten, bedoeld
in artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
-
b. voor zover het subsidie voor het beheren van een innovatiecluster betreft, de kosten,
bedoeld in artikel 27, vijfde en achtste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.6.6. Verdeling subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
Artikel 3.6.8. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. in het geval van subsidie voor experimentele ontwikkeling, geen sprake is van daadwerkelijke
samenwerking;
-
b. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de subsidieontvanger de lening kan terugbetalen
binnen de termijn, genoemd in artikel 3.6.10;
-
c. de subsidiabele kosten per project minder dan € 1.000.000 bedragen;
-
d. het subsidiebedrag per subsidieontvanger lager zou zijn dan € 25.000;
-
e. het project niet leidt tot een voldoende mate van vernieuwing van een product of een
proces;
-
f. het project onvoldoende economische waarde creëert voor de deelnemers in het Smart
Industry fieldlab, de industrie of de Nederlandse economie;
-
g. de kwaliteit van het Smart Industry fieldlab onvoldoende is, ten minste blijkend uit
de mate van de complementariteit van de deelnemers, de daadwerkelijke betrokkenheid
van de deelnemers, de capaciteiten van de deelnemers en de kwaliteit van de projectorganisatie.
Artikel 3.6.9. Rangschikkingscriteria
De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:
-
a. er een grotere mate van vernieuwing van een product of een proces wordt verwacht;
-
b. er meer economische waarde wordt gecreëerd voor de deelnemers in het Smart Industry
fieldlab, de industrie of de Nederlandse economie;
-
c. de kwaliteit van het Smart Industry fieldlab hoger is, ten minste blijkend uit de
mate van de complementariteit van de deelnemers, de daadwerkelijke betrokkenheid van
de deelnemers, de capaciteiten van de deelnemers en de kwaliteit van de projectorganisatie.
Artikel 3.6.10. Aflossing van de lening
De subsidieontvanger betaalt het tweederde deel van de subsidie volgens een in de
beschikking tot subsidieverlening vastgelegd schema binnen vijf jaar na de datum van
de beschikking tot vaststelling van de subsidie terug aan de minister.
Artikel 3.6.11. Evaluatieverplichting
-
1 De subsidieontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van de
door hem uitgevoerde activiteiten, bedoeld in artikel 3.6.2, eerste lid, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.
Artikel 3.6.12. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.6.2, eerste lid, bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.6.13. Staatssteun
Subsidie die krachtens artikel 3.6.2, eerste lid, wordt verleend bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 25 en
27 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.6.14. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 1 juli 2020, met dien verstande dat deze van toepassing
blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.7. Eurostarsprojecten
Artikel 3.7.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
Eurostars High Level Group: door de lidstaten die deelnemen aan het Eurostars Programma opgerichte samenwerkingsorgaan
dat de rangschikking van internationale samenwerkingsprojecten door het Internationaal
Evaluatie Panel goedkeurt;
-
Eurostars Programma: gezamenlijke Eurostars Programma van EUREKA en de Europese Unie, inhoudend een internationaal
Europees stimuleringsprogramma voor internationale samenwerkingsprojecten voor innovatieve
ontwikkeling binnen het EUREKA-kader;
-
Eurostarsproject: internationaal samenwerkingsproject voor innovatieve ontwikkeling binnen het EUREKA-kader
dat voldoet aan de criteria van het Eurostars Programma, waarvan de rangschikking
door de Eurostars High Level Group is goedgekeurd, bestaande uit een samenhangend
geheel van activiteiten van industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of
een combinatie daarvan;
-
Internationaal Evaluatie Panel: panel van onafhankelijke deskundigen dat binnen het Eurostars Programma de ingediende
voorstellen voor internationale samenwerkingsprojecten voor innovatieve ontwikkeling
beoordeelt en rangschikt.
Artikel 3.7.2. Subsidieaanvraag
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan:
-
a. een ondernemer of onderzoeksorganisatie die bijdraagt aan een Eurostarsproject of
-
b. indien twee of meer binnen Nederland gevestigde partijen bijdragen aan hetzelfde Eurostarsproject,
aan een deelnemer in het door deze partijen gevormde samenwerkingsverband, die bijdraagt
aan een Eurostarsproject.
Artikel 3.7.2a. Subsidiabele kosten
-
1 Het gesubsidieerde deel van het Eurostarsproject, bedoeld in artikel 3.7.2, valt volledig binnen de categorie industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling,
bedoeld in artikel 2 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
-
2 Voor subsidie komen in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, onderdelen
a, b, d en e, van de in het eerste lid genoemde verordening.
Artikel 3.7.3. Steunintensiteit
-
1 De subsidie bedraagt:
-
a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel
onderzoek en worden gemaakt door een onderzoeksorganisatie;
-
b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel
onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;
-
c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele
ontwikkeling.
-
2 De percentages genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met tien
procentpunten, indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.
Artikel 3.7.4. Verdeling van subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
Artikel 3.7.6. Afwijzingsgronden
Artikel 3.7.7. Rangschikking
De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist overeenkomstig
de door de Eurostars High Level Group vastgestelde rangschikking.
Artikel 3.7.8. Schriftelijk verslag
In afwijking van artikel 39 van het besluit brengt de subsidieontvanger steeds na afloop van een periode van zes maanden aan
de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het Eurostarsproject,
met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het projectplan en de bij
de subsidieverlening vermelde raming van de subsidiabele kosten.
Artikel 3.7.9. Subsidievoorwaarde
Artikel 3.7.10. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.7.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.7.11. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 3.7.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.7.12. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2021, met dien verstande dat deze van
toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.8. Internationaal innoveren
Artikel 3.8.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
PENTA-innovatieproject: innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een internationaal innovatiesamenwerkingsverband
en is voorzien van een label van het EUREKA cluster PENTA;
-
EUREKA-innovatieproject: innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een internationaal innovatiesamenwerkingsverband
en is voorzien van een EUREKA-label;
-
internationaal innovatiesamenwerkingsverband: samenwerkingsverband waarbij ten minste één van de partijen een in Nederland gevestigde
ondernemer is en ten minste één van de partijen een ondernemer of onderzoeksorganisatie
is die is gevestigd in een land dat deelneemt aan het EUREKA-programma;
-
ITEA3-innovatieproject: innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een internationaal innovatiesamenwerkingsverband
en is voorzien van een label van het EUREKA cluster ITEA3;
-
PENTA-innovatieproject: innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een internationaal innovatiesamenwerkingsverband
en is voorzien van een label van het EUREKA cluster PENTA.
Artikel 3.8.2. Subsidieaanvraag
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een internationaal
innovatiesamenwerkingsverband dat een PENTA-innovatieproject, een EUREKA-innovatieproject
of een ITEA3-innovatieproject uitvoert.
Artikel 3.8.3. Penvoerder
De penvoerder is een ondernemer.
Artikel 3.8.4. Steunintensiteit
-
1 De subsidie bedraagt:
-
a. 50 procent van de subsidiabele kosten van een innovatieproject voor zover deze betrekking
hebben op industrieel onderzoek;
-
b. 35 procent van de subsidiabele kosten van een innovatieproject voor zover deze betrekking
hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;
-
c. 25 procent van de subsidiabele kosten van een innovatieproject voor zover deze betrekking
hebben op experimentele ontwikkeling.
-
2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onder b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten
indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.
-
4 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers in een internationaal samenwerkingsverband
dat een PENTA-innovatieproject of een ITEA3-innovatieproject uitvoert, meer bedraagt
dan € 4.000.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken
aanvragers te verstrekken subsidie.
Artikel 3.8.4a. In aanmerking komende kosten
Voor subsidie komen uitsluitend de kosten in aanmerking, bedoeld in artikel 25, derde
lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.8.5. Afwijzingsgrond
Geen subsidie wordt verstrekt indien de aanvrager vóór indiening van de aanvraag om
subsidie, bedoeld in artikel 3.8.2, reeds gestart is met zijn deel van het PENTA-innovatieproject, het EUREKA-innovatieproject
of het ITEA3-innovatieproject.
Artikel 3.8.6. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
Artikel 3.8.7. Adviescommissie
Artikel 3.8.9. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
-
a. indien van het innovatieproject onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse
economie te verwachten zijn;
-
b. afkomstig van een overheid of overheidsinstelling, tenzij het een onderzoeksorganisatie
betreft.
Artikel 3.8.10. Rangschikkingscriteria
Artikel 3.8.11. Schriftelijk verslag
Voor EUREKA-innovatieprojecten brengen de subsidieontvangers, in afwijking van artikel 39 van het besluit gezamenlijk steeds na afloop van een periode van zes maanden aan de minister schriftelijk
verslag uit omtrent de uitvoering van het innovatieproject met inbegrip van een vergelijking
van die uitvoering met het projectplan en de bij de beschikking tot subsidieverlening
vermelde raming van de subsidiabele kosten.
Artikel 3.8.12. Evaluatie
Artikel 3.8.13. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.8.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.8.14. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 3.8.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.8.15. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2021, met dien verstande dat deze van
toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.9. Innovatiekredieten
Artikel 3.9.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
certificeringstraject: certificering op basis van de resultaten van uitvoerige beproevingen en berekeningen;
-
klinisch ontwikkelingsproject: planmatig geheel van activiteiten in de fase van experimentele ontwikkeling, gericht
op het omzetten van resultaten van industrieel onderzoek in plannen, schema’s of ontwerpen
voor nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten of processen, die nieuw zijn voor
Nederland, en
-
a. aan de ontwikkeling van welke producten en processen klinische risico’s en daarmee
samenhangende financiële risico’s zijn verbonden en
-
b. welke producten of processen door het goede commerciële perspectief kunnen leiden
tot substantiële economische activiteiten van de onderneming;
-
klinisch risico: risico voor het welslagen van het product of proces dat voortvloeit uit de noodzaak
dat het nieuwe product of proces een testfase in de mens doorloopt;
-
ontwikkelingsproject: een technisch ontwikkelingsproject of een klinisch ontwikkelingsproject;
-
technisch ontwikkelingsproject: een planmatig geheel van activiteiten in de fase van experimentele ontwikkeling,
gericht op het omzetten van resultaten van industrieel onderzoek in plannen, schema’s
of ontwerpen voor nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, processen of diensten,
die nieuw zijn voor Nederland, en
-
a. waaraan substantiële technische, maar geen klinische, risico’s en daarmee samenhangende
financiële risico’s zijn verbonden en
-
b. welke producten, processen of diensten door het goede commerciële perspectief kunnen
leiden tot substantiële economische activiteiten van de onderneming;
-
uitstaand saldo: het totaalbedrag dat aan de subsidieontvanger is uitbetaald als subsidie in de vorm
van krediet, verhoogd met de verschenen rente, bedoeld in artikel 3.9.8, tweede en derde lid, en verminderd met de betalingen, gedaan overeenkomstig artikel 3.9.8, vierde lid.
Artikel 3.9.2. Subsidieaanvraag
Artikel 3.9.3. Steunintensiteit
De subsidie bedraagt in de vorm van krediet aan een kleine onderneming die deel uitmaakt
van een samenwerking als bedoeld in artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening,
50 procent van de subsidiabele kosten.
Artikel 3.9.4. Subsidiemaximum
-
2 Indien door een ondernemer, dan wel door ondernemers die behoren tot eenzelfde groep,
meer dan één ontwikkelingsproject wordt uitgevoerd en daarvoor subsidieaanvragen in
het kader van deze titel zijn ingediend, wordt in een kalenderjaar aan die ondernemer,
dan wel aan die ondernemers die tot eenzelfde groep behoren gezamenlijk, ten hoogste
€ 10.000.000 aan subsidie verleend.
Artikel 3.9.4a. In aanmerking komende kosten
Voor subsidie komen uitsluitend de kosten in aanmerking, bedoeld in artikel 25, derde
lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.9.5. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt de subsidieplafonds op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 3.9.6. Realisatietermijn
Artikel 3.9.7. Afwijzingsgronden
Artikel 3.9.8. Subsidievoorwaarden
-
2 De subsidieontvanger is verplicht over het uitstaande saldo aan de minister jaarlijks
een bij de beschikking tot subsidieverlening, overeenkomstig artikel 3.9.9, bepaald rentepercentage te betalen, dat op een ontwikkelingsproject van toepassing
blijft tot aan de betalingsverplichtingen geheel is voldaan.
Artikel 3.9.10. Versnelde aflossing
De minister kan besluiten dat de verstrekte subsidie in de vorm van krediet versneld
of in een keer terugbetaald wordt, indien:
Artikel 3.9.11. Verhoging subsidie
-
1 Indien ontheffing is verleend op basis van artikel 37, derde lid, van het besluit, kan de minister op aanvraag van de subsidieontvanger het bedrag van een eerder voor
een ontwikkelingsproject verleende subsidie verhogen tot maximaal het bedrag dat voor
dat ontwikkelingsproject kan worden verkregen.
Artikel 3.9.12. Evaluatieverplichting
Artikel 3.9.13. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.9.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.9.14. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 3.9.2 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.9.15. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 1 juli 2019, met dien verstande dat deze van toepassing
blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.10. Seed capital technostarters
§ 3.10.1. Algemene bepalingen
Artikel 3.10.1. Begripsomschrijvingen
§ 3.10.2. Seed capital startersfondsen
Artikel 3.10.2. Subsidieaanvraag
-
4 De beschikking tot verlening van een subsidie kan worden verleend onder voorwaarden
die zijn gericht op het wegnemen of beperken van risico’s die aan de subsidieverstrekking,
bedoeld in het eerste en tweede lid, verbonden kunnen zijn.
Artikel 3.10.3. Subsidievoorwaarden
Artikel 3.10.4. Subsidievoorwaarde
De geldlening die op grond van de overeenkomst van geldlening ten hoogste kan worden
geleend, bedraagt 50 procent van het investeringsbudget.
Artikel 3.10.5. Omvang borgstelling en maximum subsidiebedrag
Het maximum subsidiebedrag bedraagt € 6.000.000 per subsidieontvanger.
Artikel 3.10.6. Adviescommissie
Artikel 3.10.7. Afwijzingsgronden
Artikel 3.10.8. Rangschikkingscriteria
Artikel 3.10.9. Termijn voor sluiten overeenkomst
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 3.10.10. Vergoeding
-
1 De vergoeding, bedoeld in artikel 33, tweede lid, van het besluit, verschilt al naar gelang de inkomsten door de financier worden ontvangen in één
van de volgende perioden:
-
a. periode A: vanaf het tot stand komen van deze overeenkomst van geldlening totdat het
totaal van de door de financier uit de participaties verkregen inkomsten na aftrek
van het totaal van de aan de Staat overgeboekte bedragen gelijk is aan de eigen bijdragen
voor de verkregen participaties, gemeten aan het einde van de fondsperiode;
-
b. periode B: vanaf het einde van periode A totdat het totaal van de aan de Staat overgeboekte
bedragen gelijk is aan het totaal op grond van de overeenkomst van lening opgenomen
bedrag, gemeten aan het einde van de fondsperiode;
-
c. periode C: vanaf het einde van periode B tot het einde van de fondsperiode.
-
2 De vergoeding, bedoeld in artikel 33, tweede lid, van het besluit, bedraagt:
-
a. in periode A: 20 procent van de inkomsten;
-
b. in periode B: 50 procent van de inkomsten;
-
c. in periode C: 20 procent van de inkomsten.
De percentages, bedoeld in de onderdelen a, b en c, worden naar rato verlaagd, indien
de geldlening minder dan de helft van het investeringsbudget uitmaakt.
-
3 De minister kan de hoogte van de vergoeding, bedoeld in het tweede lid, per periode
A, B en C, afwijkend vaststellen, indien de financier in strijd heeft gehandeld met
hetgeen in deze regeling of in de overeenkomst tot geldlening, bedoeld in artikel 3.10.3, is bepaald.
Artikel 3.10.11. Modelovereenkomst
Het model voor een overeenkomst is opgenomen in bijlage 3.10.1.
Artikel 3.10.12. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.10.2, eerste en tweede lid, bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening.
§ 3.10.3. Seed business angel fondsen
Artikel 3.10.12a. Begripsomschrijvingen
Artikel 3.10.12b. Subsidieaanvraag
-
3 De beschikking tot verlening van een subsidie kan worden verleend onder voorwaarden
die zijn gericht op het wegnemen of beperken van risico’s die aan de subsidieverstrekking,
bedoeld in het eerste lid, verbonden kunnen zijn.
Artikel 3.10.12c. Subsidievoorwaarden en zekerheidsstelling
Artikel 3.10.12d. Subsidievoorwaarde
De geldlening die op grond van de overeenkomst van geldlening ten hoogste kan worden
geleend, bedraagt maximaal 50 procent van het investeringsbudget.
Artikel 3.10.12e. Maximum subsidiebedrag
Het maximum subsidiebedrag bedraagt € 1.000.000 per subsidieontvanger.
Artikel 3.10.12f. Adviescommissie
Artikel 3.10.12g. Afwijzingsgronden
Artikel 3.10.12h. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 3.10.12i. Vergoeding
Artikel 3.10.10 is van overeenkomstige toepassing op een seed business angel fonds.
Artikel 3.10.12j. Modelovereenkomst
Het model voor een overeenkomst is opgenomen in bijlage 3.10.2.
Artikel 3.10.12k. Informatieverplichtingen
3.10.12l. Evaluatieverplichting
-
2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de dag, waarop
subsidie wordt vastgesteld.
De subsidie, bedoeld in artikel 3.10.2 en artikel 3.10.12b, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.10.13a. Overgangsrecht
-
3 Het tweede lid is niet van toepassing met betrekking tot het bepaalde in bijlage 3.10.1, artikel 5, eerste lid, onderdeel c.
-
4 Voor een startersfonds waaraan op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling seed capital technostarters, zoals die gold voor 1 januari 2009, een subsidie is verstrekt en waarvoor de overeenkomst
tot geldlening, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van die regeling nog geldig is,
kan de overeenkomst tot geldlening op verzoek van het startersfonds worden aangepast
overeenkomstig het model opgenomen in bijlage 3.10.1, indien de aanpassing heeft plaatsgevonden binnen vier maanden na de inwerkingtreding
van de regeling van de Minister van Economische Zaken van 4 september 2014, tot wijziging
van de Regeling nationale EZ-subsidies in verband met het opnemen van een overgangsbepaling
in titel 3.10 (Stcrt. 2014, 25439).
Artikel 3.10.14. Vervaltermijn
Deze titel, bijlage 3.10.1 en bijlage 3.10.2 vervallen met ingang van 1 juli 2019, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.11. Borgstelling MKB-kredieten
Artikel 3.11.1. Begripsomschrijvingen
-
2 Voor de toepassing van artikel 3.11.2, derde lid, wordt als financier aangewezen een kredietinstelling in de zin van de Wet financiële markten BES die op grond van die wet bevoegd is in Bonaire, Sint Eustatius of Saba het bedrijf
van kredietinstelling uit te oefenen en een door de minister aangewezen, op Bonaire,
Sint Eustatius of Saba gevestigde, kredietverstrekker.
Artikel 3.11.2. Subsidieaanvraag
Artikel 3.11.3. Afwijzingsgronden
-
2 In afwijking van het eerste lid kan een financier die een kredietovereenkomst sluit
met een MKB-ondernemer die actief is in een van het toepassingsgebied van de algemene
de-minimisverordening uitgesloten sector, bedoeld in het eerste lid, onder c, wel
voor subsidie in aanmerking komen, indien:
-
a. de MKB-ondernemer ook actief is in één of meer van de sectoren of andere activiteiten
verricht die onder de algemene de-minimisverordening vallen, en
-
b. de financier aan de MKB-ondernemer door middel van de kredietovereenkomst de verplichting
oplegt dat:
-
1°. de MKB-ondernemer de verleende subsidie uitsluitend zal gebruiken voor de financiering
van activiteiten die zullen plaatsvinden binnen de sectoren die binnen het toepassingsgebied
van de algemene de-minimisverordening vallen;
-
2°. de inrichting van de administratie van de MKB-ondernemer zodanig zal zijn dat voor
zover de MKB-ondernemer activiteiten verricht die buiten het toepassingsgebied van
de algemene de-minimisverordening vallen, deze activiteiten zowel financieel als administratief
gescheiden worden uitgevoerd van de activiteiten dat met deze subsidie wordt ondersteund.
-
1 Voor een kredietovereenkomst met een MKB-ondernemer dan wel een innovatieve MKB-ondernemer
bedraagt het tarief, bedoeld in artikel 32, derde lid, van het besluit, eenmalig:
-
a. 3,90 procent respectievelijk 5,55 procent indien de overeenkomst van borgtocht een
bedrijfsborgstellingskrediet betreft met een looptijd van niet langer dan twee jaar;
-
b. 4,25 procent respectievelijk 6,10 procent indien de overeenkomst van borgtocht een
bedrijfsborgstellingskrediet betreft met een looptijd van meer dan twee jaar, maar
niet langer dan zes jaar, en
-
c. 5,85 procent respectievelijk 8,35 procent indien de overeenkomst van borgtocht een
bedrijfsborgstellingskrediet betreft met een looptijd van meer dan zes jaar, maar
niet langer dan twaalf jaar.
-
2 In afwijking van het eerste lid, kan in een kredietovereenkomst waarvoor op of na
1 januari 2017 een aanvraag als bedoeld in artikel 3.11.2 wordt ingediend, worden gekozen voor een gespreide provisiebetaling, indien deze
keuze betrekking heeft op alle bedrijfsborgstellingskredieten die onder de overeenkomst
van borgtocht vallen.
-
4 Indien het bedrijfsborgstellingskrediet waar de overeenkomst van borgtocht betrekking
op heeft voor het einde van de bij de afsluiting van de kredietovereenkomst overeengekomen
looptijd is afgelost, bedraagt de hoogte van de te betalen resterende provisie de
som van de gespreide provisie die voor de resterende looptijd betaald had moeten worden.
Artikel 3.11.5. Adviescommissie
Artikel 3.11.6. Subsidiemaximum en verdeling van het subsidieplafond
-
3 De minister verdeelt het subsidieplafond voor de voor de minister aangewezen kredietverstrekkers,
als bedoeld in artikel 3.11.1, eerste en tweede lid, op volgorde van binnenkomst van de meldingen, bedoeld in artikel 6, vijfde lid,
van het model bedrijfsborgstellingsovereenkomst, zoals opgenomen in bijlage 3.11.3
Artikel 3.11.7. Omvang borgstelling
Er wordt borg gestaan voor 90 procent van het kredietbedrag.
Artikel 3.11.8. Bedrijfsborgstellingsovereenkomst
Artikel 3.11.9. Informatieverplichtingen
Een aanvraag voor een borgstelling als bedoeld in artikel 3.11.2, eerste en derde lid, bevat in ieder geval:
-
a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het KvK-nummer,
het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;
-
b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer
en het e-mailadres;
-
c. kerngegevens over de organisatie, waaronder de funding, de deskundigheid, het financieringsbeleid,
het financieringsproces, het beheer, en het uitwinningsbeleid van krediet;
-
d. een brief van DNB en AFM aan uw organisatie waaruit blijkt dat u aan de door hen gestelde
eisen voldoet, dan wel dat deze eisen op u niet van toepassing zijn;
-
e. een ondernemersplan;
-
f. een uittreksel uit het Handelsregister;
-
g. een volledige C.V. van steutelfunctionarissen.
Artikel 3.11.10. Overgangsrecht
Op aanvragen om subsidie die voor 1 januari 2015 zijn ingediend en op subsidies die
voor die datum zijn verstrekt, blijven de bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3, zoals die onmiddellijk voor die datum luidden, van toepassing.
Artikel 3.11.11. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 3.11.2, eerste lid, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening.
Artikel 3.11.12. Vervaltermijn
Deze titel en de bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 vervallen met ingang van 1 juli 2022, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.12. Garantie gericht op financiering met risicokapitaal voor ondernemers (groeifaciliteit)
Artikel 3.12.1. Begripsbepalingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
aandelenkapitaal: aandelen in het kapitaal van een onderneming van een ondernemer, die de financier
rechtstreeks van de ondernemer heeft verkregen tegen volstorting van die aandelen
in geld, of door omzetting van een achtergestelde lening;
-
achtergestelde lening:
-
a. een lening van geld door een financier aan een ondernemer met het oog op de financiering
door deze onderneming van eigen activiteiten,
-
1°. welke lening niet door enige vorm van zekerheid is gedekt, met uitzondering van een
borgstelling die een aandeelhouder in de onderneming van de ondernemer op persoonlijke
titel heeft gegeven,
-
2°. waarop de ondernemer krachtens een daartoe strekkende bepaling in de akte van geldlening
in geval van ontbinding, een akkoord na verlening van surseance van betaling, een
akkoord in faillissement of een akkoord na het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen met betrekking tot de ondernemer waaraan de achtergestelde lening
is verstrekt, eerst verplicht is de niet vervallen aflossingen te betalen nadat alle
andere op dat moment bestaande schulden van de debiteur zijn voldaan, met uitzondering
van schulden ingevolge vorderingen waaraan een bepaling van gelijke aard als voornoemde
bepaling zijn verbonden en ingevolge geldleningen die zijn verstrekt door aandeelhouders
in de onderneming van de ondernemer en
-
3°. ten aanzien waarvan de financier in de vorenbedoelde akte van geldlening afstand heeft
gedaan van alle rechten tot verrekening van de niet vervallen aflossingen, of
-
b. een lening van geld door een financier aan een ondernemer die een rechtspersoon is
wiens activa slechts bestaan uit deelnemingen in of vorderingen op een dochtermaatschappij
in de zin van artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met het oog op financiering door deze ondernemer van activiteiten van deze dochtermaatschappij,
-
1°. welke lening niet door enige vorm van zekerheid is gedekt, met uitzondering van een
persoonlijke borgstelling van een aandeelhouder in de onderneming van de ondernemer
en van een pandrecht gevestigd op aandelen in de dochtermaatschappij en
-
2°. ten aanzien waarvan de financier in de akte van geldlening afstand heeft gedaan van
alle rechten tot verrekening van de niet vervallen aflossingen;
-
reserveringsquotum: bedrag dat de minister op aanvraag van een financier vaststelt als maximum voor de
som van de garanties voor verstrekkingen van risicokapitaal die:
-
a. gedurende drie jaar vanaf de datum van de beschikking aan de financier kunnen worden
verschaft indien het een eerste toekenning van een reserveringsquotum betreft;
-
b. gedurende twee jaar vanaf de datum van de beschikking aan de financier kunnen worden
verschaft indien reeds eerder een reserveringsquotum is toegekend;
-
risicokapitaal: kapitaal in de vorm van aandelenkapitaal of een achtergestelde lening;
-
waarde van aandelenkapitaal: bedrag in geld dat de financier bij de volstorting van de aandelen heeft betaald
dan wel, in geval van omzetting van een achtergestelde lening, of een deel daarvan,
in aandelenkapitaal, de waarde van de uitstaande lening voor zover die is omgezet
in aandelen, vermeerderd onderscheidenlijk verminderd met het bedrag in geld dat wegens
de omzetting is bijbetaald door, onderscheidenlijk terugbetaald aan de financier;
-
waarde van een achtergestelde lening: nog niet afgeloste deel van de lening.
Artikel 3.12.2. Subsidieverstrekking
-
5 Voor de toepassing van het vierde lid wordt als financier aangewezen een kredietinstelling
in de zin van de Wet financiële markten BES die op grond van die wet bevoegd is in Bonaire, Sint Eustatius of Saba het bedrijf
van kredietinstelling uit te oefenen, of een in Bonaire, Sint Eustatius of Saba gevestigde
vennootschap in de vorm van een kapitaalvennootschap of een vennootschap met een afgescheiden
vermogen die blijkens haar statuten of blijkens de overeenkomst waarbij zij is aangegaan
tot doel heeft of mede tot doel heeft het verstrekken van risicokapitaal aan ondernemers
teneinde winst te behalen.
Artikel 3.12.3. Uitsluitingen
Artikel 3.12.4. Omvang garantstelling
-
2 Indien de financier bij het verkrijgen van risicokapitaal een gedeelte daarvan niet
onder de garantstelling van de Staat brengt, zijn de bepalingen van deze titel slechts
van toepassing op het gedeelte van het verkregen risicokapitaal dat onder de garantstelling
is gebracht, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.
Artikel 3.12.5. Maximum risicokapitaal voor garantstelling
-
1 De garantstelling heeft uitsluitend betrekking op risicokapitaal waarbij de waarde
van het risicokapitaal dat aan de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt
van een groep, aan de groep wordt verstrekt tezamen met de waarde van risicokapitaal
dat door een andere financier met toepassing van dit hoofdstuk en van risicokapitaal
dat met toepassing van titel 3.10 aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep is verstrekt of gelijktijdig wordt verstrekt,
niet meer bedraagt dan € 5.000.000.
-
2 In afwijking van het eerste lid heeft de garantstelling voor participatiemaatschappijen
uitsluitend betrekking op risicokapitaal waarbij de waarde van het risicokapitaal
dat aan de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep, aan de
groep wordt verstrekt tezamen met de waarde van het risicokapitaal dat door een andere
participatiemaatschappij met toepassing van dit hoofdstuk en van risicokapitaal dat
met toepassing van titel 3.10 aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep is verstrekt of gelijktijdig wordt verstrekt,
niet meer bedraagt dan € 25.000.000.
Artikel 3.12.6. Adviescommissie
Artikel 3.12.7. Garantstellingsovereenkomst
Artikel 3.12.8. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond voor het toekennen van reserveringsquota
op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 3.12.9. Afwijzingsgronden aanvraag reserveringsquota
De minister beslist afwijzend op een aanvraag om een reserveringsquotum indien:
-
a. de financier geen garantstellingsovereenkomst met de Staat heeft gesloten of geen
aanvraag voor het sluiten van een garantstellingsovereenkomst heeft ingediend;
-
b. de aanvrager eerder tekort is geschoten bij de naleving van verplichtingen op grond
van de garantstellingsovereenkomst.
Artikel 3.12.10. Provisie
-
2 Het tarief van de provisie, bedoeld in artikel 32, derde lid, van het besluit, wordt voor de garantie op het verstrekte risicokapitaal vastgesteld op:
-
a. 2,5 procent per jaar van de gegarandeerde waarde van dit risicokapitaal indien de
kapitaalverstrekking bestaat uit een niet converteerbare achtergestelde lening zonder
dat deze gepaard gaat met een kapitaalverstrekking aan dezelfde ondernemer door de
financier of door een andere financier die deel uitmaakt van dezelfde groep in de
vorm van een converteerbare achtergestelde lening of aandelenkapitaal;
-
b. 3 procent van de gegarandeerde waarde van dit risicokapitaal, die per kwartaal wordt
berekend, in andere gevallen.
-
3 De minister kan in plaats van het tarief van de provisie, genoemd in het tweede lid,
een vergoeding vaststellen, indien het tarief van de provisie te laag is in relatie
tot het risico dat de Staat loopt.
Artikel 3.12.11. Overdragen reserveringsquotum
Op gemeenschappelijk verzoek van een financier die beschikt over een reserveringsquotum
en van een andere financier die een garantstellingsovereenkomst met de staat heeft,
kan dit quotum geheel of gedeeltelijk voor de resterende periode worden overdragen
aan de laatstgenoemde financier.
Artikel 3.12.12. Jaarlijkse evaluatie
Jaarlijks vindt een evaluatie van de toepassing van deze titel plaats, onder meer
ter beoordeling of de inkomsten en de uitgaven ingevolge garantstellingen op grond
van deze regeling met elkaar in evenwicht zijn.
Artikel 3.12.13. Informatieverplichtingen
Artikel 3.12.14. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 3.12.2 bevat geen staatssteun.
Artikel 3.12.15. Vervaltermijn
Deze titel en de bijlagen 3.12.1 en 3.12.2 vervallen met ingang van 1 juli 2020, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.13. Garantie ondernemingsfinanciering
Artikel 3.13.1. Begripsbepalingen
-
1 In deze titel wordt verstaan onder:
lening: een al dan niet achtergestelde lening van geld door een financier aan een
ondernemer, welke lening:
-
a. al dan niet door enige vorm van zekerheid is gedekt,
-
b. niet converteerbaar is en
-
c. is afgesloten met de afspraak dat een gedeelte van de rente vast is en een gedeelte
van de rente flexibel is en gekoppeld is aan Euribor, met het oog op de financiering
door deze onderneming van eigen activiteiten;
liquiditeitsopslag: door een financier aan een ondernemer in rekening gebracht percentage
van de lening, waarvan de hoogte gelijk is voor alle door de desbetreffende financier
op dezelfde dag afgesloten of af te sluiten leningen met dezelfde looptijd. Indien
een dergelijk percentage niet beschikbaar is, zal in overleg met de financier een
ander redelijk, transparant en verifieerbaar percentage worden vastgesteld.
-
3 Voor de toepassing van artikel 3.13.2, tweede lid, wordt als financier aangewezen een kredietinstelling in de zin van de Wet financiële markten BES die op grond van die wet bevoegd is in Bonaire, Sint Eustatius of Saba het bedrijf
van kredietinstelling uit te oefenen.
Artikel 3.13.2. Subsidieverstrekking
Artikel 3.13.3. Uitsluitingen
Artikel 3.13.4. Omvang garantstelling
Artikel 3.13.5. Maximum lening voor garantstelling
-
2 De garantstelling heeft uitsluitend betrekking op een lening waarbij de aan de ondernemer
of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep, aan de groep verstrekte lening
tezamen met
die door een financier met toepassing van dit hoofdstuk aan de ondernemer onderscheidenlijk
de groep is of zijn verstrekt of gelijktijdig wordt of worden verstrekt niet meer
bedraagt dan € 50.000.000.
Artikel 3.13.6. Adviescommissie
Artikel 3.13.7. Garantstellingsovereenkomst
In bijlage 3.13.1 is een model opgenomen voor een garantstellingsovereenkomst ten aanzien van leningen.
Artikel 3.13.8. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond voor garantstellingen op volgorde van binnenkomst
van de aanvragen.
Artikel 3.13.9. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor een garantstelling indien:
-
a. de financier geen garantstellingsovereenkomst met de Staat heeft gesloten;
-
b. er niet wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van het model garantstellingsovereenkomst
zoals opgenomen in bijlage 3.13.1;
-
c. de aanvrager eerder tekort is geschoten bij de naleving van verplichtingen op grond
van de garantstellingsovereenkomst.
Artikel 3.13.10. Provisie
-
1 Het tarief van de provisie, bedoeld in artikel 32, derde lid, van het besluit, wordt voor de garantie op de verstrekte lening, berekend door alle door de financier
over het gegarandeerde deel van de lening ontvangen inkomsten te verminderen met:
-
a. een kwart procent per jaar voor beheerskosten,
-
b. Euribor zoals opgenomen in de kredietofferte aan het te financieren bedrijf vermeerderd
met een liquiditeitsopslag en
-
c. de afsluitprovisie.
-
3 Indien de afsluitprovisie meer bedraagt dan 0,5 procent van de lening, wordt het meerdere
toegevoegd aan de in het eerste lid, aanhef, genoemde inkomsten.
Artikel 3.13.11. Informatieverplichtingen
Een aanvraag om een garantstellingsovereenkomst op grond van deze titel, bevat in
ieder geval:
-
a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het KvK-nummer,
het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;
-
b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer
en het e-mailadres;
-
c. kerngegevens over de organisatie, waaronder de funding, de deskundigheid, het financieringsbeleid,
het financieringsproces, het beheer, en het uitwinningsbeleid van krediet.
Artikel 3.13.12. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 3.13.2 bevat geen staatssteun.
Artikel 3.13.13. Vervaltermijn
Deze titel en bijlage 3.13.1 vervallen met ingang van 1 juli 2020, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.13a. Garantie ondernemingsfinanciering energietransitie financieringsfaciliteit
Artikel 3.13a.1. Begripsbepalingen
-
2 Voor de toepassing van deze titel wordt als financier aangewezen een ontwikkelingsbank
die voldoet aan de definitie van kredietinstelling als bedoeld in artikel 4, eerste
lid, onderdeel 1), van Verordening (EU) 575/2013 van het Europees Parlement en de
Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en
beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 en beschikt
over een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht.
-
3 Voor de toepassing van artikel 3.13a.2, tweede lid, wordt als financier aangewezen een ontwikkelingsbank als bedoeld in het tweede lid,
die tevens kredietinstelling is in de zin van de Wet financiële markten BES die op grond van die wet bevoegd is in Bonaire, Sint Eustatius of Saba het bedrijf
van kredietinstelling uit te oefenen.
Artikel 3.13a.2. Subsidieverstrekking
Artikel 3.13a.3. Uitsluitingen
Artikel 3.13a.4. Omvang garantstelling
Artikel 3.13a.5. Maximum lening voor garantstelling
-
2 De garantstelling heeft uitsluitend betrekking op een lening waarbij de aan de ondernemer
of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep, aan de groep verstrekte lening
tezamen met het nog niet afgeloste deel van een of meer leningen die door een financier:
-
a. met toepassing van deze titel aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep is of zijn
verstrekt of gelijktijdig wordt of worden verstrekt niet meer bedraagt dan € 25.000.000,
of
-
b. met toepassing van deze titel en titel 3.13 aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep is of zijn verstrekt of gelijktijdig
wordt of worden verstrekt niet meer bedraagt dan € 50.000.000.
Artikel 3.13a.6. Adviescommissie
De in artikel 3.13.6, eerste lid, bedoelde adviescommissie heeft tevens tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren
omtrent de afwijzingsgronden voor aanvragen om het sluiten van een garantstellingsovereenkomst,
bedoeld in de artikelen 22 en 24 van het besluit, en de afwijzingsgronden voor aanvragen om een garantstelling, bedoeld in artikel 3.13a.9.
Artikel 3.13a.7. Garantstellingsovereenkomst
In bijlage 3.13a.1 is een model opgenomen voor een garantstellingsovereenkomst ten aanzien van leningen.
Artikel 3.13a.8. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond voor garantstellingen op volgorde van binnenkomst
van de aanvragen.
Artikel 3.13a.9. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor een garantstelling indien:
-
a. de financier geen garantstellingsovereenkomst met de Staat heeft gesloten;
-
b. er niet wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van het model garantstellingsovereenkomst
zoals opgenomen in bijlage 3.13a.1;
-
c. de aanvrager eerder tekort is geschoten bij de naleving van verplichtingen op grond
van de garantstellingsovereenkomst;
-
d. met toepassing van de titels 3.10 tot en met 3.13, 3.15 of 3.16 een lening, of met toepassing van titel 3.14. een bankgarantiefaciliteit, is verstrekt, die ten goede is gekomen aan hetzelfde
energietransitieproject als waarvoor op grond van deze titel een garantstelling wordt
aangevraagd.
Artikel 3.13a.10. Provisie
-
1 Het tarief van de provisie, bedoeld in artikel 32, derde lid, van het besluit, wordt voor de garantie op de verstrekte lening, berekend door alle door de financier
over het gegarandeerde deel van de lening ontvangen inkomsten te verminderen met:
-
a. 1,2 procent per jaar voor beheerskosten;
-
b. fundingkosten, vermeerderd met de liquiditeitsopslag;
-
c. een risico-opslag van 0,05 procent per procent van de onder b genoemde fundingkosten,
en
-
d. de afsluitprovisie.
-
2 Indien de afsluitprovisie meer bedraagt dan 0,5 procent van de lening, wordt het meerdere
toegevoegd aan de in het eerste lid, aanhef, genoemde inkomsten.
Artikel 3.13a.11. Informatieverplichtingen
Een aanvraag om een garantstellingsovereenkomst op grond van deze titel, bevat in
ieder geval:
-
a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het KvK-nummer,
het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;
-
b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer
en het e-mailadres;
-
c. kerngegevens over de organisatie, waaronder de funding, de deskundigheid, het financieringsbeleid,
het financieringsproces, het beheer, en het uitwinningsbeleid van krediet.
Artikel 3.13a.12. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 3.13a.2, bevat geen staatssteun.
Artikel 3.13a.13. Vervaltermijn
Deze titel en bijlage 3.13a.1 vervallen met ingang van 1 juli 2020, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.14. Garantstelling gericht op bankgaranties
Artikel 3.14.1. Begripsomschrijvingen
Artikel 3.14.2. Subsidieverstrekking
-
3 In afwijking van het tweede lid kan, indien een bankgarantie geen vaste looptijd heeft
en het inroepen daarvan afhankelijk is van het zich voordoen van een bepaalde gebeurtenis,
een financier een bankgarantie onder de garantstelling brengen onder de voorwaarde
dat de gebeurtenis bij het aangaan van de bankgarantie zich naar verwachting niet
meer dan 7 jaar na het afsluiten van de bankgarantiefaciliteit voordoet en dat de
begunstigde een provincie, gemeente, openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen of een dienst, instelling of bedrijf van de rijksoverheid is.
Artikel 3.14.3. Uitsluitingen
Artikel 3.14.4. Omvang garantstelling
Artikel 3.14.5. Maximum garantstelling
-
2 De garantstelling heeft uitsluitend betrekking op een bankgarantie waarbij de aan
de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep, aan de groep verstrekte
bankgarantiefaciliteit tezamen met
die door een financier met toepassing van dit hoofdstuk aan de ondernemer onderscheidenlijk
de groep is of zijn verstrekt of gelijktijdig wordt of worden verstrekt niet meer
bedraagt dan € 50.000.000.
Artikel 3.14.6. Adviescommissie
De in artikel 3.13.6, eerste lid, bedoelde adviescommissie heeft tevens tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren
omtrent de afwijzingsgronden voor aanvragen om het sluiten van een garantstellingsovereenkomst,
bedoeld in de artikelen 22 en 24 van het besluit indien met de financier nog geen garantstellingsovereenkomst is gesloten als bedoeld
in de titels 3.12 of 3.13 en de afwijzingsgronden voor aanvragen om een bankgarantiefaciliteit, bedoeld in
artikel 3.14.9.
Artikel 3.14.7. Garantstellingsovereenkomst
In bijlage 3.14.1 is een model opgenomen voor een garantstellingsovereenkomst ten aanzien van bankgaranties.
Artikel 3.14.8. Verdeling van subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond voor bankgarantiefaciliteiten op volgorde
van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 3.14.9. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag om een bankgarantiefaciliteit indien:
-
a. de financier geen garantstellingsovereenkomst met de Staat heeft gesloten;
-
b. er niet wordt voldaan aan de voorwaarden, genoemd in artikel 3 van het model garantstellingsovereenkomst,
met uitzondering van onderdelen f, h en i, zoals opgenomen in bijlage 3.14.1;
-
c. de aanvrager eerder tekort is geschoten bij de naleving van verplichtingen op grond
van de garantstellingsovereenkomst;
-
d. het bedrag van een bankgarantiefaciliteit minder bedraagt dan € 1.500.000.
Artikel 3.14.10. Provisie
-
2 Voor zover de opbrengsten uit de provisie, bedoeld in het eerste lid, die de financier
bij de onderneming in rekening brengt voor het verstrekken van de bankgarantiefaciliteit
hoger zijn dan 0,5 procent van de bankgarantiefaciliteit, is de financier het meerdere
voor 50 procent aan de Staat verschuldigd.
-
3 Voor zover de opbrengsten uit een eventuele bereidstellingsprovisie die een financier
bij een onderneming in rekening brengt over het onbenutte deel van een bankgarantiefaciliteit
hoger zijn dan 25 procent van een door een financier aan een onderneming in rekening
gebrachte provisie op bankgaranties, is de financier het meerdere voor 50 procent
aan de Staat verschuldigd.
-
4 Het tarief van de periodieke provisie, bedoeld in artikel 32, derde lid, van het besluit, wordt voor de garantstelling op een afgegeven bankgarantie berekend over de waarde
van de afgegeven bankgaranties op de eerste dag van het kwartaal en is gelijk aan
de door een financier aan een onderneming in rekening gebrachte provisie over het
door de staat gegarandeerde deel van de afgegeven bankgaranties met aftrek van 0,15
procent op jaarbasis als vergoeding voor de financier voor het beheer van de bankgarantiefaciliteit
en met een minimum van 0,5 procent op jaarbasis.
-
6 De minister kan een hoger tarief voor de provisie, bedoeld in het eerste tot en met
het vierde lid, vaststellen, indien de provisie te laag is in relatie tot het risico
dat de Staat loopt.
Artikel 3.14.11. Informatieverplichtingen
Artikel 3.14.12. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 3.14.2 bevat geen staatssteun.
Artikel 3.14.13. Vervaltermijn
Deze titel en bijlage 3.14.1 vervallen met ingang van 1 juli 2020, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.15. Garantieregeling scheepsnieuwbouwfinanciering
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 3.15.1. Begripsomschrijvingen
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 3.15.2. Subsidieverstrekking
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 3.15.3. Omvang garantstelling
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 3.15.4. Adviescommissie
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 3.15.5. Voorwaarden
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 3.15.6. Afwijzingsgronden
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 3.15.7. Verdeling van subsidieplafond
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 3.15.8. Model garantstellingsovereenkomst
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 3.15.9. Provisie
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 3.15.10. Evaluatie
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 3.15.11. Informatieverplichtingen
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 3.15.12. Staatssteun
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 3.15.13. Vervaltermijn
[Vervallen per 01-07-2017]
Titel 3.16. Vroegefasefinanciering en haalbaarheidsstudie
§ 3.16.1. Algemene bepalingen
Artikel 3.16.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
academische innovatieve starter: innovatieve starter van wie de economische activiteiten rechtstreeks en onmiddellijk
voortkomen uit onderzoek van een universiteit als bedoeld in artikel 1.3 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, een academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel j van de Bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, een onderzoeksorganisatie als bedoeld in artikel 4.1 van het Reglement NWO 2002, een onderzoeksinstituut van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen,
het Nederlands Kanker Instituut, het Max Planck Instituut voor Psycholinguïstiek te
Nijmegen, onderzoekers van de Dubble-bundellijn bij de European Synchrotron Radiation
Facility te Grenoble, Frankrijk, het Naturalis Biodiversity Center, of het Advanced
Research Centre for NanoLithography, hetgeen blijkt uit een overeenkomst gesloten
tussen de innovatieve starter en de desbetreffende universiteit, het desbetreffende
academisch ziekenhuis, de desbetreffende onderzoeksorganisatie of het desbetreffende
onderzoeksinstituut;
-
haalbaarheidsstudie TO2-innovatieve starter: samenstel van activiteiten dat leidt tot een schriftelijk rapport met een inschatting
van de commerciële en technische mogelijkheden van de door een TO2-starter voorgenomen
activiteiten en de kansen voor de haalbaarheid van een vroegefasetraject;
-
hbo-innovatieve starter: innovatieve starter van wie de economische activiteiten rechtstreeks en onmiddellijk
voortkomen uit onderzoek van een hogeschool als bedoeld in artikel 1.3 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, hetgeen blijkt uit een overeenkomst gesloten tussen de innovatieve starter en de
desbetreffende hogeschool;
-
innovatieve starter: innovatieve onderneming als bedoeld in artikel 2, onderdeel 80, van de algemene groepsvrijstellingsverordening,
die tevens starter is, als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van die verordening;
-
TO2-innovatieve starter: innovatieve starter van wie de economische activiteiten rechtstreeks en onmiddellijk
voortkomen uit onderzoek van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk
onderzoek TNO, de Stichting Deltares, de Stichting Wageningen Research, de Stichting
Energieonderzoek Centrum Nederland, de Stichting Maritiem Research Instituut Nederland
of de Stichting Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium, hetgeen blijkt uit een
overeenkomst gesloten tussen de innovatieve starter en de desbetreffende onderzoeksinstelling;
-
toekomstige investeerder: persoon die in het kader van een vernieuwingsfasetraject of een vroegefasetraject
van plan is na uitvoering van het vernieuwingsfaseplan of het vroegefaseplan aan de
aanvrager van de subsidie financiering te verstrekken voor een bedrag dat ten minste
gelijk is aan het bedrag van de maximale hoofdsom, bedoeld in de artikelen 3.16.3, 3.16.8 en 3.16.13, voor de fase na de vernieuwingsfase of de vroegefase;
-
vernieuwingsfaseplan: document waarin wordt uiteengezet op welke wijze en op welke termijn de MKB-ondernemer
door experimentele ontwikkeling komt tot de ontwikkeling of de verdere ontwikkeling
van een product, proces of dienst op basis waarvan de toekomstige investeerder definitief
kan besluiten tot financiering van het vervolgtraject;
-
vernieuwingsfasetraject: samenhangend geheel van activiteiten beschreven in het vernieuwingsfaseplan;
-
vroegefaseplan: document waarin:
-
a. de aanvrager van de subsidie uiteenzet op welke wijze en op welke termijn een uitvinding,
een resultaat van een onderzoek, een idee of een concept zo kan worden ontwikkeld
dat de toekomstige investeerder in staat is te besluiten tot de voorgenomen financiering,
of;
-
b. indien het gaat om een uiteenzetting van een academische innovatieve starter, hbo-innovatieve
starter of TO2-innovatieve starter, de vragen van toekomstige financiers omtrent de
ontwikkeling worden beantwoord zodat de toekomstige financiers over financiering kunnen
besluiten;
-
vroegefasetraject: samenhangend geheel van activiteiten beschreven in het vroegefaseplan.
Artikel 3.16.1a. Adviescommissie vroegefasefinanciering MKB-ondernemers en innovatieve
starters
Artikel 3.16.1b. Adviescommissie vroegefasefinanciering academische innovatieve starters,
hbo-innovatieve starters en TO2-innovatieve starters
Artikel 3.16.2. Subsidieaanvraag
-
1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie in de vorm van een geldlening aan een
MKB-ondernemer, niet zijnde een MKB-ondernemer die werkzaam is in de visserij- en
aquacultuursector, ten behoeve van de financiering van een vernieuwingsfasetraject.
Artikel 3.16.3. Subsidieomvang
Artikel 3.16.4. Afwijzingsgronden
Artikel 3.16.5. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 3.16.6. Subsidievoorwaarden
§ 3.16.3. Innovatieve starter
Artikel 3.16.7. Subsidieaanvraag
Artikel 3.16.8. Subsidieomvang
Artikel 3.16.9. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
-
a. indien aannemelijk is dat de innovatieve starter de financiering waarvoor de aanvraag
is ingediend zelf heeft of kan verkrijgen bij anderen;
-
b. indien onvoldoende aannemelijk is dat de toekomstige investeerder aan de hand van
het vroegefaseplan het plan heeft opgevat de innovatieve starter te financieren of
de toekomstige investeerder daar naar verwachting niet toe in staat zal zijn;
-
c. voor zover de voorziene kosten van het vroegefasetraject hoger zijn dan € 350.000
of lager zijn dan € 50.000;
-
d. indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat de innovatieve starter het vroegefasetraject
in uitvoeringstechnische zin zo zal kunnen voltooien dat hij financiering voor de
fase na het vroegefasetraject zal kunnen verkrijgen van de toekomstige investeerder;
-
e. indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat de innovatieve starter de geldlening bedoeld
in artikel 3.16.7, eerste lid, kan terugbetalen.
Artikel 3.16.10. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 3.16.11. Subsidievoorwaarden
§ 3.16.3a. Haalbaarheidsstudie TO2-innovatieve starter
Artikel 3.16.11a. Subsidieaanvraag
Artikel 3.16.11b. Subsidieomvang
De subsidie bedraagt 100% van de kosten van de haalbaarheidsstudie doch ten hoogste
€ 40.000.
Artikel 3.16.11c. Start- en realisatietermijn
Artikel 3.16.11d. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. de voorgenomen activiteiten waarop de haalbaarheidsstudie betrekking heeft in technische
of financiële zin onvoldoende risicovol zijn om de haalbaarheidsstudie te rechtvaardigen;
-
b. de haalbaarheidsstudie naar verwachting onvoldoende inzicht zal geven in het commercieel
perspectief en de uitvoerbaarheid van de voorgenomen activiteiten waarop de haalbaarheidsstudie
betrekking heeft;
-
c. er op voorhand onvoldoende vertrouwen bestaat in het commercieel perspectief of de
uitvoerbaarheid van de voorgenomen activiteiten waarop de haalbaarheidsstudie betrekking
heeft.
Artikel 3.16.11e. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
Artikel 3.16.11f. Rangschikkingscriteria
§ 3.16.4. Academische innovatieve starter, hbo-innovatieve starter en TO2-innovatieve
starter
Artikel 3.16.12. Subsidieaanvraag
Artikel 3.16.13. Subsidieomvang
Artikel 3.16.14. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
-
a. indien aannemelijk is dat de academische innovatieve starter, hbo-innovatieve starter
of TO2-innovatieve starter de financiering waarvoor de aanvraag is ingediend zelf
heeft of kan verkrijgen bij anderen;
-
b. voor zover de voorziene kosten van het vroegefasetraject hoger zijn dan € 250.000
of lager dan zijn € 50.000;
-
c. indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat de academische innovatieve starter, hbo-innovatieve
starter of TO2-innovatieve starter het vroegefasetraject in uitvoeringstechnische
zin zo zal kunnen voltooien dat hij financiering voor de fase na het vroegefasetraject
zal kunnen verkrijgen;
-
d. indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat de academische innovatieve starter, hbo-innovatieve
starter of TO2-innovatieve starter de geldlening, bedoeld in artikel 3.16.12, eerste lid, kan terugbetalen.
Artikel 3.16.15. Adviescommissie
[Vervallen per 15-06-2017]
Artikel 3.16.16. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
Artikel 3.16.17. Rangschikkingscriteria
-
2 Voor de rangschikking telt het criterium, genoemd in onderdeel a, voor 40 procent
en de criteria, genoemd in de onderdelen b tot en met d, elk voor 20 procent.
Artikel 3.16.18. Subsidievoorwaarden
-
1 De subsidieverlening aan een academische innovatieve starter, hbo-innovatieve starter
of TO2-innovatieve starter vindt plaats onder de opschortende voorwaarde dat de uitvoeringsovereenkomst
die bij de beschikking tot verlening van de subsidie is gevoegd en uit hoofde waarvan
de geldlening wordt verstrekt binnen acht weken na die beschikking is ondertekend
door de academische innovatieve starter, hbo-innovatieve starter of TO2-innovatieve
starter.
Artikel 3.16.19. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie op grond van deze titel bevat ten minste de gegevens, bedoeld
in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.16.20. Uitvoeringsovereenkomst
Artikel 3.16.21. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in de artikelen 3.16.2, 3.16.7, 3.16.11a, en 3.16.12 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 22 en 25 van de algemene
groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.16.22. Vervaltermijn
Deze titel en de bijlagen 3.16.1, 3.16.2 en 3.16.3 vervallen met ingang van 1 juli 2019, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.17. Toekomstfondskrediet onderzoeksfaciliteiten
Artikel 3.17.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
onderzoeksinfrastructuur: onderzoeksinfrastructuur als bedoeld in artikel 2, onderdeel 91, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening;
-
onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onderdeel
83, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.17.2. Subsidieaanvraag
Artikel 3.17.3. Hoogte subsidie
Artikel 3.17.4. Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen uitsluitend de kosten, bedoeld in artikel 26, vijfde lid, van
de algemene groepsvrijstellingsverordening, in aanmerking.
Artikel 3.17.5. Verdeling subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
Artikel 3.17.7. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de subsidieontvanger de lening kan terugbetalen
binnen de termijn, genoemd in artikel 3.17.10, eerste lid;
-
b. de subsidiabele kosten minder dan € 2.000.000 bedragen.
Artikel 3.17.8. Rangschikkingscriteria
De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:
-
a. de verwachte kwaliteit van de bouw van de nieuwe onderzoeksinfrastructuur of de verbetering
van de bestaande onderzoeksinfrastructuur hoger is (20%);
-
b. de verwachte bijdrage van de onderzoeksinfrastructuur aan de economische en maatschappelijke
waardecreatie en wetenschappelijke kwaliteit hoger is (30%);
-
c. de verwachte kwaliteit van het toezicht op de onderzoeksinfrastructuur hoger is, gelet
op in het verleden behaalde resultaten, financiële draagkracht, transparantie en organisatie
van de managementlagen van de onderzoeksorganisatie (20%);
-
d. de terugbetaling van de lening aannemelijker is, gelet op het verwachte gebruik en
de exploitatie van de onderzoeksinfrastructuur (30%).
Artikel 3.17.9. Subsidieverplichtingen
-
2 Onder iedere gebruiker, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt mede de subsidieontvanger
verstaan.
-
3 In afwijking van het eerste lid, onderdeel c, kan de subsidieontvanger iedere onderneming
die ten minste 10% van de investeringskosten van de onderzoeksinfrastructuur heeft
gefinancierd preferente toegang geven op gunstigere voorwaarden dan gelden voor de
andere gebruikers, indien:
-
a. deze toegang evenredig is aan de bijdrage van deze onderneming in de investeringskosten,
en
-
b. deze voorwaarden publiek beschikbaar worden gesteld.
Artikel 3.17.10. Aflossing van de lening
-
2 De minister kan de ontheffing, bedoeld in artikel 42, derde lid, van het besluit, slechts verlenen voor zover hierdoor de steunintensiteit, voor zover de subsidie
betrekking heeft op economische activiteiten die met de onderzoeksinfrastructuur verricht
gaan worden, 50% van de subsidiabele kosten niet zal overschrijden.
-
4 Indien de vervreemding, bedoeld in het derde lid, tot winst bij de subsidieontvanger
leidt, is deze daarover een vergoeding van 50% verschuldigd aan de minister.
Artikel 3.17.11. Evaluatieverplichting
-
1 De subsidieontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van de
door hem uitgevoerde activiteiten, bedoeld in artikel 3.17.2, eerste lid, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.
Artikel 3.17.12. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.17.2, eerste lid, bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.17.13. Staatssteun
-
1 Voor zover de subsidie, bedoeld in artikel 3.17.2, eerste lid, betrekking heeft op economische activiteiten die met de onderzoeksinfrastructuur
verricht gaan worden, bevat de subsidie staatssteun die wordt gerechtvaardigd door
artikel 26 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
-
2 Voor zover de subsidie, bedoeld in artikel 3.17.2, eerste lid, betrekking heeft op niet-economische activiteiten die met de onderzoeksinfrastructuur
verricht gaan worden, bevat de subsidie geen staatssteun.
Artikel 3.17.14. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 1 juli 2020, met dien verstande dat deze van toepassing
blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 3.18. Beleidsexperiment service design-vouchers
[Vervallen per 01-01-2018]
§ 3.18.1. Algemene bepalingen
[Vervallen per 01-01-2018]
Artikel 3.18.1. Begripsomschrijvingen
[Vervallen per 01-01-2018]
§ 3.18.2. Verstrekking van een service design-voucher aan MKB-ondernemers uit de maakindustrie
[Vervallen per 01-01-2018]
Artikel 3.18.2. Verstrekking service design-voucher
[Vervallen per 01-01-2018]
Artikel 3.18.3. Aanvraag
[Vervallen per 01-01-2018]
Artikel 3.18.4. Verdeling subsidieplafond
[Vervallen per 01-01-2018]
Artikel 3.18.5. Besteding service design-voucher
[Vervallen per 01-01-2018]
Artikel 3.18.6. Afwijzingsgronden
[Vervallen per 01-01-2018]
§ 3.18.3. Verstrekking van subsidie aan kennisinstellingen en adviesbureaus
[Vervallen per 01-01-2018]
Artikel 3.18.7. Verzilvering service design-voucher door kennisinstellingen en adviesbureaus
[Vervallen per 01-01-2018]
Artikel 3.18.8. Steunintensiteit
[Vervallen per 01-01-2018]
Artikel 3.18.9. Aanvraag verzilvering service design-voucher
[Vervallen per 01-01-2018]
§ 3.18.4. Slotbepalingen
[Vervallen per 01-01-2018]
Artikel 3.18.10. Verplichting van de subsidieontvanger
[Vervallen per 01-01-2018]
Artikel 3.18.11. Staatssteun
[Vervallen per 01-01-2018]
Artikel 3.18.12. Monitoring en evaluatie
[Vervallen per 01-01-2018]
Artikel 3.18.13. Vervaltermijn
[Vervallen per 01-01-2018]
Titel 3.19. Duurzame innovatieve scheepsbouw
Artikel 3.19.1. Begripsbepalingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
drijvende en bewegende offshore-constructie: constructie voor de exploratie, exploitatie of productie van olie, gas of hernieuwbare
energie of winning van grond- en voedingsstoffen op zee die:
-
a. de kenmerken van een commercieel schip bezit;
-
b. niet beschikt over eigen voortstuwing, en
-
c. bedoeld is om meermaals op eigen drijfvermogen te worden verplaatst terwijl zij in
bedrijf is;
-
grote onderneming: onderneming als bedoeld in artikel 2, onderdeel 24, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
-
scheepsbouwinnovatieproject: een project dat bestaat uit de experimentele ontwikkeling van nieuwe of verbeterde
onderdelen bij de bouw of verbouw van een schip of de bouw van een drijvende en bewegende
offshore-constructie in vergelijking met die welke in de scheepsbouwsector gewoonlijk
binnen de Europese Unie worden gebruikt of beschikbaar zijn en waarvan de implementatie
of toepassing een risico op technologische of industriële mislukking inhoudt;
-
scheepswerf: onderneming die schepen ontwerpt, ontwikkelt, bouwt en uitrust, hetzij zelfstandig,
hetzij deel uitmakend van een groep;
-
schip: zichzelf voortstuwend zeeschip of binnenvaartschip dat is bestemd om voor commerciële
doeleinden te worden gebruikt en tot één van de volgende categorieën behoort:
-
a. zeeschepen of binnenvaartschepen, niet zijnde vissersvaartuigen, met een minimaal
tonnage van 100 bruto ton, bestemd voor het vervoer van passagiers of goederen of
voor het verrichten van een speciale dienst;
-
b. sleepboten met een minimaal vermogen van 365 kW.
Artikel 3.19.2. Subsidieaanvraag
De minister kan op aanvraag subsidie verstrekken aan een scheepswerf voor een scheepsbouwinnovatieproject
dat een bijdrage levert aan duurzame ontwikkeling op de gebieden, beschreven in bijlage 3.19.1, en gericht is op:
-
a. de ontwikkeling en het ontwerp van een nieuwe scheepsklasse of een nieuwe klasse drijvende
en bewegende offshore-constructies;
-
b. de ontwikkeling van een nieuw onderdeel van een schip of drijvende en bewegende offshore-constructie
dat als afzonderlijk element van het schip of de drijvende en bewegende offshore-constructie
kan worden onderscheiden.
Artikel 3.19.3. Hoogte subsidie
De subsidie bedraagt 25% van de subsidiabele kosten en bedraagt maximaal 30% van het
voor deze titel toepasselijke subsidieplafond.
Artikel 3.19.4. Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen uitsluitend de kosten in aanmerking, bedoeld in artikel 25, derde
lid, onderdelen a, b, d en e, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.19.5. Verdeling subsidieplafond
-
2 Indien de minister op de dag dat het subsidieplafond is bereikt meer aanvragen van
één aanvrager of aanvragers behorend tot één groep heeft ontvangen, verdeelt hij die
dag het beschikbare budget door te beginnen met de door de aanvrager of groep als
hoogst gerangschikte aanvraag, daarna de door de aanvrager of groep als tweede gerangschikte
aanvraag en zo verder.
Artikel 3.19.6. Subsidievoorwaarden, start- en realisatietermijn
Artikel 3.19.7. Adviescommissie
Artikel 3.19.8. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie, indien:
-
a. tussen de subsidieontvanger en de opdrachtgever voor indiening van de aanvraag om
subsidie een overeenkomst tot de bouw of verbouw van een schip of de bouw van een
drijvende en bewegende offshore-constructie waarbij een scheepsbouwinnovatieproject
wordt uitgevoerd is gesloten;
-
b. door verstrekking van de subsidie, bedoeld in artikel 3.19.2, het totaal van de op grond van dit artikel ontvangen subsidie ten behoeve van een
scheepswerf of een groep van ondernemingen waartoe deze scheepswerf behoort, meer
bedraagt dan 30% van het voor deze titel toepasselijke subsidieplafond;
-
c. van het scheepsbouwinnovatieproject onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse
economie te verwachten zijn;
-
d. het scheepsbouwinnovatieproject niet leidt tot een voldoende mate van vernieuwing
van een product;
-
e. het scheepsbouwinnovatieproject onvoldoende bijdraagt aan duurzame ontwikkeling op
de gebieden, beschreven in bijlage 3.19.1;
-
f. de kwaliteit van het projectplan onvoldoende is;
-
g. het scheepsbouwinnovatieproject een niveau van milieubescherming beoogt te bereiken
dat niet verder gaat dan verplicht op grond van EU-rechtshandelingen.
Artikel 3.19.9. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag om subsidie bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede
lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.19.10. Evaluatie
Artikel 3.19.11. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 3.19.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 3.19.12. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 15 juli 2018, met dien verstande dat deze van toepassing
blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 4.1. Algemene bepalingen
Artikel 4.1.1. Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
-
energiedemonstratieproject: op bescherming van het milieu gericht samenhangend geheel van activiteiten die een
technisch en economisch risico inhouden, waarbij die activiteiten bestaan uit het
door de aanvrager treffen van energie-efficiëntie maatregelen of maatregelen ter bevordering
van energie uit hernieuwbare energiebronnen met behulp van:
-
a. voor Nederland nieuwe apparaten, systemen of technieken, of
-
b. een voor Nederland nieuwe toepassing van apparaten, systemen of technieken;
-
duurzame energiehuishouding: energiehuishouding die economisch efficiënt is, het milieu minder zwaar belast of
voorziet in beschikbaarheid van energie in voldoende mate en van voldoende kwaliteit;
-
kennisinstelling:
-
a. onder a, b, c, f, g of h van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs,
-
b. andere dan onder a bedoelde geheel of gedeeltelijk door de rijksoverheid gefinancierde
onderzoeksorganisatie die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke
en technische kennis uit te breiden,
-
c. geheel of gedeeltelijk door een andere staat gefinancierde openbare instelling voor
hoger onderwijs gelijkwaardig aan een instelling als bedoeld onder a, of
-
d. geheel of gedeeltelijk door een andere staat gefinancierde onderzoeksinstelling die
activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis
uit te breiden;
-
milieubescherming: milieubescherming als bedoeld in paragraaf 1.3, onderdeel 19, onder 1, van het milieu-
en energiesteunkader;
-
milieustudie: milieustudie als bedoeld in artikel 49, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
-
niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties: fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een
combinatie van deze vormen, onafhankelijk uitgevoerd door onderzoeksorganisaties en
in de boekhouding van deze organisaties opgenomen als niet-economische activiteiten;
-
ondernemer in de landbouwsector: ondernemer die activiteiten verricht op het gebied van de productie, verwerking en
afzet van landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 bij het Verdrag tot oprichting
van de Europese Gemeenschap, met uitzondering van ondernemers in de visserij- en aquacultuursector
en in de bosbouwsector;
-
referentiekosten: kosten voor een investering ten behoeve van een in Nederland gangbaar systeem, apparaat
of techniek die in technisch opzicht vergelijkbaar is met een in Nederland uit te
voeren project maar waarmee niet hetzelfde niveau van milieubescherming kan worden
bereikt als met het uit te voeren project, terwijl, in geval van een uit te voeren
project voor hernieuwbare energie, de capaciteit voor de opwekking van energie van
dat project ten minste overeenkomt met die van de eerstbedoelde investering.
Artikel 4.1.2. Berekening van de kosten
[Vervallen per 01-07-2016]
Titel 4.2. Topsector energieprojecten
§ 4.2.1. Algemene bepalingen
Artikel 4.2.1a. Afwijzingsgrond
De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie als bedoeld in de artikelen 4.2.16, 4.2.30, 4.2.44, 4.2.51, 4.2.58, 4.2.65, 4.2.72, 4.2.93, 4.2.100 of 4.2.113 indien deze betrekking heeft op het voldoen aan reeds vastgestelde Unienormen als
bedoeld in artikel 38, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.2.2. Starttermijn, evaluatie en transparantie
-
3 De subsidieontvanger maakt de niet bedrijfsgevoelige kennis en informatie die met
het project wordt opgedaan na afloop van het project openbaar in een, naar het oordeel
van de minister, kwalitatief voldoende verslag.
Artikel 4.2.3. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag om subsidie op grond van deze titel bevat ten minste de gegevens, bedoeld
in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.2.4. Energiedemonstratieprojecten
Artikel 4.2.5. Subsidie aan een samenwerkingsverband
-
1 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een samenwerkingsverband meer
bedraagt dan het in de relevante paragraaf van deze titel genoemde maximum subsidiebedrag
per project, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken
aanvragers te verstrekken subsidie.
Artikel 4.2.6. Staatssteun
[Vervallen per 01-01-2015]
Artikel 4.2.7. Vervaltermijn
-
1 De paragrafen 4.2.2, 4.2.4, 4.2.5, 4.2.6, 4.2.7, 4.2.8, 4.2.9, 4.2.10, 4.2.11, 4.2.12, 4.2.13, 4.2.16 en 4.2.17, en de bijlagen 4.2.1, 4.2.3, 4.2.4, 4.2.5, 4.2.6, 4.2.7, 4.2.8, 4.2.9, 4.2.10, 4.2.11, 4.2.12, 4.2.15 en 4.2.16, vervallen met ingang van 1 juli 2022, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
§ 4.2.2. Biobased Economy en Groen Gas: Innovatieprojecten
Artikel 4.2.8. Begripsomschrijving
In deze paragraaf wordt verstaan onder BBEG Innovatieproject: project bestaande uit
industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie van deze vormen,
dat past binnen de in bijlage 4.2.1 (Programmalijnen BBEG Innovatieprojecten) opgenomen programmalijnen.
Artikel 4.2.9. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.10. Steunintensiteit
-
2 De in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde percentages worden met 20 procentpunten
verhoogd, indien de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de kleine onderneming.
-
3 De in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde percentages worden met 10 procentpunten
verhoogd, indien de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de middelgrote ondernemer.
Artikel 4.2.11. Verdeling van het subsidieplafond
Per programmalijn, zoals beschreven in bijlage 4.2.1, verdeelt de minister het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de
aanvragen.
Artikel 4.2.13. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. na toepassing van artikel 4.2.14, eerste lid, minder dan 12 punten zijn toegekend;
-
b. eerder op grond van deze titel een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.
Artikel 4.2.14. Rangschikkingscriteria
Artikel 4.2.14a. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.9. bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
§ 4.2.3. Hernieuwbare energie
Artikel 4.2.15. Begripsomschrijving
In deze paragraaf wordt verstaan onder hernieuwbare-energieproject: project bestaande
uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of zijnde een energiedemonstratieproject
of een combinatie van deze vormen, dat past binnen de in bijlage 4.2.2. (hernieuwbare-energieprojecten) opgenomen programmalijnen.
Artikel 4.2.16. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.17. Steunintensiteit
-
3 De in het eerste lid, onderdelen a, b en d, genoemde percentages worden met 20 procentpunten
verhoogd, indien de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de kleine onderneming.
-
4 De in het eerste lid, onderdelen a, b en d, genoemde percentages worden met 10 procentpunten
verhoogd, indien de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de middelgrote ondernemer.
-
5 Onverminderd het derde en vierde lid, worden de in het eerste lid, onderdelen a en
b, genoemde percentages voor ondernemingen met 10 procentpunten verhoogd, indien het
project samenwerking met een onderzoeksorganisatie betreft, de onderzoeksorganisatie
minstens 10% van de subsidiabele projectkosten draagt en de onderzoeksorganisatie
het recht heeft de resultaten van het project te publiceren voor zover deze afkomstig
zijn van het door die organisatie uitgevoerde onderzoek.
Artikel 4.2.18. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 4.2.20. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. de aanvrager niet aannemelijk heeft gemaakt dat het project leidt tot hernieuwbare
energieproductie in 2030 en leidt tot een besparing op de uitgaven aan subsidies in
het kader van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, die groter is dan de aangevraagde subsidie onder deze paragraaf, hetgeen uit een
berekening blijkt;
-
b. de kwaliteit van het project onvoldoende is, blijkend uit de uitwerking van aanpak
en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid, de deelnemende partijen
of de mate waarin de beschikbare middelen effectief en efficiënt worden ingezet;
-
c. in onvoldoende mate is voorzien in een kwalitatief goede kennisverspreiding;
-
d. eerder op grond van dit hoofdstuk of de Subsidieregeling energie en innovatie een
subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project;
-
e. de samenwerking onvoldoende evenwichtig is.
Artikel 4.2.21. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.16, met uitzondering van de subsidie voor zover deze betrekking heeft op niet-economische
activiteiten van onderzoeksorganisaties, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd
door de artikelen 25 en 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
§ 4.2.4. Maatschappelijk Verantwoord Innoveren Energie
Artikel 4.2.22. Begripsomschrijving
In deze paragraaf wordt verstaan onder MVI Energie-project: project bestaande uit
fundamenteel onderzoek uitgevoerd door een onderzoeksorganisatie voor zover het niet-economische
activiteiten betreft, industrieel onderzoek of een combinatie van deze vormen, dat
past binnen het in bijlage 4.2.3 (Programma MVI Energie) opgenomen programma.
Artikel 4.2.23. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.24. Steunintensiteit
-
2 Het in het eerste lid, onderdeel a, genoemde percentage wordt voor ondernemingen met
10 procentpunten verhoogd, indien het project samenwerking met een onderzoeksorganisatie
betreft, de onderzoeksorganisatie minstens 10% van de subsidiabele projectkosten draagt
en de onderzoeksorganisatie het recht heeft de resultaten van het project te publiceren
voor zover deze afkomstig zijn van het door die organisatie uitgevoerde onderzoek.
Artikel 4.2.25. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.
Artikel 4.2.27. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. na toepassing van artikel 4.2.28, eerste lid, minder dan 5 punten per criterium zijn toegekend;
-
b. na toepassing van artikel 4.2.28, eerste lid, minder dan 22 punten zijn toegekend;
-
c. eerder op grond van deze titel een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.
Artikel 4.2.28. Rangschikkingscriteria
Artikel 4.2.28a. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.23 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
§ 4.2.5. Carbon capture, utilisation and storage (CCUS)
Artikel 4.2.29. Begripsomschrijving
In deze paragraaf wordt verstaan onder CCUS-project: project bestaande uit industrieel
onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie van deze vormen, dat past
binnen de in bijlage 4.2.4 (Programmalijn Carbon Capture, Utilisation and Storage (CCUS)) opgenomen programmalijn.
Artikel 4.2.30. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.31. Steunintensiteit
-
2 De in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde percentages worden met 20 procentpunten
verhoogd, indien de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de kleine onderneming.
-
3 De in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde percentages worden met 10 procentpunten
verhoogd, indien de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de middelgrote onderneming.
Artikel 4.2.32. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.
Artikel 4.2.34. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. na toepassing van artikel 4.2.35, eerste lid, minder dan 12 punten zijn toegekend;
-
b. eerder op grond van deze titel een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.
Artikel 4.2.35. Rangschikkingscriteria
Artikel 4.2.35a. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.30, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.2.36. Begripsomschrijving
In deze paragraaf wordt verstaan onder UGas-project: project bestaande uit fundamenteel
onderzoek voor zover het niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties
betreft, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een combinatie van deze
vormen, dat past binnen de in bijlage 4.2.5 (Programmalijnen Upstream Gas) opgenomen programmalijnen.
Artikel 4.2.37. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.38. Steunintensiteit
-
1 De subsidie bedraagt:
-
a. 75% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;
-
b. 50% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;
-
c. 25% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele
ontwikkeling.
-
2 De in het eerste lid, onderdelen b en c, genoemde percentages worden voor ondernemingen
met 10 procentpunten verhoogd, indien het project samenwerking met een onderzoeksorganisatie
betreft, de onderzoeksorganisatie minstens 10% van de subsidiabele projectkosten draagt
en de onderzoeksorganisatie het recht heeft de resultaten van het project te publiceren
voor zover deze afkomstig zijn van het door die organisatie uitgevoerde onderzoek.
Artikel 4.2.39. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.
Artikel 4.2.41. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. na toepassing van artikel 4.2.42, eerste lid, minder dan 3 punten per criterium zijn toegekend;
-
b. eerder op grond van deze titel een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.
Artikel 4.2.42. Rangschikkingscriteria
Artikel 4.2.42a. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.37 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.2.43. Begripsomschrijving
In deze paragraaf wordt verstaan onder LNG-project: project bestaande uit industrieel
onderzoek, experimentele ontwikkeling, een energiedemonstratieproject of een combinatie
van deze vormen, dat past binnen de in de bijlage 4.2.6 (Programmalijnen LNG) opgenomen programmalijnen.
Artikel 4.2.44. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.45. Steunintensiteit
Artikel 4.2.46. Verdeling van subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.
Artikel 4.2.48. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. na toepassing van artikel 4.2.49, eerste lid, minder dan 3 punten zijn toegekend;
-
b. eerder op grond van deze titel een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.
Artikel 4.2.49. Rangschikkingscriteria
Artikel 4.2.49a. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.44 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 25, 38 en 41 van de
algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.2.50. Begripsomschrijving
In deze paragraaf wordt verstaan onder waterstofproject: project bestaande uit industrieel
onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie van deze vormen, dat past
binnen de in bijlage 4.2.7 (Programmalijn Waterstofprojecten) opgenomen programmalijn.
Artikel 4.2.51. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.52. Steunintensiteit
-
2 De in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde percentages worden met 20 procentpunten
verhoogd, indien de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de kleine onderneming.
-
3 De in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde percentages worden met 10 procentpunten
verhoogd, indien de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de middelgrote onderneming.
Artikel 4.2.53. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.
Artikel 4.2.55. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. na toepassing van artikel 4.2.56, eerste lid, minder dan 12 punten zijn toegekend;
-
b. eerder op grond van deze titel een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.
Artikel 4.2.56. Rangschikkingscriteria
Artikel 4.2.56a. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.51, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.2.57. Begripsomschrijving
In deze paragraaf wordt verstaan onder Urban Energy-project: project bestaande uit
fundamenteel onderzoek voor zover het niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties
betreft, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling, een energiedemonstratieproject
of een combinatie van deze vormen, dat past binnen de in de bijlage 4.2.8. (Programmalijnen Urban Energy) opgenomen programmalijnen.
Artikel 4.2.58. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.59. Steunintensiteit
-
3 De in het eerste lid, onderdelen a, b en d, genoemde percentages worden met 20 procentpunten
verhoogd, indien de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de kleine ondernemer.
-
4 De in het eerste lid, onderdelen a, b en d, genoemde percentages worden met 10 procentpunten
verhoogd, indien de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de middelgrote ondernemer.
-
5 Onverminderd het derde en vierde lid, worden de in het eerste lid, onderdelen a en
b, genoemde percentages voor ondernemingen met 10 procentpunten verhoogd, indien het
project samenwerking met een onderzoeksorganisatie betreft, de onderzoeksorganisatie
minstens 10% van de subsidiabele projectkosten draagt en de onderzoeksorganisatie
het recht heeft de resultaten van het project te publiceren voor zover deze afkomstig
zijn van het door die organisatie uitgevoerde onderzoek.
Artikel 4.2.60. Verdeling van het subsidieplafond
Per programmalijn, zoals beschreven in de bijlage, verdeelt de minister de beschikbare
subsidies op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
Artikel 4.2.62. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
Artikel 4.2.63. Rangschikkingscriteria
-
3 Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdeel
a, vermenigvuldigd met 20, het eerste lid, onderdeel b, vermenigvuldigd met 20, het
eerste lid, onderdeel c, vermenigvuldigd met 30 en het eerste lid, onderdeel d, vermenigvuldigd
met 30 en vervolgens opgeteld.
Artikel 4.2.63a. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.58, met uitzondering van de subsidie voor zover deze betrekking heeft op niet-economische
activiteiten van onderzoeksorganisaties, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd
door de artikelen 25, 38 en 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
§ 4.2.10. Demonstratie energie-innovatie (DEI)
Artikel 4.2.64. Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
-
DEI-project: energiedemonstratieproject of combinatie van experimentele ontwikkeling en energiedemonstratieproject,
dat respectievelijk die past binnen de in de bijlage 4.2.9 (Demonstratie energie-innovatie) opgenomen beschrijving van demonstratie energie-innovatie;
-
industrie: het geheel van ondernemingen die materiële goederen produceren, waarbij grondstoffen
worden verwerkt en waarbij sprake is van een hoge graad van mechanisering en automatisering,
genoemd in de Standaardbedrijfsindeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek,
hoofdgroep C.
Artikel 4.2.65. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.66. Steunintensiteit
Artikel 4.2.67. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.
Artikel 4.2.69. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. na toepassing van artikel 4.2.70, eerste lid, minder dan drie punten per criterium, zijn toegekend;
-
b. eerder op grond van deze regeling of de Subsidieregeling energie en innovatie een
subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project;
-
c. het project lager is gerangschikt dan een soortgelijk project;
-
d. bij een DEI-project dat bestaat uit een combinatie van experimentele ontwikkeling
en een energiedemonstratieproject en dat geen project is dat energie-efficiëntie maatregelen
in de industrie betreft, niet ten minste 70% van de subsidiabele kosten is toe te
rekenen aan het energiedemonstratieproject.
Artikel 4.2.70. Rangschikkingscriteria
-
3 Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdeel
a, vermenigvuldigd met 50, het eerste lid, onderdeel b, vermenigvuldigd met 15, het
eerste lid, onderdeel c, vermenigvuldigd met 15 en het eerste lid, onderdeel d, vermenigvuldigd
met 20 en vervolgens opgeteld.
Artikel 4.2.70a. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.65 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 25, 38 en 41 van de
algemene groepsvrijstellingsverordening.
§ 4.2.11. Systeemintegratie op de Noordzee
Artikel 4.2.71. Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder systeemintegratieproject: project bestaande
uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie van deze
vormen, dat past binnen de in bijlage 4.2.10 (Programmalijnen Systeemintegratie) opgenomen programmalijnen.
Artikel 4.2.72. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.73. Steunintensiteit
-
2 De in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde percentages worden met 20 procentpunten
verhoogd, indien de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de kleine onderneming.
-
3 De in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde percentages worden met 10 procentpunten
verhoogd indien de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de middelgrote ondernemer.
-
4 Onverminderd het tweede en derde lid, worden de in het eerste lid, onderdelen a en
b, genoemde percentages voor ondernemingen met 10 procentpunten verhoogd, indien het
project samenwerking met een onderzoeksorganisatie betreft, de onderzoeksorganisatie
minstens 10% van de subsidiabele projectkosten draagt en de onderzoeksorganisatie
het recht heeft de resultaten van het project te publiceren voor zover deze afkomstig
zijn van het door die organisatie uitgevoerde onderzoek.
Artikel 4.2.74. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
Artikel 4.2.76. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. na toepassing van artikel 4.2.77, eerste lid, minder dan 9 punten zijn toegekend;
-
b. eerder op grond van dit hoofdstuk of de Subsidieregeling energie en innovatie een
subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project;
-
c. na toepassing van artikel 4.2.77, eerste lid, een project lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.
Artikel 4.2.77. Rangschikkingscriteria
Artikel 4.2.77a. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.72 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 25, 38 en 41 van de
algemene groepsvrijstellingsverordening.
§ 4.2.12. Energie en industrie: joint industry projects
Artikel 4.2.78. Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder joint industry project: project, bestaande
uit industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling, of een combinatie van deze
vormen, dat past binnen de in bijlage 4.2.11 (Programmalijnen Energie en industrie: joint industry projects) opgenomen programmalijnen.
Artikel 4.2.79. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.80. Steunintensiteit
-
2 De in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde percentages worden met 20 procentpunten
verhoogd indien de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten worden
gemaakt en betaald door de kleine ondernemer.
-
3 De in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde percentages worden met 10 procentpunten
verhoogd indien de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de middelgrote ondernemer.
Artikel 4.2.81. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond per programmalijn, genoemd in bijlage 4.2.11, op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
Artikel 4.2.83. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. na toepassing van artikel 4.2.84., eerste lid, minder dan 12 punten zijn toegekend;
-
b. eerder op grond van deze titel een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project;
-
c. in onvoldoende mate is voorzien in een kwalitatief goede kennisverspreiding;
-
d. na toepassing van artikel 4.2.84., eerste lid, een project lager is gerangschikt dan een soortgelijk project;
-
e. de aanvraag betrekking heeft op programmalijn 2 (Systeemintegratie – Flexibilisering
en elektrificatie) of programmalijn 3 (Circulariteit) van bijlage 4.2.11 en na toepassing van artikel 4.2.84, eerste lid, niet tot de drie hoogst gerangschikte aanvragen voor deze programmalijnen behoort.
Artikel 4.2.84. Rangschikkingscriteria
Artikel 4.2.84a. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.79 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
§ 4.2.13. Wind op zee: R&D-projecten
Artikel 4.2.85. Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder wind op zee R&D-project: project bestaande
uit industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling, of een combinatie van deze
vormen, dat past binnen de in bijlage 4.2.12 (Programmalijnen Wind op zee) opgenomen innovatiethema’s.
Artikel 4.2.86. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.87. Steunintensiteit
-
2 De in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde percentages worden met 20 procentpunten
verhoogd, indien de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de kleine onderneming.
-
3 De in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde percentages worden met 10 procentpunten
verhoogd, indien de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de middelgrote ondernemer.
-
4 Onverminderd het tweede en derde lid, worden de in het eerste lid, onderdelen a en
b, genoemde percentages voor ondernemingen met 10 procentpunten verhoogd, indien het
project samenwerking met een onderzoeksorganisatie betreft, de onderzoeksorganisatie
minstens 10% van de subsidiabele projectkosten draagt en de onderzoeksorganisatie
het recht heeft de resultaten van het project te publiceren voor zover deze afkomstig
zijn van het door die organisatie uitgevoerde onderzoek.
Artikel 4.2.88. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
Artikel 4.2.90. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. na toepassing van artikel 4.2.91, eerste lid, minder dan 9 punten zijn toegekend;
-
b. eerder op grond van dit hoofdstuk of de Subsidieregeling energie en innovatie een
subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project;
-
c. na toepassing van artikel 4.2.91, eerste lid, een project lager is gerangschikt dan een soortgelijk project;
-
d. de aanvraag betrekking heeft op programmalijn 6 (Wind op zee en de omgeving) van bijlage 4.2.12 en na toepassing van artikel 4.2.91, eerste lid, niet tot de drie hoogst gerangschikte aanvragen binnen die programmalijn behoort;
-
e. de aanvraag betrekking heeft op programmalijn 3 (Intern elektrisch netwerk en aansluiting
op het hoogspanningsnet) van bijlage 4.2.12 en na toepassing van artikel 4.2.91, eerste lid, niet tot de drie hoogst gerangschikte aanvragen binnen die programmalijn behoort.
Artikel 4.2.91. Rangschikkingscriteria
Artikel 4.2.91a. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.86 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
§ 4.2.14. EnerGO: compacte conversie en opslag
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.92. Begripsomschrijvingen
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.93. Subsidieaanvraag
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.94. Steunintensiteit
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.95. Verdeling van het subsidieplafond
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.96. Realisatietermijn
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.97. Afwijzingsgronden
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.98. Rangschikkingscriteria
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.98a. Staatssteun
[Vervallen per 01-04-2015]
§ 4.2.15. Smart grids
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.99. Begripsomschrijvingen
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.100. Subsidieaanvraag
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.101. Steunintensiteit
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.102. Verdeling van het subsidieplafond
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.103. Realisatietermijn
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.104. Afwijzingsgronden
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.105. Rangschikkingscriteria
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.2.105a. Staatssteun
[Vervallen per 01-04-2015]
§ 4.2.16. Energie en industrie: Early adopterprojecten
Artikel 4.2.106. Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
early adopter-project: project bestaande uit industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling, of een
combinatie van deze vormen, gericht op het in een realistische industriële omgeving
valideren van een nieuwe energiebesparende technologie, passend binnen de in bijlage 4.2.15 (Programmalijnen Energie en industrie: early adopterprojecten) opgenomen programmalijnen.
eindgebruiker: onderneming die de ontwikkelde technologie gaat toepassen en daarmee energiebesparing
in zijn onderneming realiseert.
Artikel 4.2.107. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.108. Steunintensiteit
-
4 Onverminderd het tweede en derde lid, worden de in het eerste lid genoemde percentages
voor ondernemingen met 10 procentpunten verhoogd indien geen van de ondernemingen
meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor rekening moet nemen en ten minste één
deelnemer in het samenwerkingsverband een MKB-ondernemer is.
Artikel 4.2.109. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 4.2.111. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. het project onvoldoende bijdraagt aan de energiebesparing in industriële processen;
-
b. er onvoldoende sprake is van een vernieuwende technologie;
-
c. het project niet voldoende bijdraagt aan het creëren van economische waarde voor de
deelnemers in het samenwerkingsverband en de daarmee samenhangende positieve gevolgen
voor de Nederlandse economie;
-
d. de kwaliteit van het samenwerkingsverband ontoereikend is om het project uit te voeren;
-
e. in onvoldoende mate is voorzien in een kwalitatief goede kennisverspreiding;
-
f. eerder op grond van deze titel een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.
Artikel 4.2.111a. Aanvraag subsidievaststelling
Het eindverslag dat bij de aanvraag voor subsidievaststelling wordt ingediend, bedoeld
in artikel 50, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, geeft in ieder geval inzicht in:
-
a. de toepasbaarheid van de technologie in de industrie;
-
b. de duurzaamheidseffecten en kostenbesparing van de eindgebruiker;
-
c. de slagingskans dat de technologie verder uitgerold kan worden;
-
d. de wijze waarop de onder c bedoelde uitrol plaats moet gaan vinden.
Artikel 4.2.111b. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.107 bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
§ 4.2.17. Systeemintegratiestudies
Artikel 4.2.112. Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder systeemintegratiestudie: een haalbaarheidsstudie
of milieustudie die past binnen de in bijlage 4.2.16 (Programmalijnen Systeemintegratiestudies) opgenomen programmalijnen.
Artikel 4.2.113. Subsidieaanvraag
Artikel 4.2.114. Steunintensiteit
Artikel 4.2.115. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 4.2.117. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. de kwaliteit van het project onvoldoende is, blijkend uit de uitwerking van aanpak
en methodiek, de omgang met de risico’s, de uitvoerbaarheid, de deelnemende partijen
of de mate waarin de beschikbare middelen effectief en efficiënt worden ingezet;
-
b. het project onvoldoende aandacht besteedt aan het creëren van flexibiliteit in het
energiesysteem, aan een of meer mogelijke verdienmodellen, en aan de niet-technologische
factoren die een rol kunnen spelen bij de toepassing van innovaties in de markt en
de wijze waarop daarmee wordt omgegaan;
-
c. in onvoldoende mate is voorzien in een kwalitatief goede kennisverspreiding;
-
d. eerder op grond van dit hoofdstuk of de Subsidieregeling energie en innovatie een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project;
-
e. de samenwerking onvoldoende evenwichtig is.
Artikel 4.2.118. Aanvraag subsidievaststelling
Het eindverslag dat bij de aanvraag voor subsidievaststelling wordt ingediend, bedoeld
in artikel 50, tweede lid, onderdeel a van het besluit, geeft in ieder geval inzicht in:
-
a. de financiële of economische kansen, inclusief een of meer mogelijke verdienmodellen
die noodzakelijk zijn om het concept of de technologie succesvol toe te kunnen passen;
-
b. de niet-technologische factoren die een rol kunnen spelen bij de toepassing van het
concept of de technologie in de markt en de wijze waarop daarmee wordt omgegaan;
-
c. indien het project een technologieontwikkeling betreft: de inbedding van de technologie
in de energiewaardeketen.
Artikel 4.2.119. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.113, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 25 en 49 van de algemene
groepsvrijstellingsverordening.
§ 4.2.18. ERA-NET energieprojecten
Artikel 4.2.120. Begripsomschrijvingen
Artikel 4.2.121. Subsidieaanvraag
De minister verstrekt op aanvraag een subsidie voor het uitvoeren van activiteiten
in een ERA-NET energieproject aan:
-
a. een in Nederland gevestigde deelnemer aan een ERA-NET energieproject, of
-
b. een deelnemer in een samenwerkingsverband van in Nederland gevestigde deelnemers aan
een ERA-NET energieproject.
Artikel 4.2.122. Hoogte subsidie
-
1 De subsidie bedraagt:
-
a. 50% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;
-
b. 25% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele
ontwikkeling;
-
c. 80% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op niet-economische
activiteiten door onderzoeksorganisaties;
-
d. indien het ERA-NET energieproject bestaat uit een energiedemonstratieproject:
-
1°. 30% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat
energie-efficiëntiemaatregelen betreft;
-
2°. 45% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat
maatregelen betreft ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen en
waarbij de subsidiabele kosten worden berekend in overeenstemming met artikel 41,
zesde lid, onderdeel a of b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
-
3°. 30% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat
maatregelen betreft ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen en
waarbij de subsidiabele kosten worden berekend in overeenstemming met artikel 41,
zesde lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
-
3 De in het eerste lid, onderdelen a, b en d, genoemde percentages worden met 20 procentpunten
verhoogd, indien de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de kleine onderneming.
-
4 De in het eerste lid, onderdelen a, b en d, genoemde percentages worden met 10 procentpunten
verhoogd, indien de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten
worden gemaakt en betaald door de middelgrote onderneming.
-
5 Onverminderd het derde en vierde lid, worden de in het eerste lid, onderdelen a en
b, genoemde percentages voor ondernemingen met 10 procentpunten verhoogd, indien het
project samenwerking met een onderzoeksorganisatie betreft, de onderzoeksorganisatie
minstens 10% van de subsidiabele projectkosten draagt en de onderzoeksorganisatie
het recht heeft de resultaten van het project te publiceren voor zover deze afkomstig
zijn van het door die organisatie uitgevoerde onderzoek.
Artikel 4.2.123. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond per ERA-NET energiecall op volgorde van de
internationale rangschikking.
Artikel 4.2.125. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. het ERA-NET energieproject in de internationale voorselectie wordt afgewezen;
-
b. het ERA-NET energieproject in de internationale rangschikking een lager aantal punten
krijgt toegekend dan het minimaal aantal punten, genoemd in de ERA-NET energiecall;
-
c. het ERA-NET energieproject in de internationale rangschikking niet aanbevolen wordt
voor financiering;
-
d. het ERA-NET energieproject niet voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in de ERA-NET
energiecall;
-
e. een of meer niet in Nederland gevestigde deelnemers niet worden ondersteund vanuit
hun nationale programma’s voor hun aandeel in het ERA-NET energieproject.
Artikel 4.2.126. Verplichtingen subsidieontvanger
-
2 In afwijking van artikel 4.2.2, vierde lid, wordt iedere publicatie door of met medewerking van de in Nederland gevestigde deelnemers
in het project of diens medewerkers voorzien van de vermelding dat het een ERA-NET
energieproject betreft en van de naam van de ERA-NET energiecall.
Artikel 4.2.127. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.121, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de artikelen 25, 38 en 41 van de
algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.2.128. Vervaltermijn
In afwijking van artikel 4.2.7 vervalt deze paragraaf met ingang van 1 januari 2022, met dien verstande dat deze
van toepassing blijft op de subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 4.3. Risico’s dekken voor aardwarmte
Artikel 4.3.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
aardwarmte: aardwarmte in de zin van artikel 1, onderdeel b, van de Mijnbouwwet;
-
aardwarmteproject: mogelijk maken van de winning en toepassing van aardwarmte met een diepte van de
top van de aquifer van ten minste 500 meter tot ten hoogste 3500 meter, door het boren
van een doublet of een half doublet;
-
alternatiefwerkzaamheden: activiteiten om het alternatief gebruik van een put met een lager dan verwacht gerealiseerd
vermogen in MW mogelijk te maken;
-
alternatief gebruik: gebruik van een aardwarmteput voor andere doeleinden dan het overeenkomstig de aanvraag
winnen en toepassen van aardwarmte;
-
diep aardwarmteproject: mogelijk maken van de winning en toepassing van aardwarmte vanaf ten minste 3500
meter diepte van de top van de aquifer door het boren van een doublet of een half
doublet;
-
doublet: productieput en injectieput;
-
droge exploratieput: put voor olie- of gasexploratie waar geen koolwaterstoffen in vrije fase zijn aangetroffen
in de aquifer die gebruikt gaat worden voor de winning van aardwarmte;
-
geologisch onderzoek: geologisch onderzoek, inclusief het rapport opgesteld overeenkomstig het model in
bijlage 4.3.1;
-
geologisch risico: risico op een te laag gerealiseerd vermogen voor zover dit te wijten is aan specifieke
aquifer parameters bestaande uit:
-
a. de bruto aquiferdikte,
-
b. de netto-bruto verhouding van de aquifer,
-
c. de aquifer permeabiliteit,
-
d. de diepte van de top van de aquifer,
-
e. de saliniteit van het formatiewater, of
-
f. de geothermische gradient;
-
gerealiseerde subsidiabele kosten: rechtstreeks aan het aardwarmteproject toe te rekenen, door de subsidieontvanger
gemaakte en betaalde subsidiabele kosten;
-
gerealiseerd vermogen: uit de puttest gebleken werkelijke vermogen in MW, met een correctie op skin = 0;
-
half-doublet: eerste of tweede put van een doublet, of vervolgput;
-
maximale subsidiebedrag: in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag, bestaande
uit 85 procent van de verwachte subsidiabele kosten met een maximum van € 7.225.000
voor een aardwarmteproject en € 12.750.000 voor een diep aardwarmteproject;
-
niet-geologische parameters: niet-geologische parameters, genoemd in de tabel in hoofdstuk 1, paragraaf 1.1, van
het geologisch onderzoek;
-
puttest: test van het vermogen van de put of putten met als resultaat meetreeksen plus interpretatie,
uitgevoerd en geïnterpreteerd overeenkomstig bijlage 4.3.2;
-
putstimulatie: uitvoeren van technieken die leiden tot een verlaagde weerstand voor het toestromen
van vloeistof van het reservoir naar de put of vice versa, zodat de productiviteit
of injectiviteit van de put wordt verhoogd;
-
restwaarde: opbrengst van het project bij de economisch meest rendabele alternatieve toepassing
gedurende 15 jaar;
-
verbeterwerkzaamheden: werkzaamheden aan de productieput, injectieput of pompinstallatie om het gerealiseerde
vermogen van het doublet in MW te verhogen;
-
vervolgput: nieuwe put vanuit of naast een productie- of injectieput van een beëindigd of bestaand
aardwarmteproject of diep aardwarmteproject die gebruikt wordt voor een bestaand of
nieuw aardwarmteproject of diep aardwarmteproject;
-
verwachte subsidiabele kosten: in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidiabele kosten;
-
verwacht vermogen: n de beschikking tot subsidieverlening vermelde verwacht vermogen in MW.
Artikel 4.3.2. Subsidieaanvraag en verdeling van het subsidieplafond
-
3 Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor projecten als
bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, respectievelijk het eerste lid onderdeel b,
lager is dan het subsidieplafond dat voor de desbetreffende soort projecten is vastgesteld,
wordt het voor de ene soort project overblijvende bedrag zo nodig aan het subsidieplafond
voor de andere soort project toegevoegd.
-
4 De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat door het geologische
risico op het beoogde stratigrafische niveau op de beoogde locatie en bij de in de
beschikking tot subsidieverlening vermelde niet-geologische parameters, het gerealiseerd
vermogen lager is dan het verwacht vermogen.
Artikel 4.3.3. Realisatietermijn en afwijzingsgronden
Artikel 4.3.4. Subsidiemaximum
Artikel 4.3.5. Subsidiabele kosten
Artikel 4.3.6. Subsidieomvang doublet
Artikel 4.3.7. Subsidieomvang half-doublet
-
2 Indien subsidie is verstrekt voor het boren van een half doublet, en de gegarandeerde
put de tweede put van het doublet, of een vervolgput is, is artikel 4.3.9 van toepassing op deze put.
Artikel 4.3.8. Berekening subsidie-omvang
-
1 De hoogte van de subsidie wordt berekend overeenkomstig de formule:
Subsidiebedrag = e/f * (a – c + d)
en maximaal:
Subsidiebedrag = e/f * (a – b)
In deze formules betekent:
-
a: de gerealiseerde subsidiabele kosten van de eerste boring, tot een maximum van de
verwachte subsidiabele kosten,
-
b: de restwaarde bij alternatief gebruik zonder alternatiefwerkzaamheden,
-
c: de restwaarde bij alternatief gebruik na alternatiefwerkzaamheden,
-
d: de additionele kosten voor de realisatie van alternatief gebruik voor ten hoogste
15 jaar,
-
e: het maximale subsidiebedrag,
-
f: de verwachte subsidiabele kosten.
Artikel 4.3.9. Berekening subsidie-omvang
-
1 De hoogte van de subsidie wordt berekend overeenkomstig de formule:
Subsidiebedrag = f/g * a * (1 – d / c) + f/g * e
en maximaal:
Subsidiebedrag = f/g * a * (1 – b / c)
In deze formules betekent:
-
a: de gerealiseerde subsidiabele kosten, tot een maximum van de verwachte subsidiabele
kosten,
-
b: het gerealiseerd vermogen in MW, zonder verbeterwerkzaamheden,
-
c: het verwacht vermogen in MW, zoals vermeld in de beschikking,
-
d: het gerealiseerd vermogen in MW, na verbeterwerkzaamheden,
-
e: de additionele kosten voor de verbeterwerkzaamheden voor ten hoogste 15 jaar,
-
f: het maximale subsidiebedrag,
-
g: de verwachte subsidiabele kosten.
-
2 De subsidie wordt op nul gesteld indien het gerealiseerd vermogen in MW, zonder verbeterwerkzaamheden,
meer bedraagt dan het verwacht vermogen in MW, zoals vermeld in de beschikking.
-
3 Indien het gerealiseerd vermogen in MW, na verbeterwerkzaamheden, meer bedraagt dan
het verwacht vermogen in MW, zoals vermeld in de beschikking, wordt de term f/g *
a (1 – d / c) in het eerste lid op nul gesteld.
Artikel 4.3.11. Aanvangstermijn
Artikel 4.3.12. Verbeter- of alternatiefwerkzaamheden en alternatief gebruik
-
4 De subsidieontvanger maakt de resultaten van het geologische onderzoek en het advies
van TNO binnen acht weken na de start, bedoeld in artikel 4.3.11, eerste lid, openbaar.
-
5 De subsidieontvanger maakt binnen vier weken na datum van de beschikking tot subsidievaststelling
de resultaten openbaar van de puttest of puttesten, voor zover van toepassing het
advies van TNO over de puttest of de puttesten, en overige onderzoeksresultaten die
door de subsidieontvanger als subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.3.5 worden aangemerkt.
Artikel 4.3.14. Realisatietermijn
-
1 De subsidieontvanger voltooit het aardwarmteproject of diep aardwarmteproject uiterlijk
twaalf maanden na de datum van aanvang van het aardwarmteproject of diep aardwarmteproject,
bedoeld in artikel 4.3.11, eerste lid.
-
2 De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt met twaalf maanden verlengd indien uit
de mededeling, bedoeld in artikel 4.3.12, eerste lid, blijkt dat de subsidieontvanger verbeterwerkzaamheden of alternatiefwerkzaamheden
wil uitvoeren.
-
3 De minister kan voor het vertragen, essentieel wijzigen of het stopzetten van activiteiten
op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger ontheffing verlenen van de verplichting,
bedoeld in het eerste of tweede lid.
Artikel 4.3.16. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag om subsidie op grond van artikel 4.2.3 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.3.17. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.3.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.3.18. Vervaltermijn
Deze titel en de bijlagen 4.3.1 en 4.3.2 vervallen met ingang van 1 juli 2022, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 4.4. Indirecte emissiekosten ETS
Artikel 4.4.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
CO2-emissiefactor: 0,76 tCO2/MWh;
-
efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik: op Prodcom 8-niveau gedefinieerde productspecifiek elektriciteitsverbruik, uitgedrukt
in MWh/ton output, dat wordt bereikt met de meest elektriciteitsefficiënte productiemethoden
voor het beschouwde product. Voor producten in de in aanmerking komende bedrijfstakken
en deeltakken, bedoeld in bijlage 4.4.1, waarvoor de uitwisselbaarheid van brandstof en elektriciteit werd vastgesteld in
Besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor
de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing
van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2011, L 130), worden de efficiëntiebenchmarks
voor elektriciteitsverbruik binnen dezelfde systeemgrenzen vastgesteld, uitsluitend
rekening houdend met het aandeel elektriciteit. De overeenkomstige elektriciteitsverbruikbenchmarks
voor producten die vallen onder de in aanmerking komende bedrijfstakken en deeltakken,
bedoeld in bijlage 4.4.1, zijn opgenomen in bijlage 4.4.2;
-
EUA-termijnkoers: gewone gemiddelde, in euro, van de dagelijkse 1-jaarstermijnkoersen van EUA’s (slotverkoopkoersen)
voor levering in december van het jaar waarvoor de subsidie wordt verleend, zoals
waargenomen op een Europese EUA koolstofbeurs van 1 januari tot en met 31 december
in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd;
-
fallback-efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik: 80 procent van het referentie-elektriciteitsverbruik. De fallback-benchmark wordt
toegepast voor alle producten en processen die vallen onder in aanmerking komende
bedrijfstakken of deeltakken, maar niet door de in bijlage 4.4.2 opgenomen efficiëntiebenchmarks voor elektriciteitsverbruik worden gedekt;
-
indirecte emissiekosten ETS: door elektriciteitsbedrijven doorberekende CO2-kosten in de elektriciteitsprijzen als gevolg van deelname aan het Europese emissiehandelssysteem
als bedoeld in Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een
regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot
wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU 2003, L275);
-
inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, van de Wet milieubeheer;
-
referentie-elektriciteitsverbruik: het gemiddelde elektriciteitsverbruik, voor de vervaardiging van producten in bedrijfstakken
of deeltakken, bedoeld in bijlage 4.4.1, in MWh, van de inrichting, voor de vervaardiging van producten waarvoor geen efficiëntiebenchmark
voor elektriciteitsverbruik is vastgesteld gedurende de referentieperiode 2005-2011
in het geval van inrichtingen die van 2005 tot en met 2011 elk jaar in bedrijf waren.
Een bepaald kalenderjaar kan worden uitgesloten uit die 7-jarige referentieperiode.
Indien de inrichting van 2005 tot en met 2011 ten minste één jaar niet in bedrijf
was, wordt het referentie-elektriciteitsverbruik gelijkgesteld aan het jaarlijkse
elektriciteitsverbruik tot er gegevens beschikbaar zijn over vier bedrijfsjaren; vanaf
dan is het referentie-elektriciteitsverbruik gelijk aan het gemiddelde over de voorafgaande
drie jaren waarvoor bedrijfsgegevens beschikbaar zijn;
-
referentie-output: gemiddelde productie, in ton per jaar van het product waarvoor een efficiëntiebenchmark
voor elektriciteitsverbruik is vastgesteld, in de inrichting gedurende de referentieperiode
2005-2011 in het geval het product in 2005 tot en met 2011 elk jaar geproduceerd is
in die inrichting. Een bepaald kalenderjaar kan worden uitgesloten uit die 7-jarige
referentieperiode. Indien de inrichting van 2005 tot en met 2011 ten minste één jaar
dit product niet produceerde, wordt de referentie-output gelijkgesteld aan de jaarlijkse
productie tot er gegevens beschikbaar zijn over vier bedrijfsjaren; vanaf dan is de
referentie-output gelijk aan het gemiddelde over de drie voorafgaande jaren van die
periode.
Artikel 4.4.2. Subsidieaanvraag
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een ondernemer die een inrichting drijft
waar producten worden vervaardigd in bedrijfstakken of deeltakken die worden geacht
te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico ten gevolge van in de elektriciteitsprijzen doorberekende kosten in
verband met broeikasgasemissies, bedoeld in bijlage 4.4.1.
Artikel 4.4.3. Steunintensiteit
-
2 De hoogte van het subsidiebedrag wordt verminderd met het bedrag in euro dat overeenkomt
met de indirecte emissiekosten ETS van 1.000 MWh, berekend overeenkomstig de volgende
formule:
Ait *C *Pt-1 * EF *BEC.
In deze formule betekent
Ait: de steunintensiteit in jaar t, bedoeld in het derde lid, uitgedrukt als een percentage;
C: de CO2-emissiefactor;
Pt-1: de EUA-termijnkoers in jaar t-1 (Euro/tCO2);
EF: de fallback-benchmark voor elektriciteitsverbruik;
BEC: 1.000 (MWh).
-
3 De steunintensiteit in jaar t, bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt 85 procent
van de subsidiabele kosten gemaakt in 2013 tot en met 2015, 80 procent van de subsidiabele
kosten gemaakt in 2016 tot en met 2018, en 75 procent van de subsidiabele kosten gemaakt
in 2019 en 2020.
Artikel 4.4.4. Subsidieomvang
In aanvulling op artikel 4.4.3 wordt:
-
a. de hoogte van het subsidiebedrag dat overeenstemt met de referentie-output gehalveerd
wanneer het productieniveau van het product waarvoor een efficiëntie benchmark voor
elektriciteitsverbruik is vastgesteld in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar
waarin de subsidie wordt aangevraagd 50 tot 75 procent daalt ten opzichte van de referentie-output;
-
b. de hoogte van het subsidiebedrag dat overeenstemt met de referentie-output met 75
procent verminderd wanneer het productieniveau van het product waarvoor een efficiëntiebenchmark
voor elektriciteitsverbruik is vastgesteld in het kalenderjaar voorafgaand aan het
jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd 75 tot 90 procent daalt ten opzichte van
de referentie-output;
-
c. de subsidie op nihil vastgesteld wanneer het productieniveau van het product waarvoor
een efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik is vastgesteld in het kalenderjaar
voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd 90 procent of meer daalt
ten opzichte van de referentie-output.
Artikel 4.4.5. Subsidieomvang
In aanvulling op artikel 4.4.3 wordt:
-
a. de hoogte van het subsidiebedrag dat overeenstemt met het referentie-elektriciteitsgebruik
gehalveerd wanneer het elektriciteitsverbruik voor de vervaardiging van producten
waarvoor geen efficiëntiebenchmark is vastgesteld van een inrichting in het kalenderjaar
voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd 50 tot 75 procent daalt
ten opzichte van het referentie-elektriciteitsverbruik;
-
b. de hoogte van het subsidiebedrag dat overeenstemt met het referentie-elektriciteitsgebruik
met 75 procent verminderd wanneer het elektriciteitsverbruik voor de vervaardiging
van producten waarvoor geen efficiëntiebenchmark is vastgesteld van een inrichting
in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd
75 tot 90 procent daalt ten opzichte van de het referentie-elektriciteitsverbruik;
-
c. de subsidie op nihil vastgesteld wanneer het elektriciteitsverbruik voor de vervaardiging
van producten waarvoor geen efficiëntiebenchmark is vastgesteld van een inrichting
in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd
90 procent of meer daalt ten opzichte van de het referentie-elektriciteitsverbruik.
Artikel 4.4.7. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond evenredig over de ingediende aanvragen.
Artikel 4.4.8. Afwijzingsgronden
Artikel 4.4.10. Informatieverplichtingen
Artikel 4.4.11. Subsidievaststelling
De subsidie wordt vastgesteld zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening.
Artikel 4.4.12. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.4.2, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door staatssteunmaatregel SA.37084 (2013/N).
Artikel 4.4.13. Vervaltermijn
Deze titel en de bijlagen 4.4.1 en 4.4.2 vervallen met ingang van 31 december 2021, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 4.5. Investeringssubsidie duurzame energie
Artikel 4.5.1. Begripsomschrijving
In deze titel wordt verstaan onder:
-
installatie voor de productie van duurzame energie: installatie die bijdraagt aan de Nederlandse doelstelling voor de productie van hernieuwbare
energie en die energie produceert door middel van een:
-
a. ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp als bedoeld in bijlage I, onderdeel 3 of onderdeel
4, van Verordening (EU) nr. 811/2013, niet zijnde een lucht-luchtwarmtepomp;
-
b. waterverwarmingstoestel met warmtepomp als bedoeld in artikel 2, zeventiende lid,
van Verordening (EU) nr. 812/2013;
-
c. zonneboiler als bedoeld in artikel 4.5.5;
-
d. pelletkachel als bedoeld in artikel 4.5.6, of
-
e. op houtachtige biomassa gestookte ketel als bedoeld in artikel 4.5.7;
-
etiket: gedrukt etiket als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van Verordening
(EU) nr. 811/2013 of artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van Verordening (EU) nr.
812/2013;
-
meldcode: code beschikbaar gesteld door de minister per type en merk installatie voor de productie
van duurzame energie;
-
productkaart: productkaart als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van Verordening (EU)
nr. 811/2013 of artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 812/2013;
-
technische documentatie: technische documentatie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en bijlage
V van Verordening (EU) nr. 811/2013 of artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en bijlage
V van Verordening (EU) nr. 812/2013;
-
thermisch vermogen bij bivalente temperatuur: thermisch vermogen bij bivalente temperatuur als bedoeld in tabel 8 van Bijlage V
van Verordening (EU) nr. 811/2013;
-
Verordening (EU) nr. 811/2013: Verordening (EU) nr. 811/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling
van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering
van ruimteverwarmingstoestellen, combinatieverwarmingstoestellen, pakketten van ruimteverwarmingstoestellen,
temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties en pakketten van combinatieverwarmingstoestellen,
temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties betreft (PbEU 2013, L 239);
-
Verordening (EU) nr. 812/2013: Verordening (EU) nr. 812/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling
van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering
van verwarmingstoestellen, warmwatertanks en pakketten van verwarmingstoestellen en
zonne-energie-installaties betreft (PbEU 2013, L 239);
-
Verordening (EU) 2015/1185: Verordening (EU) nr. 2015/1185 van de Commissie van 24 april 2015 tot uitvoering
van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch
ontwerp betreft voor toestellen voor lokale ruimteverwarming die vaste brandstoffen
gebruiken (PbEU 2015, L 293);
-
Verordening (EU) 2015/1189: Verordening (EU) nr. 2015/1189 van de Commissie van 28 april 2015 tot uitvoering
van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de eisen inzake
ecologisch ontwerp voor verwarmingsketels voor vaste brandstoffen betreft (PbEU 2015,
L 193).
Artikel 4.5.2. Subsidie voor installaties voor de productie van duurzame energie
-
2 Het eerste lid is tevens van toepassing op een aanvraag van een provincie, gemeente
of openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen indien zij respectievelijk het optreedt als marktpartij, of als eigenaar of huurder
van een roerende of onroerende zaak, onder dezelfde voorwaarden als andere natuurlijke
personen en rechtspersonen, niet zijnde medeoverheden.
Artikel 4.5.3. Subsidiabele kosten
-
1 Voor een aanvraag, anders dan de aanvraag van een natuurlijke persoon ten behoeve
van een installatie bestemd voor de eigen woning, komen voor subsidie in aanmerking
de bijkomende investeringskosten, bedoeld in artikel 41, zesde lid, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening.
-
2 Voor een aanvraag van een natuurlijke persoon ten behoeve van een installatie bestemd
voor de eigen woning komen in afwijking van artikel 10, tweede lid, van het besluit, kosten in verband met installaties die vóór indiening van de aanvraag, maar na 1 januari
2016, zijn gemaakt voor subsidie in aanmerking.
Artikel 4.5.4. Technische vereisten verwarmingstoestel met warmtepomp
Een ruimteverwarmingstoestel of een waterverwarmingstoestel met warmtepomp:
-
a. is uitgerust met een lucht-waterwarmtepomp, een grond-waterwarmtepomp of een water-waterwarmtepomp;
-
b. heeft een nominaal vermogen van ten hoogste 70 kW, en
-
c. is voorzien van een etiket, een productkaart en de bijbehorende technische documentatie.
Artikel 4.5.5. Technische vereisten zonneboiler
Een zonneboiler, waaronder tevens begrepen een zonneboilercombi, is:
-
a. een zonne-energie-installatie met een totale apertuuroppervlakte van ten hoogste 200
vierkante meter;
-
b. bedoeld voor het maken van warm tapwater of voor het leveren van ruimteverwarming
in combinatie met het maken van warm tapwater;
-
c. voorzien van een productkaart en de bijbehorende technische documentatie, en
-
d. in het geval van een zonneboilercombi voorzien van een etiket.
Artikel 4.5.6. Technische vereisten pelletkachel
Artikel 4.5.7. Technische vereisten biomassa gestookte ketel
Artikel 4.5.8. Hoogte en berekening subsidiebedrag verwarmingstoestel met warmtepomp
-
3 De subsidie, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt verhoogd met een bedrag van
€ 150 indien de warmtepomp blijkens het etiket behoort tot de energie-efficiëntieklasse
A+ of met een bedrag van € 300 indien de warmtepomp blijkens het etiket behoort tot
de energie-efficiëntieklasse A++ of hoger.
Artikel 4.5.9. Hoogte en berekening subsidiebedrag zonneboiler
-
1 De subsidie voor een zonneboiler als bedoeld in artikel 4.5.5 bedraagt € 0,68 per
kWh jaarlijkse zonne-energiebijdrage van de zonneboiler bij een apertuuroppervlakte
van ten hoogste 10 vierkante meter en bedraagt € 0,30 per kWh jaarlijkse zonne-energiebijdrage
van de zonneboiler bij een apertuuroppervlakte van meer dan 10 vierkante meter.
-
2 De jaarlijkse zonne-energiebijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt voor zonneboilers
bij een apertuuroppervlakte van ten hoogste 5 vierkante meter vastgesteld op 2799
kWh minus het jaarlijks aandeel van niet uit zonne-energie verkregen warmte volgens
de productkaart conform het capaciteitsprofiel L, en minus het supplementair elektriciteitsgebruik
volgens de productkaart.
-
3 De jaarlijkse zonne-energiebijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt voor zonneboilers
bij een apertuuroppervlakte van meer dan 5 en ten hoogste 10 vierkante meter vastgesteld
op 4427 kWh minus het jaarlijks aandeel van niet uit zonne-energie verkregen warmte
volgens de productkaart conform het capaciteitsprofiel XL, en minus het supplementair
elektriciteitsgebruik volgens de productkaart.
-
4 De jaarlijkse zonne-energiebijdrage, bedoeld in het eerste lid, voor zonneboilers
bij een apertuuroppervlakte van meer dan 10 vierkante meter bedraagt het product van
1293 kWh, het totale collectoroppervlak van alle collectoren volgens de productkaart,
het collectorrendement volgens de productkaart, de instralingshoekmodifier volgens
de productkaart en de verliesfactor van de warmwatertank, bedoeld in het vijfde lid.
-
5 De verliesfactor van de warmwatertank bedraagt afhankelijk van de energie-efficiëntieklasse
vermeld op het etiket of de energie-efficiëntieklasse vastgesteld volgens de methode,
bedoeld in bijlage II, onderdeel 2, van Verordening (EU) nr. 812/2013:
-
a. bij energie-efficiëntieklasse A+: 0,95;
-
b. bij energie-efficiëntieklasse A: 0,91;
-
c. bij energie-efficiëntieklasse B: 0,86;
-
d. bij energie-efficiëntieklasse C: 0,83, en
-
e. bij energie-efficiëntieklasse D tot en met G: 0,81.
-
7 Indien de zonneboiler naast warm tapwater tevens ruimteverwarming produceert, wordt
de subsidie voor de zonneboiler, bedoeld in het eerste lid, eenmalig verhoogd met
een bedrag van € 150 indien de zonneboiler behoort tot de energie-efficiëntieklasse
A+ voor ruimteverwarming vermeld op het etiket en met een bedrag van € 300 indien
de zonneboiler behoort tot de energie-efficiëntieklasse A++ voor ruimteverwarming
vermeld op het etiket of hoger.
Artikel 4.5.10. Hoogte en berekening subsidiebedrag pelletkachel
De subsidie voor een pelletkachel als bedoeld in artikel 4.5.6 bedraagt € 50 per kW vermogen van de kachel met een minimum van € 500 voor de kachel
die geen warmte overdraagt aan een vloeistof en een minimum van € 1.400 voor de kachel
die tevens warmte overdraagt aan een vloeistof.
Artikel 4.5.11. Hoogte en berekening subsidiebedrag op biomassa gestookte ketel
De subsidie voor een op biomassa gestookte ketel als bedoeld in artikel 4.5.7 bedraagt bij een thermisch vermogen:
-
a. tot en met 40 kW: € 2.500, en
-
b. vanaf 40 kW: € 2.500 vermeerderd met € 110 per kW vermogen van de ketel hoger dan
40 kW.
Artikel 4.5.12. Afwijzingsgronden
-
2 De afwijzingsgrond, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, is niet van toepassing
op een hernieuwde aanvraag, indien deze aanvraag is ingediend binnen twaalf maanden
nadat een aanvraag voor dezelfde installatie voor de productie van duurzame energie
is afgewezen in verband met de uitputting van het subsidieplafond.
Artikel 4.5.13. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 4.5.14. Subsidieverlening onder opschortende voorwaarde
Artikel 4.5.15. Subsidievaststelling
Artikel 4.5.16. Verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikel 4.5.17. Informatieverplichtingen
-
3 Onverminderd het eerste lid bevat de aanvraag door een andere aanvrager dan een natuurlijke
persoon als bedoeld in het tweede lid, de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid,
van de groepsvrijstellingsverordening, alsmede:
-
a. een omschrijving van de aard van de installaties voor de productie van duurzame energie,
voorzien van het merk en type, of – indien beschikbaar – de meldcode;
-
b. een vermelding van de beoogde locatie van elk van de installaties voor de productie
van duurzame energie;
-
c. het aantal installaties voor de productie van duurzame energie, en
-
d. het nominale thermische vermogen van elke te installeren installatie voor de productie
van duurzame energie of, indien het een zonneboiler betreft, de gegevens ten aanzien
van de energetische opbrengst.
-
5 De subsidieaanvrager verstrekt gegevens waaruit blijkt dat de installatie voor de
productie van duurzame energie voldoet aan de technische eisen, afhankelijk van de
installatie, bedoeld in artikel 4.5.4, 4.5.5, 4.5.6 of 4.5.7.
Artikel 4.5.18. Staatssteun
De subsidie bedoeld in artikel 4.5.2 bevat mogelijk staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 41 van de algemene
groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.5.19. Horizonbepaling
Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2021, met dien verstande dat deze van
toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.
Titel 4.6. Wind op zee-haalbaarheidsstudies
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.6.1. Begripsomschrijvingen
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.6.2. Subsidieaanvraag
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.6.3. Steunintensiteit
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.6.4. Cumulatie
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.6.5. Verdeling van het subsidieplafond
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.6.6. Realisatietermijn
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.6.7. Afwijzingsgronden
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.6.8. Subsidievoorwaarden
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.6.9. Informatieverplichtingen
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.6.10. Staatssteun
[Vervallen per 01-04-2015]
Artikel 4.6.11. Vervaltermijn
[Vervallen per 01-04-2015]
Titel 4.7. Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties
Artikel 4.7.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
energieadvies: verkenning van de mogelijkheden om de energie-efficiency van een bestaande sportaccommodatie
te verbeteren, vastgelegd in een adviesrapport;
-
landelijke koepelorganisatie: NOC*NSF, alsmede de in NOC*NSF vertegenwoordigde Nederlandse Christelijke sport Unie,
de Nederlandse Katholieke Sportfederatie en de Nederlandse Culturele Sportbond;
-
maatregel: maatregel als bedoeld in artikel 4.7.2;
-
NOC*NSF: Vereniging Nederlands Olympisch Comité* Nederlandse Sport Federatie te Arnhem;
-
sportaccommodatie: accommodatie, bestemd en in gebruik voor activiteiten van een sportvereniging;
-
sportstichting: stichting die ten minste een gedeelte van een sportaccommodatie in eigendom heeft;
-
sportvereniging: vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die lid is van een landelijke koepelorganisatie
of een in NOC*NSF vertegenwoordigde landelijke sportorganisatie en waarbinnen een
door NOC*NSF erkende tak van sport wordt beoefend.
Artikel 4.7.2. Subsidieaanvraag
De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een sportvereniging of een sportstichting
voor het uitvoeren van een maatregel die is opgenomen in bijlage 4.7.1 ten behoeve van energiebesparing of het opwekken van duurzame energie voor sportaccommodaties.
Artikel 4.7.3. Subsidiabele kosten
In afwijking van de artikelen 10, eerste lid, en 11 van het besluit komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking de kosten voor het uitvoeren van een
maatregel bestaande uit de aanschaf van een installatie of apparatuur.
Artikel 4.7.4. Steunintensiteit
Artikel 4.7.5. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 4.7.7. Afwijzingsgronden
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
-
a. de energierekening van de sportaccommodatie waar de maatregel wordt gerealiseerd niet
wordt afgeschreven van een bankrekening die op naam staat van de aanvrager;
-
b. de kosten van de investering niet worden afgeschreven van een bankrekening die op
naam staat van de aanvrager;
-
c. aan de aanvrager voor de desbetreffende maatregel gedurende het desbetreffende kalenderjaar
op grond van deze titel reeds subsidie is verleend;
-
d. de subsidiabele kosten minder dan € 3.000 bedragen;
-
e. de aanvrager geen toestemming heeft van de eigenaar van de sportaccommodatie om de
maatregel uit te voeren;
-
f. de sportvereniging of sportstichting voor de maatregel geen overeenkomst heeft gesloten
met de bouwer of leverancier, waarin is aangegeven welke apparatuur of installatie
als bedoeld in de maatregelenlijst in bijlage 4.7.1, zal worden aangeschaft;
-
g. de overeenkomst, bedoeld in onderdeel f, betrekking heeft op de aanschaf van gebruikte
apparatuur of installaties;
-
h. de overeenkomst, bedoeld in onderdeel f, voor 1 september 2015 is aangegaan;
-
i. de overeenkomst, bedoeld in onderdeel f, op het moment van ontvangst van de aanvraag
meer dan negen maanden daarvoor is gesloten;
-
j. de sportvereniging of sportstichting werkzaam is in een van de sectoren die ingevolge
artikel 1 van de de-minimis verordening is uitgesloten van de toepassing van die verordening.
Artikel 4.7.8. Instandhoudingsverplichting
De subsidieontvanger vervreemdt de installatie of apparatuur waarvoor subsidie is
verstrekt niet binnen een jaar na de datum van de subsidievaststelling.
Artikel 4.7.9. Informatieverplichtingen
Artikel 4.7.10. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.7.2, bevat mogelijk staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening.
Artikel 4.7.11. Evaluatiebepaling
Onze Minister van Economische Zaken zendt binnen 5 jaar na de inwerkingtreding van
deze titel aan de Tweede Kamer een verslag over de doeltreffendheid en de effecten
van deze titel in de praktijk.
Artikel 4.7.12. Vervaltermijn
Deze titel en bijlage 4.7.1 vervallen met ingang van 1 juli 2020, met dien verstande dat deze van toepassing
blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Titel 4.8. Energie-efficiëntieplannen
Artikel 4.8.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
energie-efficiëntieplan: energie-efficiëntieplan, bedoeld in artikel 3.2 van de MJA3;
-
inrichting: inrichting, bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de MJA3;
-
MJA3: Meerjarenafspraak Energie-Efficiëntie 2001-2020.
Artikel 4.8.2. Subsidieaanvraag
De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een ondernemer die een kleine of
middelgrote onderneming drijft en ten aanzien van die onderneming is toegetreden tot
de MJA3 voor de kosten voor:
-
a. het opstellen van een energie-efficiëntieplan als bedoeld in artikel 3.1 van de MJA3
ten behoeve van een inrichting die deel uitmaakt van die onderneming;
-
b. het actualiseren van een energie-efficiëntieplan als bedoeld in artikel 3.3 van de
MJA3 ten behoeve van een inrichting die deel uitmaakt van die onderneming.
Artikel 4.8.3. Subsidiabele kosten
-
2 Indien de subsidie wordt aangevraagd voor het opstellen van een energie-efficiëntieplan
komen de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, slechts voor subsidie in
aanmerking voor zover het kosten betreft voor:
-
a. het beschrijven en kwantificeren van de positie van de inrichting in de keten met
betrekking tot energie-efficiëntie;
-
b. het identificeren van maatregelen, gericht op energie-efficiëntie;
-
c. het bepalen van de besparingsomvang van de maatregelen, bedoeld in onderdeel b;
-
d. het opstellen of actualiseren van een energiebalans en het verzamelen van gegevens
daartoe;
-
e. het bepalen van de rentabiliteit van de maatregelen, bedoeld in onderdeel b.
-
3 Indien de subsidie wordt aangevraagd voor het actualiseren van een energie-efficiëntieplan
komen de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, slechts voor subsidie in
aanmerking voor zover het kosten betreft, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b
tot en met e.
Artikel 4.8.4. Hoogte subsidie en steunintensiteit
De subsidie bedraagt € 4.500,– per inrichting waarvoor een energie-efficiëntieplan
wordt opgesteld en € 2.500,– per inrichting waarvoor een energie-efficiëntieplan wordt
geactualiseerd, met dien verstande dat de subsidie, in afwijking van artikel 1.3, ten hoogste bedraagt:
Artikel 4.8.5. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 4.8.6. Realisatietermijn
De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, bedraagt:
-
a. negen maanden na toetreding tot de MJA3 voor het opstellen van een energie-efficiëntieplan;
-
b. de periode van het moment van indiening van de aanvraag voor subsidie als bedoeld
in artikel 4.8.2. tot de datum, bedoeld in bijlage 4.8.1., voor het actualiseren van een energie-efficiëntieplan.
Artikel 4.8.7. Afwijzingsgronden
Artikel 4.8.8. Informatieverplichtingen
-
1 Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.8.2 bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.8.9. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.8.2. bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 49 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 4.8.10. Vervaltermijn
Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2019 met dien verstande dat deze van toepassing
blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Hoofdstuk 4a. Telecommunicatie
Titel 4a.1. Verbetering telecommunicatievoorzieningen Caribisch Nederland
Artikel 4a.1.1. Begripsomschrijvingen
In deze titel wordt verstaan onder:
-
eindgebruiker: natuurlijke persoon of rechtspersoon die van een openbare elektronische communicatiedienst
gebruik maakt of wil gaan maken en die niet tevens openbare elektronische communicatienetwerken
of openbare elektronische communicatiediensten aanbiedt;
-
telecommunicatie: iedere overdracht, uitzending of ontvangst van gegevens van welke aard ook door middel
van kabels, langs radio-elektrische weg of door middel van optische of andere elektromagnetische
systemen;
-
telecommunicatie-infrastructuur: een stelsel van inrichtingen met daarbij behorende middelen, bestemd voor telecommunicatie
die, geheel of gedeeltelijk, openbare gronden overschrijdt, welk stelsel is begrensd
door daartoe behorende aansluitpunten en met inbegrip van de aansluitingen op telecommunicatie-inrichtingen
buitenslands.
Artikel 4a.1.2. Subsidieaanvraag
De minister kan op aanvraag subsidie verstrekken aan een onderneming of een samenwerkingsverband
van ondernemingen voor een project dat ten goede komt aan de eindgebruikers in de
openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius of Saba en gericht is op het:
-
a. opwaarderen van een mobiel telecommunicatienetwerk naar een hogere technologische
standaard;
-
b. verbeteren van de capaciteit van de telecommunicatie-infrastructuur;
-
c. verbeteren van robuustheid of redundantie van onderdelen van de telecommunicatie-infrastructuur
om uitval te voorkomen;
-
d. realiseren van telecommunicatievoorzieningen ten behoeve van voorzieningen in het
algemeen belang, waaronder in ieder geval gezondheidszorg en onderwijs.
Artikel 4a.1.3. Subsidiabele kosten
De volgende kosten komen in aanmerking voor subsidie:
-
a. de kosten voor bouw, verwerving, inrichting of verbetering van onroerende zaken die
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het project, bedoeld in artikel 4a.1.2 en de instandhouding daarvan;
-
b. de kosten voor de aanschaf van apparatuur die noodzakelijk is voor de uitvoering van
het project, bedoeld in artikel 4a.1.2 en de aanleg daarvan;
-
c. loonkosten van het personeel van de subsidieontvanger dat betrokken is bij de activiteiten,
bedoeld in de onderdelen a en b.
Artikel 4a.1.4. Hoogte subsidie
De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 300.000,–
per project.
Artikel 4a.1.5. Verdeling van het subsidieplafond
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Artikel 4a.1.6. Start- en realisatietermijn
Artikel 4a.1.7. Afwijzingsgronden
Artikel 4a.1.8. Informatieverplichtingen
Artikel 4a.1.9. Administratie
Voor subsidies die € 125.000 of meer bedragen geldt, in afwijking van artikel 38, eerste lid, van het besluit, niet de verplichting van dat artikellid, maar de verplichting van artikel 38, derde
lid, van het besluit.
Artikel 4a.1.10. Staatssteun
De subsidie bevat geen staatssteun.
Artikel 4a.1.11. Vervaltermijn
Dit hoofdstuk vervalt met ingang van 1 januari 2019 met dien verstande dat deze van
toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Hoofdstuk 5. Slotbepalingen
[Red: Wijzigt de Regeling LNV-subsidies.]
-
1 Op aanvragen om subsidie die vóór de inwerkingtreding van deze regeling zijn ingediend,
op subsidies die vóór de inwerkingtreding van deze regeling zijn verleend en op subsidies
die vóór de inwerkingtreding van deze regeling zijn vastgesteld blijft het recht van
toepassing zoals dat luidde onmiddellijk vóór dat tijdstip.
Artikel 5.4. Overgangsrecht
Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend tijdens een openstellingsperiode van een
subsidie-instrument waarvan de begindatum ligt voor het tijdstip van inwerkingtreding
van een wijziging van deze regeling, op subsidies die voor dat tijdstip zijn verleend
en op subsidies die voor dat tijdstip zijn vastgesteld, blijft deze regeling van toepassing
zoals deze luidde voor dat tijdstip.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat titel 2.2 terugwerkt tot en met het tijdstip waarop de Regeling van de Staatssecretaris van
Economische Zaken van 30 juni 2014, nr. WJZ / 14104248, houdende wijziging van de
Regeling LNV-subsidies in verband met de openstelling van de mogelijkheid van subsidies
ten behoeve van de verduurzaming van de veehouderij in werking is getreden.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling nationale EZ-subsidies.
Bijlage 1.1. behorende bij artikel 1.2, eerste lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies
Het rapport van feitelijke bevindingen wordt opgesteld overeenkomstig de Nadere voorschriften
controle- en overige standaarden (ex Artikel A-130.7 VGC) van het NIVRA. In het rapport
van feitelijke bevindingen rapporteert de accountant over de hieronder genoemde aspecten
en aandachtspunten van de integrale kostensystematiek.
1. Beschrijving integrale kostensystematiek
|
Opzet systematiek
|
1.1
|
Welke kostendragers gebruikt de organisatie in de integrale kostensystematiek?
|
1.2
|
Hoe worden de indirecte kosten toegerekend aan de kostendragers?
|
1.3
|
Worden de jaarlijkse tarieven op basis van de integrale kostensystematiek voorcalculatorisch
vastgesteld? Als de subsidie-ontvanger jaarlijks vooraf de tarieven vaststelt, is aan het begin
van het jaar duidelijk wat de tarieven van dat jaar zijn. Deze tarieven worden gehanteerd
bij begroting en ook bij de vaststelling van projecten. Als de subsidie-ontvanger
niet met voorcalculatorische tarieven werkt dan toelichten.
|
1.4
|
Hoe worden de uitgangscijfers bepaald die voor de jaarlijkse berekening van de tarieven
gebruikt worden?
|
1.5
|
Sinds wanneer wordt deze integrale kostensystematiek door de organisatie toegepast?
|
1.6
|
Is er een wijziging van de integrale kostensystematiek gepland en zo ja wanneer?
|
Over personeelskosten
|
1.7
|
Is het personeel ingedeeld in tariefgroepen? Zo ja, welke?
|
1.8
|
Hoe wordt het aantal direct productieve uren per voltijd werknemer berekend en wat
is het aantal direct productieve uren per voltijd werknemer? Is dit aantal gelijk
voor alle personen? Zo nee, licht toe.
|
Over machines en apparatuur
|
1.9
|
Zijn de kosten voor machines en apparatuur onderdeel van de integrale kostensystematiek?
Zo ja, geldt dat voor alle machines en apparatuur of zijn er ook machines en apparaten
die in projecten als aparte post worden begroot?
|
2. Basisvoorwaarden integrale kostensystematiek
|
2.1
|
De toerekeningssystematiek en -principes (verdeelsleutels en -mechanismen van indirecte
kosten; normen voor percentages, etc.) worden in de hele organisatie stelselmatig
toegepast.
|
2.2
|
Kosten worden op een bedrijfseconomische aanvaardbare en stelselmatige wijze aan kostendragers
toegerekend. Deze toerekening is transparant en controleerbaar.
|
2.3
|
Specifieke indirecte kosten van bepaalde activiteiten worden niet toegerekend aan
andere activiteiten. Bijvoorbeeld: specifieke indirecte kosten van onderwijsactiviteiten worden niet toegerekend
aan onderzoeksactiviteiten en specifieke indirecte kosten van de marketingafdeling
worden niet toegerekend aan R&D activiteiten.
|
2.4
|
Toerekenbare indirecte kosten worden evenredig omgeslagen over de activiteiten.
|
2.5
|
Directe kosten worden niet nogmaals meegenomen in de indirecte kosten.
|
2.6
|
In de systematiek zijn geen winstopslagen opgenomen1
|
2.7
|
In de systematiek zijn geen toeslagen voor risico’s opgenomen.
|
1Winstopslagen bij transacties binnen een groep worden wel in aanmerking genomen, maar
alleen voor zover het gebruikelijk is die winstopslagen ook bij soortgelijke transacties
buiten de groep in rekening te brengen (art. 10 lid 5 Kaderbesluit nationale EZ subsidies).
3. Niet in de integrale kostensystematiek op te nemen kostencomponenten
|
3.1
|
Kosten van algemene research.1
|
3.2
|
Kosten die al door de overheid of derden zijn of worden gefinancierd. Bijvoorbeeld afschrijvingskosten van reeds gefinancierde gebouwen, installaties en
apparatuur.
|
3.3
|
Kosten die het gevolg zijn van buitensporige of roekeloze uitgaven.2
|
3.4
|
Kosten die door crediteuren in rekening worden gebracht bij te laat betalen.
|
3.5
|
Kosten van incourante voorraden.
|
3.6
|
Kosten van vaste activa als gevolg van leegstand buiten de normale bezetting.
|
3.7
|
Kosten van externe subsidie-adviseurs voor zover deze specifiek betrokken zijn bij
de aanvraag van individuele projecten.
|
3.8
|
Voorzieningen en reserveringen voor verliezen en schulden3.
|
3.9
|
Alle indirecte belastingen, waaronder BTW, voor zover die kunnen worden teruggevorderd
of verrekend.
|
3.10
|
Bemiddelingskosten, transactiekosten en provisies bij het afsluiten van leningen.
|
3.11
|
Bemiddelingskosten, transactiekosten en provisies bij het beleggen van geld.
|
3.12
|
Rentekosten, met uitzondering van rente voor gebouwen en technische installaties,
mits toerekenbaar aan de subsidiabele activiteiten.
|
3.13
|
Rekenrente op met eigen vermogen gefinancierde activa4
|
3.14
|
Wisselkoersverliezen.
|
1Onder algemene research valt basisonderzoek, waaronder het eerste geldstroom onderzoek
van universiteiten. De directe kosten van algemene research mogen niet zonder meer
deel uitmaken van de integrale kostensytematiek. De indirecte kosten die aan algemene
research zijn verbonden kunnen wel deel uitmaken van de systematiek, mits deze kosten
evenredig worden omgeslagen over alle activiteiten.
2Van buitensporige uitgaven is sprake als subsidie-ontvanger beduidend meer betaalt voor producten, diensten
of personeel dan tegen de gangbare markttarieven, waardoor een vermijdbaar verlies
wordt geleden of een vermijdbare hoge prijs wordt betaald. Roekeloze uitgaven betreft het onzorgvuldig omgaan met het selecteren van producten, diensten of personeel
waardoor eveneens een vermijdbaar verlies wordt geleden of een vermijdbare hoge prijs
wordt betaald.
3Deze uitsluiting betreft reserveringen en voorzieningen die niet rechtstreeks aan
kosten voor normale bedijfsuitoefening verbonden zijn. Overlopende activa en passiva
zijn dus niet uitgesloten.
4Voor universiteiten geldt hier een uitzondering, voor zover activa van universiteiten
beslag leggen op eigen vermogen en voor zover die activa toerekenbaar zijn aan de
subsidiabele activiteiten. Als rekenrente moet dan de 10-jaars rente van de Bank Nederlandse
Gemeenten per primo van een betreffend jaar gehanteerd worden.
Bijlage 1.2. , behorende bij artikel 1.3 van de Regeling nationale EZ-subsidies
[Vervallen per 01-07-2016]
Bijlage 1.3. behorende bij artikel 1.5 van de Regeling nationale EZ-subsidies
Controleprotocol Regeling nationale EZ-subsidies
1. Uitgangspunten
1.1. Doelstelling
Dit controleprotocol heeft als doel het geven van aanwijzingen omtrent de reikwijdte
en de intensiteit van de controle aan de accountant, belast met de controle van de
door de subsidieontvanger bij het Ministerie van Economische Zaken (EZ) in te dienen
aanvraag om subsidievaststelling.
1.2. Definities
-
Accountant: een registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aan wie de subsidieontvanger de opdracht heeft toegekend de aanvraag tot subsidievaststelling
te controleren.
-
Subsidieontvanger: een natuurlijke of rechtspersoon of diens gemachtigde aan wie namens EZ een subsidie
is verstrekt.
-
Controleverklaring: een schriftelijke verklaring van de accountant inhoudende een oordeel omtrent de
juistheid, volledigheid en financiële rechtmatigheid van een aanvraag tot subsidievaststelling.
-
Financiële rechtmatigheid: een financiële transactie is in overeenstemming is met de in de van toepassing zijnde
wet- en regelgeving (zie paragraaf 1.3) opgenomen bepalingen die de uitkomst van die
financiële transactie beïnvloeden.
1.3. Wet- en regelgeving
Voor de controle van de financiële rechtmatigheid volgens dit protocol is in de beschikking
tot subsidieverlening genoemde wet- en regelgeving (inclusief eventuele wijzigingen
hierin) van toepassing.
Bij de uitvoering van de controle stelt de accountant tevens vast dat:
-
a. in de rekening en verantwoording omtrent de uitgaven en inkomsten:
-
1°. geen kosten als subsidiabel zijn opgenomen die niet voor subsidie in aanmerking komen
op grond van de beschikking tot subsidieverlening;
-
2°. uitsluitend kosten als subsidiabel zijn opgenomen die daadwerkelijk voor rekening
komen van de subsidieontvanger;
-
b. de subsidieontvanger opgave doet van alle inkomsten, waaronder subsidies, waarmee
de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft mede is gefinancierd;
-
c. ingeval de subsidie strekt tot uitvoering van een project, het project is uitgevoerd
overeenkomstig het projectplan waarop de beschikking tot subsidieverlening betrekking
heeft.
2. Controleaanpak
2.1. Eisen voor de controleaanpak
De controle moet voldoen aan de controlestandaarden die onderdeel zijn van de nadere
voorschriften Controle- en overige standaarden (NV COS), die door de Nederlandse Beroepsorganisatie
van Accountants (NBA) zijn vastgesteld.
Zonder de in voorgaande alinea geformuleerde voorschriften in te perken, zijn voor
de controle van specifieke financiële verantwoordingen ten behoeve van de vaststelling
van bijdragen vanuit EZ met name de volgende aandachtspunten van belang:
-
1. De accountant stelt een analyse op inzake het risico dat de specifieke financiële
verantwoording een materiële afwijking bevat. Deze risicoanalyse wordt specifiek opgesteld
voor deze controle; er mag niet volstaan worden met een standaard analyse. In de risicoanalyse
maakt de accountant zichtbaar welke controles gericht op de geïdentificeerde (significante)
risico’s zullen worden uitgevoerd.
-
2. De accountant ontwikkelt op grond van de risicoanalyse een controleplan waarin zijn
vastgelegd: de aard, de tijdsfasering en de omvang van de controlewerkzaamheden die
door leden van het controleteam moeten worden uitgevoerd om toereikende controle-informatie
te verkrijgen teneinde het controlerisico tot een aanvaardbaar laag niveau te reduceren.
-
3. In het controleplan wordt de goedkeuringstolerantie (zie paragraaf 2.2) vertaald naar
controletoleranties, waarbij de goedkeuringstolerantie het maximum is.
-
4. Bij de controle wordt vastgesteld of de in de financiële verantwoording opgenomen
posten, met in achtneming van de controletoleranties en goedkeuringstolerantie (zie
paragraaf 2.2), juist, volledig en rechtmatig (zie definitie in paragraaf 1.2) zijn.
-
5. De accountant controleert:
-
– de juiste en volledige weergave van de door andere bestuursorganen, de Europese Commissie
en derden verstrekte bijdragen in de kosten van de gesubsidieerde activiteiten;
-
– het al dan niet terecht in de subsidie hebben gebracht van de BTW door de subsidieontvanger;
-
– de naleving van de Europese aanbestedingsrichtlijnen door de subsidieontvanger.
-
6. De accountant mag bij zijn controle gebruik maken van controlewerkzaamheden, die zijn
uitgevoerd bij de controle van de jaarrekening van de subsidieontvanger. Een enkele
verwijzing hiernaar in het controledossier met betrekking tot de incidentele subsidie
is onvoldoende. In het controledossier voor de specifieke verklaring moeten deze werkzaamheden
worden beschreven evenals de belangrijkste relevante conclusies. Het controledossier
moet zelfstandig bruikbaar zijn. Dit betekent dat de relevante stukken daarin opgenomen
zijn.
-
7. De accountant zorgt voor adequate controledocumentatie, waaruit blijkt dat de werkzaamheden
conform het controleplan zijn uitgevoerd, wat de uitkomsten van de controle zijn en
dat deze zijn beoordeeld door de eindverantwoordelijke accountant. Deze documentatie
omvat naast het op de risicoanalyse gebaseerde controleplan in ieder geval stukken
waaruit blijkt:
-
– dat de cijfermatige juistheid van de verantwoording is nagegaan;
-
– dat de verantwoording aansluit met de financiële administratie;
-
– dat een cijferbeoordeling is uitgevoerd van de werkelijk verantwoorde kosten ten opzichte
van de begrote kosten;
-
– wat de aard en de omvang zijn van verrichte systeem- en gegevensgerichte controlewerkzaamheden
op in de verantwoording opgevoerde kosten.
2.2. Materialiteit: goedkeuringstoleranties en gewenste zekerheid
Bij zijn oordeelsvorming over de naleving van de subsidievoorwaarden streeft de accountant
naar een redelijke mate van zekerheid. Indien dit begrip voor het gebruik van statistische
technieken gekwantificeerd moet worden, wordt een betrouwbaarheid van 95 procent gehanteerd.
Een controleverklaring met een goedkeurende strekking impliceert dat, gegeven eerder
genoemde betrouwbaarheid, de maximale afwijking voor wat betreft de getrouwheid of
financiële rechtmatigheid in de financiële verantwoording niet groter is dan één procent
van het totaal financieel belang van die verantwoording. De hierna vermelde goedkeuringtoleranties
zijn van toepassing.
Aard van de aangelegenheid
|
Controleverklaring
|
|
Goedkeurend
|
Met beperking
|
Oordeelonthouding
|
Afkeurend
|
Afwijkingen in de verantwoording
|
<1%
|
> 1% en < 3%
|
N.v.t.
|
> 3%
|
Het niet in staat zijn om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen
|
<3%
|
> 3% en <10%
|
> 10%
|
N.v.t.
|
Genoemde percentages zijn ontleend aan het Handboek Auditing Rijksoverheid (HARo)
van het Interdepartementaal Overleg Departementale Auditdiensten (IODAD).
Afwijkingen in de verantwoording
Van een afwijking in de verantwoording is sprake indien naar aanleiding van het uitgevoerde
onderzoek is gebleken dat een (gedeelte van een) verantwoorde post niet voldoet aan
één of meer aspecten van de geldende wet- en regelgeving (zie ook paragraaf 1.2) of
dat een (gedeelte van een) post niet juist of volledig is verantwoord. Afwijkingen
van wet- en regelgeving worden in absolute zin opgevat; saldering van afwijkingen
is daarom niet toegestaan.
Het niet in staat zijn om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen
(onzekerheden in de controle)
Er is sprake van onzekerheden in de controle wanneer op basis van de beschikbare controle-informatie
niet kan worden vastgesteld of een (gedeelte van een) post voldoet aan de eisen in
de geldende wet- en regelgeving.
Omgaan met geconstateerde afwijkingen
Het uitgangspunt is dat subsidieontvanger de door de accountant geconstateerde afwijkingen
voor zover mogelijk corrigeert. Materiële afwijkingen (conform tabel paragraaf 2.2),
die niet door de subsidieontvanger worden gecorrigeerd, leiden tot een aangepast (niet
goedkeurend) oordeel door de accountant.
3. Verslaglegging
De accountant legt de uitkomsten van de controle vast in een controleverklaring. Hiervoor
wordt de actuele NBA voorbeeldtekst HRA 3 sectie II hoofdstuk 10.3: ‘Controleverklaring
bij een subsidiedeclaratie in de publieke sector’ (meest recente versie april 2013)
gehanteerd, aangepast voor incidentele subsidies. Verwezen wordt naar de voorbeeldtekst
bij dit controleprotocol.
4. Reviewbeleid
De Auditdienst Rijk (ADR) kan een review uitvoeren op de uitgevoerde accountantscontrole
inzake deze subsidie. De accountant, die de controle uitvoert, verstrekt de ADR desgevraagd
alle inlichtingen en bescheiden. De eventuele extra kosten van deze accountant in verband met de review zijn niet
voor rekening van EZ.
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant (met goedkeurende strekking)
Afgegeven ten behoeve van ... (naam subsidiegever)
Aan: ... (naam subsidieontvanger)
Wij hebben bijgaande verzoek om subsidievaststelling ingevolge de beschikking tot
subsidieverlening en eventuele wijzigingen ... (omschrijving, kenmerk en datum) van
... (naam subsidieontvanger(s)) te ... (statutaire vestigingsplaats) over 20XX (of
voor een gebroken boekjaar: voor het jaar geëindigd op (datum) 20XX) gecontroleerd.
Verantwoordelijkheid van het bestuur
Het bestuur van ... (naam subsidieontvanger) is verantwoordelijk voor het opstellen
van het verzoek om subsidievaststelling in overeenstemming met de beschikking tot
subsidieverlening. Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne
beheersing als het noodzakelijk acht om het opstellen van het verzoek om subsidievaststelling
mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of
fouten.
Verantwoordelijkheid van de accountant
Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over het verzoek om subsidievaststelling
op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met
Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden, en het Controleprotocol
Regeling nationale EZ-subsidies. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende
ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een
redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat het verzoek om subsidievaststelling
geen afwijkingen van materieel belang bevat.
Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie
over de bedragen en de toelichtingen in de subsidiedeclaratie. De geselecteerde werkzaamheden
zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip
van het schatten van de risico’s dat het verzoek om subsidievaststelling een afwijking
van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten.
Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing
in aanmerking die relevant is voor het opstellen van het verzoek om subsidievaststelling
door ....(naam subsidieontvanger), gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden
die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet
tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne
beheersing van .... (naam subsidieontvanger) . Een controle omvat tevens het evalueren
van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor het opstellen van het verzoek
om subsidievaststelling, evenals een evaluatie van het complete beeld van het verzoek
om subsidievaststelling.
Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt
is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
Oordeel
Naar ons oordeel is het verzoek om subsidievaststelling van <naam instelling/persoon>
over de periode <datum> tot <datum> in alle van materieel belang zijnde aspecten opgesteld
in overeenstemming met de beschikking tot subsidieverlening <kenmerk> d.d. <datum>.
Beperking in gebruik en verspreidingskring
Het verzoek om subsidievaststelling is opgesteld voor ... (naam subsidiegever) met
als doel ... (naam subsidieontvanger) in staat te stellen te voldoen aan de voorwaarden
van de beschikking tot subsidieverlening. Hierdoor is het verzoek om subsidievaststelling
mogelijk niet geschikt voor andere doeleinden. Het verzoek om subsidievaststelling
met onze controleverklaring is derhalve uitsluitend bestemd voor ... (naam subsidieontvanger)
en ... (naam subsidiegever) en dient niet te worden verspreid aan of te worden gebruikt
door anderen.
Plaats en datum
Handtekening
Naam accountant
Naam accountantskantoor
Bijlage 2.2.1. , behorende bij artikel 2.2.1
udv-ambities
-
1. Fossiele energie: De Nederlandse veehouderij gebruikt geen energie uit eindige bronnen,
zoals fossiele brandstoffen, zowel op het primaire bedrijf als in de ketenschakels
ervoor en erna.
-
2. Klimaat: De Nederlandse veehouderij heeft naar rato bijgedragen aan het beperken van
de globale temperatuurstijging tot maximaal 2°C.
-
3. Soortenrijkdom globaal: De Nederlandse veehouderij draagt bij aan het behoud en uiteindelijk
herstel van soorten wereldwijd.
-
4. Soortenrijkdom nationaal: Gewenste soortenrijkdom in natuurgebieden wordt niet beperkt
door de Nederlandse veehouderij. Ze herstelt de soortenrijkdom op eigen grond.
-
5. Mineralen: De Nederlandse veehouderij gebruikt alleen mineralen uit niet-gemijnde
bronnen, zowel op het primaire bedrijf als in de ketenschakels ervoor. Daardoor zijn
er geen eindige voorraden mineralen meer nodig voor dierlijke productie.
-
6. Bodemkwaliteit: De grond die voor en door de Nederlandse veehouderij wordt gebruikt
blijft geschikt voor toekomstige landbouwkundige en andere toepassingen.
-
7. Watervoorraad: De Nederlandse veehouderij draagt niet bij aan de uitputting van strategische
watervoorraden.
-
8. Waterkwaliteit: De Nederlandse veehouderij houdt het grond- en oppervlaktewater op,
onder en rond haar bedrijven zuiver, zodat het geschikt blijft als basis voor drinkwater,
en als vitaal ecosysteem.
-
9. Dierenwelzijn: Dieren in de Nederlandse veehouderij kunnen hun hele leven lang volledig
voorzien in hun ethologische behoeften en die zonder pijn of beperkingen uitvoeren.
Routinematige ingrepen aan het dier vinden niet meer plaats.
-
10. Diergezondheid: Dieren in de Nederlandse veehouderij zijn gezond, en in staat dat
te blijven zonder structurele medicatie.
-
11. Volksgezondheid: Burgers worden niet ziek vanwege de Nederlandse veehouderij. Niet
via het voedsel en niet via andere routes.
-
12. Lokale verbinding: Nederlandse veehouderijbedrijven zijn een vanzelfsprekend en geaccepteerd
onderdeel van hun lokale omgeving. De omgeving ervaart geen noemenswaardige overlast.
-
13. Rentabiliteit: De Nederlandse veehouderij is rendabel
-
14. Arbeid: Arbeid in de Nederlandse veehouderij is aantrekkelijk, goed vol te houden
tot de pensioengerechtigde leeftijd, en wordt goed beloond.
-
15. Kennis, leervermogen en innovatie: De Nederlandse veehouderij is door kennis & innovatie
in staat om zich continu aan te passen aan veranderende omstandigheden.
Bijlage 2.5.1. behorende bij artikel 2.5.7 van de Regeling nationale EZ-subsidies
Model voor een landbouwborgstellingsovereenkomst
Overeenkomst tussen:
-
1. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken,
hierna te noemen: de Staat;
-
2. [..], [indien van toepassing: te dezen handelende zowel voor zichzelf als voor en namens al haar dochterondernemingen],
hierna te noemen: de Bank;
hierna samen te noemen: Partijen.
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
I. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Definitiebepalingen
-
1. De begrippen die in het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en in artikel 1.1. en titel 2.5 van de Regeling nationale EZ-subsidies zijn gedefinieerd hebben in deze overeenkomst
de in deze regelingen gegeven betekenis.
-
2. Voorts wordt in deze overeenkomst verstaan onder:
-
bankfaciliteit: krediet of lening of een deel van een krediet of lening waarvoor de Staat niet borg
of garant staat:
-
landbouwborgstellingskrediet: krediet of een deel van een krediet dat overeenkomstig artikel 8 is verleend;
-
landbouwinnovatie: product, productieproces of concept bestemd voor toepassing in de primaire landbouw
dat een vernieuwing en een verduurzaming inhoudt met als oogmerk het onderscheidend
positioneren van een landbouwproduct in de markt;
-
kredietovereenkomst: overeenkomst uit hoofde waarvan:
-
1°. de Bank aan een MKB-landbouwondernemer geld ter leen verstrekt of zal verstrekken,
of
-
2°. de MKB-landbouwondernemer tot een bepaald bedrag trekt of zal kunnen trekken op de
Bank, of
-
3°. de Bank tegenover een derde, niet zijnde een rechtspersoon waarmee de Bank in een
groep verbonden is, onherroepelijk een verplichting is aangegaan om ten laste van
de MKB-landbouwondernemer aan de derde een of meer betalingen te doen, welke verplichting
niet afhankelijk is van voorwaarden op de vervulling waarvan het handelen van de Bank
van invloed is;
-
omschakelkapitaal: nieuwe investeringen voor de extra kosten, waaronder begrepen een beperkt exploitatie-
en liquiditeitstekort voor een specifiek bepaalde periode, die moeten worden gedaan
om de lopende bedrijfsvoering van de landbouwonderneming aan te passen en uit te breiden
tot biologische productie in de zin van Verordening (EG) 834/2007 van de Raad van
28 juni 2007 inzake de biologische productie van landbouwproducten en de etikettering
van biologische producten en intrekking van Verordening (EEG) 2092/91 (PbEU 2007,
L 189);
-
-
1°. uitwinning door de Bank, naar normaal bancair gebruik, van de door de MKB-landbouwondernemer
aan de Bank verstrekte zekerheden;
-
2°. onderhandse verkoop met toestemming van de Bank door de MKB-landbouwondernemer van
zijn vermogensbestanddelen, inning van vorderingen daaronder begrepen;
-
3°. executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de MKB-landbouwondernemer en
-
4°. onderhandse of executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de MKB-ondernemer
door of met medewerking van de curator of de bewindvoerder indien het faillissement
van de MKB-landbouwondernemer is uitgesproken of aan hem surséance van betaling is
verleend.
Artikel 2. Borgstelling
De Staat stelt zich borg ten behoeve van de Bank voor de terugbetaling van landbouwborgstellingskredieten
die met inachtneming van het besluit, titel 2.5 van de Regeling nationale EZ-subsidies en deze overeenkomst door de Bank worden verstrekt,
met dien verstande dat deze borgstelling wordt aangegaan onder de navolgende bedingen.
Artikel 3. Voorwaarden landbouwborgstellingsovereenkomst
De toepasselijkheid van deze landbouwborgstellingsovereenkomst op een krediet of een
deel van een krediet kan uitsluitend worden ingeroepen indien:
-
a. de kredietovereenkomst tussen de Bank en de MKB-landbouwondernemer na de beslissing
door de minister, bedoeld in artikel 8, tweede lid, tot stand is gekomen;
-
b. binnen 35 dagen na de beslissing, bedoeld onder a, de door de minister op grond van
artikel 2.5.4 van de Regeling nationale EZ-subsidies en artikel 11 vastgestelde provisie door de
Bank aan de Staat is betaald;
-
c. en voor zover door de beslissing, bedoeld onder a, de som van de in een kalenderjaar
goedgekeurde kredieten of delen daarvan het door de minister op grond van artikel 1 van de Regeling openstelling EZ-subsidies met betrekking tot dat kalenderjaar vastgestelde subsidieplafond niet is overschreden;
-
d. de natuurlijke persoon die direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste
kapitaal verschaft aan de MKB-landbouwondernemer, niet zijnde een natuurlijke persoon,
zich borg heeft gesteld voor de nakoming door de MKB-landbouwondernemer van de verplichtingen
voortvloeiende uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het landbouwborgstellingskrediet
wordt verstrekt, tot aan een bedrag ter grootte van ten minste 25 procent van het
landbouwborgstellingskrediet en met een minimum van € 5.000;
-
e. het landbouwborgstellingskrediet niet meer bedraagt dan het tekort aan zekerheden
dat bij de Bank ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst bestaat;
-
f. de Bank in de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het landbouwborgstellingskrediet
wordt verstrekt een verplichting voor de MKB-landbouwondernemer heeft opgenomen om
alle medewerking te verlenen aan het uitoefenen door de Staat van de in artikel 25
genoemde bevoegdheden;
-
g. de Bank in de door haar gesloten kredietovereenkomst met betrekking tot de nakoming
door de MKB-landbouwondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de landbouwborgstellingsovereenkomst
uit hoofde waarvan het landbouwborgstellingskrediet wordt verstrekt een beding ten
behoeve van de Staat heeft opgenomen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de Staat en de Bank geen bedingen heeft opgenomen, ertoe
leidende dat:
-
h. door de Bank gelijktijdig met het sluiten van de kredietovereenkomst, uit hoofde waarvan
een landbouwborgstellingskrediet aan de MKB-landbouwondernemer wordt verstrekt, met
de MKB-landbouwondernemer een kredietovereenkomst is gesloten uit hoofde waarvan de
MKB-landbouwondernemer over een bankfaciliteit beschikt, die niet bestemd is en niet
gebruikt wordt voor de aflossing van bankfaciliteiten waarover de MKB-landbouwondernemer
beschikt bij de Bank of aan een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden
is;
-
i. de bankfaciliteit, bedoeld in onderdeel h, ten minste 50 procent bedraagt van het
landbouwborgstellingskrediet, en
-
j. de looptijd van de in onderdeel h bedoelde bankfaciliteit ten minste even lang is
als de looptijd van het landbouwborgstellingskrediet.
Artikel 4. Criteria voor MKB-landbouwondernemer bij verstrekken landbouwborgstellingskrediet
Ten tijde van het sluiten van een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een landbouwborgstellingskrediet
aan een MKB-landbouwondernemer wordt verstrekt, moet de MKB-landbouwondernemer aan
de volgende criteria voldoen:
-
a. ten aanzien van de MKB-landbouwondernemer staat geen bevel tot terugvordering uit
ingevolge een besluit van de Europese Commissie waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar
met de interne markt van de Europese Unie is verklaard;
-
b. de MKB-landbouwondernemer:
-
1°. houdt geen onderneming in moeilijkheden in stand als bedoeld in artikel 2, aanhef
en onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
-
2°. beschikt over onvoldoende financiële middelen om zijn landbouwonderneming op economisch
verantwoorde wijze in stand te houden;
-
3°. voert een substantieel deel van de activiteiten van zijn landbouwonderneming in Nederland
uit;
-
4°. is geen aanbieder als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet marktordening gezondheidszorg, noch oefent hij het beroep van dierenarts, notaris, advocaat of gerechtsdeurwaarder
uit;
-
5°. houdt geen landbouwonderneming in stand waarvan de laatste jaaromzet voor 50 procent
of meer is verkregen, of, indien de landbouwonderneming nog geen heel jaar is gedreven,
waarvan de omzet naar verwachting voor 50 procent of meer zal worden verkregen, uit:
-
– de uitoefening van het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf, of het financieren
van een of meer andere ondernemingen, of
-
– het verwerven, vervreemden, beheren of exploiteren van onroerende zaken of het ontwikkelen
van onroerende zaakprojecten;
-
6°. is door de Bank naar normaal bancair gebruik getoetst aan de eisen van maatschappelijk
verantwoord ondernemen;
-
c. er is een tekort aan zekerheden bij de landbouwonderneming, waardoor de Bank naar
normaal bancair gebruik het krediet niet geheel voor eigen rekening en risico kan
verstrekken;
-
d. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de landbouwonderneming zijn bevredigend.
Artikel 5. Criteria kredietovereenkomst: investeringen algemeen
De Staat verleent uitsluitend een landbouwborgstellingskrediet aan de Bank indien
in de kredietovereenkomst is opgenomen dat het door de Bank te verstrekken krediet
of een deel van het krediet betrekking heeft op nieuwe investeringen uiteengezet in
een investeringsplan van de MKB-landbouwondernemer voor onder meer:
-
a. de bouw, verwerving, leasing of verbetering van onroerende zaken;
-
b. de koop of leasing van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de
activa;
-
c. de aankoop of ontwikkeling van computersoftware en de verwerving van octrooien, licenties,
auteursrechten en handelsmerken en de daarmee rechtstreeks verband houdende algemene
kosten.
Artikel 6. Criteria kredietovereenkomst: duurzame investeringen stal
-
1. In afwijking van artikel 5 verleent de Staat uitsluitend een landbouwborgstellingskrediet
aan de Bank voor nieuwe investeringen voor de bouw of verbetering van een stal voor
zover uit het investeringsplan van de MKB-landbouwondernemer dat ten grondslag ligt
aan de kredietovereenkomst blijkt dat voor die stal een Plusstal-ontwerpcertificaat
is afgegeven door een hiervoor door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde organisatie.
-
2. In de in het eerste lid bedoelde kredietovereenkomst wordt opgenomen dat de MKB-landbouwondernemer
na het verstrekken van het landbouwborgstellingskrediet een Plusstal-certificaat verkrijgt
voor de gebouwde of verbeterde stal.
-
3. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing voor zover het de bouw of verbetering
van een stal betreft voor een veesoort waarvoor op de datum van het sluiten van de
kredietovereenkomst geen criteria op grond van de Maatlat Duurzame Veehouderij zijn
opgesteld.
Artikel 7. Criteria kredietovereenkomst: duurzame investeringen omschakeling naar
biologische landbouw
-
1. In afwijking van artikel 5 verleent de Staat uitsluitend een landbouwborgstellingskrediet
voor omschakelkapitaal indien het door de Bank te verstrekken krediet of een deel
van het krediet betrekking heeft op nieuwe investeringen uiteengezet in een investeringsplan
gericht op het aanpassen of uitbreiden van de lopende bedrijfsvoering van de landbouwonderneming
tot biologische productie in de zin van Verordening (EG) 834/2007 van de Raad van
28 juni 2007 inzake de biologische productie van landbouwproducten en de etikettering
van biologische producten en intrekking van Verordening (EEG) 2092/91 (PbEU 2007,
L 189)van de MKB-landbouwondernemer.
-
2. In de in het eerste lid bedoelde kredietovereenkomst wordt opgenomen dat de MKB-landbouwondernemer
na het verstrekken van het landbouwborgstellingskrediet een certificaat verkrijgt
betreffende biologische productie van de Stichting Skal volgens de toepasselijke Unierechtelijke
en nationale wet- en regelgeving.
Artikel 7a. Criteria kredietovereenkomst: investeringen landbouwinnovatie
-
1. In afwijking van artikel 5 verleent de Staat uitsluitend een landbouwborgstellingskrediet
voor landbouwinnovatie indien het door de Bank te verstrekken krediet of deel van
het krediet betrekking heeft op nieuwe investeringen uiteengezet in een investeringsplan
gericht op een vernieuwend product, proces of concept dat tot doel heeft het onderscheidend
positioneren van een landbouwproduct van de MKB-landbouwondernemer in de markt, en
dat bijdraagt aan:
-
a. het realiseren van udv-ambities als bedoeld in artikel 2.2.1 van de Regeling nationale EZ-subsidies, of
-
b. nieuwe en integrale bedrijfssystemen die de gangbare bedrijfsvoering en het management
van de landbouwonderneming van de MKB-landbouwondernemer wijzigen.
-
2. Een product, proces of concept wordt niet als vernieuwend beschouwd indien voor een
soortgelijk product, proces of concept reeds vijfmaal een landbouwborgstellingskrediet
is verleend door de Staat op grond van titel 2.5 van de Regeling nationale EZ-subsidies.
Artikel 8. Verlening landbouwborgstellingskrediet
-
1. De Bank meldt het krediet of het deel van het krediet dat uit hoofde van de kredietovereenkomst
aan de MKB-landbouwondernemer zal worden verstrekt.
-
2. De minister beslist binnen 35 dagen tot verlening van het landbouwborgstellingskrediet
voor zover dit geen betrekking heeft op landbouwinnovatie.
-
3. Voor zover het landbouwborgstellingskrediet betrekking heeft op nieuwe investeringen
voor landbouwinnovatie beslist de minister binnen 60 dagen tot verlening van het landbouwborgstellingskrediet.
-
4. Voor de toepassing van artikel 3, eerste lid en onderdeel c, is de volgorde van ontvangst
van de meldingen door de minister bepalend.
Artikel 9. Voorwaarden landbouwborgstellingkrediet -algemeen-
Een landbouwborgstellingskrediet wordt niet verleend indien:
-
a. het wordt aangewend voor de herfinanciering van schulden, met uitzondering van herfinanciering
van een landbouwborgstellingskrediet als bedoeld in artikel 14, achtste lid, daaronder
mede begrepen niet door enige bank verstrekte leningen alsmede leningen welke worden
aangegaan om kapitaalbehoefte, ontstaan door het uittreden van een commanditaire vennoot
uit een commanditaire vennootschap, te dekken, behoudens in geval van overmacht;
-
b. ten aanzien van de investeringen waarvoor de kredietovereenkomst is aangegaan reeds
een krediet of deel van een krediet is verstrekt of onvoorwaardelijk is toegezegd;
-
c. aan de MKB-landbouwondernemer voor kredieten voor investeringen als bedoeld in:
-
1°. de artikelen 5, 6 en 7, reeds een garantstelling door de minister of het bestuur van
de Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw is verstrekt en het totaalbedrag
aan landbouwkredieten aan de MKB-landbouwondernemer in totaal hoger wordt dan € 1.200.000;
-
2°. artikel 13, eerste en tweede lid, reeds een garantstelling door de minister of het
bestuur van de Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw is verstrekt en het totaalbedrag
aan landbouwkredieten aan de MKB-landbouwondernemer hoger wordt dan € 2.500.000.
-
d. de landbouwonderneming wordt uitgeoefend door een commanditaire vennootschap, tenzij
uit de betrokken vennootschapsovereenkomst blijkt dat die overeenkomst ten minste
een looptijd heeft die gelijk is aan de looptijd van het landbouwborgstellingskrediet.
Artikel 10. Voorwaarden landbouwborgstellingskrediet -voorkomen onrechtmatige staatssteun-
-
1. Een landbouwborgstellingskrediet wordt niet verstrekt indien:
-
a. uit hoofde van de kredietovereenkomst het krediet of een deel van het krediet wordt
verstrekt voor investeringen die verband houden met:
-
1°. de uitvoer naar derde landen of lidstaten van de Europese Unie;
-
2°. het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van de uitvoer, of
-
3°. andere lopende kosten in verband met exportactiviteiten;
-
b. uit hoofde van de kredietovereenkomst het krediet of een deel van het krediet wordt
verstrekt voor investeringen die niet in overeenstemming zijn met de voor de MKB-landbouwondernemer
in Nederland geldende milieuwet- en regelgeving.
-
2. Ten tijde van het sluiten van een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een landbouwborgstellingskrediet
aan een MKB-landbouwondernemer wordt verstrekt, draagt de Bank er zorg voor dat:
-
a. zij de MKB-landbouwondernemer in kennis heeft gesteld dat hij ingevolge de verstrekking
van het krediet steun van de overheid ontvangt en dat deze steun wordt aangemerkt
als steun die valt onder de algemene groepsvrijstellingsverordening;
-
b. de MKB-landbouwondernemer schriftelijk heeft verklaard dat, voor zover het ontvangen
van steun ingevolge de verstrekking van het krediet samen gaat met het ontvangen van
staatssteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten, of samen gaat met staatssteun
ten behoeve van dezelfde risicofinancieringsmaatregel, dit niet leidt tot een overschrijding
van de hoogste toepasselijke steunintensiteit of het hoogste toepasselijke steunbedrag
dat in dit geval geldt ingevolge de algemene groepsvrijstellingsverordening, de groepsvrijstellingsverordening
landbouw of een besluit dat de Europese Commissie heeft vastgesteld.
Artikel 11. Provisie
-
1. Het tarief van de provisie voor de landbouwborgstelling bedraagt eenmalig:
-
2. Indien overeenkomstig artikel 3, onderdeel b, een provisie is betaald met betrekking
tot een landbouwborgstellingskrediet en indien het desbetreffende krediet of deel
van het krediet niet is opgenomen vanwege omstandigheden die niet zijn toe te rekenen
aan de MKB-landbouwondernemer of aan de Bank, wordt de provisie door de Staat terugbetaald
aan de Bank mits de Bank binnen een jaar na het sluiten van de kredietovereenkomst
daartoe een verzoek aan de Staat heeft gedaan.
Artikel 12. Maximale omvang van het landbouwborgstellingskrediet
-
1. Voor de berekening van de omvang van de landbouwborgstelling wordt een krediet of
een deel van een krediet slechts in aanmerking genomen voor zover door de verstrekking
van dat krediet het totaal van de aan een MKB-landbouwondernemer verstrekte landbouwborgstellingskredieten
een bedrag van € 1.200.000 niet overschrijdt.
-
2. Voor de toepassing van het eerste lid is de toestand op het tijdstip onmiddellijk
na het sluiten van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het landbouwborgstellingskrediet
is verstrekt bepalend.
-
3. Voor de toepassing van het eerste lid worden:
-
a. landbouwborgstellingskredieten die op een eerder tijdstip overeenkomstig artikel 8
zijn gemeld, slechts voor het met overeenkomstige toepassing van de artikelen 14 en
15 berekende gedeelte van die landbouwborgstellingskredieten in aanmerking genomen;
-
b. kredieten, voor zover de Staat daarvoor op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het besluit, het Besluit borgstelling MKB-kredieten, of het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997 nog borg staat, als landbouwborgstellingskredieten in aanmerking genomen.
Artikel 13. Maximale omvang van het landbouwborgstellingskrediet `Plus’
-
1. In afwijking van artikel 12 geldt als maximale omvang van het landbouwborgstellingskrediet
een bedrag van € 2.500.000 indien:
-
a. de nieuwe investeringen voor meer dan 50% de bouw of de verbetering van een stal betreffen;
-
b. uit het investeringsplan dat ten grondslag ligt aan de kredietovereenkomst blijkt
dat voor die stal een voorlopig certificaat Maatlat Duurzame Veehouderij is afgegeven
door een hiervoor door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde organisatie en
-
c. in de kredietovereenkomst wordt opgenomen dat de MKB-landbouwondernemer na het verstrekken
van het landbouwborgstellingskrediet een definitief certificaat Maatlat Duurzame Veehouderij
verkrijgt voor de gebouwde of verbeterde stal.
-
2. In afwijking van artikel 12 geldt als maximale omvang van het landbouwborgstellingskrediet
een bedrag van € 2.500.000 indien:
-
a. de nieuwe investeringen voor meer dan 50% een kas betreffen die bestemd is voor het
bedrijfsmatig telen van gewassen;
-
b. uit het investeringsplan dat ten grondslag ligt aan de kredietovereenkomst blijkt
dat die kas voldoet aan de eisen van het certificatieschema Groen Label Kas hetgeen
aantoonbaar wordt gemaakt met een voorlopig certificaat dat is afgegeven door een
hiervoor door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde organisatie, en
-
c. in de kredietovereenkomst wordt opgenomen dat de MKB-landbouwondernemer na het verstrekken
van het landbouwborgstellingskrediet een definitief certificaat verkrijgt volgens
het dan vigerende certificeringsschema Groen Label Kas.
-
3. In afwijking van artikel 12 geldt als maximale omvang van het landbouwborgstellingskrediet
een bedrag van € 2.500.000 indien:
-
4. Bij de toepassing van het eerste tot en met derde lid is het investeringsplan dat
ten grondslag ligt aan de kredietovereenkomst gericht op de in die leden genoemde
nieuwe investeringen die voor ten minste de helft deel uitmaken van het totaal van
nieuwe investeringen.
-
5. Voor de toepassing van het eerste tot en met vierde lid is de toestand op het tijdstip
onmiddellijk na het sluiten van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het landbouwborgstellingskrediet
is verstrekt bepalend.
-
6. Voor de toepassing van het eerste tot en met vierde lid worden:
-
a. landbouwborgstellingskredieten die op een eerder tijdstip overeenkomstig artikel 8
zijn gemeld, slechts voor het met overeenkomstige toepassing van de artikelen 14 en
15 berekende gedeelte van die landbouwborgstellingskredieten in aanmerking genomen;
-
b. kredieten of delen van kredieten, voor zover de Staat daarvoor op grond van het Kaderbesluit
EZ-subsidies, het besluit, het Besluit borgstelling MKB-kredieten, of het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997 nog borg staat, als landbouwborgstellingskredieten in aanmerking genomen.
Artikel 14. Berekening omvang en duur van de landbouwborgstelling
-
1. Voor de berekening van de omvang van de landbouwborgstelling wordt het na toepassing
van de artikelen 12 en 13 in aanmerking te nemen krediet of deel van het krediet na
verloop van ieder kalenderkwartaal verminderd met een zodanig vast bedrag, dat het
landbouwborgstellingskrediet op de laatste datum waarop het moet zijn afgelost, maar
uiterlijk na verloop van 6 jaar, nihil bedraagt.
-
2. Indien het landbouwborgstellingskrediet voor meer dan 50% nieuwe investeringen betreft
als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel a, waarbij die onroerende
zaken voor ten minste de helft gebruikt worden door de landbouwonderneming van de
MKB-landbouwondernemer, geldt in afwijking van het eerste lid dat het landbouwborgstellingskrediet
op de laatste datum waarop het lineair moet zijn afgelost, maar uiterlijk na verloop
van 12 jaar, nihil bedraagt;
-
3. Voor de toepassing van het eerste lid vangt het eerste kalenderkwartaal uiterlijk
aan op de eerste dag van het tweede kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal
waarin de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het krediet is verstrekt, is gesloten.
-
4. Voor de toepassing van het tweede lid vangt het eerste kalenderkwartaal uiterlijk
aan op de eerste dag van het zesde kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal
waarin de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het krediet is verstrekt, is gesloten.
-
5. De Bank kan de vermindering, bedoeld in het eerste en tweede lid, gedurende een periode
van ten minste een kalenderkwartaal opschorten indien:
-
a. de Bank voor ten minste de duur van de opschorting uitstel verleent van de verplichting
tot aflossing van het krediet;
-
b. de Bank uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van alle bankfaciliteiten
gedurende de duur van de opschorting, dan wel uitstel verleent van de verplichting
tot aflossing van een gedeelte van de bankfaciliteiten, waarbij de som van de aflossingsbedragen
ten minste 50% is van de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel verleent
als bedoeld onder a;
-
c. de Bank de opschorting meldt binnen 35 dagen na aanvang van de opschorting onder gelijktijdige
verstrekking van de door de minister vastgestelde informatie. De minister bevestigt
de melding binnen 35 dagen na ontvangst.
-
6. De in het vijfde lid bedoelde opschorting van de vermindering vindt ten hoogste voor
een totaal van acht kalenderkwartalen plaats.
-
7. De in het vijfde lid bedoelde opschorting van de vermindering vindt ten hoogste voor
een totaal van twaalf kalenderkwartalen plaats indien het krediet is verstrekt aan
een starter of overnemer.
-
8. Indien een landbouwborgstellingskrediet wordt aangewend voor herfinanciering van een
landbouwborgstellingskrediet, is de nieuwe periode ten hoogste gelijk aan de periode
waarvoor het krediet nog zou hebben gelopen zonder herfinanciering.
Artikel 15. Schorsing vermindering landbouwborgstelling
-
1. De vermindering van de landbouwborgstelling, bedoeld in artikel 14, wordt geschorst
met ingang van de dag waarop het krediet is opgeëist.
-
2. In afwijking van het eerste lid wordt de vermindering van de landbouwborgstelling
pas geschorst door de aanvang van de uitwinning, indien met die uitwinning geen aanvang
is gemaakt binnen twee maanden na de dag waartegen het krediet door de Bank is opgeëist.
-
3. De vermindering van de landbouwborgstelling wordt tevens geschorst zolang de MKB-landbouwondernemer
in staat van faillissement verkeert of aan hem surséance van betaling is verleend.
Artikel 16. Verzoek om betaling uit hoofde van de landbouwborgstellingsovereenkomst
-
1. De Bank dient zo spoedig mogelijk na de voltooiing van de uitwinning of, indien dit
eerder is, zo spoedig mogelijk nadat aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten
meer zijn te verwachten die in mindering komen op het krediet, maar in ieder geval
binnen negen maanden na de datum waartegen het krediet is opgeëist of, indien dit
eerder is, na de datum van het faillissement, een verzoek in om betaling uit hoofde
van de landbouwborgstellingsovereenkomst.
-
2. Het verzoek wordt ingediend onder gelijktijdige verstrekking van de door de minister
vastgestelde informatie.
-
3. De minister bevestigt de ontvangst van het verzoek om betaling binnen 35 dagen na
de ontvangst en reageert op het verzoek binnen negen maanden na de bevestiging.
Artikel 17. Berekening omvang landbouwborgstelling bij uitbetalen
De omvang van de landbouwborgstelling bedraagt per MKB-landbouwondernemer 70 procent
van hetgeen de MKB-landbouwondernemer ten tijde van het overeenkomstig artikel 16
ingediende verzoek uit hoofde van het landbouwborgstellingskrediet of de landbouwborgstellingskredieten
pro resto verschuldigd is, doch
-
a. ten hoogste 70 procent van de met toepassing van de artikelen 12 tot en met 15 berekende
omvang van het landbouwborgstellingskrediet of de landbouwborgstellingskredieten,
en
-
b. ten hoogste tweemaal de som van de bestaande en verstrekte bankfaciliteiten van de
Bank voor de MKB-landbouwondernemer met ingang van de dag waarop het krediet is opgeëist.
Artikel 18. Betaling door de Staat
-
1. De minister betaalt hetgeen de Staat uit hoofde van deze overeenkomst met het oog
op de door de Bank in haar verzoek bedoelde landbouwborgstellingskrediet verschuldigd
is.
-
2. Voor zover de Bank bij haar verzoek om betaling aannemelijk maakt dat er bijzondere
omstandigheden waren die het naar normaal bancair gebruik noodzakelijk maakten de
andere bankfaciliteiten sterker in omvang terug te brengen dan de landbouwborgstellingskredieten,
blijft artikel 17, aanhef en onderdeel b, buiten toepassing.
-
3. De Staat is niet verplicht tot betaling op het verzoek van de Bank:
-
a. indien niet voldaan is aan een verzoek als bedoeld in artikel 25;
-
b. indien de Bank in het kader van het verzoek gegevens heeft verstrekt, waarvan zij
wist of behoorde te weten dat deze onjuist of onvolledig waren en de verstrekking
van deze gegevens tot een onjuiste beslissing op het verzoek zou hebben geleid.
-
4. Betalingen door de Staat aan de Bank en door de Bank aan de Staat geschieden door
debitering respectievelijk creditering door de Bank van een rekening die de Bank zal
aanhouden ten name van het ministerie van Economische Zaken, met vermelding van ‘verliesdeclaraties
landbouwborgstellingskredieten’.
-
5. Over het debet- of creditsaldo van de rekening zal een rente berekend worden gelijk
aan zesmaands Euribor.
Artikel 19. Inspanningsverplichting tot uitwinning landbouwborgstellingskrediet
-
1. Gedurende vijf jaar nadat de Bank uit hoofde van het landbouwborgstellingskrediet
door de Staat is betaald, is de Bank gehouden die pogingen in het werk te stellen
om namens de Staat het door de Staat betaalde bedrag in te vorderen, die de Bank in
het werk zou hebben gesteld indien het krediet voor eigen rekening en risico door
de Bank zou zijn verstrekt. De Staat machtigt met het oog hierop de Bank tot invordering
bij de kredietnemer van de door deze aan de Staat verschuldigde bedragen.
-
2. De Bank zendt binnen drie maanden na afloop van de in het eerste lid bedoelde periode
de minister een overzicht van de door haar ondernomen activiteiten, waarin de door
de minister vastgestelde informatie is opgenomen.
Artikel 20. Verslag voortgang uitwinning bij verzoek om betaling landbouwborgstelling
-
1. Indien een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 16 is ingediend op een moment,
waarop de uitwinning nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat
geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het landbouwborgstellingskrediet,
brengt de Bank de minister ten minste jaarlijks verslag uit over de voortgang van
de uitwinning.
-
2. De minister kan over het verloop van de uitwinning binnen een door hem te stellen
termijn nadere gegevens van de Bank verlangen.
Artikel 21. (Terug)betalen landbouwborgstellingskrediet
-
1. De Bank betaalt de vanaf het moment van de indiening van een verzoek om betaling als
bedoeld in artikel 16 ontvangen opbrengsten die in mindering komen op het landbouwborgstellingskrediet
binnen twee maanden na ontvangst aan de Staat.
-
2. Voor zover de opbrengsten na de aanvang van de periode, bedoeld in artikel 19, eerste
lid, ontvangen zijn, wordt de in het eerste lid bedoelde betalingsverplichting beperkt
tot 80 procent van de ontvangen opbrengsten, tenzij opbrengsten ontvangen zijn uit
hoofde van uitwinning.
-
3. De Bank zal de rekening, bedoeld in artikel 18, vierde lid, per de datum van verzending
van het verzoek, bedoeld in artikel 16, en binnen twee maanden na die datum, debiteren
voor het bedrag waarvoor betaling wordt gevraagd, vermeerderd met een rente over de
periode die verstreken is sinds de dag waarop de vermindering, bedoeld in artikel
14, op grond van artikel 15 is geschorst.
-
4. De Bank zal de rekening op de datum van de reactie van de minister, bedoeld in artikel
16, derde lid, en binnen twee maanden na die datum crediteren of debiteren voor respectievelijk
het voor de Staat positieve of negatieve verschil tussen het bedrag waarvoor de rekening
ingevolge het derde lid is gedebiteerd en het door de Staat blijkens de reactie, bedoeld
in artikel 16, verschuldigde bedrag, vermeerderd met een over dat verschil te berekenen
rente over de periode die is verstreken sinds de creditering of debitering, bedoeld
in het derde lid, en de datum waarop de reactie is ontvangen.
-
5. De rente, bedoeld in het derde en vierde lid, is gelijk aan de zesmaands Euribor op
het moment van de indiening van een aanvraag als bedoeld in artikel 16, vermeerderd
met de door de bank gehanteerde liquiditeitsopslag.
Artikel 22. Voorwaarden schuldregeling landbouwborgstellingskrediet
-
1. De Bank treft geen schuldregeling die inhoudt of mede inhoudt een gehele of gedeeltelijke
kwijtschelding van verplichtingen voortvloeiende uit een kredietovereenkomst, uit
hoofde waarvan een landbouwborgstellingskrediet is verstrekt, zonder voorafgaande
toestemming van de minister. De minister kan aan zijn toestemming voorwaarden verbinden
ten aanzien van de inhoud van een dergelijke regeling.
-
2. De minister beslist zo spoedig mogelijk op een verzoek om toestemming als bedoeld
in het eerste lid.
Artikel 23. Vervallen verplichtingen van de Staat uit hoofde van deze overeenkomst
-
1. De verplichtingen van de Staat uit hoofde van deze overeenkomst met betrekking tot
een landbouwborgstellingskrediet vervallen door schuldvernieuwing, door schuldoverneming
en – voor het gedeelte waarin subrogatie plaatsvindt – door subrogatie van derden
in de rechten van de Bank met betrekking tot het landbouwborgstellingskrediet, al
dan niet voorafgegaan door verpanding van het landbouwborgstellingskrediet.
-
2. In afwijking van het eerste lid blijven de verplichtingen van de Staat met betrekking
tot een landbouwborgstellingskrediet van kracht, indien:
-
a. de MKB-landbouwondernemer aan wie het landbouwborgstellingskrediet is verstrekt de
landbouwonderneming en alle voor het drijven van die onderneming bestemde activa en
passiva inbrengt of overdraagt aan een door de MKB-landbouwondernemer voor het drijven
van die landbouwonderneming opgerichte rechtspersoon;
-
b. de Bank met de onder a bedoelde rechtspersoon een overeenkomst sluit als gevolg waarvan
die rechtspersoon bij de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het landbouwborgstellingskrediet
is verleend de plaats inneemt van de MKB-landbouwondernemer, en
-
c. de MKB-landbouwondernemer zich naast de onder a bedoelde rechtspersoon hoofdelijk
aansprakelijk stelt voor de nakoming door die rechtspersoon van de verplichtingen
die voortvloeien uit de kredietovereenkomst.
-
3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder rechtspersoon mede begrepen twee
of meer rechtspersonen, indien die rechtspersonen gezamenlijk voldoen aan de in het
tweede lid genoemde voorwaarden en ieder van die rechtspersonen zich hoofdelijk aansprakelijk
stelt voor de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst
uit hoofde waarvan het landbouwborgstellingskrediet is verstrekt.
Artikel 24. Procedure bij aanleveren onjuiste gegevens door Bank
Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar
zodra de minister blijkt dat de Bank zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft
verschaft dat hij op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben genomen,
indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft, of dat de Bank de betalingsverplichting,
bedoeld in artikel 21, eerste lid, niet is nagekomen.
Artikel 25. Controle landbouwborgstellingskrediet
-
1. De Bank en de MKB-landbouwondernemer voldoen aan hetgeen de door de minister aangewezen
bij zijn ministerie werkzame personen verzoeken, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk
is voor een goede uitvoering van het besluit, titel 2.5 van de Regeling nationale EZ-subsidies en deze overeenkomst, en met het oog op de
nakoming door de Staat van op de Staat rustende internationaalrechtelijke verplichtingen,
en voor zover het betrekking heeft op de uit het besluit of deze overeenkomst voortvloeiende
zelfstandige verplichtingen van de Bank of de MKB-landbouwondernemer aan wie het landbouwborgstellingskrediet
is verstrekt of de met deze MKB-landbouwondernemer gesloten kredietovereenkomsten,
omtrent:
-
a. het toegang verlenen tot door hen gebruikte plaatsen;
-
b. het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden;
-
c. het maken van kopieën van de onder b bedoelde gegevens en bescheiden;
-
d. het verlenen van medewerking aan het verstrekken van gegevens door anderen en
-
e. het verstrekken van inlichtingen.
-
2. Alleen in daartoe aanleiding gevende gevallen zal aan de Bank of aan de MKB-landbouwondernemer,
gevraagd worden de in het eerste lid bedoelde inlichtingen ook door haar interne accountant
te doen verstrekken.
-
3. Van de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a, zal alleen gebruik
worden gemaakt indien een ernstig vermoeden bestaat dat de Bank of de MKB-landbouwondernemer
onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt.
-
4. De Bank stelt de minister binnen 35 dagen na kennisname op de hoogte van de volgende
feiten en verstrekt daarbij de door de minister vastgestelde informatie:
-
a. vervroegde volledige aflossing van het landbouwborgstellingskrediet;
-
b. het door de Bank in beheer nemen van het landbouwborgstellingskrediet voor zover sprake
is van wanbetaling door een debiteur als bedoeld in artikel 178 van Verordening (EU)
nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële
vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van
Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176);
-
c. de verlening van surseance van betaling aan of de faillietverklaring van de MKB-landbouwondernemer;
-
d. opeising van het landbouwborgstellingskrediet.
-
5. De Bank meldt de Staat de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot verlening
van surseance van betaling aan de Bank, dan wel een verzoek tot faillietverklaring
van de Bank.
Artikel 26. Beheer
-
1. Tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een landbouwborgstellingskrediet
wordt verstrekt en tijdens de uitwinning zal de Bank waken over de belangen van de
Staat als borg.
-
2. De Bank zal er voor zorg dragen dat het landbouwborgstellingskrediet niet wordt gebruikt
voor de nakoming van verplichtingen van de MKB-landbouwondernemer aan de Bank die
het krediet verstrekt of aan een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden
is.
-
3. De Bank zal tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een
landbouwborgstellingskrediet is verleend in de door haar te sluiten overeenkomsten
met allen, niet zijnde de Staat, die zich borg willen stellen voor de nakoming door
de MKB-landbouwondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst
uit hoofde waarvan het krediet is verleend, een beding ten behoeve van de Staat opnemen,
ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de Staat en de Bank zal geen bedingen opnemen, ertoe
leidende dat:
-
4. De Bank draagt er zorg voor dat de relaties tussen haar en de bij haar onderneming
betrokkenen enerzijds, en de MKB-landbouwondernemer aan wie een krediet is verstrekt
anderzijds transparant zijn.
Artikel 27. Hardheidsclausule
Indien naar het oordeel van de minister de kans dat de toepasselijkheid van deze overeenkomst
op een krediet of een deel van een krediet wordt ingeroepen in belangrijke mate wordt
verkleind of indien naar het oordeel van de minister aannemelijk is dat daardoor het
bedrag waarvoor de toepasselijkheid van deze overeenkomst wordt ingeroepen in belangrijke
mate wordt verlaagd, kan de minister voor de toepassing van deze overeenkomst met
betrekking tot dat krediet of een deel van dat krediet instemmen met een gemotiveerd
verzoek van de Bank om afwijking van deze overeenkomst.
Artikel 28. Communicatie
Waar in deze overeenkomst sprake is van een vorm van communicatie geschiedt deze langs
elektronische weg. De aanlevering door de Bank kan in afwijking en bij wijze van alternatief
en ter keuze van de Bank ook geschieden in papieren vorm en door aanlevering van een
fysieke gegevensdrager.
Artikel 29. Overige bepalingen
-
1. De inwerkingtreding van een wijziging van het besluit, of titel 2.5 van de Regeling nationale EZ-subsidies leidt terzelfder tijd tot een gelijke wijziging
van deze overeenkomst.
-
2. Deze overeenkomst kan worden gewijzigd door een schriftelijke mededeling van de minister
aan de Bank.
-
3. Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en kan door de minister en de
Bank schriftelijk worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van drie hele
kalendermaanden.
-
4. In afwijking van het derde lid kan deze overeenkomst door de minister met onmiddellijke
ingang worden ontbonden, indien de Bank in strijd heeft gehandeld met het gestelde
in deze overeenkomst.
-
5. In afwijking van het derde lid kan de Bank deze overeenkomst met onmiddellijke ingang
opzeggen binnen een termijn van een maand na publicatie in het Staatsblad van een
wijziging van het besluit, na publicatie in de Staatscourant van een wijziging van
titel 2.5 van de Regeling nationale EZ-subsidies of een schriftelijke mededeling van de minister,
inhoudende een wijziging van deze overeenkomst.
-
6. Deze overeenkomst eindigt van rechtswege door de intrekking van het besluit of door
intrekking van artikel 2.5.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies.
-
7. Wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging van deze overeenkomst heeft geen gevolg
ten aanzien van landbouwborgstellingskredieten, welke ten tijde van de inwerkingtreding
van de wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging overeenkomstig artikel 8 zijn
verleend en ten aanzien van landbouwborgstellingskredieten die zijn of zullen worden
verstrekt uit hoofde van een kredietovereenkomst die is aangegaan voor de inwerkingtreding
van de wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging.
-
8. Als het besluit en titel 2.5 van de Regeling nationale EZ-subsidies gelijktijdig worden ingetrokken en vervangen
door materieel identieke wettelijke voorschriften in een andere algemene maatregel
van bestuur of ministeriële regeling dan is het zesde lid niet van toepassing.
Aldus overeengekomen en in ()voud ondertekend
De Staat der Nederlanden, te dezen vertegenwoordigd door de Minister van Economische
Zaken,
namens deze:
(naam en functie vertegenwoordigers Bank)
te ‘s-Gravenhage
(statutaire naam van de bank, naam en functie vertegenwoordiger(s) van de Bank)
[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Economische Zaken, Bezuidenhoutseweg
73, 2594 AC Den Haag en is gepubliceerd op www.RVO.nl.]
[Vervallen per 01-01-2015]
[Vervallen per 01-01-2015]
Bijlage 3.10.1. behorende bij artikel 3.10.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies
Overeenkomst tussen:
1. De Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat, vertegenwoordigd door de
Minister van Economische Zaken en Klimaat;
2. ‘AANVRAGER_NAAM’, hierna te noemen: startersfonds;
in aanmerking nemende dat
de Minister van Economische Zaken en Klimaat bij brief met kenmerk ‘RVO KENMERK’,
aan ‘AANVRAGER_NAAM’ een subsidie in de vorm van een geldlening heeft verleend ter
grootte van maximaal € ‘DOSSIER_GECOMMITTEERD’ op grond van de Regeling nationale
EZ-subsidies, titel 3.10,
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
-
a.
achtergestelde vordering: een vordering van het startersfonds ten laste van een technostartersvennootschap:
-
1°. die het startersfonds heeft verkregen door in het kader van een participatie aan de
technostartersvennootschap geld ter leen te verstrekken,
-
2°. die met instemming van de crediteur een lagere rang inneemt dan alle andere, niet
achtergestelde vorderingen op de debiteur als bedoeld in artikel 277, tweede lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek,
-
3°. waarop de debiteur krachtens een daartoe strekkende bepaling in de akte van geldlening
eerst verplicht is rente en aflossing te betalen nadat alle andere op dat moment bestaande
niet achtergestelde vorderingen op de debiteur zijn voldaan,
-
4°. terwijl ingevolge de vorenbedoelde akte van geldlening de crediteur afstand heeft
gedaan van alle rechten tot verrekening van de rente en aflossing;
-
b.
beheerskosten: alle kosten die het startersfonds maakt voor het verkrijgen, behouden en beëindigen
van participaties, met inbegrip van de kosten van begeleiding van technostartersvennootschappen,
uitgezonderd de verkrijgingsprijs van de participaties;
-
c.
converteerbare lening: een geldlening, steeds resulterend in een achtergestelde vordering, van het startersfonds
aan een technostartersvennootschap die door het startersfonds geconverteerd kan worden
in aandelen in het kapitaal van de technostartersvennootschap;
-
d.
desinvesteringsperiode: de periode waarbinnen het startersfonds de participaties vervreemdt of overdraagt,
genoemd in artikel 2, tweede lid;
-
e.
eerste commerciële verkoop: eerste verkoop door een onderneming op een product- of dienstenmarkt, met uitsluiting
van beperkte verkopen om de markt te testen;
-
f.
eigen bijdragen: de geldelijke middelen die direct of indirect door de fondspartijen in het startersfonds
zijn ingebracht en die door het startersfonds daadwerkelijk zijn of worden gebruikt
voor het verkrijgen van participaties;
-
g.
fondsbeheerder: de feitelijke uitvoerder van het fondsplan, zijnde het startersfonds of een door
het startersfonds daartoe gecontracteerde derde;
-
h.
fondspartij: een investeerder die eigen bijdragen inbrengt in het startersfonds en die tevens
samen met de andere fondspartijen als direct of indirect aandeelhouder, hoofdelijk
aansprakelijk vennoot, lid of oprichter een belang heeft in het startersfonds;
-
i.
fondsperiode: de periode bestaande uit de investeringsperiode en de desinvesteringsperiode, welke
periodes gezamenlijk gelijk staan aan de looptijd van de lening, genoemd in artikel
2, eerste lid;
-
j.
fondsplan: een plan van het startersfonds tot uitvoering van een met elkaar samenhangend geheel
van activiteiten die bestaan uit het verkrijgen, beheren en beëindigen van participaties
en het begeleiden van de desbetreffende technostartersvennootschappen;
-
k.
groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:
-
1°. een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die direct of indirect:
-
– meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,
-
– volledig aansprakelijk vennoot is van, of
-
– overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen,
en
-
2°. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;
-
l.
informal investor: een particulier die, al dan niet via een kapitaalvennootschap waarvan hij enig aandeelhouder
is, voor eigen rekening en risico participeert en investeert in ondernemingen;
-
m.
inkomsten: alle op geld waardeerbare voordelen die het startersfonds heeft verkregen uit de
participatie, waaronder dividend, rente, aflossingen, opties, de prijs waartegen de
participatie is vervreemd, de prijs waartegen de participatie door de desbetreffende
technostartersvennootschap is ingekocht of terugbetaald en de liquidatie-uitkering;
-
n.
investeringsbudget: de financiële middelen die het startersfonds beschikbaar heeft of zal hebben om de
verkrijgingsprijs van de participaties te voldoen, bestaande uit de optelsom van de
eigen bijdragen die zijn of worden ingebracht en het maximale bedrag van de geldlening;
-
o.
investeringsperiode: de periode gedurende welke het startersfonds activiteiten verricht ter verkrijging
van nieuwe participaties, genoemd in artikel 2, tweede lid;
-
p.
kapitaalvennootschap:
-
1°. een vennootschap als bedoeld in artikel 1 van de Eerste Richtlijn 68/151/EEG van de Raad van 9 maart 1968 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke
in de Lid-Staten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea
van artikel 58 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers
in deze vennootschappen als van derden, zulks ten einde die waarborgen gelijkwaardig
te maken (PB EG L 65), of
-
2°. een kapitaalvennootschap die ten tijde van de eerste verstrekking van risicokapitaal
op grond van deze regeling is ingericht naar het recht van één van de lidstaten van
de Europese Unie, die rechtspersoonlijkheid bezit, een apart vermogen heeft dat bij
uitsluiting voor de schulden van de vennootschap kan worden aangesproken en op grond
van haar nationale wetgeving onderworpen is aan garantievoorwaarden, zoals bedoeld
in Richtlijn 68/151/EEG van de Raad om de belangen van zowel deelgerechtigden als derden te beschermen;
-
q.
maximale bedrag van de geldlening: het maximale uit te lenen bedrag onder deze overeenkomst van geldlening, genoemd
in artikel 2, eerste lid;
-
r.
Minister: de Minister van Economische Zaken en Klimaat;
-
s.
participatie: risicokapitaal in de vorm van:
-
1°. aandelen in het kapitaal van een technostartersvennootschap die het startersfonds
rechtstreeks van de technostartersvennootschap heeft verkregen ofwel tegen volstorting
van die aandelen in geld ofwel door omzetting van een converteerbare lening,
-
2°. aandelen in het kapitaal van een technostartersvennootschap als bedoeld onder 1° in
combinatie met een achtergestelde vordering, of
-
3°. een uit een converteerbare lening voortvloeiende achtergestelde vordering;
-
t.
participatiemaatschappij: kapitaalvennootschap, vennootschap met een afgescheiden vermogen, of rechtspersoon
met een afgescheiden vermogen niet zijnde een vennootschap, ingericht naar het recht
van één van de lidstaten van de Europese Unie, die blijkens zijn statuten of blijkens
de overeenkomst waarbij hij is ingesteld tot doel heeft of mede tot doel heeft het
verstrekken van risicokapitaal aan ondernemers teneinde winst te behalen;
-
u.
referentierente: de referentierentevoet, bedoeld in de mededeling van de Commissie over de methode
waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PbEU 2008,
C 14), zoals laatstelijk vastgesteld voor Nederland, en vermeerderd met 4 procent;
-
v.
startersfonds:
-
1°. kapitaalvennootschap, vennootschap met een afgescheiden vermogen, of rechtspersoon
met een afgescheiden vermogen niet zijnde een vennootschap, ingericht naar het recht
van één van de lidstaten van de Europese Unie;
-
2°. die blijkens de akte waarbij zijn statuten zijn vastgesteld of blijkens de overeenkomst
waarbij hij is ingesteld, uitsluitend tot doel heeft het verstrekken van risicokapitaal
aan technostartersvennootschappen teneinde winst te behalen, en
-
3°. waarin ten minste drie fondspartijen deelnemen respectievelijk samenwerken zonder
dat twee of drie van hen tot dezelfde groep behoren en zonder dat één van hen een
economisch of juridisch meerderheidsbelang in het fonds heeft.
-
w.
technostarter: een rechtspersoon die een onderneming drijft:
-
1°. die voor eigen rekening en risico producten, processen of diensten – niet zijnde adviezen
– verkoopt en levert, die zijn gebaseerd op een nieuwe technische vinding of een nieuwe
toepassing van bestaande technologie, of
-
2°. die deel uitmaakt van één van de creatieve sectoren en die voor eigen rekening en
risico producten, processen of diensten – niet zijnde adviezen – verkoopt en levert,
die zijn gebaseerd op een nieuwe creatieve vinding of een nieuwe toepassing van een
bestaande creatieve vinding, en
-
3°. minder dan zeven jaar na haar eerste commerciële verkoop actief is op een markt, en
-
4°. die ten tijde van de eerste verstrekking van risicokapitaal op grond van titel 3.10 van de Regeling nationale EZ-subsidies voldoet aan de definitie van middelgrote,
kleine of micro-ondernemingen;
-
x.
technostartersvennootschap: een technostarter die:
-
1°. een onderneming drijft in de vorm van een kapitaalvennootschap, en
-
2°. zijn primaire bedrijfsactiviteiten in Nederland uitvoert,
behoudens voor zover de onderneming behoort tot de economische sectoren van landbouw,
visserij, aquacultuur of scheepsbouw of tot de EGKS-sectoren;
-
y.
verkrijgingsprijs: het deel van het investeringsbudget waarvoor het startersfonds een participatie heeft
verkregen.
Artikel 2. Verstrekking lening
-
1. De Staat verstrekt het startersfonds voor het verkrijgen van participaties een renteloze
geldlening tot een maximaal bedrag van € ‘DOSSIER_GECOMMITTEERD’ met een looptijd
van .... jaar, van ‘DOSSIER_AANVANG_DAT’ tot ‘einddatum fonds’ gegeven een investeringsbudget
van € ‘BEGROTE_KOSTEN’. Het startersfonds levert voor het verkrijgen van participaties
eigen bijdragen aan het investeringsbudget van € ‘BEDRAG_EIGEN_BIJDRAGE’, zijnde ‘PERCENTAGE’
procent van het investeringsbudget.
-
2. De investeringsperiode loopt van ‘DOSSIER_AANVANG_DAT’ tot en met ‘DOSSIER_AANVANG
DAT + maximaal 6 jaar’. De desinvesteringsperiode loopt van ‘DOSSIER_AANVANG DAT +
maximaal 6 jaar’ tot en met ‘DOSSIER_OORSPR_EINDDAT’. De Staat kan de desinvesteringsperiode
– en daarmee de fondsperiode – op verzoek van het startersfonds verlengen indien daarvoor
zwaarwegende economische redenen zijn.
-
3. Het startersfonds kan indien het een betaling dient te verrichten ter verkrijging
van een participatie, bedragen onder deze overeenkomst van geldlening opnemen overeenkomstig
het bepaalde in artikel 3 ter voldoening van de verkrijgingsprijs.
-
4. Telkens indien het startersfonds inkomsten heeft verkregen uit een participatie boekt
het een deel van deze inkomsten over aan de Staat, overeenkomstig het bepaalde in
artikel 4.
-
5. Het startersfonds is niet gehouden de uitstaande hoofdsom onder deze overeenkomst
van geldlening af te lossen, anders dan door de overboekingen, bedoeld in het vierde
lid.
-
6. Het startersfonds dient zeker te stellen dat het geld dat de technostarter als gevolg
van een participatie verkrijgt, uitsluitend wordt aangewend voor financiering van
de verdere groei van de technostarter, en niet wordt gebruikt om bestaande financiële
verplichtingen te herfinancieren.
-
7. Het startersfonds kan, bij zwaarwegende economische redenen en na schriftelijke toestemming
van de Staat, het totale investeringsbudget vergroten door de eigen bijdragen te verhogen.
Dit kan alleen, indien alle fondspartijen pro rata meedoen met de verhoging. In het
geval de Staat instemt met een verhoging van de eigen bijdragen wordt daartoe tussen
de Staat, het startersfonds en de fondspartijen een aanvullende overeenkomst gesloten.
Hierin wordt onder meer opgenomen dat de percentages, bedoeld in artikel 4, derde
lid, onderdelen a, b en c, bij de verhoging van de eigen bijdragen niet pro rata verlaagd
zullen worden en dat na het eind van periode B het startersfonds eerst de extra eigen
bijdragen aan de fondspartijen mag vergoeden uit de vanaf dat moment ontvangen inkomsten,
voordat periode C met het daarbij behorende percentage, bedoeld in artikel 4, derde
lid, onderdeel c, van toepassing wordt.
Artikel 3. Opname van de lening
-
1. Indien het startersfonds een participatie aangaat na de indiening van de aanvraag
om subsidie op grond van paragraaf 3.10.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies en over gaat of over is gegaan tot betaling
aan de technostartersvennootschap van de verkrijgingsprijs, kan het startersfonds
de Staat verzoeken om tot betaling onder deze overeenkomst van geldlening over te
gaan, met in achtneming van het in dit artikel bepaalde en voor zover:
-
a. het totaal van de opgenomen bedragen onder deze overeenkomst van geldlening niet hoger
is dan het maximale bedrag van de geldlening,
-
b. voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 5,
-
c. de verkrijgingsprijs van de participatie(s) in de desbetreffende technostartersvennootschap,
berekend over een periode van twaalf maanden ten hoogste € 2.000.000 bedraagt; en
-
d. de verkrijgingsprijs voor het in artikel 2, eerste lid, bedoelde percentage wordt
gefinancierd uit de eigen bijdragen.
-
2. Het startersfonds doet het verzoek om betaling met gebruikmaking van een formulier,
overeenkomstig een model dat als bijlage 1 bij deze overeenkomst van geldlening is
gevoegd, onder bijvoeging van de overeenkomst tot verkrijging van de participatie
en van andere bescheiden als bedoeld in dat model.
-
3. De Staat verricht de betaling binnen twee weken na ontvangst van het verzoek om betaling,
onder de voorwaarden dat:
-
a. de Staat van oordeel is dat het startersfonds heeft voldaan aan alle ingevolge deze
overeenkomst van geldlening voor hem geldende verplichtingen. Het startersfonds voldoet
in ieder geval niet aan deze verplichtingen, indien sprake is van faillietverklaring
van, het verlenen van surseance van betaling aan of het van toepassing verklaren van
de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op het startersfonds, dan wel een
verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend of sprake is van het aanbieden van een
buitengerechtelijk akkoord aan crediteuren, en
-
b. uiterlijk twee weken na betaling door de Staat een bewijs wordt verstrekt waaruit
blijkt dat het startersfonds de verkrijgingsprijs betaald heeft, waarbij het in artikel
2, eerste lid, bedoelde percentage is gefinancierd uit de eigen bijdragen.
-
4. De Staat bericht het startersfonds na afloop van de investeringsperiode, welk bedrag
op grond van deze overeenkomst van geldlening is opgenomen. Gedurende de desinvesteringsperiode
mag het startersfonds de participaties uitbreiden die verkregen zijn gedurende de
investeringsperiode, met in achtneming van het bepaalde in deze overeenkomst van geldlening.
Artikel 4. Overboeking van inkomsten uit participaties
-
1. Indien het startersfonds inkomsten heeft, wordt daarvan het rechtmatige deel overgeboekt
aan de Staat:
-
a. indien dit rechtmatige deel gelijk of meer is dan € 20.000, binnen één maand;
-
b. indien dit rechtmatige deel minder is dan € 20.000, binnen één maand nadat € 20.000
is overschreden, doch in ieder geval
-
c. éénmaal per half kalenderjaar.
-
2. Het deel van de inkomsten dat aan de Staat wordt overgeboekt, verschilt al naar gelang
de inkomsten worden ontvangen in één van de volgende perioden:
-
a. periode A: vanaf het tot stand komen van deze overeenkomst van geldlening totdat het
totaal van de door het startersfonds uit de participaties verkregen inkomsten na aftrek
van het totaal van de aan de Staat overgeboekte bedragen gelijk is aan de eigen bijdragen
voor de verkregen participaties, gemeten aan het einde van de fondsperiode;
-
b. periode B: vanaf het einde van periode A totdat het totaal van de aan de Staat overgeboekte
bedragen gelijk is aan het totaal op grond van deze overeenkomst van geldlening opgenomen
bedrag, gemeten aan het einde van de fondsperiode;
-
c. periode C: vanaf het einde van periode B tot het einde van de fondsperiode.
-
3. Het deel van de inkomsten dat aan de Staat wordt overgeboekt, is
-
a. in periode A: 20 procent van de inkomsten;
-
b. in periode B: 50 procent van de inkomsten;
-
c. in periode C: 20 procent van de inkomsten.
De percentages, bedoeld in de onderdelen a, b en c, worden naar rato verlaagd, indien
het maximale bedrag van de geldlening minder dan de helft van het investeringsbudget
uitmaakt.
-
4. De Staat kan de hoogte van het deel van de inkomsten, bedoeld in het derde lid, per
periode A, B en C afwijkend vaststellen, indien het startersfonds in strijd heeft
gehandeld met hetgeen in deze overeenkomst van geldlening of in de Regeling nationale
EZ-subsidies is bepaald.
-
5. Telkens indien het startersfonds een bedrag overboekt aan de Staat, informeert het
de Staat over de aard van de inkomsten met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig
een model, dat als bijlage 2 bij deze overeenkomst van geldlening is gevoegd, onder
bijvoeging van bescheiden als genoemd in het model, waaronder in geval van inkomsten
uit vervreemding van de participatie de overeenkomst tot vervreemding van de participatie.
-
6. Indien het startersfonds inkomsten heeft uit een participatie die niet bestaan uit
een geldsom, maakt het deze inkomsten te gelde voor het verloop van de desinvesteringsperiode.
-
7. Zodra de in het zesde lid bedoelde inkomsten te gelde zijn gemaakt, boekt het startersfonds
het in overeenstemming met het in het derde lid bepaalde deel van deze gelden over
aan de Staat.
-
8. Indien de in het zesde lid bedoelde inkomsten naar hun aard niet direct te gelde gemaakt
kunnen worden, worden deze inkomsten voor verloop van de desinvesteringsperiode gewaardeerd
aan de hand van een taxatie van twee door de Staat goedgekeurde onafhankelijke deskundigen.
Na de waardebepaling boekt het startersfonds het in overeenstemming met het in het
derde lid bepaalde deel van deze inkomsten over aan de Staat.
-
9. Op verzoek van de Staat verstrekt het startersfonds een accountantsverklaring inhoudende
dat het startersfonds bij de verkrijging, het bezit of de vervreemding van de participatie
waaruit inkomsten aan de Staat zijn overgeboekt, in overeenstemming met deze overeenkomst
van geldlening heeft gehandeld.
Artikel 5. Verkrijging van participaties
-
1. Het startersfonds hanteert bij het verkrijgen van participaties in technostartersvennootschappen
de volgende voorwaarden:
-
a. de participaties worden verkregen gedurende een investeringsperiode van ten hoogste
zes jaar, en worden vervreemd gedurende een desinvesteringsperiode van ten hoogste
zes jaar;
-
b. de totale verkrijgingsprijs van de participaties die gedurende de fondsperiode in
één technostartersvennootschap wordt geïnvesteerd, bedraagt ten minste € 100.000 en
ten hoogste € 3.500.000;
-
c. de gemiddelde totale verkrijgingsprijs van de participaties die een startersfonds
gedurende de fondsperiode per technostartersvennootschap investeert, bedraagt over
alle technostartersvennootschappen genomen ten hoogste € 1.200.000;
-
d. de relatieve omvang van achtergestelde vorderingen wordt zodanig beperkt dat aan het
eind van de fondsperiode ten hoogste 50 procent van het totaal van de verkrijgingsprijs
van alle participaties betrekking heeft op achtergestelde vorderingen;
-
e. voor achtergestelde vorderingen wordt een rente bedongen die ten minste gelijk is
aan de referentierente;
-
f. de participaties worden verkregen in technostartersvennootschappen waarvan de rentabiliteits-
en continuïteitsperspectieven naar het oordeel van de Staat ten minste redelijk zijn;
-
g. bij de beslissing van het startersfonds inzake de verkrijging van een participatie
wordt rekening gehouden met het ondernemingsplan van de desbetreffende technostartersvennootschap.
-
2. Bij of in verband met het verkrijgen van een participatie verstrekt het startersfonds
geen andere goederen dan geld.
-
3. Het startersfonds neemt geen participatie in een technostartersvennootschap, indien
in de voorafgaande periode van twaalf maanden meer middelen aan de technostartersvennootschap
zijn onttrokken ten behoeve van derden dan noodzakelijk voor een redelijk te achten
bedrijfsvoering, dan wel een verplichting tot een zodanige onttrekking is aangegaan.
-
4. Het startersfonds neemt geen participatie in een technostartersvennootschap, indien
een andere participatiemaatschappij aan deze vennootschap reeds risicokapitaal in
de vorm van aandelen of een aan eigen vermogen gelijk te stellen lening verstrekt
heeft, behoudens indien:
-
a. deze participatiemaatschappij een ander startersfonds is en voor zover het totaal
aan verkrijgingsprijzen van de participaties die de startersfondsen gezamenlijk in
de technostartersvennootschap investeren, niet boven de € 3.500.000,- uitkomt;
-
b. deze participatiemaatschappij naar het oordeel van de Staat niet in staat is nieuwe
participaties in de technostartersvennootschap te verkrijgen, voor zover als gevolg
van de nieuwe participatie door het startersfonds het totaal aan risicokapitaal in
de vorm van aandelen of een aan eigen vermogen gelijk te stellen lening dat verstrekt
is aan de technostartersvennootschap door alle participatiemaatschappijen en het startersfonds
gezamenlijk, niet boven de € 3.500.000,- uitkomt; of
-
c. deze participatiemaatschappij een informal investor is.
-
5. Het startersfonds verkrijgt of behoudt geen participatie in de vennootschap van een
technostarter indien een fondspartij, de fondsbeheerder of diens medewerkers, bestuurders
of andere betrokkenen bij het startersfonds een bedrijf uitoefent dat gelijk of verwant
is aan het bedrijf van de technostarter, terwijl tussen beide bedrijven of personen
een afnemers- of een aandeelhoudersrelatie bestaat.
-
6. Het startersfonds verricht geen andere activiteiten dan de uitvoering van het fondsplan.
Artikel 6. Vervreemding van participaties
-
1. Het startersfonds vervreemdt een participatie niet eerder dan twee jaar na de verkrijging
ervan, tenzij de Staat desgevraagd met een vervreemding binnen deze termijn heeft
ingestemd.
-
2. Het startersfonds draagt er zorg voor dat een vervreemding van een participatie gebeurt
tegen een marktconforme prijs.
-
3. Indien het startersfonds een participatie geheel of voor een deel vervreemdt aan één
van zijn fondspartijen, de fondsbeheerder of diens medewerkers, bestuurders of andere
betrokkenen bij het startersfonds, draagt het er zorg voor dat ten minste een derde
deel van de participatie wordt vervreemd aan onafhankelijke derden dan wel dat de
prijs waartegen de vervreemding plaatsvindt, gebaseerd is op een taxatie van twee
door de Staat goedgekeurde onafhankelijke deskundigen.
-
4. Het startersfonds staat er voor in dat indien een technostartersvennootschap waarin
een participatie is verkregen een activa/passiva transactie verricht waarbij de verkrijger
één van de fondspartijen, fondsbeheerder of diens medewerkers, bestuurders of anderen
betrokkenen bij het startersfonds is, ten minste een derde deel van de participatie
wordt vervreemd aan onafhankelijke derden dan wel dat de prijs waartegen de vervreemding
plaatsvindt, gebaseerd is op een taxatie van twee door de Staat goedgekeurde onafhankelijke
deskundigen.
Artikel 7. Fondsbeheer algemeen
-
1. Het startersfonds garandeert dat gedurende de fondsperiode de kwaliteit en de tijdsbesteding
van het fondsbeheer in overeenstemming zijn met hetgeen is aangegeven in het fondsplan.
-
2. Het startersfonds voert het fondsplan uit, voert daarbij een actief en winstgericht
beleid voor het verkrijgen, behouden en beëindigen van participaties en begeleidt
in dat kader technostartersvennootschappen waarin een participatie is verkregen. Het
startersfonds houdt hierbij rekening met het belang van de Staat als verstrekker van
de geldlening.
-
3. Het startersfonds hanteert een expliciete gedragslijn om het ontstaan van belangenverstrengeling
te voorkomen en neemt ook de in dit verband noodzakelijke maatregelen.
-
4. Desgewenst kan een door de Minister daartoe gemachtigde persoon als toehoorder deelnemen
aan een overleg van een orgaan van het startersfonds over de uitvoering van het fondsplan.
-
5. Het startersfonds staat er voor in dat de fondspartijen, de fondsbeheerder of diens
medewerkers, bestuurders of andere betrokkenen bij het startersfonds gedurende de
fondsperiode geen vervolginvesteringen doen in participaties van het startersfonds
buiten het startersfonds om, tenzij hiervoor schriftelijke toestemming door de Staat
is gegeven.
-
6. Het startersfonds staat er voor in dat fondspartijen, de fondsbeheerder of diens medewerkers,
bestuurders of andere betrokkenen bij het startersfonds geen medewerking verlenen
aan investeringen door een ander dan het startersfonds in een technostartersvennootschap
waarin het startersfonds een participatie heeft verkregen, indien deze investeringen
niet tegen marktconforme voorwaarden plaatsvinden.
-
7. Het startersfonds bedingt van technostarters die in verband met participaties worden
geadviseerd of begeleid, geen vergoeding voor deze advisering respectievelijk begeleiding
die hoger is dan hetgeen in de markt gebruikelijk is.
-
8. Het startersfonds richt het beheer zodanig in dat de jaarlijkse beheerskosten ten
hoogste 5 procent van het investeringsbudget bedragen.
-
9. De fondsbeheerder verkrijgt voor zijn werkzaamheden in het kader van de uitvoering
van het fondsplan een beloning die afhankelijk is van zijn individuele prestatie.
Hiertoe wordt tussen het startersfonds en de fondspartijen of tussen het startersfonds,
de fondspartijen en de externe fondsbeheerder een overeenkomst gesloten.
-
10. De Adviescommissie seed capital technostarters dan wel de Staat zal ten minste één-
of tweejaarlijks gedurende de investeringsperiode de voortgang van het fondsplan bespreken
met het startersfonds en waar van toepassing tevens met de externe fondsbeheerder
hierover spreken. Gedurende de desinvesteringsperiode wordt ten minste eenmaal per
twee jaar een voortgangsgesprek gevoerd met het startersfonds en waar van toepassing
met de externe fondsbeheerder door de Staat.
Artikel 8. Administratie, rapportageverplichtingen en informatieverstrekking
-
1. Het startersfonds draagt ervoor zorg dat een administratie wordt gevoerd die zodanig
is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze gegevens
kunnen worden afgelezen over de verkrijging, het beheer en de vervreemding van participaties,
over de inkomsten uit deze participaties, over de ondernemingsresultaten van de desbetreffende
technostarters en over de kosten van het fondsbeheer.
-
2. Het startersfonds informeert de Staat steeds binnen één maand na afloop van de eerste
twee kwartalen van een boekjaar schriftelijk:
-
a. over de voorstellen voor participaties die in de voorafgaande periode van zes maanden
zijn ontvangen van technostartersvennootschappen en over de besluitvorming die hierover
bij het startersfonds heeft plaatsgevonden;
-
b. over de voortgang, inkomsten en vervreemding met betrekking tot de participaties onder
beheer.
-
3. Het startersfonds brengt steeds binnen zes maanden na afloop van een boekjaar aan
de Staat schriftelijk verslag uit over de uitvoering van het fondsplan, met in het
bijzonder een overzicht van de verkregen en de vervreemde participaties, de verkrijgingsprijzen
per participatie met daarbij een uitsplitsing van de verhouding van eigen bijdragen
en opnamen onder deze overeenkomst van geldlening, de bij een technostarter in rekening
gebrachte beheerskosten en de inkomsten, welk verslag vergezeld gaat van een controleverklaring,
inclusief eventuele managementletters, die is opgesteld overeenkomstig een model dat
als bijlage 3 bij deze overeenkomst van geldlening is gevoegd, en met gebruikmaking
van een controleprotocol dat als bijlage 4 bij deze overeenkomst van geldlening is
gevoegd.
-
4. Na afloop van de looptijd van deze overeenkomst van geldlening brengt het startersfonds
binnen een door de Staat te stellen termijn een eindverslag uit omtrent de uitvoering
en de resultaten van het fondsplan.
-
5. De Staat bericht het startersfonds na afloop van de looptijd van deze overeenkomst
van geldlening of het startersfonds naar zijn oordeel bij het verkrijgen en vervreemden
van participaties in overeenstemming met deze overeenkomst van geldlening heeft gehandeld.
-
6. Het startersfonds verstrekt desgevraagd en op elk moment alle gegevens en bescheiden
aan de Staat over het beheer van het fonds, de verkregen participaties en de voorgenomen
wijzigingen, bedoeld in artikel 9.
-
7. De Staat heeft het recht op elk moment een audit te laten uitvoeren naar de nakoming
van de bepalingen van deze overeenkomst van geldlening en uit titel 3.10 van de Regeling nationale EZ-subsidies door het startersfonds. Het startersfonds
is gehouden mee te werken aan die audit door de Staat en verleent hierbij bij voorbaat
de Staat of een door de Staat ingeschakelde derde volledige toegang tot zijn administratie.
Het startersfonds bedingt bij aanvang van de participatie dat de technostarter eveneens
aan de audit meewerkt door de Staat en bij voorbaat de Staat of een door de Staat
ingeschakelde derde toegang verleent tot alle documentatie die ziet op de verkrijging
van de participatie en de betaling van de verkrijgingsprijs.
Artikel 9. Melding en instemming bij wijziging fondsplan en zeggenschap
-
1. Het startersfonds meldt onverwijld schriftelijk aan de Staat iedere voorgenomen wijziging
in het fondsplan en/of de uitvoering daarvan, waaronder begrepen wijzigingen in het
fondsbeheer, de begroting, de planning, de uitvoering en financiering van de activiteiten,
alsmede iedere niet naleving van de verplichtingen in deze overeenkomst van geldlening
en overige omstandigheden die van wezenlijke invloed kunnen zijn op de uitvoering
en naleving van deze overeenkomst van geldlening.
-
2. Het startersfonds meldt onverwijld schriftelijk aan de Staat iedere wijziging in de
directe of indirecte zeggenschap over het startersfonds, de fondspartijen of de fondsbeheerder,
dan wel een voornemen daartoe.
-
3. Het startersfonds meldt onverwijld schriftelijk aan de Staat ieder voornemen, bestuursbesluit
of aandeelhoudersbesluit van het startersfonds of een van de fondspartijen, de fondsbeheerder,
bestuurders of andere betrokkenen bij het startersfonds aangaande de indiening bij
de rechtbank van een (eigen) verzoek tot verlening van surseance van betaling, een
(eigen) verzoek tot faillietverklaring of een (eigen) verzoek tot van toepassing verklaring
van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of het aanbieden van een buitengerechtelijk
akkoord aan crediteuren of het over gaan tot ontbinding of beëindiging van de overeenkomst
van samenwerking.
-
4. Het startersfonds voert tijdens de looptijd van deze overeenkomst van geldlening geen
wijziging als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel door, tenzij de
Staat desgevraagd hiermee schriftelijk heeft ingestemd.
Artikel 10. Extern fondsbeheerder
-
1. In de gevallen waarin het startersfonds een externe fondsbeheerder heeft ingeschakeld,
dient deze externe fondsbeheerder, gelet op artikel 19, deze overeenkomst mede te
ondertekenen en is deze gehouden:
-
a. de verplichtingen van het startersfonds na te komen, zoals opgenomen in de artikelen
2, zesde en zevende lid, 5, 6, 7, 8, 9, 11, 12, 13, 16 en 17; en
-
b. diens medewerkers te verplichten eveneens te handelen conform het bepaalde in het
eerste lid, onderdeel a.
-
2. De inschakeling van een externe fondsbeheerder door het startersfonds laat onverlet
de eigen verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van het startersfonds voor de nakoming
van alle bepalingen uit deze overeenkomst en uit titel 3.10 van de Regeling nationale EZ-subsidies.
Artikel 11. Belangenverstrengeling
Het startersfonds verklaart dat het een ‘right of first refusal’ heeft ten aanzien
van investeringsproposities met betrekking tot technostarters.
Artikel 12. Opschorting, opzegging en boetebepaling
-
1. De Staat is gerechtigd haar verplichtingen voortvloeiend uit deze overeenkomst van
geldlening op te schorten conform het bepaalde in artikel 4:56 van de Algemene wet bestuursrecht.
-
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, is de Staat gerechtigd deze overeenkomst
van geldlening schriftelijk (partieel) op te zeggen, indien:
-
a. de Minister de subsidiebeschikking ter uitvoering waarvan deze overeenkomst van geldlening
is gesloten wijzigt of intrekt;
-
b. het startersfonds tekortschiet of voldoende aannemelijk is dat het startersfonds tekort
zal schieten bij de nakoming van één van zijn verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst
van geldlening;
-
c. het aantal fondspartijen dat niet behoort tot dezelfde groep of enige andere onderlinge
zakelijke of familiaire betrokkenheid kent, kleiner is geworden dan drie, behoudens
voor zover de Staat desgevraagd hiermee heeft ingestemd;
-
d. ten aanzien van het startersfonds of een van de fondspartijen, fondsbeheerder, bestuurders,
of andere betrokkenen bij het startersfonds een (eigen) verzoek bij de rechtbank is
ingediend tot verlening van surseance van betaling, een (eigen) verzoek tot faillietverklaring
of een verzoek tot van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke
personen of een buitengerechtelijk akkoord aan crediteuren wordt aangeboden;
-
e. het startersfonds wordt ontbonden of de overeenkomst van samenwerking wordt beëindigd;
-
f.
titel 3.10 van de Regeling nationale EZ-subsidies niet langer verenigbaar is met de regels van
de Europese Unie ten aanzien van staatssteun.
-
3. Een opzegging op grond van het tweede lid, onderdelen b en c, geschiedt uitsluitend
nadat de Staat het startersfonds op de hoogte heeft gesteld van het voornemen tot
opzegging en nadat deze in de gelegenheid is gesteld om een tekortschieten dat hersteld
kan worden te herstellen binnen een redelijke termijn, tenzij nakoming reeds blijvend
onmogelijk is.
-
4. Als gevolg van een opzegging kan het startersfonds geen aanspraak meer maken op rechten
uit hoofde van deze overeenkomst van geldlening en kan de Staat van het startersfonds
het totale bedrag dat hij overeenkomstig artikel 3 aan het startersfonds heeft betaald,
verminderd met het bedrag dat het startersfonds overeenkomstig artikel 4 aan hem heeft
overgeboekt, direct opeisen.
-
5. Bij een opzegging als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, kan de Staat, bovenop
het onder het vierde lid bedoelde bedrag, een boete van 50 procent van dat bedrag
in rekening brengen.
-
6. Indien deze overeenkomst van geldlening conform het bepaalde in dit artikel door de
Staat wordt opgezegd, sluiten de Staat, het startersfonds en de fondspartijen een
overeenkomst teneinde de wijze van afwikkeling van deze overeenkomst van geldlening
vast te stellen.
Artikel 13. Geschillen
-
1. Ieder geschil ten aanzien van deze overeenkomst van geldlening zal bij uitsluiting
worden voorgelegd aan de daartoe bevoegde rechter in het arrondissement Den Haag.
-
2. Op deze overeenkomst van geldlening is Nederlands recht van toepassing.
Artikel 14. Adressering schriftelijke stukken
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst van geldlening bestemd
voor de onder 1 gemelde partij worden gericht aan:
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Afdeling Kredieten, Garanties en Risicokapitaal (KGR)
Postbus 93144
2509 AC Den Haag
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst van geldlening bestemd
voor de onder 2 gemelde partij worden gericht aan:
(Naam startersfonds)
(Adres startersfonds)
Artikel 15. Betalingen
Alle betalingen in verband met deze overeenkomst van geldlening door het startersfonds
geschieden door overmaking van de betreffende bedragen naar het door de Minister ter
beschikking gestelde bankrekeningnummer onder vermelding van ‘projectnummer SEED...’.
Artikel 16. Documenten
Door ondertekening van deze overeenkomst van geldlening verklaren het startersfonds
en de fondspartijen dat zij alle relevante documenten met betrekking tot de investeringswijze
en financiële uitvoering van het startersfonds hebben overlegd aan de Staat en eventuele
toekomstige relevante documenten ter goedkeuring zullen voorleggen aan de Staat.
Artikel 17. Rechtsgeldigheid
Deze overeenkomst van geldlening gaat boven enige andere overeenkomst tussen en met
de partijen in het startersfonds.
Artikel 18. Expiratie
Indien het startersfonds op ‘DATUM’ aan alle verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst
van geldlening heeft voldaan hoeft het overeenkomstig artikel 2, vijfde lid, de dan
uitstaande hoofdsom niet af te lossen. Indien op deze datum sprake is van een uitstaande
hoofdsom, dient het startersfonds een schriftelijk verzoek in bij de Staat tot kwijtschelding
van het resterende bedrag van de lening.
Artikel 19. Inwerkingtreding
Deze overeenkomst van geldlening treedt in werking door de ondertekening daarvan door
het startersfonds en de fondspartijen, die deze overeenkomst van geldlening mede ondertekenen
gelet op de artikelen 2, zevende lid, 5, vijfde lid, 6, derde en vierde lid, 7, vijfde,
zesde en negende lid, 9, 11, 12, 13, 16 en 17 en, indien van toepassing, de externe
fondsbeheerder, die deze overeenkomst van geldlening mede ondertekent gelet op artikel
10.
Aldus is overeengekomen en in tweevoud ondertekend te .......... op 00 MAAND JAAR
De Staat der Nederlanden
namens deze: de Minister van Economische Zaken en Klimaat,
namens deze: (naam bevoegde ambtenaar)
Plaats: .........
Handtekening: .........
Naam: .........
‘AANVRAGER_NAAM’
(na(a)m(en) bevoegd(e) perso(o)n(en))
Plaats:
Handtekening:
Naam:
[Medeondertekening in verband met het bepaalde in artikel 19
‘Externe fondsbeheerder_NAAM’
(na(a)m(en) bevoegd(e) perso(o)n(en))
Plaats:
Handtekening:
Naam:]
Medeondertekening in verband met het bepaalde in artikel 19
‘Fondspartij 1_NAAM’
(na(a)m(en) bevoegd(e) perso(o)n(en))
Plaats:
Handtekening:
Naam:
‘Fondspartij 2_NAAM’
(na(a)m(en) bevoegd(e) perso(o)n(en))
Plaats:
Handtekening:
Naam:
‘Fondspartij 3_NAAM’
(na(a)m(en) bevoegd(e) perso(o)n(en))
Plaats:
Handtekening:
Naam:
Bijlage 3.10.2. , behorende bij artikel 3.10.12j van de Regeling nationale EZ-subsidies
Overeenkomst tussen:
-
1. De Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat, vertegenwoordigd door de Minister
van Economische Zaken;
-
2. ‘AANVRAGER_NAAM’, hierna te noemen: seed business angel fonds;
in aanmerking nemende dat de Minister van Economische Zaken bij brief met kenmerk
‘RVO KENMERK’, aan ‘AANVRAGER_NAAM’ een subsidie in de vorm van een geldlening heeft
verleend ter grootte van maximaal € ‘DOSSIER_GECOMMITTEERD’ op grond van de Regeling
nationale EZ-subsidies, titel 3.10,
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
-
a.
achtergestelde vordering:
een vordering van het seed business angel fonds ten laste van een technostartervennootschap;
-
1°. die het seed business angel fonds heeft verkregen door in het kader van een participatie
aan de technostartervennootschap geld ter leen te verstrekken,
-
2°. die met instemming van de crediteur een lagere rang inneemt dan alle andere, niet
achtergestelde vorderingen op de debiteur als bedoeld in artikel 277, tweede lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek,
-
3°. waarop de debiteur krachtens een daartoe strekkende bepaling in de akte van geldlening
eerst verplicht is rente en aflossing te betalen nadat alle andere op dat moment bestaande
niet achtergestelde vorderingen op de debiteur zijn voldaan,
-
4°. terwijl ingevolge de vorenbedoelde akte van geldlening de crediteur afstand heeft
gedaan van alle rechten tot verrekening van de rente en aflossing;
-
b.
beheerskosten: alle kosten die het seed business angel fonds maakt voor het verkrijgen, behouden
en beëindigen van participaties, met inbegrip van de kosten van begeleiding van technostartervennootschappen,
uitgezonderd de verkrijgingsprijs van de participaties;
-
c.
converteerbare lening: een geldlening, steeds resulterend in een achtergestelde vordering, van het seed
business angel fonds aan een technostartervennootschap die door het seed business
angel fonds geconverteerd kan worden in aandelen in het kapitaal van de technostartervennootschap;
-
d.
desinvesteringsperiode: de periode waarbinnen het seed business angel fonds de participaties vervreemdt of
overdraagt, genoemd in artikel 2, tweede lid;
-
e.
eerste commerciële verkoop: eerste verkoop door een onderneming op een product- of dienstenmarkt, met uitsluiting
van beperkte verkopen om de markt te testen;
-
f.
eigen bijdragen: de geldelijke middelen die door de fondspartijen in het seed business angel fonds
zijn ingebracht en die door het seed business angels fonds daadwerkelijk zijn of worden
gebruikt voor het verkrijgen van participaties;
-
g.
fondspartij: een investeerder die eigen bijdragen inbrengt in het seed business angel fonds en
die tevens samen met de andere fondspartij als aandeelhouder, hoofdelijk aansprakelijk
vennoot, lid of oprichter een belang heeft in het seed business angel fonds;
-
h.
fondsperiode: de periode bestaande uit de investeringsperiode en de desinvesteringsperiode, welke
periodes gezamenlijk gelijk staan aan de looptijd van de lening, bedoeld in artikel
2, eerste lid;
-
i.
fondsplan: een plan van het seed business angel fonds tot uitvoering van een met elkaar samenhangend
geheel van activiteiten die bestaan uit het verkrijgen, beheren en beëindigen van
participaties en het begeleiden van de desbetreffende technostartervennootschappen;
-
j.
groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:
-
1°. een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die direct of indirect:
-
– meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,
-
– volledig aansprakelijk vennoot is van of
-
– overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen,
en
-
2°. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;
-
k.
informal investor: een particulier die, al dan niet via een kapitaalvennootschap waarvan hij enig aandeelhouder
is, voor eigen rekening en risico participeert en investeert in ondernemingen;
-
l.
inkomsten: alle op geld waardeerbare voordelen die het seed business angel fonds heeft verkregen
uit de participatie, waaronder dividend, rente, aflossingen, opties, de prijs waartegen
de participatie is vervreemd, de prijs waartegen de participatie door de desbetreffende
technostartervennootschap is ingekocht of terugbetaald en de liquidatie-uitkering;
-
m.
investeringsbudget: de financiële middelen die het seed business angel fonds beschikbaar heeft of zal
hebben om de verkrijgingsprijs van de participaties te voldoen, bestaande uit de optelsom
van de eigen bijdragen die zijn of worden ingebracht en het maximale bedrag van de
geldlening;
-
n.
investeringsperiode: de periode gedurende welke het seed business angel fonds activiteiten verricht ter
verkrijging van nieuwe participaties, genoemd in artikel 2, tweede lid;
-
o.
kapitaalvennootschap:
-
1°. een vennootschap als bedoeld in artikel 1 van de Eerste Richtlijn 68/151/EEG van de Raad van 9 maart 1968 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke
in de Lid-Staten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea
van artikel 58 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers
in deze vennootschappen als van derden, zulks ten einde die waarborgen gelijkwaardig
te maken (PB EG L 65), of
-
2°. een kapitaalvennootschap die ten tijde van de eerste verstrekking van risicokapitaal
op grond van deze regeling is ingericht naar het recht van één van de lidstaten van
de Europese Unie, die rechtspersoonlijkheid bezit, een apart vermogen heeft dat bij
uitsluiting voor de schulden van de vennootschap kan worden aangesproken en op grond
van haar nationale wetgeving onderworpen is aan garantievoorwaarden, zoals bedoeld
in Richtlijn 68/151/EEG van de Raad om de belangen van zowel deelgerechtigden als derden te beschermen;
-
p.
maximale bedrag van de geldlening: het maximale uit te lenen bedrag onder deze overeenkomst van geldlening, zoals bedoeld
in artikel 2, eerste lid;
-
q.
minister: de Minister van Economische Zaken;
-
r.
participatie: risicokapitaal in de vorm van:
-
1°. aandelen in het kapitaal van een technostartervennootschap die het seed business angel
fonds rechtstreeks van de technostartervennootschap heeft verkregen ofwel tegen volstorting
van die aandelen in geld ofwel door omzetting van een converteerbare lening,
-
2°. aandelen in het kapitaal van een technostartervennootschap als bedoeld onder 1° in
combinatie met een achtergestelde vordering, of
-
3°. een uit een converteerbare lening voortvloeiende achtergestelde vordering;
-
s.
participatiemaatschappij: kapitaalvennootschap, vennootschap met een afgescheiden vermogen, of rechtspersoon
met een afgescheiden vermogen niet zijnde een vennootschap, ingericht naar het recht
van één van de lidstaten van de Europese Unie, die blijkens zijn statuten of blijkens
de overeenkomst waarbij hij is ingesteld tot doel heeft of mede tot doel heeft het
verstrekken van risicokapitaal aan ondernemers teneinde winst te behalen;
-
t.
referentierente: de referentierentevoet, bedoeld in de mededeling van de Commissie over de methode
waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PbEU 2008,
C 14), zoals laatstelijk vastgesteld voor Nederland, en vermeerderd met 4%;
-
u.
seed business angel fonds:
-
1°. kapitaalvennootschap, vennootschap met een afgescheiden vermogen, of rechtspersoon
met een afgescheiden vermogen niet zijnde een vennootschap, ingericht naar het recht
van één van de lidstaten van de Europese Unie,
-
2°. die blijkens de akte waarbij zijn statuten zijn vastgesteld of blijkens de overeenkomst
waarbij hij is ingesteld uitsluitend tot doel heeft het verstrekken van risicokapitaal
aan technostartersvennootschappen teneinde winst te behalen, en
-
3°. waarin twee fondspartijen die informal investor zijn deelnemen respectievelijk samenwerken,
zonder dat zij tot dezelfde groep behoren en zonder dat één van hen een economisch
of juridisch meerderheidsbelang in het fonds heeft;
-
v.
technostarter: een rechtspersoon die een onderneming drijft:
-
1°. die voor eigen rekening en risico producten, processen of diensten – niet zijnde adviezen
– verkoopt en levert, die zijn gebaseerd op een nieuwe technische vinding of een nieuwe
toepassing van bestaande technologie, of
-
2°. die deel uitmaakt van één van de creatieve sectoren en die voor eigen rekening en
risico producten, processen of diensten – niet zijnde adviezen – verkoopt en levert,
die zijn gebaseerd op een nieuwe creatieve vinding of een nieuwe toepassing van een
bestaande creatieve vinding, en
-
3°. minder dan zeven jaar na haar eerste commerciële verkoop actief is op een markt, en
-
4°. die ten tijde van de eerste verstrekking van risicokapitaal op grond van titel 3.10 van de Regeling nationale EZ-subsidies voldoet aan de definitie van middelgrote,
kleine of micro-ondernemingen;
-
w.
technostartervennootschap: een technostarter die:
-
1°. een onderneming drijft in de vorm van een kapitaalvennootschap, en
-
2°. zijn primaire bedrijfsactiviteiten in Nederland uitvoert, behoudens voor zover de
onderneming behoort tot de economische sectoren van landbouw, visserij, aquacultuur
of scheepsbouw of tot de EGKS-sectoren;
-
x.
verkrijgingsprijs: het deel van het investeringsbudget waarvoor het seed business angel fonds een participatie
heeft verkregen;
-
y.
zekerheden: de door het seed business angel fonds aan de Staat te verstrekken zekerheden, bedoeld
in artikel 3, tweede lid.
Artikel 2. Verstrekking lening
-
1. De Staat verstrekt het seed business angel fonds voor het verkrijgen van participaties
een renteloze geldlening tot een maximaal bedrag van € ‘DOSSIER_GECOMMITTEERD’ met
een looptijd van .... jaar, van ‘DOSSIER_AANVANG_DAT’ tot ‘einddatum fonds’ gegeven
een investeringsbudget van € ‘BEGROTE_KOSTEN’. Het seed business angel fonds levert
voor het verkrijgen van participaties eigen bijdragen aan het investeringsbudget van
€, ‘BEDRAG_EIGEN_BIJDRAGE’ zijnde ‘PERCENTAGE’ procent van het investeringsbudget.
-
2. De investeringsperiode loopt van ‘DOSSIER_AANVANG_DAT’ tot en met ‘DOSSIER_AANVANG
DAT + 6 jaar». De Desinvesteringsperiode loopt van ‘ DOSSIER_AANVANG DAT + 6 jaar
‘ tot en met ‘DOSSIER_OORSPR_EINDDAT’. De Staat kan de desinvesteringsperiode – en
daarmee de fondsperiode – op verzoek van het seed business angel fonds verlengen indien
daarvoor zwaarwegende economische redenen zijn.
-
3. Het seed business angel fonds kan indien het een betaling dient te verrichten ter
verkrijging van een participatie, bedragen onder deze overeenkomst van geldlening
opnemen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 ter voldoening van de verkrijgingsprijs.
-
4. Telkens indien het seed business angel fonds inkomsten heeft verkregen uit een participatie,
boekt het een deel van deze inkomsten over aan de Staat, overeenkomstig het bepaalde
in artikel 4.
-
5. Het seed business angel fonds is niet gehouden de uitstaande hoofdsom onder deze overeenkomst
van geldlening af te lossen, anders dan door de overboekingen, bedoeld in het vierde
lid.
-
6. Het seed business angel fonds dient zeker te stellen dat het geld dat de technostarter
als gevolg van een participatie verkrijgt, uitsluitend wordt aangewend voor financiering
van de verdere groei van de technostarter, en niet wordt gebruikt om bestaande financiële
verplichtingen te herfinancieren.
-
7. Het seed business angel fonds kan, bij zwaarwegende economische redenen en na schriftelijke
toestemming van de Staat, het totale investeringsbudget vergroten door de eigen bijdragen
te verhogen. Dit kan alleen, indien alle fondspartijen pro rata meedoen met de verhoging.
In het geval de Staat instemt met een verhoging van de eigen bijdragen wordt daartoe
tussen de Staat, het seed business angel fonds en de fondspartijen een aanvullende
overeenkomst gesloten. Hierin wordt onder meer opgenomen dat de percentages, bedoeld
in artikel 4, derde lid, onderdelen a, b en c, bij de verhoging van de eigen bijdragen
niet pro rata verlaagd zullen worden en dat na het eind van periode B het startersfonds
eerst de extra eigen bijdragen aan de fondspartijen mag vergoeden uit de vanaf dat
moment ontvangen inkomsten, voordat periode C met het daarbij behorende percentage,
bedoeld in artikel 4, derde lid, onderdeel c, van toepassing wordt.
Artikel 3. Opname van de lening en zekerheidsstelling
-
1. Indien het seed business angel fonds een participatie aangaat na de indiening van
de aanvraag om subsidie op grond van paragraaf 3.10.3 van de Regeling nationale EZ-subsidies en over gaat of over is gegaan tot betaling
aan de technostartervennootschap van de verkrijgingsprijs, kan het seed business angel
fonds de Staat verzoeken om tot betaling onder deze overeenkomst van geldlening over
te gaan, met in achtneming van het in dit artikel bepaalde en voor zover:
-
a. het totaal van de opgenomen bedragen onder deze overeenkomst van geldlening niet hoger
is dan het maximale bedrag van de geldlening,
-
b. voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 5, en
-
c. de verkrijgingsprijs voor het in artikel 2, eerste lid, bedoelde percentage wordt
gefinancierd uit de eigen bijdragen.
-
2. Het seed business angel fonds zal tot zekerheid voor de nakoming van het in deze overeenkomst
van geldlening bepaalde aan de Staat zekerheden verstrekken, zijnde een pandrecht,
eerste in rang, op:
-
a. de aandelen die het seed business angels fonds verkrijgt in het kapitaal van de technostartervennootschap
in het kader van een participatie, of
-
b. de achtergestelde vorderingen die zij verkrijgt in het kader van een participatie.
Het seed business angel fonds zal ter effectuering van deze zekerheden een authentieke
pandakte doen opstellen en passeren, en van de vestiging van het pandrecht mededeling
doen aan de technostartervennootschap. De Staat zal, voor zover vereist, haar medewerking
verlenen aan de effectuering van deze akte.
-
3. Het seed business angel fonds doet het verzoek om betaling met gebruikmaking van een
formulier, overeenkomstig een model dat als bijlage 1 bij deze overeenkomst van geldlening
is gevoegd, onder bijvoeging van de overeenkomst tot verkrijging van de participatie
en van andere bescheiden als bedoeld in dat model.
-
4. De Staat verricht de betaling binnen twee weken na ontvangst van het verzoek om betaling,
onder de voorwaarden dat:
-
a. de Staat van oordeel is dat het seed business angel fonds heeft voldaan aan alle ingevolge
deze overeenkomst van geldlening voor hem geldende verplichtingen. Het seed business
angel fonds voldoet in ieder geval niet aan deze verplichtingen, indien sprake is
van faillietverklaring van, het verlenen van surseance van betaling aan of het van
toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op het seed
business angel fonds, een van de fondspartijen, bestuurders, beheerders of andere
betrokkenen bij het seed business angel fonds, dan wel een verzoek daartoe bij de
rechtbank is ingediend of sprake is van het aanbieden van een buitengerechtelijk akkoord
aan crediteuren, en
-
b. uiterlijk twee weken na betaling door de Staat:
-
1°. een bewijs wordt verstrekt waaruit blijkt dat het seed business angel fonds de verkrijgingsprijs
betaald heeft, waarbij het in artikel 2, eerste lid, bedoelde percentage is gefinancierd
uit de eigen bijdragen, en
-
2°. de authentieke pandakte is verleden, in verband met het bepaalde in het tweede lid.
-
5. De Staat bericht het seed business angel fonds na afloop van de investeringsperiode
welk bedrag op grond van deze overeenkomst van geldlening is opgenomen. Gedurende
de desinvesteringsperiode mag het seed business angel fonds de participaties uitbreiden
die verkregen zijn gedurende de investeringsperiode, met in achtneming van het bepaalde
in deze overeenkomst van geldlening.
Artikel 4. Overboeking van inkomsten uit participaties
-
1. Indien het seed business angel fonds inkomsten heeft, wordt daarvan het rechtmatige
deel overgeboekt aan de Staat:
-
a. indien dit rechtmatige deel gelijk of meer is dan € 20.000, binnen één maand;
-
b. indien dit rechtmatige deel minder is dan € 20.000, binnen één maand nadat € 20.000
is overschreden, doch in ieder geval
-
c. éénmaal per half kalenderjaar.
-
2. Het deel van de inkomsten dat aan de Staat wordt overgeboekt, verschilt al naar gelang
de inkomsten worden ontvangen in één van de volgende perioden:
-
a. periode A: vanaf het tot stand komen van deze overeenkomst van geldlening totdat het
totaal van de door het seed business angel fonds uit de participaties verkregen inkomsten
na aftrek van het totaal van de aan de Staat overgeboekte bedragen gelijk is aan de
eigen bijdragen voor de verkregen participaties, gemeten aan het einde van de fondsperiode;
-
b. periode B: vanaf het einde van periode A totdat het totaal van de aan de Staat overgeboekte
bedragen gelijk is aan het totaal op grond van deze overeenkomst van geldlening opgenomen
bedrag, gemeten aan het einde van de fondsperiode;
-
c. periode C: vanaf het einde van periode B tot het einde van de fondsperiode.
-
3. Het deel van de inkomsten dat aan de Staat wordt overgeboekt, is
-
a. in periode A: 20 procent van de inkomsten;
-
b. in periode B: 50 procent van de inkomsten;
-
c. in periode C: 20 procent van de inkomsten.
De percentages, bedoeld in de onderdelen a, b en c, worden naar rato verlaagd, indien
het maximale bedrag van de geldlening minder dan de helft van het investeringsbudget
uitmaakt.
-
4. De Staat kan de hoogte van het deel van de inkomsten, bedoeld in het derde lid, per
periode A, B en C afwijkend vaststellen, indien het seed business angel fonds in strijd
heeft gehandeld met hetgeen in deze overeenkomst van geldlening of in de Regeling
nationale EZ-subsidies is bepaald.
-
5. Telkens indien het seed business angel fonds een bedrag overboekt aan de Staat, informeert
het de Staat over de aard van de inkomsten met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig
een model, dat als bijlage 2 bij deze overeenkomst van geldlening is gevoegd, onder
bijvoeging van bescheiden als genoemd in het model, waaronder in geval van inkomsten
uit vervreemding van de participatie de overeenkomst tot vervreemding van de participatie.
-
6. Indien het seed business angel fonds inkomsten heeft uit een participatie die niet
bestaan uit een geldsom, maakt het deze inkomsten te gelde voor het verloop van de
desinvesteringsperiode.
-
7. Zodra de in het zesde lid bedoelde inkomsten te gelde zijn gemaakt, boekt het seed
business angel fonds het in overeenstemming met het in het derde lid bepaalde deel
van deze gelden over aan de Staat.
-
8. Indien de in het zesde lid bedoelde inkomsten naar hun aard niet direct te gelde gemaakt
kunnen worden, worden deze inkomsten voor verloop van de desinvesteringsperiode gewaardeerd
aan de hand van een taxatie van twee door de Staat aangewezen onafhankelijke deskundigen.
Na de waardebepaling boekt het seed business angel fonds het in overeenstemming met
het in het derde lid bepaalde deel van deze inkomsten over aan de Staat.
-
9. Op verzoek van de Staat verstrekt het seed business angel fonds een accountantsverklaring
inhoudende dat het seed business angel fonds bij de verkrijging, het bezit of de vervreemding
van de participatie waaruit inkomsten aan de Staat zijn overgeboekt, in overeenstemming
met deze overeenkomst van geldlening heeft gehandeld.
Artikel 5. Verkrijging van participaties
-
1. Het seed business angel fonds hanteert bij het verkrijgen van participaties in technostartervennootschappen
de volgende voorwaarden:
-
a. de participaties worden verkregen gedurende een investeringsperiode van ten hoogste
zes jaar, en worden vervreemd gedurende een desinvesteringsperiode van ten hoogste
zes jaar;
-
b. de totale verkrijgingsprijs van de participaties die gedurende de fondsperiode in
één technostartervennootschap worden geïnvesteerd, bedraagt ten minste € 50.000 en
ten hoogste € 500.000;
-
c. de gemiddelde totale verkrijgingsprijs van de participaties die een seed business
angel fonds gedurende de fondsperiode per technostartervennootschap investeert, bedraagt
over alle technostartervennootschappen genomen ten hoogste € 350.000;
-
d. de relatieve omvang van achtergestelde vorderingen wordt zodanig beperkt dat aan het
eind van de fondsperiode ten hoogste 25 procent van het totaal van de verkrijgingsprijs
van alle participaties betrekking heeft op achtergestelde vorderingen;
-
e. voor achtergestelde vorderingen wordt een rente bedongen die ten minste gelijk is
aan de referentierente;
-
f. de participaties worden verkregen in technostartervennootschappen waarvan de rentabiliteits-
en continuïteitsperspectieven naar het oordeel van de Staat ten minste redelijk zijn;
-
g. bij de beslissing van het seed business angel fonds inzake de verkrijging van een
participatie wordt rekening gehouden met het ondernemingsplan van de desbetreffende
technostartervennootschap.
-
2. Bij of in verband met het verkrijgen van een participatie verstrekt het seed business
angel fonds geen andere goederen dan geld.
-
3. Het seed business angel fonds neemt geen participatie in een technostartervennootschap,
indien in de voorafgaande periode van twaalf maanden meer middelen aan de technostartervennootschap
zijn onttrokken ten behoeve van derden dan noodzakelijk voor een redelijk te achten
bedrijfsvoering, dan wel een verplichting tot een zodanige onttrekking is aangegaan.
-
4. Het seed business angel fonds neemt geen participatie in een technostartersvennootschap,
indien een andere participatiemaatschappij aan deze vennootschap reeds risicokapitaal
in de vorm van aandelen of een aan eigen vermogen gelijk te stellen lening verstrekt
heeft, behoudens indien deze participatiemaatschappij een informal investor is.
-
5. Het seed business angel fonds verkrijgt of behoudt geen participatie in de vennootschap
van een technostarter indien een fondspartij, bestuurder of een beheerder of andere
betrokkene bij het seed business angel fonds een bedrijf uitoefent dat gelijk of verwant
is aan het bedrijf van de technostarter, terwijl tussen beide bedrijven of personen
een afnemers- of een aandeelhoudersrelatie bestaat.
-
6. Het seed business angel fonds stelt bij het verkrijgen van de participatie de voorwaarde
dat indien de technostarter gedurende de fondsperiode een activa/passiva transactie
verricht, waarbij een substantieel deel van de voor de bedrijfsvoering bestemde activa/passiva
wordt overgedragen, deze overdracht alleen wordt verricht na voorafgaande schriftelijke
toestemming van het seed business angel fonds.
-
7. Het seed business angel fonds verricht geen andere activiteiten dan de uitvoering
van het fondsplan.
Artikel 6. Vervreemding van participaties
-
1. Het seed business angel fonds vervreemdt een participatie niet eerder dan twee jaar
na de verkrijging ervan, tenzij de Staat desgevraagd met een vervreemding binnen deze
termijn heeft ingestemd.
-
2. Het seed business angel fonds draagt er zorg voor dat een vervreemding van een participatie
gebeurt tegen een marktconforme prijs.
-
3. Indien het seed business angel fonds een participatie geheel of voor een deel vervreemdt
aan één van zijn fondspartijen, bestuurders, beheerders of andere betrokkenen bij
het seed business angel fonds, draagt het er zorg voor dat ten minste een derde deel
van de participatie wordt vervreemd aan onafhankelijke derden dan wel dat de prijs
waartegen de vervreemding plaatsvindt, gebaseerd is op een taxatie van twee door de
Staat aangewezen onafhankelijke deskundigen.
-
4. Bij een (gedeeltelijke) activa/passiva transactie als bedoeld in artikel 5, zesde
lid, waarbij de verkrijger één van de fondspartijen, bestuurders, beheerders of andere
betrokkenen bij het seed business angel fonds is, wordt de toestemming door het seed
business angel fonds alleen gegeven, indien ten minste een derde deel wordt vervreemd
aan onafhankelijke derden dan wel indien de prijs waartegen de vervreemding plaatsvindt,
gebaseerd is op een taxatie van twee door de Staat aangewezen onafhankelijke deskundigen.
-
5. Indien het seed business angel fonds een participatie vervreemdt, werkt de Staat mee
aan het opheffen van het pandrecht op deze participatie, mits aan de voorwaarden van
deze overeenkomst van geldlening is voldaan.
Artikel 7. Fondsbeheer algemeen
-
1. Het seed business angel fonds voert het fondsplan uit, voert daarbij een actief en
winstgericht beleid voor het verkrijgen, behouden en beëindigen van participaties
en begeleidt in dat kader technostartervennootschappen waarin een participatie is
verkregen. Het seed business angel fonds houdt hierbij rekening met het belang van
de Staat als verstrekker van de geldlening.
-
2. Het seed business angel fonds hanteert een expliciete gedragslijn om het ontstaan
van belangenverstrengeling te voorkomen en neemt ook de in dit verband noodzakelijke
maatregelen.
-
3. Desgewenst kan een door de minister daartoe gemachtigde persoon als toehoorder deelnemen
aan een overleg van een orgaan van het seed business angel fonds over de uitvoering
van het fondsplan.
-
4. Het seed business angel fonds staat er voor in dat de fondspartijen, bestuurders,
beheerders of andere betrokkenen bij het seed business angel fonds gedurende de fondsperiode
geen vervolginvesteringen doen in participaties van het seed business angel fonds
buiten het seed business angel fonds om, tenzij hiervoor schriftelijke toestemming
door de Staat is gegeven.
-
5. Het seed business angel fonds staat er voor in dat fondspartijen, bestuurders, beheerders
of andere betrokkenen bij het seed business angel fonds geen medewerking verlenen
aan investeringen door een ander dan het seed business angel fonds in een technostartervennootschap
waarin het seed business angel fonds een participatie heeft verkregen, indien deze
investeringen niet tegen marktconforme voorwaarden plaatsvinden.
-
6. Het seed business angel fonds bedingt van technostarters die in verband met participaties
worden geadviseerd of begeleid, geen vergoeding voor deze advisering respectievelijk
begeleiding die hoger is dan hetgeen in de markt gebruikelijk is. De betrekking is
in ieder geval tijdelijk en de vergoeding is berekend op basis van een uurtarief dat
gebaseerd is op het gebruikelijk loon in de zin van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964.
-
7. De Adviescommissie seed capital technostarters dan wel de Staat zal ten minste één-
of tweejaarlijks gedurende de investeringsperiode de voortgang van het fondsplan bespreken
met het seed business angel fonds. Gedurende de desinvesteringsperiode wordt ten minste
eenmaal per twee jaar een voortgangsgesprek gevoerd met het seed business angel fonds
door de Staat.
Artikel 8. Administratie, rapportageverplichtingen en informatieverstrekking
-
1. Het seed business angel fonds draagt ervoor zorg dat een administratie wordt gevoerd
die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze
gegevens kunnen worden afgelezen over de verkrijging, het beheer en de vervreemding
van participaties, over de inkomsten uit deze participaties, over de ondernemingsresultaten
van de desbetreffende technostarters en over de kosten van het fondsbeheer.
-
2. Het seed business angel fonds informeert de Staat steeds binnen één maand na afloop
van de eerste twee kwartalen van een boekjaar schriftelijk:
-
a. over de voorstellen voor participaties die in de voorafgaande periode van zes maanden
zijn ontvangen van technostartervennootschappen en over de besluitvorming die hierover
bij het seed business angel fonds heeft plaatsgevonden;
-
b. over de voortgang, inkomsten en vervreemding met betrekking tot de participaties onder
beheer.
-
3. Het seed business angel fonds brengt steeds binnen zes maanden na afloop van een boekjaar
aan de Staat schriftelijk verslag uit over de uitvoering van het fondsplan, met in
het bijzonder een overzicht van de verkregen en de vervreemde participaties, de verkrijgingsprijzen
per participatie met daarbij een uitsplitsing van de verhouding van eigen bijdragen
en opnamen onder deze overeenkomst van geldlening, de bij een technostarter in rekening
gebrachte beheerskosten en de inkomsten, welk verslag vergezeld gaat van een controleverklaring,
inclusief eventuele managementletters, die is opgesteld overeenkomstig een model dat
als bijlage 3 bij deze overeenkomst van geldlening is gevoegd, en met gebruikmaking
van een controleprotocol dat als bijlage 4 bij deze overeenkomst van geldlening is
gevoegd.
-
4. Na afloop van de looptijd van deze overeenkomst van geldlening brengt het seed business
angel fonds binnen een door de Staat te stellen termijn een eindverslag uit omtrent
de uitvoering en de resultaten van het fondsplan.
-
5. De Staat bericht het seed business angel fonds na afloop van de looptijd van deze
overeenkomst van geldlening of het seed business angel fonds naar zijn oordeel bij
het verkrijgen en vervreemden van participaties in overeenstemming met deze overeenkomst
van geldlening heeft gehandeld.
-
6. Het seed business angel fonds verstrekt desgevraagd en op elk moment alle gegevens
en bescheiden aan de Staat over het beheer van het fonds, de verkregen participaties
en de (voorgenomen) wijzigingen, bedoeld in artikel 9.
-
7. De Staat heeft het recht op elk moment een audit te laten uitvoeren naar de nakoming
van de bepalingen van deze overeenkomst van geldlening en uit titel 3.10 van de Regeling
nationale EZ-subsidies door het seed business angel fonds. Het seed business angel
fonds is gehouden mee te werken aan die audit door de Staat en verleent hierbij bij
voorbaat de Staat of een door de Staat ingeschakelde derde volledige toegang tot zijn
administratie. Het seed business angel fonds bedingt bij aanvang van de participatie
dat de technostarter eveneens aan de audit meewerkt door de Staat en bij voorbaat
de Staat of een door de Staat ingeschakelde derde toegang verleent tot alle documentatie
die ziet op de verkrijging van de participatie en de betaling van de verkrijgingsprijs.
Artikel 9. Melding en instemming bij wijziging fondsplan en zeggenschap
-
1. Het seed business angel fonds meldt onverwijld schriftelijk aan de Staat iedere voorgenomen
wijziging in het fondsplan en/of de uitvoering daarvan, waaronder begrepen wijzigingen
in de begroting, de planning, de uitvoering en financiering van de activiteiten, alsmede
iedere niet naleving van de verplichtingen in deze overeenkomst van geldlening en
overige omstandigheden die van wezenlijke invloed kunnen zijn op de uitvoering en
naleving van deze overeenkomst van geldlening.
-
2. Het seed business angel fonds meldt onverwijld schriftelijk aan de Staat iedere wijziging
in de directe of indirecte zeggenschap over het seed business angel fonds en/of de
fondspartijen, dan wel een voornemen daartoe.
-
3. Het seed business angel fonds meldt onverwijld schriftelijk aan de Staat ieder voornemen,
bestuursbesluit of aandeelhoudersbesluit van het seed business angel fonds of een
van de fondspartijen, bestuurders, beheerders of andere betrokkenen bij het seed business
angel fonds aangaande de indiening bij de rechtbank van een (eigen) verzoek tot verlening
van surseance van betaling, een (eigen) verzoek tot faillietverklaring of een (eigen)
verzoek tot van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen
of het aanbieden van een buitengerechtelijk akkoord aan crediteuren of het overgaan
tot ontbinding of beëindiging van de overeenkomst van samenwerking.
-
4. Het seed business angel fonds voert tijdens de looptijd van deze overeenkomst van
geldlening geen wijziging als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel
door, tenzij de Staat desgevraagd hiermee schriftelijk heeft ingestemd.
Artikel 10. Opschorting, opzegging en boetebepaling
-
1. De Staat is gerechtigd haar verplichtingen voortvloeiend uit deze overeenkomst van
geldlening op te schorten conform het bepaalde in artikel 4:56 van de Algemene wet bestuursrecht.
-
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, is de Staat gerechtigd deze overeenkomst
van geldlening schriftelijk (partieel) op te zeggen, indien:
-
a. de minister de subsidiebeschikking ter uitvoering waarvan deze overeenkomst van geldlening
is gesloten wijzigt of intrekt;
-
b. het seed business angel fonds tekortschiet of voldoende aannemelijk is dat het seed
business angel fonds tekort zal schieten bij de nakoming van één van zijn verplichtingen
uit hoofde van deze overeenkomst van geldlening;
-
c. het aantal aandeelhouders of hoofdelijk aansprakelijke vennoten kleiner is geworden
dan twee, of één van de aandeelhouders of hoofdelijk aansprakelijk vennoten meer dan
50 procent zeggenschap heeft verkregen in het seed business angel fonds, behoudens
voor zover de Staat desgevraagd hiermee heeft ingestemd;
-
d. ten aanzien van het seed business angel fonds of een van de fondspartijen, bestuurders,
beheerders of andere betrokkenen bij het seed business angel fonds een (eigen) verzoek
bij de rechtbank is ingediend tot verlening van surseance van betaling, een (eigen)
verzoek tot faillietverklaring of een verzoek tot van toepassing verklaring van de
schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of een buitengerechtelijk akkoord aan
crediteuren wordt aangeboden;
-
e. het seed business angel fonds wordt ontbonden of de overeenkomst van samenwerking
wordt beëindigd;
-
f.
titel 3.10 van de Regeling nationale EZ-subsidies niet langer verenigbaar is met de regels van
de Europese Unie ten aanzien van staatssteun.
-
3. Een opzegging op grond van het tweede lid, onderdelen b en c, geschiedt uitsluitend
nadat de Staat het seed business angel fonds op de hoogte heeft gesteld van het voornemen
tot opzegging en nadat deze in de gelegenheid is gesteld om een tekortschieten dat
hersteld kan worden, te herstellen binnen een redelijke termijn, tenzij nakoming reeds
blijvend onmogelijk is.
-
4. Als gevolg van een opzegging kan het seed business angel fonds geen aanspraak meer
maken op rechten uit hoofde van deze overeenkomst van geldlening en kan de Staat van
het seed business angel fonds het totale bedrag dat hij overeenkomstig artikel 3 aan
het seed business angel fonds heeft betaald, verminderd met het bedrag dat het seed
business angel fonds overeenkomstig artikel 4 aan hem heeft overgeboekt, direct opeisen
en de zekerheden uitwinnen.
-
5. Bij een opzegging als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, kan de Staat, bovenop
het onder het vierde lid bedoelde bedrag, een boete van 50 procent van dat bedrag
in rekening brengen.
-
6. Indien deze overeenkomst van geldlening conform het bepaalde in dit artikel door de
Staat wordt opgezegd, sluiten de Staat, het seed business angel fonds en de fondspartijen
een overeenkomst teneinde de wijze van afwikkeling van deze overeenkomst van geldlening
vast te stellen.
Artikel 11. Geschillen
-
1. Ieder geschil ten aanzien van deze overeenkomst van geldlening zal bij uitsluiting
worden voorgelegd aan de daartoe bevoegde rechter in het arrondissement Den Haag.
-
2. Op deze overeenkomst van geldlening is Nederlands recht van toepassing.
Artikel 12. Adressering schriftelijke stukken
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst van geldlening bestemd
voor de onder 1 gemelde partij worden gericht aan:
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Afdeling Kredieten, Garanties en Risicokapitaal (KGR)
Postbus 93144
2509 AC Den Haag
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst van geldlening bestemd
voor de onder 2 gemelde partij worden gericht aan:
(Naam seed business angel fonds)
(Adres seed business angel fonds)
Artikel 13. Betalingen
Alle betalingen in verband met deze overeenkomst van geldlening door het seed business
angel fonds geschieden door overmaking van de betreffende bedragen naar het door de
minister ter beschikking gestelde bankrekeningnummer onder vermelding van ‘projectnummer
SEEDBA...’.
Artikel 14. Fondsmanagement
Het seed business angel fonds garandeert dat gedurende de looptijd van het fonds de
kwaliteit en de tijdsbesteding van het fondsmanagement in overeenstemming zijn met
hetgeen is aangegeven in het fondsplan. Het seed business angel fonds kan overeenkomstig
artikel 9 een verzoek indienen tot wijziging van het fondsmanagement. Een wijziging
van het fondsmanagement is alleen toegestaan met voorafgaande instemming van de Staat.
Artikel 15. Belangenverstrengeling
De fondspartijen verklaren dat het seed business angel fonds een ‘right of first refusal’
heeft ten aanzien van investeringsproposities met betrekking tot technostarters.
Artikel 16. Documenten
Door ondertekening van deze overeenkomst van geldlening verklaren het seed business
angel fonds en de fondspartijen dat zij alle relevante documenten met betrekking tot
de investeringswijze en financiële uitvoering van het seed business angel fonds hebben
overlegd aan de Staat en eventuele toekomstige relevante documenten ter goedkeuring
zullen voorleggen aan de Staat.
Artikel 17. Rechtsgeldigheid
Deze overeenkomst van geldlening gaat boven enige andere overeenkomst tussen en met
de partijen in het seed business angel fonds.
Artikel 18. Expiratie
Indien het seed business angel fonds op ‘DATUM’ aan alle verplichtingen uit hoofde
van deze overeenkomst van geldlening heeft voldaan hoeft het overeenkomstig artikel
2, vijfde lid, de dan uitstaande hoofdsom niet af te lossen. Indien op deze datum
sprake is van een uitstaande hoofdsom, dient het seed business angel fonds een schriftelijk
verzoek in bij de Staat tot kwijtschelding van het resterende bedrag van de lening.
Artikel 19. Inwerkingtreding
Deze overeenkomst van geldlening treedt in werking door de ondertekening daarvan door
het seed business angel fonds en de fondspartijen, die deze overeenkomst van geldlening
mede ondertekenen gelet op de artikelen 2, zevende lid, 5, vijfde lid, 6, derde en
vierde lid, 7, vierde en vijfde lid, 9, 10, 11, 15, 16 en 17.
Aldus is overeengekomen en in viervoud ondertekend te .......... op 00 MAAND 2017
De Staat der Nederlanden
namens deze: de Minister van Economische Zaken,
namens deze: (naam bevoegde ambtenaar)
Plaats: .........
Handtekening: .........
Naam: .........
‘AANVRAGER_NAAM’
(na(a)m(en) bevoegd(e) perso(o)n(en))
Plaats:
Handtekening:
Naam:
Medeondertekening in verband met het bepaalde in de artikel 19
‘Fondspartij 1_NAAM’
(na(a)m(en) bevoegd(e) perso(o)n(en))
Plaats:
Handtekening:
Naam:
‘Fondspartij 2_NAAM’
(na(a)m(en) bevoegd(e) perso(o)n(en))
Plaats:
Handtekening:
Naam:
Bijlage 3.11.1. , behorende bij artikel 3.11.8, eerste lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies
Model voor een bedrijfsborgstellingskredietovereenkomst met één bank
Overeenkomst tussen:
-
1. De Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat, vertegenwoordigd door de Minister
van Economische Zaken;
-
2. ......, hierna noemen: de Bank,
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1. Definitiebepalingen
-
1. De begrippen die in het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies zijn gedefinieerd hebben in deze overeenkomst
de in deze regelingen gegeven betekenis.
-
2. Voorts wordt in deze overeenkomst verstaan onder:
-
a.
bankfaciliteit: krediet of een deel van een krediet waarvoor de Staat niet borg of garant staat:
-
b.
bank-gelieerde: een rechtspersoon waaraan de Bank direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste
kapitaal verschaft of voor het handelen waarvan de Bank volledig aansprakelijk is,
en die als Bank-gelieerde is vermeld in artikel 25 van deze overeenkomst;
-
c.
bedrijfsborgstellingskrediet: krediet of een deel van een krediet dat overeenkomstig artikel 6 is gemeld;
-
d. de-minimissteun: steun van de overheid die voldoet aan de voorwaarden, vastgesteld
in de de-minimis verordening;
-
e. één onderneming: één onderneming of alle ondernemingen die ten minste één van de volgende
banden met elkaar onderhouden, waarbij ondernemingen die via één of meer andere ondernemingen
één van de onder 1° tot en met 4° bedoelde banden onderhouden, ook als één onderneming
worden beschouwd:
-
1°. één onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten
van een andere onderneming;
-
2°. één onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend
of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;
-
3°. één onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming
uit te oefenen op grond van een met die onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling
in de statuten van laatstgenoemde onderneming;
-
4°. één onderneming die aandeelhouder of vennoot is van een andere onderneming, heeft
op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die andere onderneming
gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten
van de aandeelhouders of vennoten van laatstgenoemde onderneming;
-
f.
innovatieve MKB-ondernemer: een MKB-ondernemer ten aanzien waarvan de Bank beschikt over een gewaarmerkte kopie
van een verklaring als bedoeld in artikel 23, eerste lid, of artikel 27, eerste lid, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor
de volksverzekeringen en waarvan het origineel ten hoogste zestien maanden voor de datum waarop de kredietovereenkomst
is gesloten is afgegeven, of een MKB-ondernemer ten aanzien waarvan de Bank beschikt
over een advies van de minister waaruit blijkt dat de MKB-ondernemer is aan te merken
als een innovatieve MKB-ondernemer;
-
g.
krediet: bedrag dat de Bank uit hoofde van een kredietovereenkomst verstrekt of zal verstrekken;
-
h.
kredietovereenkomst: overeenkomst uit hoofde waarvan:
-
1°. de Bank aan een MKB-ondernemer geld ter leen verstrekt of zal verstrekken, of
-
2°. de MKB-ondernemer tot een bepaald bedrag trekt of zal kunnen trekken op de Bank, of
-
3°. de Bank tegenover een derde, niet zijnde een rechtspersoon waarmee de Bank in een
groep verbonden is of een Bank-gelieerde, onherroepelijk een verplichting is aangegaan
om ten laste van de MKB-ondernemer aan de derde een of meer betalingen te doen, welke
verplichting niet afhankelijk is van voorwaarden op de vervulling waarvan het handelen
van de Bank van invloed is;
-
i.
minister: de Minister van Economische Zaken;
-
j.
starter:
-
1°. een MKB-ondernemer, die een natuurlijk persoon is en die niet langer dan drie jaar
een onderneming in stand houdt;
-
2°. een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal, tevens MKB-ondernemer, waarvan
de bestuurder een natuurlijk persoon is die ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst
direct of indirect de meerderheid van het geplaatst en gestort kapitaal houdt en deze
meerderheid niet langer dan drie jaar houdt;
-
k.
starters-borgstellingskrediet: bedrijfsborgstellingskrediet dat uitsluitend wordt verstrekt aan een starter;
-
l.
uitwinning:
-
1°. uitwinning door de Bank, naar normaal bankgebruik, van de door de MKB-ondernemer aan
de Bank verstrekte zekerheden;
-
2°. onderhandse verkoop met toestemming van de Bank door de MKB-ondernemer van de vermogensbestanddelen
van de MKB-ondernemer, inning van vorderingen daaronder begrepen; en
-
3°. executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de MKB-ondernemer;
-
4°. indien het faillissement van de MKB-ondernemer is uitgesproken of aan hem surseance
van betaling is verleend de onderhandse of executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen
van de MKB-ondernemer door of met medewerking van de curator of de bewindvoerder;
-
m.
liquiditeitsopslag: een door een financier aan een ondernemer in rekening gebracht percentage van de
lening, waarvan de hoogte gelijk is voor alle door de desbetreffende financier op
dezelfde dag afgesloten of af te sluiten leningen met dezelfde looptijd. Indien een
dergelijk percentage niet beschikbaar is, zal in overleg met de financier een ander
redelijk, transparant en verifieerbaar percentage worden vastgesteld.
Artikel 2. Borgstelling
De Staat stelt zich borg ten behoeve van de Bank voor de terugbetaling van bedrijfsborgstellingskredieten
die met inachtneming van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies en deze overeenkomst door de Bank worden verstrekt,
met dien verstande dat deze borgstelling wordt aangegaan onder de navolgende bedingen.
Artikel 3. Voorwaarden bedrijfsborgstellingsovereenkomst
-
1. De toepasselijkheid van deze borgstellingsovereenkomst op een krediet of een deel
van een krediet kan uitsluitend worden ingeroepen:
-
a. indien het krediet is gemeld als bedoeld in artikel 6;
-
b. indien de door de minister op grond van artikel 3.11.4 van de Regeling nationale EZ-subsidies vastgestelde:
-
1°. eenmalige provisie, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, door de Bank aan de
Staat is betaald binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst, of
-
2°. afsluitprovisie en jaarlijkse provisie, bedoeld in het derde lid, onderdeel a respectievelijk
b, van dat artikel, door de Bank aan de Staat is betaald binnen 35 dagen na het sluiten
van de kredietovereenkomst respectievelijk binnen 35 dagen nadat de factuur voor de
jaarlijkse provisie door de Staat aan de Bank is verzonden;
-
c. indien en voor zover door de melding, bedoeld onder a, de som van de in een kalenderjaar
gemelde kredieten of delen daarvan de door de minister op grond van artikel 3.11.6, tweede lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies met betrekking tot dat kalenderjaar vastgestelde
meldingslimiet niet is overschreden;
-
d. indien de natuurlijke persoon die direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste
kapitaal verschaft aan de MKB-ondernemer, niet zijnde een natuurlijke persoon, zich
borg heeft gesteld voor de nakoming door de MKB-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende
uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet wordt
verstrekt, tot aan een bedrag ter grootte van ten minste 25 procent van het bedrijfsborgstellingskrediet
met een minimum van € 5.000;
-
e. indien het bedrijfsborgstellingskrediet niet is bestemd en niet wordt gebruikt voor
activiteiten die direct verband houden met:
-
1°. de omvang van de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde landen;
-
2°. het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van de uitvoer, of
-
3°. andere lopende uitgaven direct verband houdend met activiteiten op het gebied van
uitvoer;
-
f. indien het bedrijfsborgstellingskrediet niet meer bedraagt dan het tekort aan zekerheden
dat bij de Bank ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst bestaat;
-
g. indien de kredietovereenkomst in schriftelijke vorm is aangegaan;
-
h. indien de bank in de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet
wordt verstrekt een verplichting voor de MKB-ondernemer is opgenomen om alle medewerking
te verlenen aan het uitoefenen door de Staat van de in artikel 20, eerste lid, genoemde
bevoegdheden;
-
i. indien de Bank in de door haar gesloten borgstellingsovereenkomst met betrekking tot
de nakoming door de MKB-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de uit
hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verleend een beding ten behoeve
van de Staat heeft opgenomen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de Staat en de Bank geen bedingen heeft opgenomen, ertoe
leidende dat:
-
1°. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de Staat eerst zou moeten worden aangesproken,
-
2°. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de Staat van de omslagregeling
van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek;
-
j. indien door de Bank gelijktijdig met het sluiten van de kredietovereenkomst, uit hoofde
waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet aan de MKB-ondernemer wordt verstrekt, met
de MKB-ondernemer een kredietovereenkomst is gesloten uit hoofde waarvan de MKB-ondernemer
over een bankfaciliteit beschikt, die niet bestemd is en niet gebruikt wordt voor
de aflossing van bankfaciliteiten waarover de MKB-ondernemer beschikt bij de Bank
of een Bank-gelieerde of aan een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden
is;
-
k. indien de bankfaciliteit, bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, ten minste 100 procent
bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet, of,
-
1°. ten minste 33,3 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet, indien het
bedrijfsborgstellingskrediet wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer die ten tijde
van de verstrekking starter was;
-
2°. ten minste 50 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet indien het bedrijfsborgstellingskrediet
wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking innovatieve
MKB-ondernemer was, of
-
3°. ten minste 33,3 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet, indien sprake
is van een bedrijfsborgstellingskrediet, dat per kalenderjaar het bedrag van € 200.000
niet overschrijdt, indien de Bank bij de melding, bedoeld in artikel 6, heeft aangegeven
hiervan gebruik te willen maken;
-
l. indien de looptijd van de onder k bedoelde bankfaciliteit ten minste even lang is
als de looptijd van het bedrijfsborgstellingskrediet.
-
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel k, worden mede in aanmerking genomen
de bedragen die een Bank-gelieerde gelijktijdig met de gesloten kredietovereenkomst
aan de MKB-ondernemer worden verstrekt, indien de zekerheden van de Bank-gelieerde
ter zake van die bedragen mede strekken tot zekerheid van de Bank.
Artikel 4. Criteria voor MKB-ondernemer bij verstrekken bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. Ten tijde van het sluiten van een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet
aan een MKB-ondernemer wordt verstrekt, moet aan de volgende criteria zijn voldaan:
-
a. de MKB-ondernemer:
-
1°. beschikt over onvoldoende financiële middelen om zijn onderneming op economisch verantwoorde
wijze te drijven;
-
2°. is in Nederland gevestigd en voert daar een substantieel deel van de activiteiten
van de onderneming uit;
-
3°. is geen aanbieder als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet marktordening gezondheidszorg, noch oefent hij het beroep van dierenarts, notaris, advocaat of gerechtsdeurwaarder
uit;
-
4°. houdt geen onderneming in stand waarvan de laatste jaaromzet voor 50 procent of meer
is verkregen, of, indien de onderneming nog geen heel jaar is gedreven, waarvan de
omzet naar verwachting voor 50 procent of meer zal worden verkregen, uit:
-
– de uitoefening van het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf, of het financieren
van een of meer andere ondernemingen, of
-
– het verwerven, vervreemden, beheren of exploiteren van onroerende zaken of het ontwikkelen
van onroerende zaakprojecten;
-
5°. houdt geen onderneming in stand die actief is in:
-
– de sector visserij en aquacultuur;
-
– de primaire productie van landbouwproducten;
-
– de sector verwerking en afzet van landbouwproducten in de gevallen, bedoeld in artikel
1, eerste lid, onder c, van de de-minimis verordening;
-
6°. houdt geen onderneming in stand:
-
– waartegen een collectieve insolventieprocedure loopt of
-
– die voldoet aan de criteria om op verzoek van zijn schuldeisers, aan een collectieve
insolventieprocedure te worden onderworpen;
-
7°. beschikt naast het bedrijfsborgstellingskrediet niet over een lening waarvoor de Staat
uit hoofde van de Regeling LNV-subsidies of door overname van de verplichtingen van
de Stichting Borgstellingsfonds voor de landbouw borg of garant staat;
-
8°. beschikt niet over een door een andere bank of kredietverstrekker verstrekte kredietfaciliteit,
waarvoor de Staat op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997 of het Besluit borgstelling MKB-kredieten borg staat.
-
b. er is een tekort aan zekerheden bij de MKB-ondernemer, waardoor de Bank naar normaal
bankgebruik het krediet niet geheel voor eigen rekening en risico kan verstrekken;
-
c. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming zijn bevredigend.
-
2. In afwijking van het eerste lid voldoet een MKB-ondernemer die actief is in een van
het toepassingsgebied van de de-minimis verordening uitgesloten sector, bedoeld in
het eerste lid, onderdeel a, onder 5°, wel aan de criteria van de de-minimis verordening,
indien:
-
a. de MKB-ondernemer ook actief is in één of meer van de sectoren of andere activiteiten
verricht die onder de de-minimis verordening vallen, en
-
b. de financier aan de MKB-ondernemer door middel van de kredietovereenkomst de verplichting
oplegt dat:
-
1°. de MKB-ondernemer het verleende krediet uitsluitend zal gebruiken voor de financiering
van de activiteiten die zullen plaatsvinden binnen de sectoren die binnen het toepassingsgebied
van de de-minimis verordening vallen, en
-
2°. de inrichting van de administratie van de MKB-ondernemer zodanig zal zijn dat voor
zover de MKB-ondernemer activiteiten verricht die buiten het toepassingsgebied van
de de-minimis verordening vallen, deze activiteiten zowel financieel als administratief
gescheiden worden uitgevoerd van de activiteiten dat met deze subsidie wordt ondersteund.
-
3. Het eerste lid, onderdeel a, onder 5°, is niet van toepassing op een MKB-ondernemer
die gevestigd is in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba.
Artikel 5. Voorkomen onrechtmatige staatssteun
-
1. Ten tijde van het sluiten van een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet
aan een MKB-ondernemer wordt verstrekt, moet voorts aan de volgende criteria zijn
voldaan:
-
a. de verlening van de borgstelling leidt er niet toe dat de MKB-ondernemer een bedrag
van meer dan € 200.000 aan de-minimissteun ontvangt over de periode van het lopende
en de twee voorafgaande fiscale jaren. Indien de onderneming actief is in het goederenvervoer
over de weg, geldt een maximum voor dit totaal van € 100.000. Een bedrijfsborgstellingskrediet
wordt aangemerkt als de-minimissteun voor 13% van het staatsgegarandeerde deel van
het krediet. Bij de bepaling of de verlening van de borgstelling niet leidt tot overschrijding
van het desbetreffende maximum wordt rekening gehouden met de-minimissteun die is
verleend aan ondernemingen die deel uitmaken van één onderneming;
-
b. De Bank heeft er voor zorg gedragen dat:
-
– zij de MKB-ondernemer in kennis heeft gesteld dat hij ingevolge de verstrekking van
het bedrijfsborgstellingskrediet steun van de overheid ontvangt ter waarde van 13%
van het staatsgegarandeerde deel van het krediet, en dat deze steun wordt aangemerkt
als de-minimissteun;
-
– de MKB-ondernemer een schriftelijke verklaring heeft afgelegd over de de-minimissteun
die hij of, indien hij deel uitmaakt van een groep, deze groep heeft ontvangen in
het lopende en de twee voorafgaande fiscale jaren en schriftelijk heeft verklaard
dat het totaal van deze de-minimissteun en de de-minimissteun ingevolge de verstrekking
van het bedrijfsborgstellingskrediet niet meer bedraagt dan € 200.000 of, indien de
onderneming actief is in het goederenvervoer over de weg, niet meer bedraagt dan € 100.000;
-
– de MKB-ondernemer schriftelijk heeft verklaard dat, voor zover het ontvangen van de-minimissteun
ingevolge de verstrekking van het bedrijfsborgstellingskrediet samen gaat met het
ontvangen van staatssteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten, of samen gaat
met staatssteun ten behoeve van dezelfde risicofinancieringsmaatregel, dit niet leidt
tot een overschrijding van de hoogste toepasselijke steunintensiteit of het hoogste
toepasselijke steunbedrag dat in dit geval geldt ingevolge de desbetreffende groepsvrijstellingsverordening
of een besluit dat de Commissie heeft vastgesteld.
-
2. Dit artikel is niet van toepassing op een kredietovereenkomst die wordt gesloten met
een MKB-ondernemer die gevestigd is in het openbaar lichaam Bonaire, Sint-Eustatius
of Saba.
Artikel 6. Kredietmelding
-
1. De bank meldt het krediet of het deel van het krediet waarop deze bedrijfsborgstellingsovereenkomst
van toepassing is binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst aan de
Staat onder de gelijktijdige verstrekking van de door de minister vastgestelde informatie.
-
2. De minister bevestigt de ontvangst van een melding binnen 35 dagen na ontvangst.
-
3. Voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, is de volgorde van
ontvangst van de meldingen door de minister bepalend.
Artikel 7. Provisie
-
1. Het tarief van de provisie bedraagt voor een kredietovereenkomst met een MKB-ondernemer
dan wel een innovatieve MKB-ondernemer, eenmalig:
-
a. 3,90 procent respectievelijk 5,55 procent indien de overeenkomst van borgtocht een
bedrijfsborgstellingskrediet betreft met een looptijd van niet langer dan twee jaar;
-
b. 4,25 procent respectievelijk 6,10 procent indien de overeenkomst van borgtocht een
bedrijfsborgstellingskrediet betreft met een looptijd van meer dan twee jaar, maar
niet langer dan zes jaar, en
-
c. 5,85 procent respectievelijk 8,35 procent indien de overeenkomst van borgtocht een
bedrijfsborgstellingskrediet betreft met een looptijd van meer dan zes jaar, maar
niet langer dan twaalf jaar.
-
2. In afwijking van het eerste lid, kan in een kredietovereenkomst waarvoor op of na
1 januari 2017 een aanvraag als bedoeld in artikel 3.11.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies wordt ingediend, worden gekozen voor een gespreide
provisiebetaling, indien deze keuze betrekking heeft op alle bedrijfsborgstellingskredieten
die onder de overeenkomst van borgtocht vallen.
-
3. Voor een kredietovereenkomst met een MKB-ondernemer dan wel een innovatieve MKB-ondernemer
bestaat de gespreide provisie, bedoeld in het tweede lid, uit:
-
a. een afsluitprovisie van 2,35 procent respectievelijk 3,35 procent voor de afsluiting
van de kredietovereenkomst, en
-
b. een jaarlijkse provisie van 0,68 procent respectievelijk 1,03 procent van de door
de minister actueel geregistreerde borgstellingsstand op 1 januari van ieder kalenderjaar
na de afsluiting van de kredietovereenkomst.
-
4. Indien het bedrijfsborgstellingskrediet waar de overeenkomst van borgtocht betrekking
op heeft voor het einde van de bij de afsluiting van de kredietovereenkomst overeengekomen
looptijd is afgelost, bedraagt de hoogte van de te betalen resterende provisie de
som van de gespreide provisie die voor de resterende looptijd betaald had moeten worden.
-
5. Over de wijze van facturering en betaling van de gespreide provisie en resterende
provisie, bedoeld in het derde respectievelijk vierde lid, maakt de Bank procesafspraken
met de minister
-
6. Indien overeenkomstig artikel 3, onderdeel b, een provisie is betaald met betrekking
tot een kredietovereenkomst en indien het desbetreffende krediet niet is opgenomen
vanwege omstandigheden die niet zijn toe te rekenen aan de kredietnemer of aan de
Bank, wordt de provisie door de Staat terugbetaald aan de Bank mits de Bank binnen
een jaar na het sluiten van de kredietovereenkomst daartoe een verzoek aan de Staat
heeft gedaan.
Artikel 8. Maximale omvang van de borgstelling
-
1. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een bedrijfsborgstellingskrediet
slechts in aanmerking genomen voor zover door de verstrekking van het bedrijfsborgstellingskrediet
het totaal van de bedrijfsborgstellingskredieten, berekend per MKB-ondernemer een
bedrag van € 1.500.000 niet overschrijdt.
-
2. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een starters-borgstellingskrediet
slechts in aanmerking genomen voor zover door de verstrekking van dit krediet het
totaal van de starters-borgstellingskredieten, berekend per MKB-ondernemer een bedrag
van € 200.000 niet overschrijdt.
-
3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt een bedrijfsborgstellingskrediet dat is
verstrekt aan een andere MKB-ondernemer ten behoeve van een onderneming voor het drijven
waarvan de MKB-ondernemer volledig aansprakelijk is, geacht aan de MKB-ondernemer
te zijn verstrekt.
-
4. Voor de toepassing van het eerste lid is de toestand op het tijdstip onmiddellijk
na het sluiten van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt bepalend.
-
5. Voor de toepassing van het eerste lid worden:
-
a. bedrijfsborgstellingskredieten die op een eerder tijdstip overeenkomstig artikel 6
zijn gemeld, slechts voor het met overeenkomstige toepassing van de artikelen 9 en
10 berekende gedeelte van die bedrijfsborgstellingskredieten in aanmerking genomen;
-
b. kredieten, voor zover de Staat daarvoor op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies,
het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, het Besluit borgstelling MKB-kredieten, of het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997 nog borg staat, als bedrijfsborgstellingskredieten in aanmerking genomen.
-
6. In afwijking van het eerste lid overschrijdt het totaal van de bedrijfsborgstellingskredieten
per kalenderjaar een bedrag van € 200.000 niet, indien de Bank heeft aangegeven van
de mogelijkheid, bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel k, aanhef en
subonderdeel 3°, gebruik te maken.
Artikel 9. Berekening van de omvang en duur van de borgstelling
-
1. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt het na toepassing van artikel
8 in aanmerking te nemen bedrijfsborgstellingskrediet na verloop van ieder kalenderkwartaal
verminderd met een zodanig vast bedrag, dat het bedrijfsborgstellingskrediet op de
laatste datum waarop het moet zijn afgelost, maar uiterlijk na verloop van 6 jaar,
nihil bedraagt.
-
2. Voor de toepassing van het eerste lid geldt in plaats van een periode van ten hoogste
zes jaar een periode van ten hoogste twaalf jaar indien:
-
a. het bedrijfsborgstellingskrediet uitsluitend is bestemd voor de betaling van de kosten
van de stichting, van de aankoop of van de verbouwing van een onroerende zaak,
-
b. deze onroerende zaak voor ten minste de helft bestemd is te worden gebruikt voor de
onderneming van de MKB-ondernemer, en
-
c. de Bank met betrekking tot de onder a bedoelde kosten bankfaciliteiten verstrekt die
een bedrag van ten minste 100 procent van de in onderdeel a bedoelde kosten belopen,
dan wel, indien sprake is van een starters-borgstellingskrediet of een bedrijfsborgstellingskrediet
dat per kalenderjaar het bedrag van € 200.000 niet overschrijdt, indien de Bank bij
de melding, bedoeld in artikel 6, heeft aangegeven hiervan gebruik te maken, 33,3
procent van dit bedrijfsborgstellingskrediet.
-
3. Voor de toepassing van het eerste lid geldt in plaats van een periode van ten hoogste
zes jaar een periode van ten hoogste twaalf jaar indien het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt aan een innovatieve MKB-ondernemer.
-
4. Voor de toepassing van het eerste lid vangt het eerste kalenderkwartaal uiterlijk
aan op de eerste dag van het tweede kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal
waarin de kredietovereenkomst is gesloten.
-
5. Voor de toepassing van het eerste lid geldt dat, indien het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt aan een innovatieve MKB-ondernemer, het eerste kalenderkwartaal waarin
vermindering plaatsvindt uiterlijk aanvangt op de eerste dag van het veertiende kalenderkwartaal
dat volgt op het kalenderkwartaal waarin de kredietovereenkomst is gesloten.
-
6. Voor de toepassing van het eerste lid geldt dat, indien het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt voor de betaling van de kosten van de stichting of verbouwing van een
onroerende zaak, het eerste kalenderkwartaal waarin vermindering plaatsvindt uiterlijk
aanvangt op de eerste dag van het zesde kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal
waarin de kredietovereenkomst is gesloten.
-
7. De Bank kan de vermindering, bedoeld in het eerste lid, gedurende een periode van
ten minste een kalenderkwartaal opschorten indien:
-
a. de Bank voor ten minste de duur van de opschorting uitstel verleent van de verplichting
tot aflossing van het bedrijfsborgstellingskrediet,
-
b. de Bank uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van alle bankfaciliteiten
gedurende de duur van de opschorting, dan wel uitstel verleent van de verplichting
tot aflossing van een gedeelte van de bankfaciliteiten, waarbij de som van de aflossingsbedragen
ten minste even groot is als de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel
verleent als bedoeld onder a, of, indien het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt
aan:
-
1°. een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking starter was, ten minste 33,3
procent bedraagt van de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel verleent
als bedoeld onder a;
-
2°. een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking innovatief MKB-ondernemer was,
ten minste 50 procent bedraagt van de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank
uitstel verleent als bedoeld onder a, of
-
3°. een MKB-ondernemer en sprake is van een bedrijfsborgstellingskrediet, dat per kalenderjaar
het bedrag van € 200.000 niet overschrijdt, indien de Bank bij de melding, bedoeld
in artikel 6, heeft aangegeven hiervan gebruik te willen maken, ten minste 33,3 procent
bedraagt van de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel verleent als
bedoeld onder a, en
-
c. de Bank de opschorting meldt binnen 35 dagen na aanvang van de opschorting onder gelijktijdige
verstrekking van de door de minister vastgestelde informatie. De minister bevestigt
de melding binnen 35 dagen na ontvangst.
-
8. De in het zevende lid bedoelde opschorting van de vermindering vindt ten hoogste voor
een totaal van acht kalenderkwartalen plaats. De opschorting van de vermindering vindt
ten hoogste voor een totaal van twaalf kalenderkwartalen plaats indien het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt aan een starter.
-
9. Indien een bedrijfsborgstellingskrediet wordt aangewend voor herfinanciering van een
bedrijfsborgstellingskrediet, dat eerder is gebruikt voor de in het tweede lid, onder
a en b genoemde doelen, en tevens is voldaan aan het tweede lid, onder b en c, is
de nieuwe periode ten hoogste gelijk aan de periode waarvoor het bedrijfsborgstellingskrediet
nog zou hebben gelopen zonder herfinanciering, indien en voor zover deze restperiode
meer bedraagt dan zes jaar.
-
10. Voor de toepassing van het zesde lid wordt onder een onroerende zaak mede begrepen
schepen en vliegtuigen, voor zover deze zijn ingeschreven in de registers als bedoeld
in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Kadasterwet, alsmede ieder goederenrechtelijk recht dat omvat het uitsluitend gebruik van een
onroerende zaak, met inbegrip van bovenbedoelde schepen en vliegtuigen.
Artikel 10. Schorsing vermindering borgstelling
-
1. De vermindering van de borgstelling, bedoeld in artikel 9, wordt geschorst met ingang
van de dag waarop het bedrijfsborgstellingskrediet is opgeëist.
-
2. In afwijking van het eerste lid wordt de vermindering van de borgstelling pas geschorst
door de aanvang van de uitwinning, indien met die uitwinning geen aanvang is gemaakt
binnen twee maanden na de dag waartegen het bedrijfsborgstellingskrediet door de Bank
is opgeëist.
-
3. De vermindering van de borgstelling wordt tevens geschorst zolang de MKB-ondernemer
in staat van faillissement verkeert of aan hem surseance van betaling is verleend.
Artikel 11. Verzoek om betaling uit hoofde van de bedrijfsborgstellingsovereenkomst
-
1. De Bank dient zo spoedig mogelijk na de voltooiing van de uitwinning of, indien dit
eerder is, zo spoedig mogelijk nadat aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten
meer zijn te verwachten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet,
maar in ieder geval binnen negen maanden na de datum waartegen het bedrijfsborgstellingskrediet
is opgeëist of, indien dit eerder is, na de datum van het faillissement, een verzoek
in om betaling uit hoofde van de bedrijfsborgstellingsovereenkomst.
-
2. Het verzoek wordt ingediend onder gelijktijdige verstrekking van de door de minister
vastgestelde informatie.
-
3. De minister bevestigt de ontvangst van het verzoek om betaling binnen 35 dagen na
de ontvangst en reageert op het verzoek binnen negen maanden na de bevestiging.
Artikel 12. Berekening omvang borgstelling bij uitbetalen
-
1. De omvang van de borgstelling bedraagt per MKB-ondernemer 90 procent van hetgeen de
MKB-ondernemer ten tijde van het overeenkomstig artikel 11 ingediende verzoek uit
hoofde van het bedrijfsborgstellingskrediet of de bedrijfsborgstellingskredieten pro
resto verschuldigd is, doch
-
a. ten hoogste 90 procent van de met toepassing van de artikelen 8, 9 en 10 berekende
omvang van het bedrijfsborgstellingskrediet of de bedrijfsborgstellingskredieten,
en
-
b. ten hoogste de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande
en verstrekte bankfaciliteiten van de Bank voor de MKB-ondernemer.
-
2. In afwijking van het eerste lid, onder b, bedraagt de omvang van de borgstelling:
-
a. indien sprake is van een starters-borgstellingskrediet: ten hoogste drie maal de som
van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte
bankfaciliteiten van de Bank voor de MKB-ondernemer;
-
b. indien het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt aan een MKB-ondernemer die ten
tijde van de verstrekking een innovatieve MKB-ondernemer was: ten hoogste twee maal
de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte
bankfaciliteiten van de Bank voor de MKB-ondernemer;
-
c. ten hoogste drie maal de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst
bestaande en verstrekte bankfaciliteiten van de Bank voor de MKB-ondernemer indien
sprake is van een bedrijfsborgstellingskrediet als bedoeld in artikel 3, eerste lid,
onderdeel k, subonderdeel 3°.
-
3. Voor de toepassing van het eerste lid en het tweede lid, onderdeel a, worden als bankfaciliteiten
mede in aanmerking genomen:
-
a. de bedragen die een Bank-gelieerde uit hoofde van een overeenkomst aan de MKB-ondernemer
ter leen verstrekt of zal verstrekken, en
-
b. de verplichtingen die een Bank-gelieerde tegenover een derde, niet zijnde een andere
Bank-gelieerde of een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is, onherroepelijk
is aangegaan om ten laste van de MKB-ondernemer aan de derde een of meer betalingen
te doen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel g, 3°, indien de zekerheden
van de Bank-gelieerde ter zake van de hiervoor onder a en b bedoelde bedragen en verplichtingen
mede strekken tot zekerheid van de Bank.
Artikel 13. Betaling door de Staat
-
1. De minister betaalt hetgeen de Staat uit hoofde van deze overeenkomst met het oog
op de door de Bank in haar verzoek bedoelde bedrijfsborgstellingskrediet verschuldigd
is.
-
2. Voor zover de Bank bij haar verzoek om betaling aannemelijk maakt dat er bijzondere
omstandigheden waren die het naar normaal bankgebruik noodzakelijk maakten de andere
bankfaciliteiten sterker in omvang terug te brengen dan de bedrijfsborgstellingskredieten,
blijft artikel 12, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid, buiten toepassing.
-
3. De Staat is niet verplicht tot betaling op het verzoek van de Bank:
-
a. indien niet voldaan is aan een verzoek als bedoeld in artikel 20, eerste lid;
-
b. indien de Bank in het kader van het verzoek gegevens heeft verstrekt, waarvan zij
wist of behoorde te weten dat deze onjuist of onvolledig waren en de verstrekking
van deze gegevens tot een onjuiste beslissing op het verzoek zou hebben geleid.
-
4. Betalingen door de Staat aan de Bank en door de Bank aan de Staat geschieden door
debitering respectievelijk creditering door de Bank van een rekening die de Bank zal
aanhouden ten name van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
met vermelding van ‘verliesdeclaraties’.
-
5. Over het debet- of creditsaldo van de rekening zal een rente berekend worden gelijk
aan de basisrente.
Artikel 14. Inspanningsverplichting tot uitwinning bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. Gedurende vijf jaar nadat de Bank uit hoofde van het bedrijfsborgstellingskrediet
door de Staat is betaald, is de Bank gehouden die pogingen in het werk te stellen
om namens de Staat het door de Staat betaalde bedrag in te vorderen, die de Bank in
het werk zou hebben gesteld indien het krediet voor eigen rekening en risico door
de Bank zou zijn verstrekt. De Staat machtigt met het oog hierop de Bank tot invordering
bij de kredietnemer van de door deze aan de Staat verschuldigde bedragen.
-
2. De Bank zendt binnen drie maanden na afloop van de in het eerste lid bedoelde periode
de minister een overzicht van de door haar ondernomen activiteiten, waarin de door
de minister vastgestelde informatie is opgenomen.
Artikel 15. Verslag voortgang uitwinning bij verzoek om betaling borgstelling
-
1. Indien een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 11 is ingediend op een moment,
waarop de uitwinning nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat
geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet,
brengt de Bank de minister ten minste jaarlijks verslag uit over de voortgang van
de uitwinning.
-
2. De minister kan over het verloop van de uitwinning binnen een door hem te stellen
termijn nadere gegevens van de Bank verlangen.
Artikel 16. (terug)betalen bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. De Bank betaalt de vanaf het moment van de indiening van een verzoek om betaling als
bedoeld in artikel 11 ontvangen opbrengsten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet
binnen twee maanden na ontvangst aan de Staat.
-
2. Voor zover de opbrengsten na de aanvang van de periode, bedoeld in artikel 14, eerste
lid, ontvangen zijn wordt de in het eerste lid bedoelde betalingsverplichting beperkt
tot 80 procent van de ontvangen opbrengsten, tenzij opbrengsten ontvangen zijn uit
hoofde van uitwinning.
-
3. De Bank zal de rekening, bedoeld in artikel 13, vierde lid, per de datum van verzending
van het verzoek, bedoeld in artikel 11, en binnen twee maanden na die datum, debiteren
voor het bedrag waarvoor betaling wordt gevraagd, vermeerderd met een rente over de
periode die verstreken is sinds de dag waarop de vermindering, bedoeld in artikel
9, op grond van artikel 10 is geschorst.
-
4. De Bank zal de rekening op de datum van de reactie van de minister, bedoeld in artikel
11, derde lid, en binnen twee maanden na die datum crediteren of debiteren voor respectievelijk
het voor de Staat positieve of negatieve verschil tussen het bedrag waarvoor de rekening
ingevolge het derde lid is gedebiteerd en het door de Staat blijkens de reactie, bedoeld
in artikel 11, verschuldigde bedrag, vermeerderd met een over dat verschil te berekenen
rente over de periode die is verstreken sinds de creditering of debitering, bedoeld
in het derde lid, en de datum waarop de reactie is ontvangen.
-
5. De rente, bedoeld in het derde en vierde lid, is gelijk aan de zes maands Euribor
op het moment van de indiening van een aanvraag als bedoeld in artikel 11, vermeerderd
met de door de bank gehanteerde liquiditeitsopslag.
Artikel 17. Voorwaarden schuldregeling bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. De Bank treft geen schuldregeling die inhoudt of mede inhoudt een gehele of gedeeltelijke
kwijtschelding van verplichtingen voortvloeiende uit een kredietovereenkomst, uit
hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt, zonder voorafgaande
toestemming van de minister. De minister kan aan zijn toestemming voorwaarden verbinden
ten aanzien van de inhoud van een dergelijke regeling.
-
2. De minister beslist zo spoedig mogelijk op een verzoek om toestemming als bedoeld
in het eerste lid.
Artikel 18. Vervallen verplichtingen van de Staat uit hoofde van deze overeenkomst
-
1. De verplichtingen van de Staat uit hoofde van deze overeenkomst met betrekking tot
een bedrijfsborgstellingskrediet vervallen door schuldvernieuwing, door schuldoverneming
en – voor het gedeelte waarin subrogatie plaatsvindt – door subrogatie van derden
in de rechten van de Bank met betrekking tot het bedrijfsborgstellingskrediet, al
dan niet voorafgegaan door verpanding van het bedrijfsborgstellingskrediet.
-
2. In afwijking van het eerste lid blijven de verplichtingen van de Staat met betrekking
tot een bedrijfsborgstellingskrediet van kracht, indien:
-
a. de MKB-ondernemer aan wie het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt de onderneming
en alle voor het drijven van de onderneming bestemde activa en passiva inbrengt of
overdraagt aan een door de MKB-ondernemer voor het drijven van die onderneming opgerichte
rechtspersoon,
-
b. de Bank met de onder a bedoelde rechtspersoon een overeenkomst sluit als gevolg waarvan
die rechtspersoon bij de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet
is verleend de plaats inneemt van de MKB-ondernemer, en
-
c. de MKB-ondernemer zich naast de onder a bedoelde rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk
stelt voor de nakoming door die rechtspersoon van de verplichtingen die voortvloeien
uit de kredietovereenkomst.
-
3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder rechtspersoon mede begrepen twee
of meer rechtspersonen, indien die rechtspersonen gezamenlijk voldoen aan de in het
tweede lid genoemde voorwaarden en ieder van die rechtspersonen zich hoofdelijk aansprakelijk
stelt voor de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst
uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt.
Artikel 19. Procedure bij aanleveren onjuiste gegevens door Bank
Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar
zodra de minister blijkt dat de Bank zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft
verschaft dat hij op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben genomen,
indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft, of dat de Bank de betalingsverplichting,
bedoeld in artikel 16, eerste lid, niet is nagekomen.
Artikel 20. Controle bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. De Bank, en indien toepassing is gegeven aan de artikelen 3, tweede lid, en 12, derde
lid, de Bank-gelieerde, en de MKB-ondernemer voldoen aan hetgeen door de minister
aangewezen bij zijn ministerie werkzame personen wordt verzocht, voor zover dat redelijkerwijs
noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies en deze overeenkomst, en met het oog op de
nakoming door de Staat van op de Staat rustende internationaalrechtelijke verplichtingen,
en voor zover het betrekking heeft op de uit het besluit of deze overeenkomst voortvloeiende
zelfstandige verplichtingen van de Bank of de Bank-gelieerde de MKB-ondernemer aan
wie het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt of de met deze MKB-ondernemer gesloten
kredietovereenkomsten, omtrent:
-
a. het toegang verlenen tot door hen gebruikte plaatsen;
-
b. het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden;
-
c. het maken van kopieën van de onder b bedoelde gegevens en bescheiden;
-
d. het verlenen van medewerking aan het verstrekken van gegevens door anderen en
-
e. het verstrekken van inlichtingen.
-
2. Alleen in daartoe aanleiding gevende gevallen zal aan de Bank, of indien toepassing
is gegeven aan de artikelen 3, tweede lid, en 12, derde lid, aan de Bank-gelieerde,
of aan de MKB-ondernemer, gevraagd worden de in het eerste lid bedoelde inlichtingen
ook door haar interne accountant te doen verstrekken.
-
3. Van de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a, zal alleen gebruik
worden gemaakt indien een ernstig vermoeden bestaat dat de Bank, de Bank-gelieerde
of de MKB-ondernemer onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt.
-
4. De Bank stelt de minister binnen 35 dagen na kennisname op de hoogte van de volgende
feiten en verstrekt daarbij de door de minister vastgestelde informatie:
-
a. vervroegde volledige aflossing van het bedrijfsborgstellingskrediet;
-
b. het door de afdeling ....... van de Bank in beheer nemen van het bedrijfsborgstellingskrediet;
-
c. de verlening van surseance van betaling aan of de faillietverklaring van de MKB-ondernemer;
-
d. opeising van het bedrijfsborgstellingskrediet.
-
5. De Bank meldt de Staat de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot verlening
van surseance van betaling aan de Bank, dan wel een verzoek tot faillietverklaring
van de Bank.
Artikel 21. Beheer
-
1. Tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet
wordt verstrekt en tijdens de uitwinning zal de Bank waken over de belangen van de
Staat als borg.
-
2. De Bank zal er voor zorg dragen dat het bedrijfsborgstellingskrediet niet wordt gebruikt
voor de nakoming van verplichtingen van de MKB-ondernemer aan de Bank die het bedrijfsborgstellingskrediet
verstrekt, aan een Bank-gelieerde of aan een rechtspersoon waarmee de Bank in een
groep verbonden is.
-
3. De Bank zal tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een
bedrijfsborgstellingskrediet is verleend in de door haar te sluiten overeenkomsten
met allen, niet zijnde de Staat, die zich borg willen stellen voor de nakoming door
de MKB-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst
uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verleend, een beding ten behoeve
van de Staat opnemen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de Staat en de Bank zal geen bedingen opnemen, ertoe
leidende dat:
-
a. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de Staat eerst zou moeten worden aangesproken;
-
b. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de Staat van de omslagregeling
van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek.
-
4. De Bank draagt er zorg voor dat de relaties tussen haar en de bij haar onderneming
betrokkenen enerzijds, en de ondernemer aan wie een bedrijfsborgstellingskrediet is
verstrekt anderzijds transparant zijn.
Artikel 22. Hardheidsclausule
Indien naar het oordeel van de minister de kans dat de toepasselijkheid van deze overeenkomst
op een bedrijfsborgstellingskrediet of een deel van een bedrijfsborgstellingskrediet
wordt ingeroepen in belangrijke mate wordt verkleind of indien naar het oordeel van
de minister aannemelijk is dat daardoor het bedrag waarvoor de toepasselijkheid van
deze overeenkomst wordt ingeroepen in belangrijke mate wordt verlaagd, kan de minister
voor de toepassing van deze overeenkomst met betrekking tot dat krediet instemmen
met een gemotiveerd verzoek van de Bank om afwijking van deze overeenkomst.
Artikel 23. Communicatie
Waar in deze overeenkomst sprake is van een vorm van communicatie geschiedt deze langs
elektronische weg. De aanlevering door de Bank kan in afwijking en bij wijze van alternatief
en ter keuze van de Bank ook geschieden in schriftelijke vorm en door aanlevering
van een fysieke gegevensdrager.
Artikel 24. Overige bepalingen
-
1. De inwerkingtreding van een wijziging van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies of paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies leidt te zelfder tijd tot een gelijke wijziging
van deze overeenkomst.
-
2. Deze overeenkomst kan worden gewijzigd door een schriftelijke mededeling van de minister
aan de Bank.
-
3. Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en kan door de minister en de
Bank schriftelijk worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van drie hele
kalendermaanden.
-
4. In afwijking van het derde lid kan deze overeenkomst door de minister met onmiddellijke
ingang worden ontbonden, indien de Bank in strijd heeft gehandeld met het gestelde
in deze overeenkomst.
-
5. In afwijking van het derde lid kan de Bank deze overeenkomst met onmiddellijke ingang
opzeggen binnen een termijn van een maand na publicatie in het Staatsblad van een
wijziging van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, publicatie in de Staatscourant van een wijziging van paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies of een schriftelijke mededeling van de minister,
inhoudende een wijziging van deze overeenkomst.
-
6. Deze overeenkomst eindigt van rechtswege door de intrekking van het Kaderbesluit EZ-subsidies,
het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies of door intrekking van artikel 3.11.2, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling nationale EZ-subsidies.
-
7. Wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging van deze overeenkomst heeft geen gevolg
ten aanzien van bedrijfsborgstellingskredieten, welke ten tijde van de inwerkingtreding
van de wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging overeenkomstig artikel 3 zijn
gemeld en ten aanzien van bedrijfsborgstellingskredieten die zijn of zullen worden
verstrekt uit hoofde van een kredietovereenkomst die is aangegaan voor de inwerkingtreding
van de wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging.
-
8. Het zevende lid is niet van toepassing ten aanzien van de wijziging van artikel 5
ingevolge de Regeling van de Minister van Economische Zaken van 3 september 2009,
nr. WJZ/9155298, tot wijziging van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen
van ondernemingen ten aanzien van de opschortingsvoorwaarden voor borgstelling van
MKB-kredieten (Stcrt. 2009, 13666).
-
9. Als het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en artikel 3.11.2, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling nationale EZ-subsidies gelijktijdig worden ingetrokken en vervangen
door materieel identieke wettelijke voorschriften in een andere algemene maatregel
van bestuur of ministeriële regeling dan is het zesde lid niet van toepassing.
Artikel 25. Bank-gelieerde
Bank-gelieerde in de zin van artikel 1, tweede lid, onder a, van deze overeenkomst
is (zijn):
Getekend te ’s-Gravenhage op .....
De Minister van Economische Zaken,
(naam en functie vertegenwoordigers Bank)
Bijlage 3.11.2. , behorende bij artikel 3.11.8, tweede lid, van de regeling nationale EZ-subsidies
Model voor een bedrijfsborgstellingskredietovereenkomst met één bank
Overeenkomst tussen:
-
1. De Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat, vertegenwoordigd door de Minister
van Economische Zaken; en
-
2. ...... (inclusief de centrale Bank indien deze bedrijfsborgstellingskredieten verstrekt),
hierna gezamenlijk te noemen: de centrale Bank,
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1. Definitiebepalingen
-
1. De begrippen die in het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies zijn gedefinieerd hebben in deze overeenkomst
de in deze regelingen gegeven betekenis.
-
2. Voorts wordt in deze overeenkomst verstaan onder:
-
a.
bankfaciliteit: krediet of een deel van een krediet waarvoor de Staat niet borg of garant staat:
-
b.
bank-gelieerde: een rechtspersoon waaraan een van de Banken voor zich, dan wel twee of meer Banken
gezamenlijk, direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft,
respectievelijk verschaffen, of voor het handelen waarvan de Bank volledig aansprakelijk
is of deze Banken volledig aansprakelijk zijn, en die als Bank-gelieerde is vermeld
in artikel 25 van deze overeenkomst;
-
c.
bedrijfsborgstellingskrediet: krediet of een deel van een krediet dat overeenkomstig artikel 6 is gemeld;
-
d.
de-minimissteun: steun van de overheid die voldoet aan de voorwaarden, vastgesteld in de de-minimis
verordening;
-
e.
één onderneming: één onderneming of alle ondernemingen die ten minste één van de volgende banden met
elkaar onderhouden, waarbij ondernemingen die via één of meer andere ondernemingen
één van de onder 1° tot en met 4° bedoelde banden onderhouden, ook als één onderneming
worden beschouwd:
-
1°. één onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten
van een andere onderneming;
-
2°. één onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend
of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;
-
3°. één onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming
uit te oefenen op grond van een met die onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling
in de statuten van laatstgenoemde onderneming;
-
4°. één onderneming die aandeelhouder of vennoot is van een andere onderneming, heeft
op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die andere onderneming
gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten
van de aandeelhouders of vennoten van laatstgenoemde onderneming;
-
f.
innovatieve MKB-ondernemer: een MKB-ondernemer ten aanzien waarvan de Bank beschikt over een gewaarmerkte kopie
van een verklaring als bedoeld in artikel 23, eerste lid, of artikel 27, eerste lid, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor
de volksverzekeringen en waarvan het origineel ten hoogste zestien maanden voor de datum waarop de kredietovereenkomst
is gesloten is afgegeven, of een MKB-ondernemer ten aanzien waarvan de Bank beschikt
over een advies van de minister waaruit blijkt dat de MKB-ondernemer is aan te merken
als een innovatieve MKB-ondernemer;
-
g.
krediet: bedrag dat de Bank uit hoofde van een kredietovereenkomst verstrekt of zal verstrekken;
-
h.
kredietovereenkomst: overeenkomst uit hoofde waarvan:
-
1°. de Bank aan een MKB-ondernemer geld ter leen verstrekt of zal verstrekken, of
-
2°. de MKB-ondernemer tot een bepaald bedrag trekt of zal kunnen trekken op de Bank, of
-
3°. de Bank tegenover een derde, niet zijnde een rechtspersoon waarmee de Bank in een
groep verbonden is of een Bank-gelieerde, onherroepelijk een verplichting is aangegaan
om ten laste van de MKB-ondernemer aan de derde een of meer betalingen te doen, welke
verplichting niet afhankelijk is van voorwaarden op de vervulling waarvan het handelen
van de Bank van invloed is;
-
i.
minister: de Minister van Economische Zaken;
-
j.
starter:
-
1°. een MKB-ondernemer, die een natuurlijk persoon is en die niet langer dan drie jaar
een onderneming in stand houdt;
-
2°. een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal, tevens MKB-ondernemer, waarvan
de bestuurder een natuurlijk persoon is die ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst
direct of indirect de meerderheid van het geplaatst en gestort kapitaal houdt en deze
meerderheid niet langer dan drie jaar houdt;
-
k.
starters-borgstellingskrediet: bedrijfsborgstellingskrediet dat uitsluitend wordt verstrekt aan een starter;
-
l.
uitwinning:
-
1°. uitwinning door de Bank, naar normaal bankgebruik, van de door de MKB-ondernemer aan
de Bank verstrekte zekerheden;
-
2°. onderhandse verkoop met toestemming van de Bank door de MKB-ondernemer van de vermogensbestanddelen
van de MKB-ondernemer, inning van vorderingen daaronder begrepen; en
-
3°. executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de MKB-ondernemer;
-
4°. indien het faillissement van de MKB-ondernemer is uitgesproken of aan hem surseance
van betaling is verleend de onderhandse of executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen
van de MKB-ondernemer door of met medewerking van de curator of de bewindvoerder;
-
m.
liquiditeitsopslag: en door een financier aan een ondernemer in rekening gebracht percentage van de lening,
waarvan de hoogte gelijk is voor alle door de desbetreffende financier op dezelfde
dag afgesloten of af te sluiten leningen met dezelfde looptijd. Indien een dergelijk
percentage niet beschikbaar is, zal in overleg met de financier een ander redelijk,
transparant en verifieerbaar percentage worden vastgesteld.
Artikel 2. Borgstelling
De Staat stelt zich borg ten behoeve van de Banken voor de terugbetaling van bedrijfsborgstellingskredieten
die met inachtneming van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies en deze overeenkomst door de Banken worden
verstrekt, met dien verstande dat deze borgstelling wordt aangegaan onder de navolgende
bedingen.
Artikel 3. Voorwaarden bedrijfsborgstellingsovereenkomst
-
1. De toepasselijkheid van deze borgstellingsovereenkomst op een krediet of een deel
van een krediet kan uitsluitend worden ingeroepen:
-
a. indien het krediet is gemeld als bedoeld in artikel 6;
-
b. indien de door de minister op grond van artikel 3.11.4 van de Regeling nationale EZ-subsidies vastgestelde:
-
1°. eenmalige provisie, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, door de Bank aan de
Staat is betaald binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst, of
-
2°. afsluitprovisie en jaarlijkse provisie, bedoeld in het derde lid, onderdeel a respectievelijk
b, van dat artikel, door de Bank aan de Staat is betaald binnen 35 dagen na het sluiten
van de kredietovereenkomst respectievelijk binnen 35 dagen nadat de factuur voor de
jaarlijkse provisie door de Staat aan de Bank is verzonden;
-
c. indien en voor zover door de melding, bedoeld onder a, de som van de in een kalenderjaar
gemelde kredieten of delen daarvan de door de minister op grond van artikel 3.11.6, tweede lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies met betrekking tot dat kalenderjaar vastgestelde
meldingslimiet niet is overschreden;
-
d. indien de natuurlijke persoon die direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste
kapitaal verschaft aan de MKB-ondernemer, niet zijnde een natuurlijke persoon, zich
borg heeft gesteld voor de nakoming door de MKB-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende
uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet wordt
verstrekt, tot aan een bedrag ter grootte van ten minste 25 procent van het bedrijfsborgstellingskrediet
met een minimum van € 5.000;
-
e. indien het bedrijfsborgstellingskrediet niet is bestemd en niet wordt gebruikt voor
activiteiten die direct verband houden met:
-
1°. de omvang van de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde landen;
-
2°. het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van de uitvoer, of
-
3°. andere lopende uitgaven direct verband houdend met activiteiten op het gebied van
uitvoer;
-
f. indien het bedrijfsborgstellingskrediet niet meer bedraagt dan het tekort aan zekerheden
dat bij de Bank ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst bestaat;
-
g. indien de kredietovereenkomst in schriftelijke vorm is aangegaan;
-
h. indien de bank in de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet
wordt verstrekt een verplichting voor de MKB-ondernemer is opgenomen om alle medewerking
te verlenen aan het uitoefenen door de Staat van de in artikel 20, eerste lid, genoemde
bevoegdheden;
-
i. indien de Bank in de door haar gesloten borgstellingsovereenkomst met betrekking tot
de nakoming door de MKB-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de uit
hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verleend een beding ten behoeve
van de Staat heeft opgenomen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de Staat en de Bank geen bedingen heeft opgenomen, ertoe
leidende dat:
-
1°. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de Staat eerst zou moeten worden aangesproken,
-
2°. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de Staat van de omslagregeling
van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek;
-
j. indien door de Bank gelijktijdig met het sluiten van de kredietovereenkomst, uit hoofde
waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet aan de MKB-ondernemer wordt verstrekt, met
de MKB-ondernemer een kredietovereenkomst is gesloten uit hoofde waarvan de MKB-ondernemer
over een bankfaciliteit beschikt, die niet bestemd is en niet gebruikt wordt voor
de aflossing van bankfaciliteiten waarover de MKB-ondernemer beschikt bij de Bank
of een Bank-gelieerde of aan een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden
is;
-
k. indien de bankfaciliteit, bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, ten minste 100 procent
bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet, of,
-
1°. ten minste 33,3 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet, indien het
bedrijfsborgstellingskrediet wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer die ten tijde
van de verstrekking starter was;
-
2°. ten minste 50 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet indien het bedrijfsborgstellingskrediet
wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking innovatieve
MKB-ondernemer was, of
-
3°. ten minste 33,3 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet, indien sprake
is van een bedrijfsborgstellingskrediet, dat per kalenderjaar het bedrag van € 200.000
niet overschrijdt, indien de Bank bij de melding, bedoeld in artikel 6, heeft aangegeven
hiervan gebruik te willen maken;
-
l. indien de looptijd van de onder k bedoelde bankfaciliteit ten minste even lang is
als de looptijd van het bedrijfsborgstellingskrediet.
-
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel k, worden mede in aanmerking genomen
de bedragen die een Bank-gelieerde gelijktijdig met de gesloten kredietovereenkomst
aan de MKB-ondernemer worden verstrekt, indien de zekerheden van de Bank-gelieerde
ter zake van die bedragen mede strekken tot zekerheid van de Bank.
Artikel 4. Criteria voor MKB-ondernemer bij verstrekken bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. Ten tijde van het sluiten van een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet
aan een MKB-ondernemer wordt verstrekt, moet aan de volgende criteria zijn voldaan:
-
a. de MKB-ondernemer:
-
1°. beschikt over onvoldoende financiële middelen om zijn onderneming op economisch verantwoorde
wijze te drijven;
-
2°. is in Nederland gevestigd en voert daar een substantieel deel van de activiteiten
van de onderneming uit;
-
3°. is geen aanbieder als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet marktordening gezondheidszorg, noch oefent hij het beroep van dierenarts, notaris, advocaat of gerechtsdeurwaarder
uit;
-
4°. houdt geen onderneming in stand waarvan de laatste jaaromzet voor 50 procent of meer
is verkregen, of, indien de onderneming nog geen heel jaar is gedreven, waarvan de
omzet naar verwachting voor 50 procent of meer zal worden verkregen, uit:
-
– de uitoefening van het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf, of het financieren
van een of meer andere ondernemingen, of
-
– het verwerven, vervreemden, beheren of exploiteren van onroerende zaken of het ontwikkelen
van onroerende zaakprojecten;
-
5°. houdt geen onderneming in stand die actief is in:
-
– de sector visserij en aquacultuur;
-
– de primaire productie van landbouwproducten;
-
– de sector verwerking en afzet van landbouwproducten in de gevallen, bedoeld in artikel
1, eerste lid, onder c, van de de-minimis verordening;
-
6°. houdt geen onderneming in stand:
-
– waartegen een collectieve insolventieprocedure loopt of
-
– die voldoet aan de criteria om op verzoek van zijn schuldeisers, aan een collectieve
insolventieprocedure te worden onderworpen;
-
7°. beschikt naast het bedrijfsborgstellingskrediet niet over een lening waarvoor de Staat
uit hoofde van de Regeling LNV-subsidies of door overname van de verplichtingen van
de Stichting Borgstellingsfonds voor de landbouw borg of garant staat;
-
8°. beschikt niet over een door een andere bank of kredietverstrekker verstrekte kredietfaciliteit,
waarvoor de Staat op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het Kaderbesluit nationale
EZ-subsides, het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997 of het Besluit borgstelling MKB-kredieten borg staat.
-
b. er is een tekort aan zekerheden bij de MKB-ondernemer, waardoor de Bank naar normaal
bankgebruik het krediet niet geheel voor eigen rekening en risico kan verstrekken;
-
c. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming zijn bevredigend.
-
2. In afwijking van het eerste lid voldoet een MKB-ondernemer die actief is in een van
het toepassingsgebied van de de-minimis verordening uitgesloten sector, bedoeld in
het eerste lid, onderdeel a, onder 5°, wel aan de criteria van de de-minimis verordening,
indien:
-
a. de MKB-ondernemer ook actief is in één of meer van de sectoren of andere activiteiten
verricht die onder de de-minimis verordening vallen, en
-
b. de financier aan de MKB-ondernemer door middel van de kredietovereenkomst de verplichting
oplegt dat:
-
1°. de MKB-ondernemer het verleende krediet uitsluitend zal gebruiken voor de financiering
van de activiteiten die zullen plaatsvinden binnen de sectoren die binnen het toepassingsgebied
van de de-minimis verordening vallen, en
-
2°. de inrichting van de administratie van de MKB-ondernemer zodanig zal zijn dat voor
zover de MKB-ondernemer activiteiten verricht die buiten het toepassingsgebied van
de de-minimis verordening vallen, deze activiteiten zowel financieel als administratief
gescheiden worden uitgevoerd van de activiteiten dat met deze subsidie wordt ondersteund.
-
3. Het eerste lid, onderdeel a, onder 5°, is niet van toepassing op een MKB-ondernemer
die gevestigd is in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba.
Artikel 5. Voorkomen onrechtmatige staatssteun
-
1. Ten tijde van het sluiten van een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet
aan een MKB-ondernemer wordt verstrekt, moet voorts aan de volgende criteria zijn
voldaan:
-
a. de verlening van de borgstelling leidt er niet toe dat de MKB-ondernemer een bedrag
van meer dan € 200.000 aan de-minimissteun ontvangt over de periode van het lopende
en de twee voorafgaande fiscale jaren. Indien de onderneming actief is in het goederenvervoer
over de weg, geldt een maximum voor dit totaal van € 100.000. Een bedrijfsborgstellingskrediet
wordt aangemerkt als de-minimissteun voor 13% van het staatsgegarandeerde deel van
het krediet. Bij de bepaling of de verlening van de borgstelling niet leidt tot overschrijding
van het desbetreffende maximum wordt rekening gehouden met de-minimissteun die is
verleend aan ondernemingen die deel uitmaken van één onderneming;
-
b. De Bank heeft er voor zorg gedragen dat:
-
– zij de MKB-ondernemer in kennis heeft gesteld dat hij ingevolge de verstrekking van
het bedrijfsborgstellingskrediet steun van de overheid ontvangt ter waarde van 13%
van het staatsgegarandeerde deel van het krediet, en dat deze steun wordt aangemerkt
als de-minimissteun;
-
– de MKB-ondernemer een schriftelijke verklaring heeft afgelegd over de de-minimissteun
die hij of, indien hij deel uitmaakt van een groep, deze groep heeft ontvangen in
het lopende en de twee voorafgaande fiscale jaren en schriftelijk heeft verklaard
dat het totaal van deze de-minimissteun en de de-minimissteun ingevolge de verstrekking
van het bedrijfsborgstellingskrediet niet meer bedraagt dan € 200.000 of, indien de
onderneming actief is in het goederenvervoer over de weg, niet meer bedraagt dan € 100.000;
-
– de MKB-ondernemer schriftelijk heeft verklaard dat, voor zover het ontvangen van de-minimissteun
ingevolge de verstrekking van het bedrijfsborgstellingskrediet samen gaat met het
ontvangen van staatssteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten, of samen gaat
met staatssteun ten behoeve van dezelfde risicofinancieringsmaatregel, dit niet leidt
tot een overschrijding van de hoogste toepasselijke steunintensiteit of het hoogste
toepasselijke steunbedrag dat in dit geval geldt ingevolge de desbetreffende groepsvrijstellingsverordening
of een besluit dat de Commissie heeft vastgesteld.
-
2. Dit artikel is niet van toepassing op een kredietovereenkomst die wordt gesloten met
een MKB-ondernemer die gevestigd is in het openbaar lichaam Bonaire, Sint-Eustatius
of Saba.
Artikel 6. Kredietmelding
-
1. De centrale bank meldt het krediet of het deel van het krediet waarop deze bedrijfsborgstellingsovereenkomst
van toepassing is binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst aan de
Staat onder de gelijktijdige verstrekking van de door de minister vastgestelde informatie.
-
2. De minister bevestigt de ontvangst van een melding binnen 35 dagen na ontvangst.
-
3. Voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, is de volgorde van
ontvangst van de meldingen door de minister bepalend.
Artikel 7. Provisie
-
1. Het tarief van de provisie bedraagt voor een kredietovereenkomst met een MKB-ondernemer
dan wel een innovatieve MKB-ondernemer, eenmalig:
-
a. 3,90 procent respectievelijk 5,55 procent indien de overeenkomst van borgtocht een
bedrijfsborgstellingskrediet betreft met een looptijd van niet langer dan twee jaar;
-
b. 4,25 procent respectievelijk 6,10 procent indien de overeenkomst van borgtocht een
bedrijfsborgstellingskrediet betreft met een looptijd van meer dan twee jaar, maar
niet langer dan zes jaar, en
-
c. 5,85 procent respectievelijk 8,35 procent indien de overeenkomst van borgtocht een
bedrijfsborgstellingskrediet betreft met een looptijd van meer dan zes jaar, maar
niet langer dan twaalf jaar.
-
2. In afwijking van het eerste lid, kan in een kredietovereenkomst waarvoor op of na
1 januari 2017 een aanvraag als bedoeld in artikel 3.11.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies wordt ingediend, worden gekozen voor een gespreide
provisiebetaling, indien deze keuze betrekking heeft op alle bedrijfsborgstellingskredieten
die onder de overeenkomst van borgtocht vallen.
-
3. Voor een kredietovereenkomst met een MKB-ondernemer dan wel een innovatieve MKB-ondernemer
bestaat de gespreide provisie, bedoeld in het tweede lid, uit:
-
a. een afsluitprovisie van 2,35 procent respectievelijk 3,35 procent voor de afsluiting
van de kredietovereenkomst, en
-
b. een jaarlijkse provisie van 0,68 procent respectievelijk 1,03 procent van de door
de minister actueel geregistreerde borgstellingsstand op 1 januari van ieder kalenderjaar
na de afsluiting van de kredietovereenkomst.
-
4. Indien het bedrijfsborgstellingskrediet waar de overeenkomst van borgtocht betrekking
op heeft voor het einde van de bij de afsluiting van de kredietovereenkomst overeengekomen
looptijd is afgelost, bedraagt de hoogte van de te betalen resterende provisie de
som van de gespreide provisie die voor de resterende looptijd betaald had moeten worden.
-
5. Over de wijze van facturering en betaling van de gespreide provisie en resterende
provisie, bedoeld in het derde respectievelijk vierde lid, maakt de Bank procesafspraken
met de minister
-
6. Indien overeenkomstig artikel 3, onderdeel b, een provisie is betaald met betrekking
tot een kredietovereenkomst en indien het desbetreffende krediet niet is opgenomen
vanwege omstandigheden die niet zijn toe te rekenen aan de kredietnemer of aan de
Bank, wordt de provisie door de Staat terugbetaald aan de Bank mits de Bank binnen
een jaar na het sluiten van de kredietovereenkomst daartoe een verzoek aan de Staat
heeft gedaan.
Artikel 8. Maximale omvang van de borgstelling
-
1. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een bedrijfsborgstellingskrediet
slechts in aanmerking genomen voor zover door de verstrekking van het bedrijfsborgstellingskrediet
het totaal van de bedrijfsborgstellingskredieten, berekend per MKB-ondernemer een
bedrag van € 1.500.000 niet overschrijdt.
-
2. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een starters-borgstellingskrediet
slechts in aanmerking genomen voor zover door de verstrekking van dit krediet het
totaal van de starters-borgstellingskredieten, berekend per MKB-ondernemer een bedrag
van € 200.000 niet overschrijdt.
-
3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt een bedrijfsborgstellingskrediet dat is
verstrekt aan een andere MKB-ondernemer ten behoeve van een onderneming voor het drijven
waarvan de MKB-ondernemer volledig aansprakelijk is, geacht aan de MKB-ondernemer
te zijn verstrekt.
-
4. Voor de toepassing van het eerste lid is de toestand op het tijdstip onmiddellijk
na het sluiten van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt bepalend.
-
5. Voor de toepassing van het eerste lid worden:
-
a. bedrijfsborgstellingskredieten die op een eerder tijdstip overeenkomstig artikel 6
zijn gemeld, slechts voor het met overeenkomstige toepassing van de artikelen 9 en
10 berekende gedeelte van die bedrijfsborgstellingskredieten in aanmerking genomen;
-
b. kredieten, voor zover de Staat daarvoor op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies,
het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, het Besluit borgstelling MKB-kredieten, of het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997 nog borg staat, als bedrijfsborgstellingskredieten in aanmerking genomen.
-
6. In afwijking van het eerste lid overschrijdt het totaal van de bedrijfsborgstellingskredieten
per kalenderjaar een bedrag van € 200.000 niet, indien de Bank heeft aangegeven van
de mogelijkheid, bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel k, aanhef en
subonderdeel 3°, gebruik te maken.
Artikel 9. Berekening van de omvang en duur van de borgstelling
-
1. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt het na toepassing van artikel
8 in aanmerking te nemen bedrijfsborgstellingskrediet na verloop van ieder kalenderkwartaal
verminderd met een zodanig vast bedrag, dat het bedrijfsborgstellingskrediet op de
laatste datum waarop het moet zijn afgelost, maar uiterlijk na verloop van 6 jaar,
nihil bedraagt.
-
2. Voor de toepassing van het eerste lid geldt in plaats van een periode van ten hoogste
zes jaar een periode van ten hoogste twaalf jaar indien:
-
a. het bedrijfsborgstellingskrediet uitsluitend is bestemd voor de betaling van de kosten
van de stichting, van de aankoop of van de verbouwing van een onroerende zaak,
-
b. deze onroerende zaak voor ten minste de helft bestemd is te worden gebruikt voor de
onderneming van de MKB-ondernemer, en
-
c. de Bank met betrekking tot de onder a bedoelde kosten bankfaciliteiten verstrekt die
een bedrag van ten minste 100 procent van de in onderdeel a bedoelde kosten belopen,
dan wel, indien sprake is van een starters-borgstellingskrediet of een bedrijfsborgstellingskrediet
dat per kalenderjaar het bedrag van € 200.000 niet overschrijdt, indien de Bank bij
de melding, bedoeld in artikel 6, heeft aangegeven hiervan gebruik te maken, 33,3
procent van dit bedrijfsborgstellingskrediet.
-
3. Voor de toepassing van het eerste lid geldt in plaats van een periode van ten hoogste
zes jaar een periode van ten hoogste twaalf jaar indien het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt aan een innovatieve MKB-ondernemer.
-
4. Voor de toepassing van het eerste lid vangt het eerste kalenderkwartaal uiterlijk
aan op de eerste dag van het tweede kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal
waarin de kredietovereenkomst is gesloten.
-
5. Voor de toepassing van het eerste lid geldt dat, indien het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt aan een innovatieve MKB-ondernemer, het eerste kalenderkwartaal waarin
vermindering plaatsvindt uiterlijk aanvangt op de eerste dag van het veertiende kalenderkwartaal
dat volgt op het kalenderkwartaal waarin de kredietovereenkomst is gesloten.
-
6. Voor de toepassing van het eerste lid geldt dat, indien het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt voor de betaling van de kosten van de stichting of verbouwing van een
onroerende zaak, het eerste kalenderkwartaal waarin vermindering plaatsvindt uiterlijk
aanvangt op de eerste dag van het zesde kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal
waarin de kredietovereenkomst is gesloten.
-
7. De Bank kan de vermindering, bedoeld in het eerste lid, gedurende een periode van
ten minste een kalenderkwartaal opschorten indien:
-
a. de Bank voor ten minste de duur van de opschorting uitstel verleent van de verplichting
tot aflossing van het bedrijfsborgstellingskrediet,
-
b. de Bank uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van alle bankfaciliteiten
gedurende de duur van de opschorting, dan wel uitstel verleent van de verplichting
tot aflossing van een gedeelte van de bankfaciliteiten, waarbij de som van de aflossingsbedragen
ten minste even groot is als de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel
verleent als bedoeld onder a, of, indien het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt
aan:
-
1°. een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking starter was, ten minste 33,3
procent bedraagt van de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel verleent
als bedoeld onder a;
-
2°. een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking innovatief MKB-ondernemer was,
ten minste 50 procent bedraagt van de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank
uitstel verleent als bedoeld onder a, of
-
3°. een MKB-ondernemer en sprake is van een bedrijfsborgstellingskrediet, dat per kalenderjaar
het bedrag van € 200.000 niet overschrijdt, indien de Bank bij de melding, bedoeld
in artikel 6, heeft aangegeven hiervan gebruik te willen maken, ten minste 33,3 procent
bedraagt van de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel verleent als
bedoeld onder a, en
-
c. de centrale Bank de opschorting meldt binnen 35 dagen na aanvang van de opschorting
onder gelijktijdige verstrekking van de door de minister vastgestelde informatie.
De minister bevestigt de melding binnen 35 dagen na ontvangst.
-
8. De in het zevende lid bedoelde opschorting van de vermindering vindt ten hoogste voor
een totaal van acht kalenderkwartalen plaats. De opschorting van de vermindering vindt
ten hoogste voor een totaal van twaalf kalenderkwartalen plaats indien het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt aan een starter.
-
9. Indien een bedrijfsborgstellingskrediet wordt aangewend voor herfinanciering van een
bedrijfsborgstellingskrediet, dat eerder is gebruikt voor de in het tweede lid, onder
a en b genoemde doelen, en tevens is voldaan aan het tweede lid, onder b en c, is
de nieuwe periode ten hoogste gelijk aan de periode waarvoor het bedrijfsborgstellingskrediet
nog zou hebben gelopen zonder herfinanciering, indien en voor zover deze restperiode
meer bedraagt dan zes jaar.
-
10. Voor de toepassing van het zesde lid wordt onder een onroerende zaak mede begrepen
schepen en vliegtuigen, voor zover deze zijn ingeschreven in de registers als bedoeld
in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Kadasterwet, alsmede ieder goederenrechtelijk recht dat omvat het uitsluitend gebruik van een
onroerende zaak, met inbegrip van bovenbedoelde schepen en vliegtuigen.
Artikel 10. Schorsing vermindering borgstelling
-
1. De vermindering van de borgstelling, bedoeld in artikel 9, wordt geschorst met ingang
van de dag waarophet bedrijfsborgstellingskrediet is opgeëist.
-
2. In afwijking van het eerste lid wordt de vermindering van de borgstelling pas geschorst
door de aanvang van de uitwinning, indien met die uitwinning geen aanvang is gemaakt
binnen twee maanden na de dag waartegen het bedrijfsborgstellingskrediet door de Bank
is opgeëist.
-
3. De vermindering van de borgstelling wordt tevens geschorst zolang de MKB-ondernemer
in staat van faillissement verkeert of aan hem surseance van betaling is verleend.
Artikel 11. Verzoek om betaling uit hoofde van de bedrijfsborgstellingsovereenkomst
-
1. De centrale Bank dient zo spoedig mogelijk na de voltooiing van de uitwinning of,
indien dit eerder is, zo spoedig mogelijk nadat aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten
meer zijn te verwachten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet,
maar in ieder geval binnen negen maanden na de datum waartegen het bedrijfsborgstellingskrediet
is opgeëist of, indien dit eerder is, na de datum van het faillissement, een verzoek
in om betaling uit hoofde van de bedrijfsborgstellingsovereenkomst.
-
2. Het verzoek wordt ingediend onder gelijktijdige verstrekking van de door de minister
vastgestelde informatie.
-
3. De minister bevestigt de ontvangst van het verzoek om betaling binnen 35 dagen na
de ontvangst en reageert op het verzoek binnen negen maanden na de bevestiging van
de ontvangst aan de centrale Bank.
Artikel 12. Berekening omvang borgstelling bij uitbetalen
-
1. De omvang van de borgstelling bedraagt per MKB-ondernemer 90 procent van hetgeen de
MKB-ondernemer ten tijde van het overeenkomstig artikel 11 ingediende verzoek uit
hoofde van het bedrijfsborgstellingskrediet of de bedrijfsborgstellingskredieten pro
resto verschuldigd is, doch
-
a. ten hoogste 90 procent van de met toepassing van de artikelen 8, 9 en 10 berekende
omvang van het bedrijfsborgstellingskrediet of de bedrijfsborgstellingskredieten,
en
-
b. ten hoogste de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande
en verstrekte bankfaciliteiten van de Bank voor de MKB-ondernemer.
-
2. In afwijking van het eerste lid, onder b, bedraagt de omvang van de borgstelling:
-
a. indien sprake is van een starters-borgstellingskrediet: ten hoogste drie maal de som
van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte
bankfaciliteiten van de Bank voor de MKB-ondernemer;
-
b. indien het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt aan een MKB-ondernemer die ten
tijde van de verstrekking een innovatieve MKB-ondernemer was: ten hoogste twee maal
de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte
bankfaciliteiten van de Bank voor de MKB-ondernemer;
-
c. ten hoogste drie maal de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst
bestaande en verstrekte bankfaciliteiten van de Bank voor de MKB-ondernemer indien
sprake is van een bedrijfsborgstellingskrediet als bedoeld in artikel 3, eerste lid,
onderdeel k, subonderdeel 3°.
-
3. Voor de toepassing van het eerste lid en het tweede lid, onderdeel a, worden als bankfaciliteiten
mede in aanmerking genomen:
-
a. de bedragen die een Bank-gelieerde uit hoofde van een overeenkomst aan de MKB-ondernemer
ter leen verstrekt of zal verstrekken, en
-
b. de verplichtingen die een Bank-gelieerde tegenover een derde, niet zijnde een andere
Bank-gelieerde of een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is, onherroepelijk
is aangegaan om ten laste van de MKB-ondernemer aan de derde een of meer betalingen
te doen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel g, 3°, indien de zekerheden
van de Bank-gelieerde ter zake van de hiervoor onder a en b bedoelde bedragen en verplichtingen
mede strekken tot zekerheid van de Bank.
Artikel 13. Betaling door de Staat
-
1. De minister betaalt hetgeen de Staat uit hoofde van deze overeenkomst met het oog
op de door de Bank in haar verzoek bedoelde bedrijfsborgstellingskrediet verschuldigd
is.
-
2. Voor zover de centrale Bank bij haar verzoek om betaling aannemelijk maakt dat er
bijzondere omstandigheden waren die het naar normaal bankgebruik noodzakelijk maakten
de andere bankfaciliteiten sterker in omvang terug te brengen dan de bedrijfsborgstellingskredieten,
blijft artikel 12, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid, buiten toepassing.
-
3. De Staat is niet verplicht tot betaling op het verzoek van de Bank:
-
a. indien niet voldaan is aan een verzoek als bedoeld in artikel 20, eerste lid;
-
b. indien de Bank of de centrale Bank in het kader van het verzoek gegevens heeft verstrekt,
waarvan zij wist of behoorde te weten dat deze onjuist of onvolledig waren en de verstrekking
van deze gegevens tot een onjuiste beslissing op het verzoek zou hebben geleid.
-
4. Betalingen door de Staat aan de Bank en door de Bank aan de Staat geschieden door
debitering respectievelijk creditering door de centrale Bank van een rekening die
de centrale Bank zal aanhouden ten name van het ministerie van Economische Zaken,
Landbouw en Innovatie, met vermelding van ‘verliesdeclaraties’.
-
5. Over het debet- of creditsaldo van de rekening zal een rente berekend worden gelijk
aan de basisrente.
Artikel 14. Inspanningsverplichting tot uitwinning bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. Gedurende vijf jaar nadat de Bank uit hoofde van het bedrijfsborgstellingskrediet
door de Staat is betaald, is de Bank gehouden die pogingen in het werk te stellen
om namens de Staat het door de Staat betaalde bedrag in te vorderen, die de Bank in
het werk zou hebben gesteld indien het krediet voor eigen rekening en risico door
de Bank zou zijn verstrekt. De Staat machtigt met het oog hierop de Bank tot invordering
bij de kredietnemer van de door deze aan de Staat verschuldigde bedragen.
-
2. De centrale Bank zendt binnen drie maanden na afloop van de in het eerste lid bedoelde
periode de minister een overzicht van de door haar of door de Bank ondernomen activiteiten,
waarin de door de minister vastgestelde informatie is opgenomen.
Artikel 15. Verslag voortgang uitwinning bij verzoek om betaling borgstelling
-
1. Indien een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 11 is ingediend op een moment,
waarop de uitwinning nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat
geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet,
brengt de centrale Bank de minister ten minste jaarlijks verslag uit over de voortgang
van de uitwinning.
-
2. De minister kan over het verloop van de uitwinning binnen een door hem te stellen
termijn nadere gegevens van de Banken verlangen.
Artikel 16. (Terug)betalen bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. De centrale Bank betaalt de vanaf het moment van de indiening van een verzoek om betaling
als bedoeld in artikel 11 ontvangen opbrengsten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet
binnen twee maanden na ontvangst aan de Staat.
-
2. Voor zover de opbrengsten na de aanvang van de periode, bedoeld in artikel 14, eerste
lid, ontvangen zijn wordt de in het eerste lid bedoelde betalingsverplichting beperkt
tot 80 procent van de ontvangen opbrengsten, tenzij opbrengsten ontvangen zijn uit
hoofde van uitwinning.
-
3. De centrale Bank zal de rekening, bedoeld in artikel 13, vierde lid, per de datum
van verzending van het verzoek, bedoeld in artikel 11, en binnen twee maanden na die
datum, debiteren voor het bedrag waarvoor betaling wordt gevraagd, vermeerderd met
een rente over de periode die verstreken is sinds de dag waarop de vermindering, bedoeld
in artikel 9, op grond van artikel 10 is geschorst.
-
4. De centrale Bank zal de rekening per de datum van de reactie van de minister, bedoeld
in artikel 11, derde lid, en binnen twee maanden na die datum crediteren of debiteren
voor respectievelijk het voor de Staat positieve of negatieve verschil tussen het
bedrag waarvoor de rekening ingevolge het derde lid is gedebiteerd en het door de
Staat blijkens de reactie, bedoeld in artikel 11, verschuldigde bedrag, vermeerderd
met een over dat verschil te berekenen rente over de periode die is verstreken sinds
de creditering of debitering, bedoeld in het derde lid, en de datum waarop de reactie
is ontvangen.
-
5. De rente, bedoeld in het derde en vierde lid, is gelijk aan de zes maands Euribor
op het moment van de indiening van een aanvraag als bedoeld in artikel 11, vermeerderd
met de door de bank gehanteerde liquiditeitsopslag.
Artikel 17. Voorwaarden schuldregeling bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. De Bank treft geen schuldregeling die inhoudt of mede inhoudt een gehele of gedeeltelijke
kwijtschelding van verplichtingen voortvloeiende uit een kredietovereenkomst, uit
hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt, zonder voorafgaande
toestemming van de minister op een verzoek ingediend door de centrale Bank. De minister
kan aan zijn toestemming voorwaarden verbinden ten aanzien van de inhoud van een dergelijke
regeling.
-
2. De minister beslist zo spoedig mogelijk op een verzoek om toestemming als bedoeld
in het eerste lid.
Artikel 18. Vervallen verplichtingen van de Staat uit hoofde van deze overeenkomst
-
1. De verplichtingen van de Staat uit hoofde van deze overeenkomst met betrekking tot
een bedrijfsborgstellingskrediet vervallen door schuldvernieuwing, door schuldoverneming
en – voor het gedeelte waarin subrogatie plaatsvindt – door subrogatie van derden
in de rechten van de Bank met betrekking tot het bedrijfsborgstellingskrediet, al
dan niet voorafgegaan door verpanding van het bedrijfsborgstellingskrediet.
-
2. In afwijking van het eerste lid blijven de verplichtingen van de Staat met betrekking
tot een bedrijfsborgstellingskrediet van kracht, indien:
-
a. de MKB-ondernemer aan wie het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt de onderneming
en alle voor het drijven van de onderneming bestemde activa en passiva inbrengt of
overdraagt aan een door de MKB-ondernemer voor het drijven van die onderneming opgerichte
rechtspersoon,
-
b. de Bank met de onder a bedoelde rechtspersoon een overeenkomst sluit als gevolg waarvan
die rechtspersoon bij de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet
is verleend de plaats inneemt van de MKB-ondernemer, en
-
c. de MKB-ondernemer zich naast de onder a bedoelde rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk
stelt voor de nakoming door die rechtspersoon van de verplichtingen die voortvloeien
uit de kredietovereenkomst.
-
3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder rechtspersoon mede begrepen twee
of meer rechtspersonen, indien die rechtspersonen gezamenlijk voldoen aan de in het
tweede lid genoemde voorwaarden en ieder van die rechtspersonen zich hoofdelijk aansprakelijk
stelt voor de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst
uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt.
Artikel 19. Procedure bij aanleveren onjuiste gegevens door Bank
Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar
zodra de minister blijkt dat de Bank of de centrale Bank zodanig onjuiste of onvolledige
informatie heeft verschaft dat hij op een verzoek om betaling een andere beslissing
zou hebben genomen, indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft, of dat
de Bank de betalingsverplichting, bedoeld in artikel 16, eerste lid, niet is nagekomen.
Artikel 20. Controle bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. De Bank, en indien toepassing is gegeven aan de artikelen 3, tweede lid, en 12, derde
lid, de Bank-gelieerde, en de MKB-ondernemer voldoen aan hetgeen door de minister
aangewezen bij zijn ministerie werkzame personen wordt verzocht, voor zover dat redelijkerwijs
noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies en deze overeenkomst, en met het oog op de
nakoming door de Staat van op de Staat rustende internationaalrechtelijke verplichtingen,
en voor zover het betrekking heeft op de uit het besluit of deze overeenkomst voortvloeiende
zelfstandige verplichtingen van de Bank of de Bank-gelieerde de MKB-ondernemer aan
wie het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt of de met deze MKB-ondernemer gesloten
kredietovereenkomsten, omtrent:
-
a. het toegang verlenen tot door hen gebruikte plaatsen;
-
b. het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden;
-
c. het maken van kopieën van de onder b bedoelde gegevens en bescheiden;
-
d. het verlenen van medewerking aan het verstrekken van gegevens door anderen en
-
e. het verstrekken van inlichtingen.
-
2. Alleen in daartoe aanleiding gevende gevallen zal aan de Bank, of indien toepassing
is gegeven aan de artikelen 3, tweede lid, en 12, derde lid, aan de Bank-gelieerde,
of aan de MKB-ondernemer, gevraagd worden de in het eerste lid bedoelde inlichtingen
ook door haar interne accountant te doen verstrekken.
-
3. Van de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a, zal alleen gebruik
worden gemaakt indien een ernstig vermoeden bestaat dat de Bank, de Bank-gelieerde
of de MKB-ondernemer onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt.
-
4. De centrale Bank stelt de minister binnen 35 dagen na kennisname op de hoogte van
de volgende feiten en verstrekt daarbij de door de minister vastgestelde informatie:
-
a. vervroegde volledige aflossing van het bedrijfsborgstellingskrediet;
-
b. het door de afdeling ....... van de Bank in beheer nemen van het bedrijfsborgstellingskrediet;
-
c. de verlening van surseance van betaling aan of de faillietverklaring van de MKB-ondernemer;
-
d. opeising van het bedrijfsborgstellingskrediet.
-
5. De Bank meldt de Staat de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot verlening
van surseance van betaling aan de Bank, dan wel een verzoek tot faillietverklaring
van de Bank.
Artikel 21. Beheer
-
1. Tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet
wordt verstrekt en tijdens de uitwinning zal de Bank waken over de belangen van de
Staat als borg.
-
2. De Bank zal er voor zorg dragen dat het bedrijfsborgstellingskrediet niet wordt gebruikt
voor de nakoming van verplichtingen van de MKB-ondernemer aan de Bank die het bedrijfsborgstellingskrediet
verstrekt, aan een Bank-gelieerde of aan een rechtspersoon waarmee de Bank in een
groep verbonden is.
-
3. De Bank zal tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een
bedrijfsborgstellingskrediet is verleend in de door haar te sluiten overeenkomsten
met allen, niet zijnde de Staat, die zich borg willen stellen voor de nakoming door
de MKB-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst
uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verleend, een beding ten behoeve
van de Staat opnemen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de Staat en de Bank zal geen bedingen opnemen, ertoe
leidende dat:
-
a. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de Staat eerst zou moeten worden aangesproken;
-
b. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de Staat van de omslagregeling
van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek.
-
4. De Bank draagt er zorg voor dat de relaties tussen haar en de bij haar onderneming
betrokkenen enerzijds, en de ondernemer aan wie een bedrijfsborgstellingskrediet is
verstrekt anderzijds transparant zijn.
Artikel 22. Hardheidsclausule
Indien naar het oordeel van de minister de kans dat de toepasselijkheid van deze overeenkomst
op een bedrijfsborgstellingskrediet of een deel van een bedrijfsborgstellingskrediet
wordt ingeroepen in belangrijke mate wordt verkleind of indien naar het oordeel van
de minister aannemelijk is dat daardoor het bedrag waarvoor de toepasselijkheid van
deze overeenkomst wordt ingeroepen in belangrijke mate wordt verlaagd, kan de minister
voor de toepassing van deze overeenkomst met betrekking tot dat krediet instemmen
met een gemotiveerd verzoek van de Bank om afwijking van deze overeenkomst.
Artikel 23. Communicatie
Waar in deze overeenkomst sprake is van een vorm van communicatie geschiedt deze langs
elektronische weg. De aanlevering door de Bank kan in afwijking en bij wijze van alternatief
en ter keuze van de Bank ook geschieden in schriftelijke vorm en door aanlevering
van een fysieke gegevensdrager.
Artikel 24. Overige bepalingen
-
1. De inwerkingtreding van een wijziging van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies of paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies leidt te zelfder tijd tot een gelijke wijziging
van deze overeenkomst.
-
2. Deze overeenkomst kan worden gewijzigd door een schriftelijke mededeling van de minister
aan de centrale Bank.
-
3. Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en kan door de minister en de
Bank schriftelijk worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van drie hele
kalendermaanden.
-
4. In afwijking van het derde lid kan deze overeenkomst door de minister met onmiddellijke
ingang worden ontbonden, indien een Bank of centrale Bank in strijd heeft gehandeld
met het gestelde in deze overeenkomst.
-
5. In afwijking van het derde lid kunnen de Banken deze overeenkomst met onmiddellijke
ingang opzeggen binnen een termijn van een maand na publicatie in het Staatsblad van
een wijziging van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, publicatie in de Staatscourant van een wijziging van paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies of een schriftelijke mededeling van de minister,
inhoudende een wijziging van deze overeenkomst.
-
6. Opzegging door de Banken als bedoeld in het derde en vijfde lid is uitsluitend mogelijk
indien dit geschiedt door alle Banken gezamenlijk.
-
7. Deze overeenkomst eindigt van rechtswege door de intrekking van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies of door intrekking van artikel 3.11.2, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling nationale EZ-subsidies.
-
8. Wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging van deze overeenkomst heeft geen gevolg
ten aanzien van bedrijfsborgstellingskredieten, welke ten tijde van de inwerkingtreding
van de wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging overeenkomstig artikel 3 zijn
gemeld en ten aanzien van bedrijfsborgstellingskredieten die zijn of zullen worden
verstrekt uit hoofde van een kredietovereenkomst die is aangegaan voor de inwerkingtreding
van de wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging.
-
9. Het achtste lid is niet van toepassing ten aanzien van de wijziging van artikel 5
ingevolge de Regeling van de Minister van Economische Zaken van 3 september 2009,
nr. WJZ/9155298, tot wijziging van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen
van ondernemingen ten aanzien van de opschortingsvoorwaarden voor borgstelling van
MKB-kredieten (Stcrt. 2009, 13666)
-
10. Als het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en artikel 3.11.2, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling nationale EZ-subsidies gelijktijdig worden ingetrokken en vervangen
door materieel identieke wettelijke voorschriften in een andere algemene maatregel
van bestuur of ministeriële regeling dan is het zevende lid niet van toepassing.
Artikel 25. Bank-gelieerde
Bank-gelieerde in de zin van artikel 1, tweede lid, onder a, van deze overeenkomst
is (zijn):
Getekend te ’s-Gravenhage op .....
De Minister van Economische Zaken,
(naam en functie vertegenwoordigers Bank)
Bijlage 3.11.3. , behorende bij artikel 3.11.8, derde lid, van de regeling nationale EZ-subsidies
Model voor een bedrijfsborgstellingskredietovereenkomst met een aangewezen kredietverstrekker
Overeenkomst tussen:
-
1. De Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat, vertegenwoordigd door de Minister
van Economische Zaken;
-
2. ......, hierna noemen: de kredietverstrekker,
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1. Definitiebepalingen
-
1. De begrippen die in het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies zijn gedefinieerd hebben in deze overeenkomst
de in deze regelingen gegeven betekenis.
-
2. Voorts wordt in deze overeenkomst verstaan onder:
-
a.
financieringsfaciliteit: krediet of een deel van een krediet waarvoor de Staat niet borg of garant staat:
-
1°. op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997, het Besluit borgstelling MKB-kredieten,
dan wel de Regeling LNV-subsidies; of
-
2°. vanwege de overname van de verplichtingen van Stichting Borgstellingsfonds voor de
Landbouw;
-
b.
kredietverstrekker-gelieerde: een rechtspersoon waaraan de kredietverstrekker direct of indirect meer dan de helft
van het geplaatste kapitaal verschaft of voor het handelen waarvan de kredietverstrekker
volledig aansprakelijk is, en die als kredietverstrekker-gelieerde is vermeld in artikel
25 van deze overeenkomst;
-
c.
bedrijfsborgstellingskrediet: krediet of een deel van een krediet dat overeenkomstig artikel 6 is getoetst en gemeld;
-
d. de-minimissteun: steun van de overheid die voldoet aan de voorwaarden, vastgesteld
in de de-minimis verordening;
-
e. één onderneming: één onderneming of alle ondernemingen die ten minste één van de volgende
banden met elkaar onderhouden, waarbij ondernemingen die via één of meer andere ondernemingen
één van de onder 1° tot en met 4° bedoelde banden onderhouden, ook als één onderneming
worden beschouwd:
-
1°. één onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten
van een andere onderneming;
-
2°. één onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend
of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;
-
3°. één onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming
uit te oefenen op grond van een met die onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling
in de statuten van laatstgenoemde onderneming;
-
4°. één onderneming die aandeelhouder of vennoot is van een andere onderneming, heeft
op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die andere onderneming
gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten
van de aandeelhouders of vennoten van laatstgenoemde onderneming;
-
f.
innovatieve MKB-ondernemer: een MKB-ondernemer ten aanzien waarvan de kredietverstrekker beschikt over een gewaarmerkte
kopie van een verklaring als bedoeld in artikel 23, eerste lid, of artikel 27, eerste lid, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor
de volksverzekeringen en waarvan het origineel ten hoogste zestien maanden voor de datum waarop de kredietovereenkomst
is gesloten is afgegeven, of een MKB-ondernemer ten aanzien waarvan de kredietverstrekker
beschikt over een advies van de minister waaruit blijkt dat de MKB-ondernemer is aan
te merken als een innovatieve MKB-ondernemer;
-
g.
krediet: bedrag dat de kredietverstrekker uit hoofde van een kredietovereenkomst verstrekt
of zal verstrekken;
-
h.
kredietovereenkomst: overeenkomst uit hoofde waarvan:
-
1°. de kredietverstrekker aan een MKB-ondernemer geld ter leen verstrekt of zal verstrekken,
of
-
2°. de MKB-ondernemer tot een bepaald bedrag trekt of zal kunnen trekken op de kredietverstrekker,
of
-
3°. de kredietverstrekker tegenover een derde, niet zijnde een rechtspersoon waarmee de
kredietverstrekker in een groep verbonden is of een kredietverstrekker-gelieerde,
onherroepelijk een verplichting is aangegaan om ten laste van de MKB-ondernemer aan
de derde een of meer betalingen te doen, welke verplichting niet afhankelijk is van
voorwaarden op de vervulling waarvan het handelen van de kredietverstrekker van invloed
is;
-
i.
minister: de Minister van Economische Zaken;
-
j.
starter:
-
1°. een MKB-ondernemer, die een natuurlijk persoon is en die niet langer dan drie jaar
een onderneming in stand houdt;
-
2°. een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal, tevens MKB-ondernemer, waarvan
de bestuurder een natuurlijk persoon is die ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst
direct of indirect de meerderheid van het geplaatst en gestort kapitaal houdt en deze
meerderheid niet langer dan drie jaar houdt;
-
k.
starters-borgstellingskrediet: bedrijfsborgstellingskrediet dat uitsluitend wordt verstrekt aan een starter;
-
l.
uitwinning:
-
1°. uitwinning door de kredietverstrekker van de door de MKB-ondernemer aan de kredietverstrekker
verstrekte zekerheden, zoals een redelijk handelend en bekwaam financier in het kader
van een actief en winstgericht beleid zou hebben gedaan zonder borgstelling;
-
2°. onderhandse verkoop met toestemming van de kredietverstrekker door de MKB-ondernemer
van de vermogensbestanddelen van de MKB-ondernemer, inning van vorderingen daaronder
begrepen;
-
3°. executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de MKB-ondernemer; en
-
4°. indien het faillissement van de MKB-ondernemer is uitgesproken of aan hem surseance
van betaling is verleend de onderhandse of executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen
van de MKB-ondernemer door of met medewerking van de curator of de bewindvoerder.
Artikel 2. Borgstelling
De Staat stelt zich borg ten behoeve van de kredietverstrekker voor de terugbetaling
van bedrijfsborgstellingskredieten die met inachtneming van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies en deze overeenkomst door de kredietverstrekker
worden verstrekt, met dien verstande dat deze borgstelling wordt aangegaan onder de
navolgende bedingen.
Artikel 3. Voorwaarden bedrijfsborgstellingsovereenkomst
-
1. De toepasselijkheid van deze borgstellingsovereenkomst op een krediet of een deel
van een krediet kan uitsluitend worden ingeroepen:
-
a. indien het krediet is getoetst en gemeld overeenkomstig artikel 6;
-
b. indien de door de minister op grond van artikel 3.11.4 van de Regeling nationale EZ-subsidies vastgestelde:
-
1°. eenmalige provisie, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, door de kredietverstrekker
aan de Staat is betaald binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst,
of
-
2°. afsluitprovisie en jaarlijkse provisie, bedoeld in het derde lid, onderdeel a respectievelijk
b, van dat artikel, door de kredietverstrekker aan de Staat is betaald binnen 35 dagen
na het sluiten van de kredietovereenkomst respectievelijk binnen 35 dagen nadat de
factuur voor de jaarlijkse provisie door de Staat aan de kredietverstrekker is verzonden;
-
c. indien en voor zover door de melding, bedoeld onder a, de som van de in een kalenderjaar
gemelde kredieten of delen daarvan de door de minister op grond van artikel 3.11.6, tweede lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies met betrekking tot dat kalenderjaar vastgestelde
subsidieplafond niet is overschreden;
-
d. indien de natuurlijke persoon die direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste
kapitaal verschaft aan de MKB-ondernemer, niet zijnde een natuurlijke persoon, zich
borg heeft gesteld voor de nakoming door de MKB-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende
uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet wordt
verstrekt, tot aan een bedrag ter grootte van ten minste 25 procent van het bedrijfsborgstellingskrediet
met een minimum van € 5.000;
-
e. indien het bedrijfsborgstellingskrediet niet is bestemd en niet wordt gebruikt voor
activiteiten die direct verband houden met:
-
1°. de omvang van de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde landen;
-
2°. het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van de uitvoer, of
-
3°. andere lopende uitgaven direct verband houdend met activiteiten op het gebied van
uitvoer;
-
f. indien het bedrijfsborgstellingskrediet niet meer bedraagt dan het tekort aan zekerheden
dat bij de kredietverstrekker ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst
bestaat;
-
g. indien de kredietovereenkomst in schriftelijke vorm is aangegaan;
-
h. indien de kredietverstrekker in de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet
wordt verstrekt een verplichting voor de MKB-ondernemer is opgenomen om alle medewerking
te verlenen aan het uitoefenen door de Staat van de in artikel 20, eerste lid, genoemde
bevoegdheden;
-
i. indien de kredietverstrekker in de door haar gesloten borgstellingsovereenkomst met
betrekking tot de nakoming door de MKB-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende
uit de uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verleend een beding
ten behoeve van de Staat heeft opgenomen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van
artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de Staat en de kredietverstrekker geen bedingen heeft
opgenomen, ertoe leidende dat:
-
1°. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de Staat eerst zou moeten worden aangesproken,
-
2°. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de Staat van de omslagregeling
van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek;
-
j. indien door de kredietverstrekker gelijktijdig met het sluiten van de kredietovereenkomst,
uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet aan de MKB-ondernemer wordt verstrekt,
met de MKB-ondernemer een kredietovereenkomst is gesloten uit hoofde waarvan de MKB-ondernemer
over een financieringsfaciliteit beschikt, die niet bestemd is en niet gebruikt wordt
voor de aflossing van financieringsfaciliteiten waarover de MKB-ondernemer beschikt
bij de kredietverstrekker of een kredietverstrekker-gelieerde of aan een rechtspersoon
waarmee de kredietverstrekker in een groep verbonden is;
-
k. indien de financieringsfaciliteit, bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, ten minste
100 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet, of,
-
1°. ten minste 33,3 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet, indien het
bedrijfsborgstellingskrediet wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer die ten tijde
van de verstrekking starter was;
-
2°. ten minste 50 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet indien het bedrijfsborgstellingskrediet
wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking innovatieve
MKB-ondernemer was, of
-
3°. ten minste 33,3 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet, indien sprake
is van een bedrijfsborgstellingskrediet, dat per kalenderjaar het bedrag van € 200.000
niet overschrijdt, indien de kredietverstrekker bij de melding, bedoeld in artikel
6, heeft aangegeven hiervan gebruik te willen maken;
-
l. indien de looptijd van de onder k bedoelde financieringsfaciliteit ten minste even
lang is als de looptijd van het bedrijfsborgstellingskrediet.
-
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel k, worden mede in aanmerking genomen
de bedragen die een kredietverstrekker-gelieerde gelijktijdig met de gesloten kredietovereenkomst
aan de MKB-ondernemer worden verstrekt, indien de zekerheden van de kredietverstrekker-gelieerde
ter zake van die bedragen mede strekken tot zekerheid van de kredietverstrekker.
Artikel 4. Criteria voor MKB-ondernemer bij verstrekken bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. Ten tijde van het sluiten van een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet
aan een MKB-ondernemer wordt verstrekt, moet aan de volgende criteria zijn voldaan:
-
a. de MKB-ondernemer:
-
1°. beschikt over onvoldoende financiële middelen om zijn onderneming op economisch verantwoorde
wijze te drijven;
-
2°. is in Nederland gevestigd en voert daar een substantieel deel van de activiteiten
van de onderneming uit;
-
3°. is geen aanbieder als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet marktordening gezondheidszorg, noch oefent hij het beroep van dierenarts, notaris, advocaat of gerechtsdeurwaarder
uit;
-
4°. houdt geen onderneming in stand waarvan de laatste jaaromzet voor 50 procent of meer
is verkregen, of, indien de onderneming nog geen heel jaar is gedreven, waarvan de
omzet naar verwachting voor 50 procent of meer zal worden verkregen, uit:
-
– de uitoefening van het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf, of het financieren
van een of meer andere ondernemingen, of
-
– het verwerven, vervreemden, beheren of exploiteren van onroerende zaken of het ontwikkelen
van onroerende zaakprojecten;
-
5°. houdt geen onderneming in stand die actief is in:
-
– de sector visserij en aquacultuur;
-
– de primaire productie van landbouwproducten;
-
– de sector verwerking en afzet van landbouwproducten in de gevallen, bedoeld in artikel
1, eerste lid, onder c, van de de-minimis verordening;
-
6°. houdt geen onderneming in stand:
-
– waartegen een collectieve insolventieprocedure loopt of
-
– die voldoet aan de criteria om op verzoek van zijn schuldeisers, aan een collectieve
insolventieprocedure te worden onderworpen;
-
7°. beschikt naast het bedrijfsborgstellingskrediet niet over een lening waarvoor de Staat
uit hoofde van de Regeling LNV-subsidies of door overname van de verplichtingen van
de Stichting Borgstellingsfonds voor de landbouw borg of garant staat;
-
8°. beschikt niet over een door een andere kredietverstrekker of bank verstrekte kredietfaciliteit,
waarvoor de Staat op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997 of het Besluit borgstelling MKB-kredieten
borg staat.
-
b. er is een tekort aan zekerheden bij de MKB-ondernemer, waardoor de kredietverstrekker,
oordelend zoals een redelijk handelend en bekwaam financier in het kader van een actief
en winstgericht beleid zou hebben gedaan zonder borgstelling, het krediet niet geheel
voor eigen rekening en risico kan verstrekken;
-
c. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming zijn bevredigend.
-
2. In afwijking van het eerste lid voldoet een MKB-ondernemer die actief is in een van
het toepassingsgebied van de de-minimis verordening uitgesloten sector, bedoeld in
het eerste lid, onderdeel a, onder 5°, wel aan de criteria van de de-minimis verordening,
indien:
-
a. de MKB-ondernemer ook actief is in één of meer van de sectoren of andere activiteiten
verricht die onder de de-minimis verordening vallen, en
-
b. de financier aan de MKB-ondernemer door middel van de kredietovereenkomst de verplichting
oplegt dat:
-
1°. de MKB-ondernemer het verleende krediet uitsluitend zal gebruiken voor de financiering
van de activiteiten die zullen plaatsvinden binnen de sectoren die binnen het toepassingsgebied
van de de-minimis verordening vallen, en
-
2°. de inrichting van de administratie van de MKB-ondernemer zodanig zal zijn dat voor
zover de MKB-ondernemer activiteiten verricht die buiten het toepassingsgebied van
de de-minimis verordening vallen, deze activiteiten zowel financieel als administratief
gescheiden worden uitgevoerd van de activiteiten dat met deze subsidie wordt ondersteund.
-
3. Het eerste lid, onderdeel a, onder 5°, is niet van toepassing op een MKB-ondernemer
die gevestigd is in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba.
Artikel 5. Voorkomen onrechtmatige staatssteun
-
1. Ten tijde van het sluiten van een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet
aan een MKB-ondernemer wordt verstrekt, moet voorts aan de volgende criteria zijn
voldaan:
-
a. de verlening van de borgstelling leidt er niet toe dat de MKB-ondernemer een bedrag
van meer dan € 200.000 aan de-minimissteun ontvangt over de periode van het lopende
en de twee voorafgaande fiscale jaren. Indien de onderneming actief is in het goederenvervoer
over de weg, geldt een maximum voor dit totaal van € 100.000. Een bedrijfsborgstellingskrediet
wordt aangemerkt als de-minimissteun voor 13% van het staatsgegarandeerde deel van
het krediet. Bij de bepaling of de verlening van de borgstelling niet leidt tot overschrijding
van het desbetreffende maximum wordt rekening gehouden met de-minimissteun die is
verleend aan ondernemingen die deel uitmaken van één onderneming;
-
b. De kredietverstrekker heeft er voor zorg gedragen dat:
-
– zij de MKB-ondernemer in kennis heeft gesteld dat hij ingevolge de verstrekking van
het bedrijfsborgstellingskrediet steun van de overheid ontvangt ter waarde van 13%
van het staatsgegarandeerde deel van het krediet, en dat deze steun wordt aangemerkt
als de-minimissteun;
-
– de MKB-ondernemer een schriftelijke verklaring heeft afgelegd over de de-minimissteun
die hij of, indien hij deel uitmaakt van een groep, deze groep heeft ontvangen in
het lopende en de twee voorafgaande fiscale jaren en schriftelijk heeft verklaard
dat het totaal van deze de-minimissteun en de de-minimissteun ingevolge de verstrekking
van het bedrijfsborgstellingskrediet niet meer bedraagt dan € 200.000 of, indien de
onderneming actief is in het goederenvervoer over de weg, niet meer bedraagt dan € 100.000;
-
– de MKB-ondernemer schriftelijk heeft verklaard dat, voor zover het ontvangen van de-minimissteun
ingevolge de verstrekking van het bedrijfsborgstellingskrediet samen gaat met het
ontvangen van staatssteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten, of samen gaat
met staatssteun ten behoeve van dezelfde risicofinancieringsmaatregel, dit niet leidt
tot een overschrijding van de hoogste toepasselijke steunintensiteit of het hoogste
toepasselijke steunbedrag dat in dit geval geldt ingevolge de desbetreffende groepsvrijstellingsverordening
of een besluit dat de Commissie heeft vastgesteld.
-
2. Dit artikel is niet van toepassing op een kredietovereenkomst die wordt gesloten met
een MKB-ondernemer die gevestigd is in het openbaar lichaam Bonaire, Sint-Eustatius
of Saba.
Artikel 6. Toetsing en melding
-
1. De kredietverstrekker stelt de Staat in kennis van een voorgenomen verstrekking van
een krediet onder gelijktijdige verstrekking van de door de minister vastgestelde
informatie.
-
2. Indien de voorgenomen verstrekking van het krediet naar het oordeel van de Staat voldoet
aan de in artikel 3, eerste lid, onderdeel d tot en met n, en tweede lid, bedoelde
voorwaarden, wordt de borgstelling voor dit krediet verleend op grond van deze overeenkomst.
De Staat bericht de kredietverstrekker hierover binnen drie weken na ontvangst van
de aanmelding, bedoeld in het eerste lid, onder vermelding van de omvang en looptijd
van de borgstelling.
-
3. De borgstelling wordt verleend onder de voorwaarde dat de kredietverstrekker een melding
doet overeenkomstig het vijfde lid, de provisie bedoeld in artikel 3, eerste lid,
onderdeel b, heeft betaald en de som van de in een kalenderjaar gemelde kredieten
of delen daarvan niet hoger zijn dan de door de minister op grond van artikel 3.11.6, derde lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies met betrekking tot dat kalenderjaar vastgestelde
subsidieplafond.
-
4. Indien het naar het oordeel van de Staat niet noodzakelijk wordt geacht dat de kredietverstrekker
de Staat in kennis stelt van voorgenomen kredietvertrekkingen overeenkomstig het eerste
lid, geldt de procedure van het vijfde lid. De Staat bericht de kredietverstrekker
hierover.
-
5. De kredietverstrekker meldt het krediet of het deel van het krediet waarop deze bedrijfsborgstellingsovereenkomst
van toepassing is binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst aan de
Staat onder de gelijktijdige verstrekking van de door de minister vastgestelde informatie.
De Staat bevestigt de ontvangst van een melding binnen 35 dagen na ontvangst.
-
6. Voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, is de volgorde van
ontvangst door de Staat van de meldingen, bedoeld in het vijfde lid, bepalend.
Artikel 7. Provisie
-
1. Het tarief van de provisie bedraagt voor een kredietovereenkomst met een MKB-ondernemer
dan wel een innovatieve MKB-ondernemer, eenmalig:
-
a. 3,90 procent respectievelijk 5,55 procent indien de overeenkomst van borgtocht een
bedrijfsborgstellingskrediet betreft met een looptijd van niet langer dan twee jaar;
-
b. 4,25 procent respectievelijk 6,10 procent indien de overeenkomst van borgtocht een
bedrijfsborgstellingskrediet betreft met een looptijd van meer dan twee jaar, maar
niet langer dan zes jaar, en
-
c. 5,85 procent respectievelijk 8,35 procent indien de overeenkomst van borgtocht een
bedrijfsborgstellingskrediet betreft met een looptijd van meer dan zes jaar, maar
niet langer dan twaalf jaar.
-
2. In afwijking van het eerste lid, kan in een kredietovereenkomst waarvoor op of na
1 januari 2017 een aanvraag als bedoeld in artikel 3.11.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies wordt ingediend, worden gekozen voor een gespreide
provisiebetaling, indien deze keuze betrekking heeft op alle bedrijfsborgstellingskredieten
die onder de overeenkomst van borgtocht vallen.
-
3. Voor een kredietovereenkomst met een MKB-ondernemer dan wel een innovatieve MKB-ondernemer
bestaat de gespreide provisie, bedoeld in het tweede lid, uit:
-
a. een afsluitprovisie van 2,35 procent respectievelijk 3,35 procent voor de afsluiting
van de kredietovereenkomst, en
-
b. een jaarlijkse provisie van 0,68 procent respectievelijk 1,03 procent van de door
de minister actueel geregistreerde borgstellingsstand op 1 januari van ieder kalenderjaar
na de afsluiting van de kredietovereenkomst.
-
4. Indien het bedrijfsborgstellingskrediet waar de overeenkomst van borgtocht betrekking
op heeft voor het einde van de bij de afsluiting van de kredietovereenkomst overeengekomen
looptijd is afgelost, bedraagt de hoogte van de te betalen resterende provisie de
som van de gespreide provisie die voor de resterende looptijd betaald had moeten worden.
-
5. Over de wijze van facturering en betaling van de gespreide provisie en resterende
provisie, bedoeld in het derde respectievelijk vierde lid, maakt de kredietverstrekker
procesafspraken met de minister.
-
6. Indien overeenkomstig artikel 3, onderdeel b, een provisie is betaald met betrekking
tot een kredietovereenkomst en indien het desbetreffende krediet niet is opgenomen
vanwege omstandigheden die niet zijn toe te rekenen aan de kredietnemer of aan de
kredietverstrekker, wordt de provisie door de Staat terugbetaald aan de kredietverstrekker
mits de kredietverstrekker binnen een jaar na het sluiten van de kredietovereenkomst
daartoe een verzoek aan de Staat heeft gedaan.
Artikel 8. Maximale omvang van de borgstelling
-
1. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een bedrijfsborgstellingskrediet
slechts in aanmerking genomen voor zover door de verstrekking van het bedrijfsborgstellingskrediet
het totaal van de bedrijfsborgstellingskredieten, berekend per MKB-ondernemer een
bedrag van € 1.500.000 niet overschrijdt.
-
2. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een starters-borgstellingskrediet
slechts in aanmerking genomen voor zover door de verstrekking van dit krediet het
totaal van de starters-borgstellingskredieten, berekend per MKB-ondernemer een bedrag
van € 200.000 niet overschrijdt.
-
3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt een bedrijfsborgstellingskrediet dat is
verstrekt aan een andere MKB-ondernemer ten behoeve van een onderneming voor het drijven
waarvan de MKB-ondernemer volledig aansprakelijk is, geacht aan de MKB-ondernemer
te zijn verstrekt.
-
4. Voor de toepassing van het eerste lid is de toestand op het tijdstip onmiddellijk
na het sluiten van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt bepalend.
-
5. Voor de toepassing van het eerste lid worden:
-
a. bedrijfsborgstellingskredieten die op een eerder tijdstip overeenkomstig artikel 6
zijn gemeld, slechts voor het met overeenkomstige toepassing van de artikelen 9 en
10 berekende gedeelte van die bedrijfsborgstellingskredieten in aanmerking genomen;
-
b. kredieten, voor zover de Staat daarvoor op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies,
het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, het Besluit borgstelling MKB-kredieten, of het Besluit borgstelling MKB-kredieten
1997 nog borg staat, als bedrijfsborgstellingskredieten in aanmerking genomen.
-
6. In afwijking van het eerste lid overschrijdt het totaal van de bedrijfsborgstellingskredieten
per kalenderjaar een bedrag van € 200.000 niet, indien de kredietverstrekker heeft
aangegeven van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 3, aanhef en eerste lid, aanhef
en onderdeel k, subonderdeel 3°, gebruik te maken.
Artikel 9. Berekening van de omvang en duur van de borgstelling
-
1. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt het na toepassing van artikel
8 in aanmerking te nemen bedrijfsborgstellingskrediet na verloop van ieder kalenderkwartaal
verminderd met een zodanig vast bedrag, dat het bedrijfsborgstellingskrediet op de
laatste datum waarop het moet zijn afgelost, maar uiterlijk na verloop van 6 jaar,
nihil bedraagt.
-
2. Voor de toepassing van het eerste lid geldt in plaats van een periode van ten hoogste
zes jaar een periode van ten hoogste twaalf jaar indien:
-
a. het bedrijfsborgstellingskrediet uitsluitend is bestemd voor de betaling van de kosten
van de stichting, van de aankoop of van de verbouwing van een onroerende zaak,
-
b. deze onroerende zaak voor ten minste de helft bestemd is te worden gebruikt voor de
onderneming van de MKB-ondernemer, en
-
c. de kredietverstrekker met betrekking tot de onder a bedoelde kosten financieringsfaciliteiten
verstrekt die een bedrag van ten minste 100 procent van de in onderdeel a bedoelde
kosten belopen, dan wel, indien sprake is van een starters-borgstellingskrediet of
een bedrijfsborgstellingskrediet, dat per kalenderjaar het bedrag van € 200.000 niet
overschrijdt, indien de kredietverstrekker bij de melding, bedoeld in artikel 6, heeft
aangegeven hiervan gebruik te maken, 33,3 procent van dit bedrijfsborgstellingskrediet.
-
3. Voor de toepassing van het eerste lid geldt in plaats van een periode van ten hoogste
zes jaar een periode van ten hoogste twaalf jaar indien het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt aan een innovatieve MKB-ondernemer.
-
4. Voor de toepassing van het eerste lid vangt het eerste kalenderkwartaal uiterlijk
aan op de eerste dag van het tweede kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal
waarin de kredietovereenkomst is gesloten.
-
5. Voor de toepassing van het eerste lid geldt dat, indien het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt aan een innovatieve MKB-ondernemer, het eerste kalenderkwartaal waarin
vermindering plaatsvindt uiterlijk aanvangt op de eerste dag van het veertiende kalenderkwartaal
dat volgt op het kalenderkwartaal waarin de kredietovereenkomst is gesloten.
-
6. Voor de toepassing van het eerste lid geldt dat, indien het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt voor de betaling van de kosten van de stichting of verbouwing van een
onroerende zaak, het eerste kalenderkwartaal waarin vermindering plaatsvindt uiterlijk
aanvangt op de eerste dag van het zesde kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal
waarin de kredietovereenkomst is gesloten.
-
7. De kredietverstrekker kan de vermindering, bedoeld in het eerste lid, gedurende een
periode van ten minste een kalenderkwartaal opschorten indien:
-
a. de kredietverstrekker voor ten minste de duur van de opschorting uitstel verleent
van de verplichting tot aflossing van het bedrijfsborgstellingskrediet,
-
b. de kredietverstrekker uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van alle
financieringsfaciliteiten gedurende de duur van de opschorting, dan wel uitstel verleent
van de verplichting tot aflossing van een gedeelte van de financieringsfaciliteiten,
waarbij de som van de aflossingsbedragen ten minste even groot is als de som van de
aflossingsbedragen waarvoor de kredietverstrekker uitstel verleent als bedoeld onder
a, of, indien het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt aan:
-
1°. een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking starter was, ten minste 33,3
procent bedraagt van de som van de aflossingsbedragen waarvoor de kredietverstrekker
uitstel verleent als bedoeld onder a;
-
2°. een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking innovatief MKB-ondernemer was,
ten minste 50 procent bedraagt van de som van de aflossingsbedragen waarvoor de kredietverstrekker
uitstel verleent als bedoeld onder a, of
-
3°. een MKB-ondernemer en sprake is van een bedrijfsborgstellingskrediet, dat per kalenderjaar
het bedrag van € 200.000 niet overschrijdt, indien de kredietverstrekker bij de melding,
bedoeld in artikel 6, heeft aangegeven hiervan gebruik te willen maken, ten minste
33,3 procent bedraagt van de som van de aflossingsbedragen waarvoor de kredietverstrekker
uitstel verleent als bedoeld onder a, en
-
c. de kredietverstrekker de opschorting meldt binnen 35 dagen na aanvang van de opschorting
onder gelijktijdige verstrekking van de door de minister vastgestelde informatie.
De minister bevestigt de melding binnen 35 dagen na ontvangst.
-
8. De in het zevende lid bedoelde opschorting van de vermindering vindt ten hoogste voor
een totaal van acht kalenderkwartalen plaats. De opschorting van de vermindering vindt
ten hoogste voor een totaal van twaalf kalenderkwartalen plaats indien het bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt aan een starter.
-
9. Indien een bedrijfsborgstellingskrediet wordt aangewend voor herfinanciering van een
bedrijfsborgstellingskrediet, dat eerder is gebruikt voor de in het tweede lid, onder
a en b genoemde doelen, en tevens is voldaan aan het tweede lid, onder b en c, is
de nieuwe periode ten hoogste gelijk aan de periode waarvoor het bedrijfsborgstellingskrediet
nog zou hebben gelopen zonder herfinanciering, indien en voor zover deze restperiode
meer bedraagt dan zes jaar.
-
10. Voor de toepassing van het zesde lid wordt onder een onroerende zaak mede begrepen
schepen en vliegtuigen, voor zover deze zijn ingeschreven in de registers als bedoeld
in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Kadasterwet, alsmede ieder goederenrechtelijk recht dat omvat het uitsluitend gebruik van een
onroerende zaak, met inbegrip van bovenbedoelde schepen en vliegtuigen.
Artikel 10. Schorsing vermindering borgstelling
-
1. De vermindering van de borgstelling, bedoeld in artikel 9, wordt geschorst met ingang
van de dag waarop het bedrijfsborgstellingskrediet is opgeëist.
-
2. In afwijking van het eerste lid wordt de vermindering van de borgstelling pas geschorst
door de aanvang van de uitwinning, indien met die uitwinning geen aanvang is gemaakt
binnen twee maanden na de dag waartegen het bedrijfsborgstellingskrediet door de kredietverstrekker
is opgeëist.
-
3. De vermindering van de borgstelling wordt tevens geschorst zolang de MKB-ondernemer
in staat van faillissement verkeert of aan hem surseance van betaling is verleend.
Artikel 11. Verzoek om betaling uit hoofde van de bedrijfsborgstellingsovereenkomst
-
1. De kredietverstrekker dient zo spoedig mogelijk na de voltooiing van de uitwinning
of, indien dit eerder is, zo spoedig mogelijk nadat aannemelijk is geworden dat geen
opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet,
maar in ieder geval binnen negen maanden na de datum waartegen het bedrijfsborgstellingskrediet
is opgeëist of, indien dit eerder is, na de datum van het faillissement, een verzoek
in om betaling uit hoofde van de bedrijfsborgstellingsovereenkomst.
-
2. Het verzoek wordt ingediend onder gelijktijdige verstrekking van de door de minister
vastgestelde informatie.
-
3. De minister bevestigt de ontvangst van het verzoek om betaling binnen 35 dagen na
de ontvangst en reageert op het verzoek binnen negen maanden na de bevestiging.
Artikel 12. Berekening omvang borgstelling bij uitbetalen
-
1. De omvang van de borgstelling bedraagt per MKB-ondernemer 90 procent van hetgeen de
MKB-ondernemer ten tijde van het overeenkomstig artikel 11 ingediende verzoek uit
hoofde van het bedrijfsborgstellingskrediet of de bedrijfsborgstellingskredieten pro
resto verschuldigd is, doch
-
a. ten hoogste 90 procent van de met toepassing van de artikelen 8, 9 en 10 berekende
omvang van het bedrijfsborgstellingskrediet of de bedrijfsborgstellingskredieten,
en
-
b. ten hoogste de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande
en verstrekte financieringsfaciliteiten van de kredietverstrekker voor de MKB-ondernemer.
-
2. In afwijking van het eerste lid, onder b, bedraagt de omvang van de borgstelling:
-
a. indien sprake is van een starters-borgstellingskrediet: ten hoogste drie maal de som
van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte
financieringsfaciliteiten van de kredietverstrekker voor de MKB-ondernemer;
-
b. indien het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt aan een MKB-ondernemer die ten
tijde van de verstrekking een innovatieve MKB-ondernemer was: ten hoogste twee maal
de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte
financieringsfaciliteiten van de kredietverstrekker voor de MKB-ondernemer;
-
c. ten hoogste drie maal de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst
bestaande en verstrekte financieringsfaciliteiten van de kredietverstrekker voor de
MKB-ondernemer indien sprake is van een bedrijfsborgstellingskrediet als bedoeld in
artikel 3, eerste lid, onderdeel k, subonderdeel 3°.
-
3. Voor de toepassing van het eerste lid en het tweede lid, onderdeel a, worden als financieringsfaciliteiten
mede in aanmerking genomen:
-
a. de bedragen die een kredietverstrekker-gelieerde uit hoofde van een overeenkomst aan
de MKB-ondernemer ter leen verstrekt of zal verstrekken, en
-
b. de verplichtingen die een kredietverstrekker-gelieerde tegenover een derde, niet zijnde
een andere kredietverstrekker-gelieerde of een rechtspersoon waarmee de kredietverstrekker
in een groep verbonden is, onherroepelijk is aangegaan om ten laste van de MKB-ondernemer
aan de derde een of meer betalingen te doen als bedoeld in artikel 1, tweede lid,
onderdeel g, 3°, indien de zekerheden van de kredietverstrekker-gelieerde ter zake
van de hiervoor onder a en b bedoelde bedragen en verplichtingen mede strekken tot
zekerheid van de kredietverstrekker.
Artikel 13. Betaling door de Staat
-
1. De minister betaalt hetgeen de Staat uit hoofde van deze overeenkomst met het oog
op de door de kredietverstrekker in haar verzoek bedoelde bedrijfsborgstellingskrediet
verschuldigd is.
-
2. Voor zover de kredietverstrekker bij haar verzoek om betaling aannemelijk maakt dat
er bijzondere omstandigheden waren die het, oordelend zoals een redelijk handelend
en bekwaam financier in het kader van een actief en winstgericht beleid zou hebben
gedaan zonder borgstelling, noodzakelijk maakten de andere financieringsfaciliteiten
sterker in omvang terug te brengen dan de bedrijfsborgstellingskredieten, blijft artikel
12, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid, buiten toepassing.
-
3. De Staat is niet verplicht tot betaling op het verzoek van de kredietverstrekker:
-
a. indien niet voldaan is aan een verzoek als bedoeld in artikel 20, eerste lid;
-
b. indien de kredietverstrekker in het kader van het verzoek gegevens heeft verstrekt,
waarvan zij wist of behoorde te weten dat deze onjuist of onvolledig waren en de verstrekking
van deze gegevens tot een onjuiste beslissing op het verzoek zou hebben geleid;
-
c. indien niet voldaan is aan artikel 21, eerste lid.
-
4. Betalingen door de Staat aan de kredietverstrekker en door de kredietverstrekker aan
de Staat geschieden door debitering respectievelijk creditering door de kredietverstrekker
van een rekening die de kredietverstrekker zal aanhouden ten name van het ministerie
van Economische Zaken, met vermelding van ‘verliesdeclaraties’.
Artikel 14. Inspanningsverplichting tot uitwinning bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. Gedurende vijf jaar nadat de kredietverstrekker uit hoofde van het bedrijfsborgstellingskrediet
door de Staat is betaald, is de kredietverstrekker gehouden die pogingen in het werk
te stellen om namens de Staat het door de Staat betaalde bedrag in te vorderen, die
de kredietverstrekker in het werk zou hebben gesteld indien het krediet voor eigen
rekening en risico door de kredietverstrekker zou zijn verstrekt. De Staat machtigt
met het oog hierop de kredietverstrekker tot invordering bij de kredietnemer van de
door deze aan de Staat verschuldigde bedragen.
-
2. De kredietverstrekker zendt binnen drie maanden na afloop van de in het eerste lid
bedoelde periode de minister een overzicht van de door haar ondernomen activiteiten,
waarin de door de minister vastgestelde informatie is opgenomen.
Artikel 15. Verslag voortgang uitwinning bij verzoek om betaling borgstelling
-
1. Indien een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 11 is ingediend op een moment,
waarop de uitwinning nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat
geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet,
brengt de kredietverstrekker de minister ten minste jaarlijks verslag uit over de
voortgang van de uitwinning.
-
2. De minister kan over het verloop van de uitwinning binnen een door hem te stellen
termijn nadere gegevens van de kredietverstrekker verlangen.
Artikel 16. Terugbetalen
-
1. De kredietverstrekker betaalt de vanaf het moment van de indiening van een verzoek
om betaling als bedoeld in artikel 11 ontvangen opbrengsten die in mindering komen
op het bedrijfsborgstellingskrediet binnen twee maanden na ontvangst aan de Staat.
-
2. Voor zover de opbrengsten na de aanvang van de periode, bedoeld in artikel 14, eerste
lid, ontvangen zijn, wordt de in het eerste lid bedoelde betalingsverplichting beperkt
tot 80 procent van de ontvangen opbrengsten, tenzij opbrengsten ontvangen zijn uit
hoofde van uitwinning van zekerheden.
-
3. De kredietverstrekker zal de rekening, bedoeld in artikel 13, vierde lid, per de datum
van verzending van het verzoek, bedoeld in artikel 11, en binnen twee maanden na die
datum, debiteren voor het bedrag waarvoor betaling wordt gevraagd, vermeerderd met
een rente over de periode die verstreken is sinds de dag waarop de vermindering, bedoeld
in artikel 9, op grond van artikel 10 is geschorst.
-
4. De kredietverstrekker zal de rekening op de datum van de reactie van de minister,
bedoeld in artikel 11, derde lid, en binnen twee maanden na die datum crediteren of
debiteren voor respectievelijk het voor de Staat positieve of negatieve verschil tussen
het bedrag waarvoor de rekening ingevolge het derde lid is gedebiteerd en het door
de Staat blijkens de reactie, bedoeld in artikel 11, verschuldigde bedrag, vermeerderd
met een over dat verschil te berekenen rente over de periode die is verstreken sinds
de creditering of debitering, bedoeld in het derde lid, en de datum waarop de reactie
is ontvangen.
-
5. De rente, bedoeld in het derde en vierde lid, is gelijk aan de zes maands Euribor
op het moment van de indiening van een aanvraag als bedoeld in artikel 11.
Artikel 17. Voorwaarden schuldregeling bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. De kredietverstrekker treft geen schuldregeling die inhoudt of mede inhoudt een gehele
of gedeeltelijke kwijtschelding van verplichtingen voortvloeiende uit een kredietovereenkomst,
uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt, zonder voorafgaande
toestemming van de minister. De minister kan aan zijn toestemming voorwaarden verbinden
ten aanzien van de inhoud van een dergelijke regeling.
-
2. De minister beslist zo spoedig mogelijk op een verzoek om toestemming als bedoeld
in het eerste lid.
Artikel 18. Vervallen verplichtingen van de Staat uit hoofde van deze overeenkomst
-
1. De verplichtingen van de Staat uit hoofde van deze overeenkomst met betrekking tot
een bedrijfsborgstellingskrediet vervallen door schuldvernieuwing, door schuldoverneming
en – voor het gedeelte waarin subrogatie plaatsvindt – door subrogatie van derden
in de rechten van de kredietverstrekker met betrekking tot het bedrijfsborgstellingskrediet,
al dan niet voorafgegaan door verpanding van het bedrijfsborgstellingskrediet.
-
2. In afwijking van het eerste lid blijven de verplichtingen van de Staat met betrekking
tot een bedrijfsborgstellingskrediet van kracht, indien:
-
a. de MKB-ondernemer aan wie het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt de onderneming
en alle voor het drijven van de onderneming bestemde activa en passiva inbrengt of
overdraagt aan een door de MKB-ondernemer voor het drijven van die onderneming opgerichte
rechtspersoon,
-
b. de kredietverstrekker met de onder a bedoelde rechtspersoon een overeenkomst sluit
als gevolg waarvan die rechtspersoon bij de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan
het bedrijfsborgstellingskrediet is verleend de plaats inneemt van de MKB-ondernemer,
en
-
c. de MKB-ondernemer zich naast de onder a bedoelde rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk
stelt voor de nakoming door die rechtspersoon van de verplichtingen die voortvloeien
uit de kredietovereenkomst.
-
3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder rechtspersoon mede begrepen twee
of meer rechtspersonen, indien die rechtspersonen gezamenlijk voldoen aan de in het
tweede lid genoemde voorwaarden en ieder van die rechtspersonen zich hoofdelijk aansprakelijk
stelt voor de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst
uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt.
Artikel 19. Procedure bij aanleveren onjuiste gegevens door kredietverstrekker
Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar
zodra de minister blijkt dat de kredietverstrekker zodanig onjuiste of onvolledige
informatie heeft verschaft dat hij op een verzoek om betaling een andere beslissing
zou hebben genomen, indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft, of dat
de kredietverstrekker de betalingsverplichting, bedoeld in artikel 16, eerste lid,
niet is nagekomen.
Artikel 20. Controle bedrijfsborgstellingskrediet
-
1. De kredietverstrekker, en indien toepassing is gegeven aan de artikelen 3, tweede
lid, en 12, derde lid, de kredietverstrekker-gelieerde, en de MKB-ondernemer voldoen
aan hetgeen door door de minister aangewezen bij zijn ministerie werkzame personen
wordt verzocht, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor een goede uitvoering
van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies en deze overeenkomst, en met het oog op de
nakoming door de Staat van op de Staat rustende internationaalrechtelijke verplichtingen,
en voor zover het betrekking heeft op de uit het besluit of deze overeenkomst voortvloeiende
zelfstandige verplichtingen van de kredietverstrekker of de kredietverstrekker-gelieerde,
op de MKB-ondernemer aan wie het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt of op de
met deze MKB-ondernemer gesloten kredietovereenkomsten, omtrent:
-
a. het toegang verlenen tot door hen gebruikte plaatsen;
-
b. het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden;
-
c. het maken van kopieën van de onder b bedoelde gegevens en bescheiden;
-
d. het verlenen van medewerking aan het verstrekken van gegevens door anderen en
-
e. het verstrekken van inlichtingen.
-
2. Alleen in daartoe aanleiding gevende gevallen zal aan de kredietverstrekker, of indien
toepassing is gegeven aan de artikelen 3, tweede lid, en 12, derde lid, aan de kredietverstrekker-gelieerde,
of aan de MKB-ondernemer, gevraagd worden de in het eerste lid bedoelde inlichtingen
ook door haar accountant te doen verstrekken.
-
3. Van de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a, zal alleen gebruik
worden gemaakt indien een ernstig vermoeden bestaat dat de kredietverstrekker, de
kredietverstrekker-gelieerde of de MKB-ondernemer onjuiste of onvolledige informatie
heeft verstrekt.
-
4. De kredietverstrekker stelt de minister binnen 35 dagen na kennisname op de hoogte
van de volgende feiten en verstrekt daarbij de door de minister vastgestelde informatie:
-
a. vervroegde volledige aflossing van het bedrijfsborgstellingskrediet;
-
b. de verlening van surseance van betaling aan of de faillietverklaring van de MKB-ondernemer;
-
c. opeising van het bedrijfsborgstellingskrediet.
-
5. De kredietverstrekker meldt de Staat de indiening bij de rechtbank van een verzoek
tot verlening van surseance van betaling aan de kredietverstrekker, dan wel een verzoek
tot faillietverklaring van de kredietverstrekker.
Artikel 21. Beheer
-
1. Tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet
wordt verstrekt en tijdens de uitwinning zal de kredietverstrekker waken over de belangen
van de Staat als borg.
-
2. De kredietverstrekker zal er voor zorg dragen dat het bedrijfsborgstellingskrediet
niet wordt gebruikt voor de nakoming van verplichtingen van de MKB-ondernemer aan
de kredietverstrekker die het bedrijfsborgstellingskrediet verstrekt, aan een kredietverstrekker-gelieerde
of aan een rechtspersoon waarmee de kredietverstrekker in een groep verbonden is.
-
3. De kredietverstrekker zal tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde
waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet is verleend in de door haar te sluiten overeenkomsten
met allen, niet zijnde de Staat, die zich borg willen stellen voor de nakoming door
de MKB-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst
uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verleend, een beding ten behoeve
van de Staat opnemen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de Staat en de kredietverstrekker zal geen bedingen opnemen,
ertoe leidende dat:
-
a. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de Staat eerst zou moeten worden aangesproken;
-
b. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de Staat van de omslagregeling
van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek.
-
4. De kredietverstrekker draagt er zorg voor dat de relaties tussen haar en de bij haar
onderneming betrokkenen enerzijds, en de ondernemer aan wie een bedrijfsborgstellingskrediet
is verstrekt anderzijds transparant zijn.
-
5. De kredietverstrekker voldoet blijvend aan artikel 24 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies.
-
6. De kredietverstrekker informeert de Staat zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen
twee weken voorafgaand aan de desbetreffende gebeurtenis schriftelijk over wezenlijke
wijzigingen in het financieringsbeleid of de organisatie van de kredietverstrekker.
Artikel 22. Hardheidsclausule
Indien naar het oordeel van de minister de kans dat de toepasselijkheid van deze overeenkomst
op een bedrijfsborgstellingskrediet of een deel van een bedrijfsborgstellingskrediet
wordt ingeroepen in belangrijke mate wordt verkleind of indien naar het oordeel van
de minister aannemelijk is dat daardoor het bedrag waarvoor de toepasselijkheid van
deze overeenkomst wordt ingeroepen in belangrijke mate wordt verlaagd, kan de minister
voor de toepassing van deze overeenkomst met betrekking tot dat krediet instemmen
met een gemotiveerd verzoek van de kredietverstrekker om afwijking van deze overeenkomst.
Artikel 23. Communicatie
Waar in deze overeenkomst sprake is van een vorm van communicatie geschiedt deze langs
elektronische weg. De aanlevering door de kredietverstrekker kan in afwijking en bij
wijze van alternatief en ter keuze van de kredietverstrekker ook geschieden in schriftelijke
vorm en door aanlevering van een fysieke gegevensdrager.
Artikel 24. Overige bepalingen
-
1. De inwerkingtreding van een wijziging van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies of paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies leidt te zelfder tijd tot een gelijke wijziging
van deze overeenkomst.
-
2. Deze overeenkomst kan worden gewijzigd door een schriftelijke mededeling van de minister
aan de kredietverstrekker.
-
3. Deze overeenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd tot en met 31 december 2014 en kan
door de minister en de kredietverstrekker tussentijds schriftelijk worden opgezegd
met inachtneming van een opzegtermijn van drie hele kalendermaanden.
-
4. In afwijking van het derde lid kan deze overeenkomst door de minister met onmiddellijke
ingang worden ontbonden, indien de kredietverstrekker in strijd heeft gehandeld met
het gestelde in deze overeenkomst.
-
5. In afwijking van het derde lid kan de kredietverstrekker deze overeenkomst met onmiddellijke
ingang opzeggen binnen een termijn van een maand na publicatie in het Staatsblad van
een wijziging van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, publicatie in de Staatscourant van een wijziging van paragraaf 3.11 van de Regeling nationale EZ-subsidies of een schriftelijke mededeling van de minister,
inhoudende een wijziging van deze overeenkomst.
-
6. Deze overeenkomst eindigt van rechtswege door de intrekking van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies of door intrekking van artikel 3.11.2, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling nationale EZ-subsidies.
-
7. Wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging van deze overeenkomst heeft geen gevolg
ten aanzien van bedrijfsborgstellingskredieten, welke ten tijde van de inwerkingtreding
van de wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging overeenkomstig artikel 3 zijn
gemeld en ten aanzien van bedrijfsborgstellingskredieten die zijn of zullen worden
verstrekt uit hoofde van een kredietovereenkomst die is aangegaan voor de inwerkingtreding
van de wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging.
-
8. Als het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en artikel 3.11.2, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling nationale EZ-subsidies gelijktijdig worden ingetrokken en vervangen
door materieel identieke wettelijke voorschriften in een andere algemene maatregel
van bestuur of ministeriële regeling dan is het zesde lid niet van toepassing.
Artikel 25. Kredietverstrekker-gelieerde
Kredietverstrekker-gelieerde in de zin van artikel 1, tweede lid, onder a, van deze
overeenkomst is (zijn):
Getekend te ’s-Gravenhage .....
De Minister van Economische Zaken,
(naam en functie vertegenwoordigers kredietverstrekker)
Bijlage 3.12.1. , behorende bij artikel 3.12.7, eerste lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies
Model garantstellingsovereenkomst ten aanzien van achtergestelde leningen en aandelenkapitaal
Overeenkomst tussen:
-
1. De Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat,
vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken;
-
2. ...., hierna te noemen financier;
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1. Definitiebepalingen
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
-
a.
minister: de Minister van Economische Zaken;
-
b.
kapitaalvennootschap:
-
1°. een vennootschap als bedoeld in artikel 1 van de Eerste Richtlijn 68/151/EEG van de Raad van 9 maart 1968 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke
in de Lid-Staten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea
van artikel 58 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers
in deze vennootschappen als van derden, zulks ten einde die waarborgen gelijkwaardig
te maken (PB EG L 65), of
-
2°. een kapitaalvennootschap die is ingericht naar het recht van één van de lidstaten
van de Europese Unie, die rechtspersoonlijkheid bezit, een apart vermogen heeft dat
bij uitsluiting voor de schulden van de vennootschap kan worden aangesproken en op
grond van haar nationale wetgeving onderworpen is aan garantievoorwaarden zoals bedoeld
in Richtlijn 68/151/EEG van de Raad om de belangen van zowel deelgerechtigden als derden te beschermen;
-
c.
ondernemer: een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of een vennootschap, die een onderneming
in stand houdt, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld;
-
d.
kleine onderneming: kleine onderneming in de zin van verordening (EG) nr. 800/ 2008 van de Commissie
van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun
op grond van artikel 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar
worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening) (PbEU L 214);
-
e.
middelgrote onderneming: een middelgrote onderneming in de zin van verordening (EG) nr. 800/ 2008 van de Commissie
van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun
op grond van artikel 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar
worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening) (PbEU L 214);
-
f.
participatiemaatschappij: een vennootschap in de vorm van een kapitaalvennootschap of een vennootschap met
een afgescheiden vermogen, ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de
Europese Unie, die blijkens haar statuten of blijkens de overeenkomst waarbij zij
is aangegaan tot doel heeft of mede tot doel heeft het verstrekken van risicokapitaal
aan ondernemers teneinde winst te behalen, met uitzondering van startersfondsen als
bedoeld in artikel 3.10.1 van de Regeling nationale EZ-subsidies;
-
g.
bank: binnen het grondgebied van de Europese Unie gevestigde bank die is toegelaten het
bedrijf van bank uit te oefenen;
-
h.
financier: een bank of een participatiemaatschappij of een andere, door de minister aangewezen
instelling;
-
i.
achtergestelde lening:
-
1°. een lening van geld door een financier aan een ondernemer met het oog op de financiering
door deze onderneming van eigen activiteiten,
-
– welke lening niet door enige vorm van zekerheid is gedekt, met uitzondering van een
borgstelling die een aandeelhouder in de onderneming van de ondernemer op persoonlijke
titel heeft gegeven,
-
– waarop de ondernemer krachtens een daartoe strekkende bepaling in de akte van geldlening
in geval van ontbinding, een akkoord na verlening van surseance van betaling, een
akkoord in faillissement of een akkoord na het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen met betrekking tot de ondernemer waaraan de achtergestelde lening
is verstrekt, eerst verplicht is de niet vervallen aflossingen te betalen nadat alle
andere op dat moment bestaande schulden van de debiteur zijn voldaan, met uitzondering
van schulden ingevolge vorderingen waaraan een bepaling van gelijke aard als voornoemde
bepaling zijn verbonden en ingevolge geldleningen die zijn verstrekt door aandeelhouders
in de onderneming van de ondernemer, en
-
– ten aanzien waarvan de financier in de vorenbedoelde akte van geldlening afstand heeft
gedaan van alle rechten tot verrekening van de niet vervallen aflossingen; of
-
2°. een lening van geld door een financier aan een ondernemer die een rechtspersoon is
wiens activa slechts bestaan uit deelnemingen in of vorderingen op een dochtermaatschappij
in de zin van artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met het oog op financiering door deze ondernemer van activiteiten van deze dochtermaatschappij,
-
– welke lening niet door enige vorm van zekerheid is gedekt, met uitzondering van een
persoonlijke borgstelling van een aandeelhouder in de onderneming van de ondernemer
en van een pandrecht gevestigd op aandelen in de dochtermaatschappij,
-
– en ten aanzien waarvan de financier in de akte van geldlening afstand heeft gedaan
van alle rechten tot verrekening van de niet vervallen aflossingen;
-
j.
waarde van een achtergestelde lening: het nog niet afgeloste deel van de lening;
-
k.
aandelenkapitaal: aandelen in het kapitaal van een onderneming van de ondernemer, die de financier
rechtstreeks van de ondernemer heeft verkregen tegen volstorting van die aandelen
in geld, of door omzetting van een achtergestelde lening;
-
l.
waarde van aandelenkapitaal: het bedrag in geld dat de financier bij de volstorting van de aandelen heeft betaald
dan wel, in geval van omzetting van een achtergestelde lening, of een deel daarvan,
in aandelenkapitaal, de waarde van de uitstaande lening voor zover die is omgezet
in aandelen, vermeerderd onderscheidenlijk verminderd met het bedrag in geld dat wegens
de omzetting is bijbetaald door, onderscheidenlijk terugbetaald aan de financier;
-
m.
risicokapitaal: kapitaal in de vorm van aandelenkapitaal of een achtergestelde lening;
-
n.
reserveringsquotum: het bedrag dat de minister op aanvraag van een financier vaststelt als maximum voor
de som van de garanties voor verstrekkingen van risicokapitaal die:
-
1°. gedurende drie jaar vanaf de datum van de beschikking aan de financier kunnen worden
verschaft indien het een eerste toekenning van een reserveringsquotum betreft;
-
2°. gedurende twee jaar vanaf de datum van de beschikking aan de financier kunnen worden
verschaft indien reeds eerder een reserveringsquotum is toegekend.
-
o.
groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:
-
1°. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect:
-
– meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,
-
– volledig aansprakelijk vennoot is van, of
-
– overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen,
en
-
2°. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;
-
p.
onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische
activiteit uitoefent.
Artikel 2. Garantstelling
-
1. De Staat stelt zich tegenover de financier garant voor 50% van de waarde van door
de financier verstrekt risicokapitaal, voor welke garantstelling de financier een
provisie is verschuldigd.
-
2. De garantie wordt verleend voor de duur van de desbetreffende kapitaalverstrekkingen
met een maximum van twaalf jaar, met dien verstande dat op verzoek van de financier
de garantie inzake een verstrekking van aandelenkapitaal wordt gebonden aan een termijn
van ten minste zes jaar en ten hoogste twaalf jaar.
-
3. De garantstelling heeft alleen betrekking op risicokapitaal
-
a. dat wordt verstrekt nadat de minister desgevraagd een reserveringsquotum heeft toegekend
en voor zover het quotum nog toereikend en geldig is;
-
b. dat wordt verstrekt overeenkomstig de in artikel 3 genoemde voorwaarden;
-
c. dat onder de garantstelling is gebracht overeenkomstig de procedure van artikel 4.
-
4. Indien de financier bij de verstrekking van risicokapitaal een gedeelte daarvan niet
onder de garantstelling van de Staat brengt, is deze overeenkomst slechts van toepassing
op het gedeelte van het verstrekte risicokapitaal dat onder de garantstelling is gebracht,
tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.
Artikel 3. Randvoorwaarden risicokapitaal
Een verstrekking van risicokapitaal aan een ondernemer kan onder de garantstelling
van de Staat worden gebracht indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
a. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming van de ondernemer
zijn bevredigend;
-
b. in de voorafgaande periode van twaalf maanden zijn niet meer middelen ten behoeve
van derden aan de onderneming onttrokken dan noodzakelijk voor een redelijk te achten
bedrijfsvoering en evenmin is een verplichting tot een zodanige onttrekking aangegaan;
-
c. de verstrekking van het risicokapitaal dient niet ter vervanging van aan een ondernemer
verschaft krediet of risicokapitaal door dezelfde financier of door een financier
die deel uitmaakt van de groep van dezelfde financier;
-
d. de waarde van het risicokapitaal dat aan de ondernemer of, indien de ondernemer deel
uitmaakt van een groep, aan de groep wordt verstrekt tezamen met de waarde van risicokapitaal
dat door een andere financier met toepassing van de titels 3.12, 3.13 en 3.14 van de Regeling nationale EZ-subsidies en van risicokapitaal dat met toepassing van
titel 3.10 van de Regeling nationale EZ-subsidies aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep
is verstrekt of gelijktijdig wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan € 5.000.000;
-
e. bij of in verband met het verstrekken van het risicokapitaal verstrekt de financier
geen andere goederen dan geld;
-
f. de verstrekking van het risicokapitaal draagt zelfstandig bij aan het realiseren van
een actief en winstgericht beleid van de financier;
-
g. de ondernemer verplicht zich aan een door de minister als toezichthouder in de zin
van de Algemene wet bestuursrecht aangewezen persoon of aan een door de minister aangewezen deskundige derde, voor
zover deze dit redelijkerwijs noodzakelijk acht voor de vervulling van zijn taak:
-
1°. inlichtingen te verstrekken en inzage in zakelijke gegevens en bescheiden te verstrekken
en de gelegenheid te bieden daarvan kopieën te maken;
-
2°. toegang te verlenen tot plaatsen niet zijnde woningen;
-
3°. anderszins binnen de door hem gestelde termijn alle door hem gewenste medewerking
te verlenen;
-
h. het risicokapitaal dient niet voor de overname van een aandelenkapitaal of een converteerbare
achtergestelde lening, behalve indien dit een concrete verbetering in het ondernemingsbeleid
ten doel heeft;
-
i. het risicokapitaal dient niet ter vervanging van een bestaande lening, indien dit
uitsluitend ten doel heeft betere financieringsvoorwaarden te verkrijgen.
-
j. het risicokapitaal heeft niet als doel de afwenteling van bestaande risico’s op de
Staat;
-
k. voor participatiemaatschappijen bedraagt de waarde van het risicokapitaal dat aan
de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep, aan de groep wordt
verstrekt tezamen met de waarde van het risicokapitaal dat door een andere participatiemaatschappij
met toepassing van de titels 3.12, 3.13 en 3.14 van de Regeling nationale EZ-subsidies en van risicokapitaal dat met toepassing van
titel 3.10 van de Regeling nationale EZ-subsidies aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep
is verstrekt of gelijktijdig wordt verstrekt, niet meer dan € 25.000.000;
-
l. de minister, geadviseerd door een groep deskundige derden, heeft verklaard dat is
voldaan aan de voorwaarden a tot en met k, indien de financiering waarvoor een garantie
wordt aangevraagd meer bedraagt dan € 5 miljoen.
Artikel 4. Aanmelding en toetsing
-
1. De financier stelt de Staat in kennis van een voorgenomen verstrekking van risicokapitaal
met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig een model dat als bijlage bij
deze overeenkomst is gevoegd, onder bijvoeging van een kopie van de ontwerp-overeenkomst
tot verstrekking van het risicokapitaal en van andere bescheiden als genoemd in het
model.
-
2. Indien de verstrekking van risicokapitaal naar het oordeel van de Staat voldoet aan
de in artikel 3 bedoelde voorwaarden, geldt de garantstelling op grond van deze overeenkomst
voor dit risicokapitaal. De Staat bericht hierover de financier binnen drie weken
na ontvangst van de aanmelding onder vermelding van de omvang en duur van de garantie.
De minister kan in plaats van de provisie, genoemd in artikel 6, tweede lid, een vergoeding
vaststellen, indien naar het oordeel van de minister de provisie te laag is in relatie
tot het risico dat de Staat loopt.
-
3. De garantie wordt afgegeven onder de opschortende voorwaarde dat een dienovereenkomstige,
door partijen gesloten overeenkomst aan de Staat wordt overgelegd en dat ook dan wordt
voldaan aan de in artikel 3 bedoelde voorwaarden. De Staat bericht hierover de financier
binnen 35 dagen na ontvangst van de gesloten overeenkomst onder vermelding van de
omvang, duur en provisie of vergoeding van de garantie.
Artikel 5. Verplichtingen beheer
-
1. De financier draagt er voor zorg dat een actief en winstgericht beleid wordt gevoerd
voor het verstrekken, beheren en vervreemden van risicokapitaal, waarbij rekening
wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller.
-
2. De financier draagt er voor zorg dat degenen die met het verstrekken, beheren of vervreemden
van risicokapitaal zijn belast beschikken over de nodige deskundigheid.
-
3. De financier staat er voor in dat degenen die zijn belast met het verstrekken, beheren
of vervreemden van risicokapitaal en met de bepaling van en het toezicht op het beleid
ter zake betrouwbaar zijn.
-
4. De financier draagt zorg voor een integere bedrijfsvoering en neemt in dat verband
de noodzakelijke maatregelen om onder meer strafbare handelingen, verstrengeling van
tegenstrijdige belangen en afhankelijkheid van de financier van bepaalde vennoten,
aandeelhouders of andere betrokkenen te voorkomen.
-
5. De financier staat er voor in dat aandeelhouders, hoofdelijk aansprakelijke vennoten,
bestuurders en beheerders van de financier en andere zijdens de financier betrokkenen
alleen medewerking verlenen aan verstrekkingen van risicokapitaal en krediet door
een ander dan de financier aan een onderneming waaraan de financier risicokapitaal
heeft verstrekt met een garantie op grond van deze overeenkomst, indien een redelijk
handelend en redelijk bekwaam beheerder deze verstrekkingen zou hebben gedaan in het
kader van een actief en winstgericht beleid.
-
6. De financier komt met een ondernemer aan wie een achtergestelde lening is verstrekt
slechts een wijziging van het aflossingsschema overeen na voorafgaande toestemming
van de Staat, tenzij deze betrekking heeft op een versnelde aflossing of op een gehele
of gedeeltelijke opschorting van de aflossingen gedurende ten hoogste vier aaneengesloten
kwartalen die niet is voorafgegaan door een eerdere opschorting van de aflossingen.
-
7. De Staat verleent de in het zesde lid bedoelde toestemming indien aannemelijk is dat:
-
a. de ondernemer niet in staat is te voldoen aan het bestaande aflossingsschema;
-
b. adequate maatregelen worden genomen ter verbetering van de liquiditeit van de onderneming
en rekening houdend met het belang van rentabiliteit en continuïteit van de onderneming;
-
c. rekening is gehouden en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller,
onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer
voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming van de achterstelling van
de gegarandeerde lening.
-
8. De Staat kan op verzoek van de financier besluiten om de afdracht van de provisie,
bedoeld in artikel 6.2, op te schorten in het geval dat:
-
a. er voor de financier geen mogelijkheden meer zijn om de renteverplichtingen te incasseren
bij de ondernemer, en
-
b. aannemelijk is dat rekening is gehouden en wordt gehouden met het belang van de Staat
als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare
middelen van de ondernemer voor de verplichtingen van bestaande leningen, met inachtneming
van de achterstelling van de gegarandeerde lening.
-
9. De financier vervreemdt de lening slechts na voorafgaande toestemming van de Staat.
-
10. De financier verleent slechts gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van verplichtingen
voortvloeiende uit de leningovereenkomst, uit hoofde waarvan de gegarandeerde lening
is verstrekt, na voorafgaande toestemming van de Staat. De Staat geeft toestemming
indien de kwijtschelding noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming waarvoor
de lening is verstrekt en indien rekening is en wordt gehouden met het belang van
de Staat als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare
middelen van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming
van de achterstelling van de gegarandeerde lening.
-
11. De financier brengt slechts wijzigingen aan in de leningovereenkomst van de lening
na voorafgaande toestemming van de Staat. De Staat kan toestemming geven indien de
wijziging noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming waarvoor de lening
is verstrekt en indien rekening is en wordt gehouden met het belang van de Staat als
garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen
van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming van de
achterstelling van de gegarandeerde lening.
Artikel 6. Financiële verplichtingen
-
1. De financier aan wie de minister een reserveringsquotum heeft toegekend, is hiervoor
aan de Staat een eenmalige provisie van 1% van dit quotum verschuldigd.
-
2. De financier is een provisie verschuldigd voor de garantie op het verstrekte risicokapitaal
dat overeenkomstig de procedure van artikel 4 onder de garantstelling is gebracht.
De provisie bedraagt jaarlijks
-
a. 2,5% van de gegarandeerde waarde van dit risicokapitaal indien de kapitaalverstrekking
bestaat uit een niet converteerbare achtergestelde lening zonder dat deze gepaard
gaat met een kapitaalverstrekking aan dezelfde ondernemer door de financier of een
andere financier die deel uitmaakt van dezelfde groep in de vorm van een converteerbare
achtergestelde lening of aandelenkapitaal;
-
b. 3% van de gegarandeerde waarde van dit risicokapitaal in andere gevallen.
-
3. Per kwartaal wordt een vierde deel van de in het tweede lid bedoelde provisie in rekening
gebracht, uitgaand van de waarde van het risicokapitaal op de eerste dag van het kwartaal.
-
4. De in het tweede lid bedoelde provisie is verschuldigd voor de duur van de garantie
of zoveel korter als zich één van de in artikel 8, eerste lid, genoemde omstandigheden
voordoet.
-
5. Indien het risicokapitaal aandelenkapitaal betreft dat wordt vervreemd binnen zes
jaren vanaf de verstrekking van het risicokapitaal, is de financier op dat tijdstip
een aanvullende provisie verschuldigd voor de periode vanaf het tijdstip van de vervreemding
tot na het verstrijken van de periode van zes jaren, welke aanvullende provisie wordt
berekend met overeenkomstige toepassing van het tweede lid en uitgaand van de waarde
van het aandelenkapitaal op de eerste dag van het kwartaal voorafgaand aan de vervreemding.
-
6. Indien het risicokapitaal een achtergestelde lening betreft, is de financier een minimale
provisie verschuldigd gelijk aan de provisie die met toepassing van het tweede lid
op basis van de initiële hoofdsom van de lening voor een periode van drie jaar verschuldigd
is. Indien op het tijdstip van de volledige aflossing van de lening de reeds op grond
van het tweede lid voor de verstreken looptijd van de lening verschuldigde provisie
lager is dan de minimale provisie, is de financier een aanvullende provisie verschuldigd
gelijk aan het verschil tussen de reeds verschuldigde provisie en de minimale provisie.
-
7. Indien risicokapitaal binnen een termijn van zes jaar wordt afgestoten om verlies
op dat risicokapitaal in de zin van artikel 8, eerste lid, te beperken, kan de minister
op verzoek van de financier de over de resterende termijn verschuldigde provisie kwijtschelden
indien sprake is van klemmende redenen, gelegen in het belang van de onderneming van
de ondernemer.
Artikel 7. Administratieve en informatieverstrekkingsverplichtingen
-
1. De financier draagt er voor zorg dat een administratie wordt gevoerd die zodanig is
ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze gegevens kunnen
worden afgelezen over de verstrekkingen, het beheer en de vervreemdingen van gegarandeerd
risicokapitaal en van ander risicokapitaal dat hij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt.
-
2. De financier informeert de Staat binnen acht weken nadat de desbetreffende gebeurtenis
heeft plaatsgevonden schriftelijk over wezenlijke wijzigingen in het financieringsbeleid
of de organisatie van de financier en over wijzigingen ten aanzien van gegarandeerd
risicokapitaal, waaronder
-
a. een omzetting van een achtergestelde lening in aandelenkapitaal,
-
b. een aflossing van een achtergestelde lening, tenzij deze aflossing overeenkomt met
een aflossingsschema waarover de Staat eerder is geïnformeerd;
-
c. een wijziging van de looptijd van een achtergestelde lening.
-
3. De financier verstrekt de Staat jaarlijks zijn jaarverslag.
-
4. Desgevraagd verstrekt de financier de Staat gegevens en bescheiden over de verstrekkingen,
het beheer en de vervreemdingen van gegarandeerd risicokapitaal en van ander risicokapitaal
dat hij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt, en de jaarrekeningen van de ondernemingen
waaraan risicokapitaal is verstrekt, vergezeld van desbetreffende accountantsverklaringen
als bedoeld in artikel 393, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een mededeling waarom deze ontbreekt, en van de bijbehorende toelichtingen voor
het bestuur van de onderneming.
-
5. De financier doet onverwijld mededeling aan de Staat van de indiening bij de rechtbank
van een verzoek tot verlening van surséance van betaling aan hem, een verzoek tot
faillietverklaring van hem of een verzoek om ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen van toepassing te verklaren.
Artikel 8. Reikwijdte garantie
-
1. De financier kan een beroep doen op de garantie indien hij op gegarandeerd risicokapitaal
verlies lijdt:
-
a. bij gehele of gedeeltelijke vervreemding van dat risicokapitaal;
-
b. indien het risicokapitaal een achtergestelde lening betreft, door gehele of gedeeltelijke
kwijtschelding van de lening door de financier;
-
c. indien het risicokapitaal een achtergestelde lening betreft, door onvermogen van de
ondernemer om de lening af te lossen;
-
d. als gevolg van een faillietverklaring, een verlening van surséance van betaling of
een van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen met
betrekking tot de ondernemer;
-
e. bij een in kracht van gewijsde gegane homologatie van een akkoord na de faillietverklaring,
na de verlening van surséance van betaling of na het van toepassing verklaren van
de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen met betrekking tot de ondernemer waaraan
de lening is verstrekt;
-
f. indien de ondernemer een rechtspersoon is, bij ontbinding van de rechtspersoon.
-
2. De minister kan het beroep afwijzen of een korting toepassen op het gevraagde bedrag
indien in de voorafgaande periode van twaalf maanden meer middelen aan de MKB-onderneming
zijn onttrokken ten behoeve van derden dan noodzakelijk voor een redelijk te achten
bedrijfsvoering, dan wel een verplichting tot een zodanige onttrekking is aangegaan,
mits de financier hieraan op enigerlei wijze medewerking heeft verleend.
-
3. Bij verlies ingevolge vervreemding van risicokapitaal geldt de garantie alleen indien
de vervreemding:
-
a. niet eerder dan twee jaar na de verstrekking ervan heeft plaatsgevonden, tenzij de
Staat desgevraagd met vervreemding binnen deze termijn heeft ingestemd;
-
b. gebeurt tegen een prijs die past in het voeren van een actief en winstgericht beleid;
-
c. voor zover de financier daarbij risicokapitaal geheel of voor een deel overdraagt
aan één van zijn aandeelhouders, hoofdelijk aansprakelijke vennoten, bestuurders,
beheerders of andere betrokkenen, gebeurt tegen een prijs die is gebaseerd op een
taxatie van twee onafhankelijke deskundigen, dan wel gepaard gaat met vervreemding
van ten minste een derde deel van het risicokapitaal aan onafhankelijke derden.
-
4. Bij verlies ingevolge gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van een achtergestelde
lening geldt de garantie alleen indien de kwijtschelding noodzakelijk is voor de continuïteit
van de onderneming waarvoor de lening is verstrekt en indien rekening is gehouden
en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller, onder meer door een
evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer voor de aflossing
van bestaande leningen, met inachtneming van de achterstelling van de gegarandeerde
lening.
-
5. Als onvermogen van de ondernemer om de lening af te lossen, bedoeld in het eerste
lid, onder c, wordt aangemerkt de situatie waarin
-
a. de ondernemer niet in staat is te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen;
-
b. aannemelijk is dat de ondernemer in de eerstvolgende jaren niet in staat zal zijn
te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen; en
-
c. aannemelijk is dat rekening is gehouden en wordt gehouden met het belang van de Staat
als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare
middelen van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming
van de achterstelling van de gegarandeerde lening.
-
6. Verlies als gevolg van faillietverklaring, een verlening van surséance van betaling
of een van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen,
bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder d, wordt aanwezig geacht
-
a. voor zover aannemelijk is dat de financier bij het einde van het faillissement, van
de surséance onderscheidenlijk van de toepassing van de schuldsaneringsregeling een
verlies als bedoeld in het achtste lid zal leiden;
-
b. mits aannemelijk is dat rekening is gehouden met het belang van de Staat als garantsteller.
-
7. De minister kan het beroep afwijzen of een korting toepassen op het gevraagde bedrag
indien de financier tekort is geschoten bij de naleving van verplichtingen op grond
van deze overeenkomst of indien de financier niet kan aantonen die maatregelen te
hebben genomen die een redelijk handelend en redelijk bekwaam beheerder zou hebben
genomen in het kader van een actief en winstgericht beleid.
-
8. Het verlies wordt berekend op basis van de waarde van het risicokapitaal of, indien
het verlies slechts op een deel van het verstrekte risicokapitaal is geleden, het
hiermee overeenkomende deel van die waarde, in een voorkomend geval verminderd met:
-
a. in geval van vervreemding: de prijs waarvoor die vervreemding heeft plaatsgevonden;
-
b. in geval van ontbinding: de liquidatie-uitkering; of
-
c. in geval van homologatie van een akkoord als bedoeld in het eerste lid, onder e, de
in het kader van het akkoord voor de achtergestelde lening verrichte uitkering; en
-
d. in geval van verlies op aandelenkapitaal, het totaal van de uitgekeerde dividenden
en het totaal van de aan de financier betaalde vergoedingen voor zover deze vergoedingen
hoger zijn dan een marktconforme vergoeding.
-
9. Indien de financier meermalen gegarandeerd risicokapitaal aan een ondernemer heeft
verstrekt en slechts op een deel daarvan verlies lijdt, wordt het verlies geacht te
zijn geleden op het risicokapitaal dat de financier het eerst heeft verstrekt.
-
10. Indien de financier aan een ondernemer risicokapitaal heeft verstrekt dat slechts
ten dele onder de garantstelling is gebracht en slechts op een deel van het verstrekte
risicokapitaal verlies lijdt, wordt het verlies, onverminderd het negende lid, naar
rato toegerekend aan het risicokapitaal dat onder de garantstelling is gebracht.
Artikel 9. Inroepen van garantie
-
1. De financier verzoekt de Staat binnen zes maanden nadat zich de in artikel 8, eerste
lid, bedoelde situatie heeft voorgedaan om betaling op grond van de garantie met gebruikmaking
van een formulier, overeenkomstig een model dat als bijlage bij deze overeenkomst
is gevoegd, onder bijvoeging van een kopie van de vervreemdingsovereenkomst, de inschrijving
in het register van de ontbinding van de rechtspersoon of van de in artikel 8, eerste
lid, onder c, bedoelde akkoorden en van andere bescheiden als genoemd in het model.
-
2. Indien naar het oordeel van de Staat sprake is van een verlies als bedoeld in artikel
8, maakt de financier aanspraak op betaling van 50% van het geleden verlies, tenzij
de financier in gebreke is gebleven bij de naleving van deze overeenkomst. De Staat
bericht hierover de financier binnen dertien weken na ontvangst van het betalingsverzoek
onder vermelding van het te betalen bedrag.
Artikel 10. Betalingen
Alle betalingen in verband met deze overeenkomst door de financier geschieden door
overmaking van de betreffende bedragen naar rekeningnummer ... bij de ... bank, ten
name van RVO.nl, onder vermelding van het ... nummer.
Artikel 11. Terugvordering en navordering
-
1. Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar
zodra blijkt dat de financier zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft
dat de Staat op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben genomen,
indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft.
-
2. Indien vanwege een verlies als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c of d,
een uitkering op grond van de garantie heeft plaatsgevonden, is de financier verplicht
50% van de aflossingen die na de uitkering worden verricht, onderscheidenlijk van
hetgeen na de uitkering is ontvangen, uit te betalen aan de Staat.
Artikel 12. Opzegging
-
1. De Staat is gerechtigd deze overeenkomst schriftelijk op te zeggen indien
-
a. de financier tekort schiet bij de nakoming van één van zijn verplichtingen uit hoofde
van deze overeenkomst;
-
b. ten aanzien van de financier een verzoek bij de rechtbank is ingediend tot verlening
van surseance van betaling, een verzoek tot faillietverklaring of een verzoek tot
van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of een
buitengerechtelijk akkoord aan crediteuren wordt aangeboden;
-
c. de financier, in geval deze rechtspersoonlijkheid heeft, is ontbonden;
-
d. de bepalingen in de paragrafen 3.12, 3.13 en 3.14 van de Regeling nationale EZ-subsidies niet langer verenigbaar zijn met de regels
van de Europese Gemeenschappen ten aanzien van staatssteun.
-
2. Een opzegging op grond van het eerste lid, onder a, geschiedt uitsluitend nadat de
Staat de financier op de hoogte heeft gesteld van het voornemen tot opzegging en nadat
deze in de gelegenheid is gesteld om een tekortschieten dat hersteld kan worden te
herstellen binnen een redelijke termijn.
-
3. Een opzegging in verband met de in het eerste lid, onder d, bedoelde omstandigheid
heeft geen gevolgen voor de verplichtingen ten aanzien van verstrekkingen van risicokapitaal
die voor het tijdstip van de opzegging onder de garantstelling zijn gebracht.
Artikel 13. Geschillen
-
1. Ieder geschil ten aanzien van deze overeenkomst zal bij uitsluiting worden voorgelegd
aan de daartoe bevoegde rechter in het arrondissement Den Haag.
-
2. Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.
Artikel 14. Adressering schriftelijke stukken
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder
-
1. gemelde partij worden gericht aan
Ministerie van Economische Zaken,
RVO.nl, postbus 93144, 2509 AC Den Haag.
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder
Artikel 15. Inwerkingtreding
Deze overeenkomst treedt in werking door de ondertekening daarvan door de partijen.
........., ten deze vertegenwoordigd door
Deze overeenkomst is getekend op ..... te Den Haag
Toelichting bij de in bijlage 3.12.1 opgenomen model garantstellingsovereenkomsten
Een aantal bepalingen van de in bijlage 3.12.1 en 3.12.2 opgenomen modellen komt letterlijk of materieel overeen met bepalingen in de paragrafen 3.12, 3.13 en 3.14 van de Regeling nationale EZ-subsidies. In deze toelichting op het model worden deze
bepalingen niet opnieuw aan de orde gesteld.
Omdat het model voor de garantstellingsovereenkomst ten aanzien van door financiers
verstrekte niet converteerbare achtergestelde leningen (bijlage 3.12.2) materieel niet verschilt van het model ten aanzien van achtergestelde leningen en
aandelenkapitaal (bijlage 3.12.1), wordt volstaan met een toelichting van het laatstgenoemde model.
Artikel 3. (Randvoorwaarden risicokapitaal)
Dit artikel bevat de voorwaarden waaraan concrete verstrekkingen van risicokapitaal
moeten voldoen om deze onder de garantstelling te kunnen brengen. Sommige van deze
voorwaarden hebben betrekking op de kapitaalverstrekking zelf, andere betreffen de
ondernemer waaraan het risicokapitaal wordt verstrekt. De financier is gehouden na
te gaan of de ondernemer aan deze voorwaarden voldoet. De informatie waarover de financier
bijgevolg beschikt of redelijkerwijs zou moeten beschikken is maatgevend voor de beoordeling
op grond van artikel 4 of aan de voorwaarden is voldaan.
Het in onderdeel a opgenomen vereiste inzake continuïteit en rentabiliteit van de
ondernemer, dat reeds in de toelichting bij artikel 31, onderdeel a, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies is behandeld, wordt toegepast bij de beoordeling van de aanmelding overeenkomstig
artikel 4 van de overeenkomst. De ondernemer dient derhalve op dat moment aan deze
voorwaarde te voldoen. De ondernemer dient op zichzelf economisch gezond te zijn,
maar ook is van belang dat niet een financiering plaatsvindt die de rentabiliteit
en continuïteit van het bedrijf in gevaar brengt.
Onderdeel b betreft situaties waarin de ondernemer zonder dat dit noodzakelijk is
voor de bedrijfsvoering middelen aan de onderneming heeft onttrokken. Door deze gevallen
uit te sluiten wordt voorkomen dat het garantstellingsbudget wordt benut voor financieringen
die in zekere zin onnodig zijn.
In onderdeel e is bepaald dat de verstrekking van risicokapitaal niet anders dan met
geld kan plaatsvinden. Bij financiering door de overdracht van bijvoorbeeld goederen
of vorderingen kan gemakkelijk een intransparante situatie ontstaan.
In onderdeel f is een inhoudelijke voorwaarde gesteld ten aanzien van de kapitaalverstrekking
om te voorkomen dat op oneigenlijke wijze gebruik wordt gemaakt van dit instrument.
Daarvan kan in het bijzonder sprake zijn indien een financiering onder de garantstelling
wordt gebracht om het risico van een andere financiering af te dekken. Indien de aankoop
van aandelen tegen een abnormaal hoge prijs onder de garantstelling wordt gebracht
terwijl daarnaast, ter compensatie, een lening tegen een zeer hoge rente wordt verstrekt,
zou de financier na enkele jaren de aandelen tegen een veel lagere prijs kunnen verkopen
en voor het geleden verlies een beroep op de garantie kunnen doen. Om dit te voorkomen
wordt voor toepassing van de garantstelling vereist dat de kapitaalverstrekking als
zodanig bijdraagt aan het realiseren van een actief en winstgericht beleid of, anders
gezegd, commercieel interessant is.
Onderdeel g beoogt zeker te stellen dat zonodig zijdens de minister boekenonderzoek
bij de ondernemer kan plaatsvinden. Onder omstandigheden kan twijfel bestaan of de
feitelijke situatie van de ondernemer overeen komt met het beeld zoals dat naar voren
komt uit de door de financier verstrekte informatie. Het is wenselijk dat alsdan de
bevoegdheid bestaat toezicht uit te oefenen zoals dat gebruikelijk is in het kader
van publiekrechtelijke subsidieverhoudingen. De essentie van de bepalingen van afdeling 5.2 van hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht is om die reden overgenomen in onderdeel g.
Artikel 4. (Aanmelding en toetsing)
Indien een financier een garantstellingsovereenkomst met de Staat heeft gesloten en
beschikt over een reserveringsquotum kan hij financieringen aangaan met gebruikmaking
van de garantstelling. Om de financier zekerheid te kunnen bieden dat de financiering
voldoet aan de in hoofdstuk 3 van de regeling en overeenkomst gestelde voorwaarden
wordt de voorgenomen financiering aangemeld bij de Staat, dat wil zeggen RVO.nl van
het Ministerie van Economische Zaken. RVO.nl constateert of de financiering aan de
voorwaarden voldoet en informeert vervolgens de financier dat de financiering onder
de garantstelling wordt gebracht of dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan.
Omdat de melding plaats vindt op basis van een ontwerp-financieringsovereenkomst,
staat niet op voorhand vast dat de financiering ook daadwerkelijk zal plaatsvinden.
Het is bijvoorbeeld denkbaar dat een ondernemer verschillende financiers om een offerte
heeft gevraagd. Alsdan zou het mogelijk zijn dat verscheidene garanties voor één en
dezelfde financiering worden verleend of dat garanties voor een ondernemer worden
afgegeven tot boven het maximale financieringsbedrag van € 5.000.000. Om die reden
is in het derde lid bepaald dat de garantie eerst geldig wordt nadat de definitieve
financieringsovereenkomst is overgelegd en nadat is geconstateerd dat nog steeds wordt
voldaan aan de in artikel 3 genoemde voorwaarden.
Artikel 5. (Verplichtingen beheer)
Dit artikel bevat enkele algemene verplichtingen ten aanzien van de financier evenals
bepalingen over wijzigingen van het aflossingsschema van een achtergestelde lening.
In het eerste lid is een algemene zorgplicht vastgelegd om een actief en winstgericht
financieringsbeleid te voeren, rekening houdend met het belang van de garantsteller.
Dit impliceert onder meer dat de financier op de hoogte moet zijn van belangrijke
ontwikkelingen bij de ondernemer waarin is geïnvesteerd, opdat de financier en de
Staat als garantsteller niet onnodig voor onaangename verrassingen worden gesteld.
Het financieringsbeleid heeft betrekking op alle werkzaamheden die een goed huisvader
betaamt, ongeacht of het de verstrekking, het beheren in enge zin of de vervreemding
van het risicokapitaal betreft.
Het tweede, derde en vierde lid weerspiegelen de eisen die in artikel 24 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies zijn gesteld op het vlak van deskundigheid, betrouwbaarheid en integriteit. Financiers
dienen aan de eisen die voor het sluiten van de garantstellingsovereenkomst worden
gesteld, te blijven voldoen. Integriteit betreft onder meer het voorkomen van verstrengeling
van tegengestelde belangen. Een voorbeeld van belangenverstrengeling en de mogelijke
gevolgen daarvan is de situatie waarin een aandeelhouder van een participatiemaatschappij
die tevens aandeelhouder is van een andere participatiemaatschappij, aandelen van
de ene naar de andere maatschappij overdraagt tegen kunstmatige prijzen, waardoor
de maatschappij benadeeld wordt.
Het vijfde lid betreft specifiek het risico van belangenverstrengeling in geval bij
de financier betrokkenen investeringen doen door het verstrekken van krediet of risicokapitaal
aan de ondernemer die met garantie is gefinancierd. Bij een dergelijke samenloop kan
belangenverstrengeling aan de orde zijn, reden om te vergen dat die parallelle financieringen
passen in een redelijk financieringsbeleid.
Ingevolge het zesde lid vergt een wijziging van het aflossingsschema die lagere aflossingen
of een temporisering behelst, in beginsel de toestemming van de Staat. Op deze wijze
kan worden getoetst of de beoogde aanpassing niet strijdig is met het belang van de
ondernemer of met het (financiële) belang van de Staat. Het toestemmingsvereiste geldt
niet voor zover de wijziging voortvloeit uit de eerste opschorting van aflossingen
gedurende ten hoogste een jaar. Voor dergelijke wijzigingen met relatief beperkte
gevolgen volstaat dat de Staat hierover wordt geïnformeerd overeenkomstig artikel
7, tweede lid.
Het zevende lid bevat de concrete criteria voor het verlenen van toestemming. Duidelijk
moet zijn dat de opschorting noodzakelijk is vanwege liquiditeitsproblemen van de
ondernemer (onderdeel a). Verder moeten voor de oplossing daarvan maatregelen worden
genomen, waarbij ook het belang van de ondernemer op de langere termijn moet worden
betrokken (onderdeel b). Het criterium van onderdeel c tenslotte betreft het belang
van de Staat als garantsteller en beoogt in het bijzonder te voorkomen dat de aflossing
van een gegarandeerde lening wordt opgeschort terwijl op andere leningen wel afgelost
wordt. Op die wijze zou de financier zijn risico’s op de Staat kunnen afwentelen.
Bij de noodzaak van evenwichtige aanwending van beschikbare middelen dient rekening
te worden gehouden met de aard van de desbetreffende leningen. In het bijzonder kan
een achterstellingsclausule reden zijn voor een niet evenredige aanwending van middelen
voor aflossingen.
Artikel 6. (Financiële verplichtingen)
Onder omstandigheden kan de zesjaarstermijn averechts uitwerken, bijvoorbeeld indien
de ondernemer in financieel zwaar weer is geraakt. Handhaving van de premieplicht
zou dan de financier ertoe kunnen brengen faillissement van de ondernemer aan te vragen.
Alsdan kan de premie op grond van het vijfde lid worden kwijtgescholden. Hiertoe dient
de kapitaalverstrekker een beargumenteerd en gedocumenteerd verzoek te doen aan de
Staat.
Artikel 7. (Administratieve en informatieverstrekkingsverplichtingen)
In dit artikel zijn verplichtingen opgenomen ten aanzien van de administratie en de
informatieverstrekking van de financier aan het ministerie. Onder omstandigheden kan
het ministerie nader inzicht willen hebben in de samenhang tussen de gegarandeerde
en de andere financieringen die door de financier aan een ondernemer zijn verstrekt
en in de gang van zaken bij de gefinancierde MKB-ondernemers. Het vierde lid verplicht
de financier alsdan de desbetreffende informatie te verschaffen.
Artikel 8. (Reikwijdte garantie)
Dit artikel bevat regels omtrent het inroepen van de garantie. In het eerste lid is
bepaald op welke situaties de garantie betrekking heeft.
Het tweede tot en met het zesde lid bevatten nadere voorwaarden voor het inroepen
van de garantstelling om te voorkomen dat de garantie wordt gebruikt om onnodige verliezen
af te wentelen. Het tweede lid betreft de situatie dat middelen aan de onderneming
zijn onttrokken zonder dat dit een bedrijfsmatige reden heeft. Het kan bijvoorbeeld
gaan om uitzonderlijk hoge management- of commissariskosten. Niet altijd is de financier
op de hoogte van dergelijke kapitaalonttrekkingen of is de financier in staat deze
te voorkomen. Om die reden is in de voorwaarde vermeld dat de financier op enigerlei
wijze aan de onttrekking moet hebben meegewerkt. Het is in een voorkomend geval aan
de financier om aan te tonen dat hij niet op de hoogte was en redelijkerwijs niet
op de hoogte kon zijn van de onttrekking, dan wel dat heeft gedaan wat redelijkerwijs
van hem kan worden gevergd om de onttrekking te voorkomen.
Voor het geval van verliesgevende verkoop van aandelenkapitaal gelden extra voorwaarden
om te voorkomen dat hierbij de belangen van de Staat tekort wordt gedaan. Een vervreemding
binnen twee jaar is niet gebruikelijk en bergt het risico in zich dat de participatie
ten koste van de ondernemer wordt vervreemd. Verder moet ook voorkomen worden dat
bij de vervreemding sprake is van een oneigenlijke belangenvermenging van de financier,
beheerder en aandeelhouders of vennoten. In verband hiermee is in het tweede lid bepaald
dat de vervreemding moet plaatsvinden tegen een prijs die past in het voeren van een
actief en winstgericht beleid. Indien vervreemding plaats vindt aan betrokkenen bij
de financier, kan de kans op belangenverstrengeling op voorhand aanwezig worden geacht.
In dat geval worden aanvullende eisen gesteld om te voorkomen dat de prijsstelling
op oneigenlijke wijze plaats vindt.
In het vierde lid worden nadere voorwaarden gesteld aan verliesdeclaraties vanwege
kwijtschelding van achtergestelde leningen. Een financier kan verlies lijden op risicokapitaal
als de desbetreffende ondernemer financieel in de problemen komt. Als een ondernemer
failliet dreigt te gaan, kan de financier proberen dat te voorkomen door aanpassing
van de financieringsvoorwaarden, bijvoorbeeld door een gedeeltelijke of gehele kwijtschelding
van een achtergestelde lening. Op die wijze kan de overlevingskans van de onderneming
worden vergroot, hetgeen ook in het belang is van de financier. Tegelijkertijd lijdt
deze een verlies als gevolg van de kwijtschelding. Om die reden omvat de garantie
van dit instrument ook deze vorm van verlies. Voorwaarde is dat de kwijtschelding
noodzakelijk moet zijn – het moet gaan om een onontkoombaar verlies. Verder is van
belang dat met het belang van de Staat rekening is gehouden en wordt gehouden, onder
meer door een evenwichtige aanwending van eventuele baten. De liquiditeitsproblemen
dienen niet eenzijdig op de gegarandeerde achtergestelde lening worden afgewenteld,
ten voordele van andere financieringen aan de ondernemer. Dit betekent onder meer
dat indien een financier twee achtergestelde leningen aan een ondernemer heeft verstrekt
waarvan één onder de garantstelling is gebracht, de aflossingen naar rato aan beide
leningen ten goede dienen te komen. Bij een combinatie van een gegarandeerde achtergestelde
lening en een andere, niet achtergestelde lening kan ook een beperkter aflossing op
de achtergestelde lening aanvaardbaar zijn.
Een enigszins vergelijkbare situatie doet zich voor indien de ondernemer niet in staat
is aflossingen te doen – terwijl er geen reden is over te gaan tot kwijtschelding
van de lening.
Dan lijdt de financier de facto een verlies. Van belang is of de aflossingen binnen
een afzienbare termijn kunnen worden hervat of dat de financiële problemen van de
ondernemer een structureel karakter dragen. Om die reden is het niet afgeloste deel
van de lening eerst declarabel onder de garantie indien gebleken is dat de ondernemer
feitelijk niet aan zijn aflossingsverplichtingen kan voldoen – ongeacht of aflossingen
zijn opgeschort in overeenstemming met de financier – en indien naar verwachting ook
in de nabije toekomst geen aflossingen zullen worden gedaan. Voorts geldt hier de
hiervoor reeds besproken voorwaarde dat rekening is gehouden en wordt gehouden met
het belang van de Staat als garantsteller.
In het zesde lid worden nadere voorwaarden geformuleerd voor verliesdeclaraties bij
faillissement, surséance van betaling of toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Ten eerste is van belang dat aannemelijk kan worden gemaakt dat ter zijner tijd daadwerkelijk
een verlies zal worden geleden. Ten tweede geldt ook hier de voorwaarde dat rekening
is gehouden met het belang van de Staat als garantsteller. Anders dan in de hiervoor
besproken situaties geldt deze voorwaarde niet voor de toekomst omdat het faillissementsrecht
daarvoor een eigen kader biedt. Dat kent de nodige waarborgen voor een evenwichtige
afwikkeling van financieringsrelaties.
Op grond van het zevende lid hoeft uitbetaling op een verlies niet of niet geheel
plaats te vinden indien de financier niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Bij
de toepassing van deze bepaling wordt rekening gehouden met de aard van het verzuim.
Een (gedeeltelijke) uitbetaling ligt bijvoorbeeld niet in de rede als de financier
stelselmatig in gebreke is gebleven bij de betaling van de provisie. Het inroepen
van deze clausule, althans een volledige strafkorting, ligt veel minder voor de hand
indien het verzuim zich beperkt tot bijvoorbeeld het niet tijdig voldoen aan de in
artikel 7, tweede en derde lid, bedoelde informatieverplichtingen. De in artikel 5,
eerste tot en met vijfde lid, opgenomen verplichtingen hebben kort gezegd betrekking
op een gezonde bedrijfvoering. Eerst bij wezenlijke misstanden zal er reden zijn niet
tot een (volledige) uitbetaling over te gaan omdat alsdan niet valt uit te sluiten
dat het verlies geheel of gedeeltelijk is veroorzaakt door de gebrekkige bedrijfsvoering.
Een gezonde bedrijfsvoering veronderstelt dat ten aanzien van verstrekt risicokapitaal
de noodzakelijke beheersmaatregelen worden getroffen. Om die reden is tevens bepaald
dat de financier dit zonodig moet kunnen aantonen. Krachtens artikel 5 van de overeenkomst
is de financier onder meer verplicht het risicokapitaal actief en winstgericht te
beheren en zorg te dragen voor de deskundigheid van de betrokkenen. Bijgevolg geldt
als maatstaf dat die maatregelen zijn getroffen die een redelijk handelend en redelijk
bekwaam beheerder in het kader van een actief en winstgericht beleid zou hebben getroffen.
Ingevolge het achtste lid bedraagt het voor de garantie relevante verlies het verschil
tussen de feitelijke waarde en de restwaarde die uiteindelijk is verkregen. Daarnaast
gelden de dividendinkomsten als aftrekpost voor aandelenkapitaal. Op deze wijze wordt
voorkomen dat de financier inkomsten genereert die impliciet later voor 50% ten koste
van de garantsteller komen.
In geval van verscheidene financieringen kan onduidelijkheid bestaan over de omvang
van het verlies. Indien bijvoorbeeld meermalen met garantie aandelenkapitaal is verschaft
waarop gedeeltelijk verlies wordt geleden, is op grond van het negende lid de waarde
van het eerst verkregen aandelenkapitaal bepalend voor de berekening van het verlies.
Het tiende lid betreft de situatie waarin niet alle verstrekkingen van risicokapitaal
onder de garantstelling zijn gebracht. Indien bijvoorbeeld 60% van de financieringen
gegarandeerd was, zal bij verlies op een deel van het risicokapitaal voor slechts
60% van dat verlies een beroep op de garantie kunnen worden gedaan.
Artikel 9. (Inroepen van garantie)
Dit artikel betreft de procedure voor het inroepen van de garantie.
Artikel 11. (Terugvordering en navordering)
Bij afschrijving van een achtergestelde lening is niet sprake van een definitief verlies.
Het is mogelijk dat naderhand alsnog een aflossing op de lening plaatsvindt. Het tweede
lid van artikel 12 verplicht de financier in deze gevallen alsdan de helft van deze
aflossingen aan de Staat te betalen. Bij faillissement e.d. is nog niet sprake van
een daadwerkelijk verlies, althans het verlies staat nog niet definitief vast. Indien
de financier ontvangsten heeft uit het akkoord of uit de liquidatie-uitkering, dienen
deze eveneens voor 50% te worden doorbetaald aan de Staat.
Artikel 12. (Geschillen)
Zonodig kan de overeenkomst door de Staat worden opgezegd op de in het eerste lid
genoemde gronden. Op grond van onderdeel a kan opzegging plaatsvinden indien de financier
zijn verplichtingen niet nakomt. Daarnaast is opzegging door de Staat mogelijk indien
de status van de financier is gewijzigd, hetzij indien faillissement of een vergelijkbare
voorziening is aangevraagd, hetzij bij ontbinding van de rechtspersoon van de financier.
Tenslotte kan de Staat de overeenkomst opzeggen indien deze als gevolg van Europeesrechtelijke
ontwikkelingen niet langer in overeenstemming zou zijn met de regels van de Europese
Gemeenschap ten aanzien van staatsteun.
Voor zover deze opzeggingsgronden verband houden of verband kunnen houden met een
tekortkoming die hersteld kan worden, dient op grond van het tweede lid de Staat daarvoor
de gelegenheid te bieden.
Het ligt in de rede dat de partijen bij opzegging van de overeenkomst in onderhandeling
treden en in een vaststellingsovereenkomst regelen hoe de garantstellingsovereenkomst
dient te worden afgewikkeld. Afhankelijk van de omstandigheden kan bijvoorbeeld worden
afgesproken dat lopende garantieverplichtingen niet worden aangetast door een opzegging
van de overeenkomst, onder gelijktijdige afkoop van de nog niet betaalde premies.
Indien de overeenkomst wordt opgezegd in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen,
is het in elk geval wenselijk de lopende garanties te ontzien. Daarom is in het derde
lid bepaald dat alsdan de verplichtingen ingevolge bestaande garanties onverlet blijven.
Bijlage 3.12.2. , als bedoeld in artikel 3.12.7, tweede lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies
Model garantstellingsovereenkomst ten aanzien van niet converteerbare achtergestelde
leningen
Overeenkomst tussen:
-
1. De Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat,
vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken;
-
2. ...., hierna te noemen financier;
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1. Definitiebepalingen
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
-
a.
minister: de Minister van Economische Zaken;
-
b.
kapitaalvennootschap:
-
1°. een vennootschap als bedoeld in artikel 1 van de Eerste Richtlijn 68/151/EEG van de Raad van 9 maart 1968 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke
in de Lid-Staten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea
van artikel 58 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers
in deze vennootschappen als van derden, zulks ten einde die waarborgen gelijkwaardig
te maken (PB EG L 65), of
-
2°. een kapitaalvennootschap die is ingericht naar het recht van één van de lidstaten
van de Europese Unie, die rechtspersoonlijkheid bezit, een apart vermogen heeft dat
bij uitsluiting voor de schulden van de vennootschap kan worden aangesproken en op
grond van haar nationale wetgeving onderworpen is aan garantievoorwaarden zoals bedoeld
in Richtlijn 68/151/EEG van de Raad om de belangen van zowel deelgerechtigden als derden te beschermen;
-
c.
ondernemer: een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of een vennootschap, die een onderneming
in stand houdt, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld;
-
d.
kleine onderneming: kleine onderneming in de zin van verordening (EG) nr. 800/ 2008 van de Commissie
van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun
op grond van artikel 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar
worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening) (PbEU L 214);
-
e.
middelgrote onderneming: een middelgrote onderneming in de zin van verordening (EG) nr. 800/ 2008 van de Commissie
van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun
op grond van artikel 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar
worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening) (PbEU L 214);
-
f.
participatiemaatschappij: een vennootschap in de vorm van een kapitaalvennootschap of een vennootschap met
een afgescheiden vermogen, ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de
Europese Unie, die blijkens haar statuten of blijkens de overeenkomst waarbij zij
is aangegaan tot doel heeft of mede tot doel heeft het verstrekken van risicokapitaal
aan ondernemers teneinde winst te behalen, met uitzondering van startersfondsen als
bedoeld in artikel 3.10.1 van de Regeling nationale EZ-subsidies;
-
g.
bank: binnen het grondgebied van de Europese Unie gevestigde bank die is toegelaten het
bedrijf van bank uit te oefenen;
-
h.
financier: een bank of een participatiemaatschappij of een andere, door de minister aangewezen
instelling;
-
i.
achtergestelde lening:
-
1°. een lening van geld door een financier aan een ondernemer met het oog op de financiering
door deze onderneming van eigen activiteiten,
-
– welke lening niet door enige vorm van zekerheid is gedekt, met uitzondering van een
borgstelling die een aandeelhouder in de onderneming van de ondernemer op persoonlijke
titel heeft gegeven,
-
– waarop de ondernemer krachtens een daartoe strekkende bepaling in de akte van geldlening
in geval van ontbinding, een akkoord na verlening van surseance van betaling, een
akkoord in faillissement of een akkoord na het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen met betrekking tot de ondernemer waaraan de achtergestelde lening
is verstrekt, eerst verplicht is de niet vervallen aflossingen te betalen nadat alle
andere op dat moment bestaande schulden van de debiteur zijn voldaan, met uitzondering
van schulden ingevolge vorderingen waaraan een bepaling van gelijke aard als voornoemde
bepaling zijn verbonden en ingevolge geldleningen die zijn verstrekt door aandeelhouders
in de onderneming van de ondernemer, en
-
– ten aanzien waarvan de financier in de vorenbedoelde akte van geldlening afstand heeft
gedaan van alle rechten tot verrekening van de niet vervallen aflossingen; of
-
2°. een lening van geld door een financier aan een ondernemer die een rechtspersoon is
wiens activa slechts bestaan uit deelnemingen in of vorderingen op een dochtermaatschappij
in de zin van artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met het oog op financiering door deze ondernemer van activiteiten van deze dochtermaatschappij,
-
– welke lening niet door enige vorm van zekerheid is gedekt, met uitzondering van een
persoonlijke borgstelling van een aandeelhouder in de onderneming van de ondernemer
en van een pandrecht gevestigd op aandelen in de dochtermaatschappij,
-
– en ten aanzien waarvan de financier in de akte van geldlening afstand heeft gedaan
van alle rechten tot verrekening van de niet vervallen aflossingen;
-
j.
waarde van een achtergestelde lening: het nog niet afgeloste deel van de lening;
-
k.
aandelenkapitaal: aandelen in het kapitaal van een onderneming van de ondernemer, die de financier
rechtstreeks van de ondernemer heeft verkregen tegen volstorting van die aandelen
in geld, of door omzetting van een achtergestelde lening;
-
l.
waarde van aandelenkapitaal: het bedrag in geld dat de financier bij de volstorting van de aandelen heeft betaald
dan wel, in geval van omzetting van een achtergestelde lening, of een deel daarvan,
in aandelenkapitaal, de waarde van de uitstaande lening voor zover die is omgezet
in aandelen, vermeerderd onderscheidenlijk verminderd met het bedrag in geld dat wegens
de omzetting is bijbetaald door, onderscheidenlijk terugbetaald aan de financier;
-
m.
risicokapitaal: kapitaal in de vorm van aandelenkapitaal of een achtergestelde lening;
-
n.
reserveringsquotum: het bedrag dat de minister op aanvraag van een financier vaststelt als maximum voor
de som van de garanties voor verstrekkingen van risicokapitaal die:
-
1°. gedurende drie jaar vanaf de datum van de beschikking aan de financier kunnen worden
verschaft indien het een eerste toekenning van een reserveringsquotum betreft;
-
2°. gedurende twee jaar vanaf de datum van de beschikking aan de financier kunnen worden
verschaft indien reeds eerder een reserveringsquotum is toegekend.
-
o.
groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:
-
1°. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect:
-
– meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,
-
– volledig aansprakelijk vennoot is van, of
-
– overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen,
en
-
2°. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;
-
p.
onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische
activiteit uitoefent.
Artikel 2. Garantstelling
-
1. De Staat stelt zich tegenover de financier garant voor 50% van de waarde van door
de financier verstrekte niet converteerbare achtergestelde leningen, voor welke garantstelling
de financier een provisie is verschuldigd.
-
2. De garantie wordt verleend voor de duur van deze leningen met een maximum van twaalf
jaar.
-
3. De garantstelling heeft alleen betrekking op leningen
-
a. die worden verstrekt nadat de minister desgevraagd een reserveringsquotum heeft toegekend
en voor zover het quotum nog toereikend en geldig is;
-
b. die worden verstrekt overeenkomstig de in artikel 3 genoemde voorwaarden;
-
c. die onder de garantstelling zijn gebracht overeenkomstig de procedure van artikel
4.
-
4. Indien de financier bij de verstrekking van een lening een gedeelte daarvan niet onder
de garantstelling van de Staat brengt, is deze overeenkomst slechts van toepassing
op het gedeelte van de lening dat onder de garantstelling is gebracht, tenzij uitdrukkelijk
anders is bepaald.
Artikel 3. Randvoorwaarden risicokapitaal
Een niet converteerbare achtergestelde lening aan een ondernemer kan onder de garantstelling
van de Staat worden gebracht indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
a. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming van de ondernemer
zijn bevredigend;
-
b. in de voorafgaande periode van twaalf maanden zijn niet meer middelen ten behoeve
van derden aan de onderneming onttrokken dan noodzakelijk voor een redelijk te achten
bedrijfsvoering en evenmin is een verplichting tot een zodanige onttrekking aangegaan;
-
c. de verstrekking van het risicokapitaal dient niet ter vervanging van aan een ondernemer
verschaft krediet of risicokapitaal door dezelfde financier of door een financier
die deel uitmaakt van de groep van dezelfde financier;
-
d. de waarde van de lening die aan de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt
van een groep, aan de groep wordt verstrekt tezamen met de waarde van risicokapitaal
dat door een andere financier met toepassing van de titels 3.12, 3.13 en 3.14 van de Regeling nationale EZ-subsidies dat met toepassing van titel 3.10 van de Regeling nationale EZ-subsidies aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep
is verstrekt of gelijktijdig wordt verstrekt, bedraagt niet meer dan € 5.000.000;
-
e. bij of in verband met het verstrekken van de lening verstrekt de financier geen andere
goederen dan geld;
-
f. de lening draagt zelfstandig bij aan het realiseren van een actief en winstgericht
beleid van de financier;
-
g. de ondernemer verplicht zich aan een door de minister als toezichthouder in de zin
van de Algemene wet bestuursrecht aangewezen persoon of aan een door de minister aangewezen deskundige derde, voor
zover deze dit redelijkerwijs noodzakelijk acht voor de vervulling van zijn taak:
-
1°. inlichtingen te verstrekken en inzage in zakelijke gegevens en bescheiden te verstrekken
en de gelegenheid te bieden daarvan kopieën te maken;
-
2°. toegang te verlenen tot plaatsen niet zijnde woningen;
-
3°. anderszins binnen de door hem gestelde termijn alle door hem gewenste medewerking
te verlenen;
-
h. het risicokapitaal dient niet voor de overname van een aandelenkapitaal of een converteerbare
achtergestelde lening, behalve indien dit een concrete verbetering in het ondernemingsbeleid
ten doel heeft;
-
i. het risicokapitaal dient niet ter vervanging van een bestaande lening, indien dit
uitsluitend ten doel heeft betere financieringsvoorwaarden te verkrijgen.
-
j. het risicokapitaal heeft niet als doel de afwenteling van bestaande risico’s op de
Staat;
-
k. voor participatiemaatschappijen bedraagt de waarde van het risicokapitaal dat aan
de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep, aan de groep wordt
verstrekt tezamen met de waarde van het risicokapitaal dat door een andere participatiemaatschappij
met toepassing van de titels 3.12, 3.13 en 3.14 van de Regeling nationale EZ-subsidies dat met toepassing van titel 3.10 van de Regeling nationale EZ-subsidies aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep
is verstrekt of gelijktijdig wordt verstrekt niet meer dan € 25.000.000;
-
l. de minister, geadviseerd door een groep deskundige derden, heeft verklaard dat is
voldaan aan de voorwaarden a tot en met k, indien de financiering waarvoor een garantie
wordt aangevraagd meer bedraagt dan € 5 miljoen.
Artikel 4. Aanmelding en toetsing
-
1. De financier stelt de Staat in kennis van een voorgenomen verstrekking van een lening
met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig een model dat als bijlage bij
deze overeenkomst is gevoegd, onder bijvoeging van een kopie van de ontwerp-leningsovereenkomst
en van andere bescheiden als genoemd in het model.
-
2. Indien de verstrekking van de lening naar het oordeel van de Staat voldoet aan de
in artikel 3 bedoelde voorwaarden, geldt de garantstelling op grond van deze overeenkomst
voor deze lening. De Staat bericht hierover de financier binnen drie weken na ontvangst
van de aanmelding onder vermelding van de omvang en duur van de garantie. De minister
kan in plaats van de provisie, genoemd in artikel 6, tweede lid, een vergoeding vaststellen,
indien naar het oordeel van de minister de provisie te laag is in relatie tot het
risico dat de Staat loopt.
-
3. De garantie wordt afgegeven onder de opschortende voorwaarde dat een dienovereenkomstige,
door partijen gesloten overeenkomst aan de Staat wordt overgelegd en dat ook dan wordt
voldaan aan de in artikel 3 bedoelde voorwaarden. De Staat bericht hierover de financier
binnen 35 dagen na ontvangst van de gesloten overeenkomst onder vermelding van de
omvang, duur en provisie of vergoeding van de garantie.
Artikel 5. Verplichtingen beheer
-
1. De financier draagt er voor zorg dat een actief en winstgericht beleid wordt gevoerd
voor het verstrekken, beheren en vervreemden van leningen, waarbij rekening wordt
gehouden met het belang van de Staat als garantsteller.
-
2. De financier draagt er voor zorg dat degenen die met het verstrekken, beheren of vervreemden
van leningen zijn belast beschikken over de nodige deskundigheid.
-
3. De financier staat er voor in dat degenen die zijn belast met het verstrekken, beheren
of vervreemden van leningen en met de bepaling van en het toezicht op het beleid ter
zake betrouwbaar zijn.
-
4. De financier draagt zorg voor een integere bedrijfsvoering en neemt in dat verband
de noodzakelijke maatregelen om onder meer strafbare handelingen, verstrengeling van
tegenstrijdige belangen en afhankelijkheid van de financier van bepaalde vennoten,
aandeelhouders of andere betrokkenen te voorkomen.
-
5. De financier staat er voor in dat aandeelhouders, hoofdelijk aansprakelijke vennoten,
bestuurders en beheerders van de financier en andere zijdens de financier betrokkenen
alleen medewerking verlenen aan verstrekkingen van risicokapitaal en krediet door
een ander dan de financier aan een onderneming waaraan de financier een gegarandeerde
lening heeft verstrekt, indien een redelijk handelend en redelijk bekwaam beheerder
deze verstrekkingen zou hebben gedaan in het kader van een actief en winstgericht
beleid.
-
6. De financier komt met een ondernemer aan wie een gegarandeerde lening is verstrekt
slechts een wijziging van het aflossingsschema overeen na voorafgaande toestemming
van de Staat, tenzij deze betrekking heeft op een versnelde aflossing of op een gehele
of gedeeltelijke opschorting van de aflossingen gedurende ten hoogste vier aaneengesloten
kwartalen die niet is voorafgegaan door een eerdere opschorting van de aflossingen.
-
7. De Staat verleent de in het zesde lid bedoelde toestemming indien aannemelijk is dat:
-
a. de ondernemer niet in staat is te voldoen aan het bestaande aflossingsschema;
-
b. adequate maatregelen worden genomen ter verbetering van de liquiditeit van de onderneming
en rekening houdend met het belang van rentabiliteit en continuïteit van de onderneming;
-
c. rekening is gehouden en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller,
onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer
voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming van de achterstelling van
de gegarandeerde lening.
-
8. De Staat kan op verzoek van de financier besluiten om de afdracht van de provisie,
bedoeld in artikel 6.2, op te schorten in het geval dat:
-
a. er voor de financier geen mogelijkheden meer zijn om de renteverplichtingen te incasseren
bij de ondernemer, en
-
b. aannemelijk is dat rekening is gehouden en wordt gehouden met het belang van de Staat
als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare
middelen van de ondernemer voor de verplichtingen van bestaande leningen, met inachtneming
van de achterstelling van de gegarandeerde lening.
-
9. De financier vervreemdt de lening slechts na voorafgaande toestemming van de Staat.
-
10. De financier verleent slechts gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van verplichtingen
voortvloeiende uit de leningovereenkomst, uit hoofde waarvan de gegarandeerde lening
is verstrekt, na voorafgaande toestemming van de Staat. De Staat geeft toestemming
indien de kwijtschelding noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming waarvoor
de lening is verstrekt en indien rekening is en wordt gehouden met het belang van
de Staat als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare
middelen van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming
van de achterstelling van de gegarandeerde lening.
-
11. De financier brengt slechts wijzigingen aan in de leningovereenkomst van de lening
na voorafgaande toestemming van de Staat. De Staat kan toestemming geven indien de
wijziging noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming waarvoor de lening
is verstrekt en indien rekening is en wordt gehouden met het belang van de Staat als
garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen
van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming van de
achterstelling van de gegarandeerde lening.
Artikel 6. Financiële verplichtingen
-
1. De financier aan wie de minister een reserveringsquotum heeft toegekend, is hiervoor
aan de Staat een eenmalige provisie van 1% van dit quotum verschuldigd.
-
2. De financier is een provisie verschuldigd voor de garantie op leningen die overeenkomstig
de procedure van artikel 4 onder de garantstelling zijn gebracht. De provisie bedraagt
jaarlijks
-
a. 2,5% van de gegarandeerde waarde van de lening indien deze bestaat uit een niet converteerbare
achtergestelde lening zonder dat deze gepaard gaat met een kapitaalverstrekking aan
dezelfde ondernemer door de financier of een andere financier die deel uitmaakt van
dezelfde groep in de vorm van een converteerbare achtergestelde lening of aandelenkapitaal;
-
b. 3% van de gegarandeerde waarde van de lening in andere gevallen.
-
3. Per kwartaal wordt een vierde deel van de in het tweede lid bedoelde provisie in rekening
gebracht, uitgaand van de waarde van de leningen op de eerste dag van het kwartaal.
-
4. De in het tweede lid bedoelde provisie is verschuldigd voor de duur van de garantie
of zoveel korter als zich één van de in artikel 8, eerste lid, genoemde omstandigheden
voordoet.
-
5. De financier is op het tijdstip van de volledige aflossing van de lening een aanvullende
provisie verschuldigd indien de op grond van het tweede lid voor de totale looptijd
van de lening verschuldigde provisie minder bedraagt dan het zesvoud van de provisie
die met toepassing van het tweede lid voor de helft van het geleende bedrag kan worden
berekend, welke aanvullende provisie gelijk is aan het hiervoor bedoelde verschil.
-
6. Indien de lening binnen een termijn van zes jaar wordt afgestoten om verlies op die
lening in de zin van artikel 8, eerste lid, te beperken, kan de minister op verzoek
van de financier de over de resterende termijn verschuldigde provisie kwijtschelden
indien sprake is van klemmende redenen, gelegen in het belang van de onderneming van
de ondernemer.
Artikel 7. Administratieve en informatieverstrekkingsverplichtingen
-
1. De financier draagt er voor zorg dat een administratie wordt gevoerd die zodanig is
ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze gegevens kunnen
worden afgelezen over de verstrekkingen, het beheer en de vervreemdingen van gegarandeerde
leningen en van ander risicokapitaal dat hij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt.
-
2. De financier informeert de Staat binnen acht weken nadat de desbetreffende gebeurtenis
heeft plaatsgevonden schriftelijk over wezenlijke wijzigingen in het financieringsbeleid
of de organisatie van de financier en over wijzigingen ten aanzien van gegarandeerde
leningen, waaronder
-
a. een aflossing van een achtergestelde lening, tenzij deze aflossing overeenkomt met
een aflossingsschema waarover de Staat eerder is geïnformeerd;
-
b. een wijziging van de looptijd van een achtergestelde lening.
-
3. De financier verstrekt de Staat jaarlijks zijn jaarverslag.
-
4. Desgevraagd verstrekt de financier de Staat gegevens en bescheiden over de verstrekkingen,
het beheer en de vervreemdingen van gegarandeerde leningen en van ander risicokapitaal
dat hij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt, en de jaarrekeningen van de ondernemingen
waaraan risicokapitaal is verstrekt, vergezeld van desbetreffende accountantsverklaringen
als bedoeld in artikel 393, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een mededeling waarom deze ontbreekt, en van de bijbehorende toelichtingen voor
het bestuur van de onderneming..
-
5. De financier doet onverwijld mededeling aan de Staat van de indiening bij de rechtbank
van een verzoek tot verlening van surséance van betaling aan hem, een verzoek tot
faillietverklaring van hem of een verzoek om ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen van toepassing te verklaren.
Artikel 8. Reikwijdte garantie
-
1. De financier kan een beroep doen op de garantie indien hij op een gegarandeerde lening
verlies lijdt:
-
a. bij gehele of gedeeltelijke vervreemding van de lening;
-
b. door gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de lening door de financier;
-
c. door het onvermogen van de ondernemer om de lening af te lossen;
-
d. als gevolg van een faillietverklaring, een surséance van betaling of een van toepassing
verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen met betrekking tot de
ondernemer waaraan de lening is verstrekt;
-
e. indien het risicokapitaal een achtergestelde lening betreft, bij een in kracht van
gewijsde gegane homologatie van een akkoord na de faillietverklaring, na de verlening
van surséance van betaling of na het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen met betrekking tot de ondernemer waaraan de lening is verstrekt;
-
f. indien de ondernemer een rechtspersoon is, bij ontbinding van de rechtspersoon.
-
2. De minister kan het beroep afwijzen of een korting toepassen op het gevraagde bedrag
indien in de voorafgaande periode van twaalf maanden meer middelen aan de MKB-onderneming
zijn onttrokken ten behoeve van derden dan noodzakelijk voor een redelijk te achten
bedrijfsvoering, dan wel een verplichting tot een zodanige onttrekking is aangegaan,
mits de financier hieraan op enigerlei wijze medewerking heeft verleend.
-
3. Bij verlies ingevolge vervreemding van een lening geldt de garantie alleen indien
de vervreemding:
-
a. niet eerder dan twee jaar na de verstrekking ervan heeft plaatsgevonden, tenzij de
Staat desgevraagd met vervreemding binnen deze termijn heeft ingestemd;
-
b. gebeurt tegen een prijs die past in het voeren van een actief en winstgericht beleid;
-
c. voor zover de financier daarbij de lening geheel of voor een deel overdraagt aan één
van zijn aandeelhouders, hoofdelijk aansprakelijke vennoten, bestuurders, beheerders
of andere betrokkenen, gebeurt tegen een prijs die is gebaseerd op een taxatie van
twee onafhankelijke deskundigen, dan wel gepaard gaat met vervreemding van ten minste
een derde deel van de lening aan onafhankelijke derden.
-
4. Bij verlies ingevolge gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van een lening geldt
de garantie alleen indien de kwijtschelding noodzakelijk is voor de continuïteit van
de onderneming waarvoor de lening is verstrekt en indien rekening is gehouden en wordt
gehouden met het belang van de Staat als garantsteller, onder meer door een evenwichtige
aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer voor de aflossing van bestaande
leningen, met inachtneming van de achterstelling van de gegarandeerde lening.
-
5. Als onvermogen van de ondernemer om de lening af te lossen, bedoeld in het eerste
lid, onder c, wordt aangemerkt de situatie waarin
-
a. de ondernemer niet in staat is te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen;
-
b. aannemelijk is dat de ondernemer in de eerstvolgende jaren niet in staat zal zijn
te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen; en
-
c. aannemelijk is dat rekening is gehouden en wordt gehouden met het belang van de Staat
als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare
middelen van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming
van de achterstelling van de gegarandeerde lening.
-
6. Verlies als gevolg van faillietverklaring, een verlening van surséance van betaling
of een van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen,
bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder d, wordt aanwezig geacht
-
a. voor zover aannemelijk is dat de financier bij het einde van het faillissement, van
de surséance onderscheidenlijk van de toepassing van de schuldsaneringsregeling een
verlies als bedoeld in het achtste lid zal leiden;
-
b. mits aannemelijk is dat rekening is gehouden met het belang van de Staat als garantsteller.
-
7. De minister kan het beroep afwijzen of een korting toepassen op het gevraagde bedrag
indien de financier tekort is geschoten bij de naleving van verplichtingen op grond
van deze overeenkomst of indien de financier niet kan aantonen die maatregelen te
hebben genomen die een redelijk handelend en redelijk bekwaam beheerder zou hebben
genomen in het kader van een actief en winstgericht beleid.
-
8. Het verlies wordt berekend op basis van de waarde van de lening of, indien het verlies
slechts op een deel van de lening is geleden, het hiermee overeenkomende deel van
die waarde, in een voorkomend geval verminderd met:
-
a. in geval van vervreemding: de prijs waarvoor die vervreemding heeft plaatsgevonden;
-
b. in geval van ontbinding: de liquidatie-uitkering; of
-
c. in geval van homologatie van een akkoord als bedoeld in het eerste lid, onder e, de
in het kader van het akkoord voor de lening verrichte uitkering.
-
9. Indien de financier meermalen gegarandeerde leningen aan een ondernemer heeft verstrekt
en slechts op een deel daarvan verlies lijdt, wordt het verlies geacht te zijn geleden
op de lening die de financier het eerst heeft verstrekt.
-
10. Indien de financier aan een ondernemer leningen heeft verstrekt die slechts ten dele
onder de garantstelling zijn gebracht en slechts op een deel daarvan verlies lijdt,
wordt het verlies, onverminderd het zesde lid, naar rato toegerekend aan de leningen
die onder de garantstelling zijn gebracht.
Artikel 9. Inroepen van garantie en toetsing
-
1. De financier verzoekt de Staat binnen zes maanden nadat zich de in artikel 8, eerste
lid, bedoelde situatie heeft voorgedaan om betaling op grond van de garantie met gebruikmaking
van een formulier, overeenkomstig een model dat als bijlage bij deze overeenkomst
is gevoegd, onder bijvoeging van een kopie van de vervreemdingsovereenkomst, de inschrijving
in het register van de ontbinding van de rechtspersoon of van de in artikel 8, eerste
lid, onder c, bedoelde akkoorden en van andere bescheiden als genoemd in het model.
-
2. Indien naar het oordeel van de Staat sprake is van een verlies als bedoeld in artikel
8, maakt de financier aanspraak op betaling van 50% van het geleden verlies, tenzij
de financier in gebreke is gebleven bij de naleving van deze overeenkomst. De Staat
bericht hierover de financier binnen dertien weken na ontvangst van het betalingsverzoek
onder vermelding van het te betalen bedrag.
Artikel 10. Betalingen
Alle betalingen in verband met deze overeenkomst door de financier geschieden door
overmaking van de betreffende bedragen naar rekeningnummer PM PMxxxxx bij de ---financier,
ten name van RVO.nl, onder vermelding van het PM PM---nummer
Artikel 11. Terugvordering en navordering
-
1. Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar
zodra blijkt dat de financier zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft
dat de Staat op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben genomen,
indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft.
-
2. Indien vanwege een verlies als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c of d,
een uitkering op grond van de garantie heeft plaatsgevonden, is de financier verplicht
50% van de aflossingen die na de uitkering worden verricht, uit te betalen aan de
Staat.
Artikel 12. Opzegging
-
1. De Staat is gerechtigd deze overeenkomst schriftelijk op te zeggen indien
-
a. de financier tekort schiet bij de nakoming van één van zijn verplichtingen uit hoofde
van deze overeenkomst;
-
b. ten aanzien van de financier een verzoek bij de rechtbank is ingediend tot verlening
van surseance van betaling, een verzoek tot faillietverklaring of een verzoek tot
van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of een
buitengerechtelijk akkoord aan crediteuren wordt aangeboden;
-
c. de financier, in geval deze rechtspersoonlijkheid heeft, is ontbonden;
-
d. de bepalingen in de paragrafen 3.12, 3.13 en 3.14 van de Regeling nationale EZ-subsidies niet langer verenigbaar zijn met de regels
van de Europese Gemeenschappen ten aanzien van staatssteun.
-
2. Een opzegging op grond van het eerste lid, onder a, geschiedt uitsluitend nadat de
Staat de financier op de hoogte heeft gesteld van het voornemen tot opzegging en nadat
deze in de gelegenheid is gesteld om een tekortschieten dat hersteld kan worden te
herstellen binnen een redelijke termijn.
-
3. Een opzegging in verband met de in het eerste lid, onder d, bedoelde omstandigheid
heeft geen gevolgen voor de verplichtingen ten aanzien van verstrekkingen van risicokapitaal
die voor het tijdstip van de opzegging onder de garantstelling zijn gebracht.
Artikel 13. Geschillen
-
1. Ieder geschil ten aanzien van deze overeenkomst zal bij uitsluiting worden voorgelegd
aan de daartoe bevoegde rechter in het arrondissement Den Haag.
-
2. Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.
Artikel 14. Adressering schriftelijke stukken
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder
-
1. gemelde partij worden gericht aan
Ministerie van Economische Zaken,
RVO.nl, RVO.nl, postbus 93144, 2509 AC Den Haag.
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder
Artikel 15. Inwerkingtreding
Deze overeenkomst treedt in werking door de ondertekening daarvan door de partijen.
........., ten deze vertegenwoordigd door
Deze overeenkomst is getekend op ..... te Den Haag
Bijlage 3.13.1. , behorende bij artikel 3.13.7 en 3.13.9, onderdeel b, van de Regeling nationale EZ-subsidies
Model garantstellingsovereenkomst
Overeenkomst tussen:
-
1. De Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat,
vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken;
-
2. ...., hierna te noemen de financier;
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1. Definitiebepalingen
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
-
a.
minister: de Minister van Economische Zaken;
-
b.
bank: binnen het grondgebied van de Europese Unie gevestigde bank die is toegelaten het
bedrijf van bank uit te oefenen;
-
c.
lening: een al dan niet achtergestelde lening van geld door een financier aan een ondernemer,
welke lening:
-
– al dan niet door enige vorm van zekerheid is gedekt,
-
– niet converteerbaar is en
-
– is afgesloten met de afspraak dat een gedeelte van de rente vast is en een gedeelte
van de rente flexibel is en gekoppeld is aan Euribor, met het oog op de financiering
door deze onderneming van eigen activiteiten;
-
d.
liquiditeitsopslag: een door een financier aan een ondernemer in rekening gebracht percentage van de
lening, waarvan de hoogte gelijk is voor alle door de desbetreffende financier op
dezelfde dag afgesloten of af te sluiten leningen met dezelfde looptijd. Indien een
dergelijk percentage niet beschikbaar is, zal in overleg met de financier een ander
redelijk, transparant en verifieerbaar percentage worden vastgesteld.
-
e.
waarde van een lening: het nog niet afgeloste deel van de lening;
-
f.
ondernemer: een natuurlijke persoon, een rechtspersoon of een vennootschap, die een onderneming
in stand houdt, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld;
-
g.
groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:
-
a. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect:
-
1°. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,
-
2°. volledig aansprakelijk vennoot is van, of
-
3°. overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen,
en
-
b. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;
-
h.
financier: een bank;
-
i.
onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische
activiteit uitoefent.
Artikel 2. Garantstelling
-
1. De Staat stelt zich tegenover de financier garant voor 50% van de waarde van door
de financier verstrekte leningen, voor welke garantstelling de financier een provisie
is verschuldigd.
-
2. De garantie wordt verleend voor de duur van deze leningen met een maximum van acht
jaar.
-
3. De garantstelling heeft alleen betrekking op leningen
-
4. Indien de financier bij de verstrekking van een lening een gedeelte daarvan niet onder
de garantstelling van de Staat brengt, is deze overeenkomst slechts van toepassing
op het gedeelte van de lening dat onder de garantstelling is gebracht, tenzij uitdrukkelijk
anders is bepaald.
Artikel 3. Randvoorwaarden lening
Een lening aan een ondernemer kan onder de garantstelling van de Staat worden gebracht
indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
a. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming van de ondernemer
zijn bevredigend;
-
b. in de voorafgaande periode van twaalf maanden zijn niet meer middelen ten behoeve
van derden aan de onderneming onttrokken dan noodzakelijk voor een redelijk te achten
bedrijfsvoering en evenmin is een verplichting tot een zodanige onttrekking aangegaan;
-
c. de verstrekking van de lening dient niet ter vervanging van aan een ondernemer verschaft
krediet of risicokapitaal door dezelfde financier of door een financier die deel uitmaakt
van de groep van dezelfde financier tenzij aan de volgende voorwaarden is voldaan:
-
1°. de garantieverlening is primair in het belang van de te financieren ondernemer;
-
2°. de garantieverlening leidt ertoe dat het belang van de financier bij continuering
van de onderneming substantieel wordt vergroot;
-
d. de waarde van de lening die aan de ondernemer wordt verstrekt bedraagt niet minder
dan € 1.500.000;
-
e. bij of in verband met het verstrekken van de lening verstrekt de financier geen andere
goederen dan geld;
-
f. de lening draagt zelfstandig bij aan het realiseren van een actief en winstgericht
beleid van de financier;
-
g. de ondernemer verplicht zich aan een door de minister als toezichthouder in de zin
van de Algemene wet bestuursrecht aangewezen persoon of aan een door de minister aangewezen deskundige derde, voor
zover deze dit redelijkerwijs noodzakelijk acht voor de vervulling van zijn taak:
-
1°. inlichtingen te verstrekken en inzage in zakelijke gegevens en bescheiden te verstrekken
en de gelegenheid te bieden daarvan kopieën te maken;
-
2°. toegang te verlenen tot plaatsen niet zijnde woningen;
-
3°. anderszins binnen de door hem gestelde termijn alle door hem gewenste medewerking
te verlenen;
-
h. de waarde van de lening die aan de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt
van een groep, aan de groep wordt verstrekt tezamen met het nog niet afgeloste deel
van een of meer leningen die door een financier met toepassing van dit hoofdstuk aan
de ondernemer onderscheidenlijk de groep is of zijn verstrekt of gelijktijdig wordt
of worden verstrekt, bedraagt niet meer dan € 50.000.000;
-
i. de lening dient niet ter vervanging van een bestaande lening die is opgezegd om de
reden dat een ondernemer niet meer aan de financiële ratio’s uit de leningovereenkomst
kan voldoen, behoudens indien de bestaande lening wordt overgenomen door een andere
financier die geen deel uitmaakt van de groep van de bestaande financier;
-
j. de lening dient in overwegende mate niet ter vervanging door dezelfde financier of
door een financier die deel uitmaakt van de groep van dezelfde financier van aan een
ondernemer verschaft krediet waarvan de aflossing is vervroegd;
-
k. de lening dient niet ter overname van een aandelenkapitaal of ter vervanging van een
converteerbare achtergestelde lening, behalve indien dit een concrete verbetering
in het ondernemingsbeleid ten doel heeft;
-
l. de lening dient niet ter vervanging van een bestaande lening, indien dit uitsluitend
ten doel heeft betere leningsvoorwaarden te verkrijgen;
-
m. de lening heeft niet als doel de afwenteling van bestaande risico’s op de Staat.
Artikel 4. Aanmelding en toetsing
-
1. De financier stelt de Staat in kennis van een voorgenomen verstrekking van een lening
met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig een model dat als bijlage bij
deze overeenkomst is gevoegd, onder bijvoeging van een kopie van de ontwerp-leningsovereenkomst
en van andere bescheiden als genoemd in het model.
-
2. Indien de verstrekking van de lening naar het oordeel van de Staat voldoet aan de
in artikel 3 bedoelde voorwaarden, geldt de garantstelling op grond van deze overeenkomst
voor deze lening. De Staat bericht hierover de financier binnen drie weken na ontvangst
van de aanmelding onder vermelding van de omvang, duur en provisie van de garantie.
De minister kan, in afwijking van het voorstel van de financier, een hoger tarief
van de provisie vaststellen indien de door de financier voorgestelde provisie, zoals
bedoeld in artikel 6.1, naar het oordeel van de Minister te laag is in relatie tot
het risico.
-
3. De garantie wordt afgegeven onder de opschortende voorwaarde dat een dienovereenkomstige,
door partijen gesloten overeenkomst aan de Staat wordt overgelegd en dat ook dan wordt
voldaan aan de in artikel 3 bedoelde voorwaarden. De Staat bericht hierover de financier
binnen 35 dagen na ontvangst van de gesloten overeenkomst onder vermelding van de
omvang, duur en provisie van de garantie.
Artikel 5. Verplichtingen beheer
-
1. De financier draagt er voor zorg dat een actief en winstgericht beleid wordt gevoerd
voor het verstrekken, beheren en vervreemden van leningen, waarbij rekening wordt
gehouden met het belang van de Staat als garantsteller.
-
2. De financier draagt er voor zorg dat degenen die met het verstrekken, beheren of vervreemden
van leningen zijn belast beschikken over de nodige deskundigheid.
-
3. De financier staat er voor in dat degenen die zijn belast met het verstrekken, beheren
of vervreemden van leningen en met de bepaling van en het toezicht op het beleid ter
zake betrouwbaar zijn.
-
4. De financier draagt zorg voor een integere bedrijfsvoering en neemt in dat verband
de noodzakelijke maatregelen om onder meer strafbare handelingen, verstrengeling van
tegenstrijdige belangen en afhankelijkheid van de financier van bepaalde vennoten,
aandeelhouders of andere betrokkenen te voorkomen.
-
5. De financier staat er voor in dat aandeelhouders, hoofdelijk aansprakelijke vennoten,
bestuurders en beheerders van de financier en andere zijdens de financier betrokkenen
alleen medewerking verlenen aan verstrekkingen van risicokapitaal en krediet door
een ander dan de financier aan een onderneming waaraan de financier een gegarandeerde
lening heeft verstrekt, indien een redelijk handelend en redelijk bekwaam beheerder
deze verstrekkingen zou hebben gedaan in het kader van een actief en winstgericht
beleid.
-
6. De financier komt met een ondernemer aan wie een gegarandeerde lening is verstrekt
slechts een wijziging van het aflossingsschema overeen na voorafgaande toestemming
van de Staat, tenzij deze betrekking heeft op een versnelde aflossing of op een gehele
of gedeeltelijke opschorting van de aflossingen gedurende ten hoogste vier aaneengesloten
kwartalen die niet is voorafgegaan door een eerdere opschorting van de aflossingen.
-
7. De Staat verleent de in het zesde lid bedoelde toestemming indien aannemelijk is dat:
-
a. de ondernemer niet in staat is te voldoen aan het bestaande aflossingsschema;
-
b. adequate maatregelen worden genomen ter verbetering van de liquiditeit van de onderneming
en rekening houdend met het belang van rentabiliteit en continuïteit van de onderneming;
-
c. rekening is en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller, onder
meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer
voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming van de eventuele achterstelling
en zekerheden die voor de gegarandeerde lening gelden.
-
8. De Staat kan op verzoek van de financier besluiten om de afdracht van de provisie,
bedoeld in artikel 6.1, op te schorten in geval dat:
-
a. er voor de financier geen mogelijkheden meer zijn om de renteverplichtingen te incasseren
bij de ondernemer; en
-
b. aannemelijk is dat rekening is gehouden en wordt gehouden met het belang van de Staat
als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare
middelen van de ondernemer voor de verplichtingen van bestaande leningen, met inachtneming
van de eventuele achterstelling en zekerheden die voor de gegarandeerde lening gelden.
-
9. De financier vervreemdt de lening slechts na voorafgaande toestemming van de Staat.
-
10. De financier verleent slechts gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van verplichtingen
voortvloeiende uit de leningovereenkomst, uit hoofde waarvan de gegarandeerde lening
is verstrekt, na voorafgaande toestemming van de Staat.
-
11. De financier brengt slechts wijzigingen aan in de leningovereenkomst van de lening
na voorafgaande toestemming van de Staat. De Staat kan toestemming geven indien de
wijziging noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming waarvoor de lening
is verstrekt en indien rekening is en wordt gehouden met het belang van de Staat als
garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen
van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming van de
eventuele achterstelling en zekerheden die voor de gegarandeerde lening gelden.
Artikel 6. Financiële verplichtingen
-
1. De financier is een door de Minister vastgestelde provisie verschuldigd voor de garantie
op leningen die overeenkomstig de procedure van artikel 4 onder de garantstelling
zijn gebracht. Het tarief van de provisie voor de garantie op de verstrekte lening
wordt berekend door alle door de financier over het gegarandeerde deel van de lening
ontvangen inkomsten te verminderen met:
-
a. een kwart procent per jaar voor beheerskosten,
-
b. Euribor zoals opgenomen in de kredietofferte aan het te financieren bedrijf vermeerderd
met een liquiditeitsopslag en
-
c. de afsluitprovisie.
-
2. Indien de financier een hogere rating heeft dan A, wordt de liquiditeitsopslag vermeerderd
met het verschil tussen het percentage uit de regeling voor staatsgaranties voor de
uitgifte van schuldpapier van banken voor banken met een rating A en de werkelijke
rating van de financier.
-
3. Indien de afsluitprovisie meer bedraagt dan 0,5 procent van de lening, wordt het meerdere
toegevoegd aan de in het eerste lid, aanhef, genoemde inkomsten.
-
4. Per kwartaal wordt een vierde deel van de periodieke provisie, bedoeld in het eerste
lid, bij de financier in rekening gebracht, uitgaand van de waarde van de leningen
op de eerste dag van het kwartaal.
-
5. De verschuldigde provisie, bedoeld in het eerste lid, uit hoofde van eenmalige inkomsten,
wordt met de financier vereffend op het moment dat deze inkomsten door de financier
bij de ondernemer in rekening worden gebracht.
-
6. Indien een lening waarvoor een garantie is verstrekt, gedeeltelijk vervroegd wordt
afgelost, wordt de provisie overeenkomstig het door de financier in de kredietofferte
aan het bedrijf genoemde aflossingsschema betaald.
-
7. Indien een lening waarvoor een garantie is verstrekt, geheel vervroegd wordt afgelost,
wordt de te betalen provisie volledig betaald bij de beëindiging van de garantstelling.
-
8. De in het eerste lid bedoelde provisie is verschuldigd voor de duur van de garantie
of zoveel korter als zich één van de in artikel 8, eerste lid, genoemde omstandigheden
voordoet.
-
9. Indien de lening wordt afgestoten om verlies op die lening in de zin van artikel 8,
eerste lid, te beperken, kan de minister op verzoek van de financier de over de resterende
termijn verschuldigde provisie geheel of gedeeltelijk kwijtschelden indien sprake
is van klemmende redenen, gelegen in het belang van de onderneming van de ondernemer.
Artikel 7. Administratieve en informatieverstrekkingsverplichtingen
-
1. De financier draagt er voor zorg dat een administratie wordt gevoerd die zodanig is
ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze gegevens kunnen
worden afgelezen over de verstrekkingen, het beheer en de vervreemdingen van gegarandeerde
leningen en van ander kapitaal dat zij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt.
-
2. De financier informeert de Staat binnen acht weken nadat de desbetreffende gebeurtenis
heeft plaatsgevonden schriftelijk over wezenlijke wijzigingen in het financieringsbeleid
of de organisatie van de financier en over wijzigingen ten aanzien van gegarandeerde
leningen, waaronder
-
a. een aflossing van een lening, tenzij deze aflossing overeenkomt met een aflossingsschema
waarover de Staat eerder is geïnformeerd;
-
b. een wijziging van de looptijd van een lening;
-
c. de materiële verslechtering van de kredietwaardigheid van de ondernemer.
-
3. De financier verstrekt de Staat jaarlijks zijn jaarverslag.
-
4. Desgevraagd verstrekt de financier de Staat gegevens en bescheiden over de verstrekkingen,
het beheer en de vervreemdingen van gegarandeerde leningen en van ander kapitaal dat
zij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt, en de jaarrekeningen van de ondernemingen
waaraan kapitaal is verstrekt, vergezeld van desbetreffende accountantsverklaringen
als bedoeld in artikel 393, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een mededeling waarom deze ontbreekt, en van de bijbehorende toelichtingen voor
het bestuur van de onderneming.
-
5. De financier doet onverwijld mededeling aan de Staat van de indiening bij de rechtbank
van een verzoek tot verlening van surséance van betaling aan hem, een verzoek tot
faillietverklaring van hem of een verzoek om ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen van toepassing te verklaren.
Artikel 8. Reikwijdte garantie
-
1. De financier kan een beroep doen op de garantie indien zij op een gegarandeerde lening
verlies lijdt:
-
a. bij gehele of gedeeltelijke vervreemding van de lening;
-
b. door gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de lening door de financier;
-
c. door het onvermogen van de ondernemer om de lening af te lossen;
-
d. als gevolg van een faillietverklaring, een surséance van betaling of een van toepassing
verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen met betrekking tot de
ondernemer waaraan de lening is verstrekt;
-
e. bij een in kracht van gewijsde gegane homologatie van een akkoord na de faillietverklaring,
na de verlening van surséance van betaling of na het van toepassing verklaren van
de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen met betrekking tot de ondernemer waaraan
de lening is verstrekt;
-
f. indien de ondernemer een rechtspersoon is, bij ontbinding van de rechtspersoon.
-
2. De minister kan het beroep afwijzen of een korting toepassen op het gevraagde bedrag
indien in de voorafgaande periode van twaalf maanden meer middelen aan de onderneming
zijn onttrokken ten behoeve van derden dan noodzakelijk voor een redelijk te achten
bedrijfsvoering, dan wel een verplichting tot een zodanige onttrekking is aangegaan,
mits de financier hieraan op enigerlei wijze medewerking heeft verleend.
-
3. Bij verlies ingevolge vervreemding van een lening geldt de garantie alleen indien
de vervreemding:
-
a. na instemming van de Staat plaatsvindt;
-
b. gebeurt tegen een prijs die past in het voeren van een actief en winstgericht beleid;
-
c. voor zover de financier daarbij de lening geheel of voor een deel overdraagt aan één
van zijn aandeelhouders, hoofdelijk aansprakelijke vennoten, bestuurders, beheerders
of andere betrokkenen, gebeurt tegen een prijs die is gebaseerd op een taxatie van
twee onafhankelijke deskundigen, dan wel gepaard gaat met vervreemding van ten minste
een derde deel van de lening aan onafhankelijke derden.
-
4. Bij verlies ingevolge gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van een lening geldt
de garantie alleen indien de kwijtschelding noodzakelijk is voor de continuïteit van
de onderneming waarvoor de lening is verstrekt en indien rekening is gehouden en wordt
gehouden met het belang van de Staat als garantsteller, onder meer door een evenwichtige
aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer voor de aflossing van bestaande
leningen, met inachtneming van de eventuele achterstelling en zekerheden die voor
de gegarandeerde lening gelden.
-
5. Als onvermogen van de ondernemer om de lening af te lossen, bedoeld in het eerste
lid, onder c, wordt aangemerkt de situatie waarin
-
a. de ondernemer niet in staat is te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen;
-
b. aannemelijk is dat de ondernemer in de eerstvolgende jaren niet in staat zal zijn
te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen; en
-
c. aannemelijk is dat rekening is gehouden en wordt gehouden met het belang van de Staat
als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare
middelen van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming
van de eventuele achterstelling en zekerheden die voor de gegarandeerde lening gelden.
-
6. Verlies als gevolg van faillietverklaring, een verlening van surséance van betaling
of een van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen,
bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder d, wordt aanwezig geacht
-
a. voor zover aannemelijk is dat de financier bij het einde van het faillissement, van
de surséance onderscheidenlijk van de toepassing van de schuldsaneringsregeling een
verlies als bedoeld in het achtste lid zal leiden;
-
b. mits aannemelijk is dat rekening is gehouden met het belang van de Staat als garantsteller.
-
7. De minister kan het beroep afwijzen of een korting toepassen op het gevraagde bedrag
indien de financier tekort is geschoten bij de naleving van verplichtingen op grond
van deze overeenkomst of indien de financier niet kan aantonen die maatregelen te
hebben genomen die een redelijk handelend en redelijk bekwaam beheerder zou hebben
genomen in het kader van een actief en winstgericht beleid.
-
8. Het verlies wordt berekend op basis van de waarde van de lening of, indien het verlies
slechts op een deel van de lening is geleden, het hiermee overeenkomende deel van
die waarde, in een voorkomend geval verminderd met:
-
a. in geval van vervreemding: de prijs waarvoor die vervreemding heeft plaatsgevonden;
-
b. in geval van ontbinding: de liquidatie-uitkering; of
-
c. in geval van homologatie van een akkoord als bedoeld in het eerste lid, onder e, de
in het kader van het akkoord voor de lening verrichte uitkering.
-
9. Indien de financier meermalen gegarandeerde leningen aan een ondernemer heeft verstrekt
en slechts op een deel daarvan verlies lijdt, wordt het verlies geacht te zijn geleden
op de lening die de financier het eerst heeft verstrekt.
-
10. Indien de financier aan een ondernemer leningen heeft verstrekt die slechts ten dele
onder de garantstelling zijn gebracht en slechts op een deel daarvan verlies lijdt,
wordt het verlies, onverminderd het zesde lid, naar rato toegerekend aan de leningen
die onder de garantstelling zijn gebracht.
Artikel 9. Inroepen van garantie en toetsing
-
1. De financier verzoekt de Staat binnen zes maanden nadat zich de in artikel 8, eerste
lid, bedoelde situatie heeft voorgedaan om betaling op grond van de garantie met gebruikmaking
van een formulier, overeenkomstig een model dat als bijlage bij deze overeenkomst
is gevoegd, onder bijvoeging van een kopie van de vervreemdingsovereenkomst, de inschrijving
in het register van de ontbinding van de rechtspersoon of van de in artikel 8, eerste
lid, onder c, bedoelde akkoorden en van andere bescheiden als genoemd in het model.
-
2. Indien naar het oordeel van de Staat sprake is van een verlies als bedoeld in artikel
8, maakt de financier aanspraak op betaling van 50% van het geleden verlies, tenzij
de financier in gebreke is gebleven bij de naleving van deze overeenkomst. De Staat
bericht hierover de financier binnen dertien weken na ontvangst van het betalingsverzoek
onder vermelding van het te betalen bedrag.
Artikel 10. Betalingen
Alle betalingen in verband met deze overeenkomst door de financier geschieden door
overmaking van de betreffende bedragen naar rekeningnummer PM PMxxxxx bij de ---bank,
ten name van RVO.nl, onder vermelding van het PM PM---nummer.
Artikel 11. Overdracht van garantie
-
1. Overdracht van de rechten en verplichtingen uit hoofde van de garantie op de lening
is uitsluitend mogelijk na goedkeuring door de minister.
-
2. Toestemming door de minister voor de overdracht vindt uitsluitend plaats indien de
overdracht plaatsvindt met het oogmerk de lening beleenbaar te maken.
-
3. De minister kan voorwaarden verbinden aan de goedkeuring.
-
4. Verlies ontstaan als gevolg van overdracht, bedoeld in het eerste lid, kan niet gerekend
worden tot verlies als bedoeld in artikel 8.
Artikel 12. Terugvordering en navordering
-
1. Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar
zodra blijkt dat de financier zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft
dat de Staat op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben genomen,
indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft.
-
2. Indien vanwege een verlies als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c of d,
een uitkering op grond van de garantie heeft plaatsgevonden, is de financier verplicht
50% van de aflossingen die na de uitkering worden verricht, uit te betalen aan de
Staat.
Artikel 13. Opzegging
-
1. De Staat is gerechtigd deze overeenkomst schriftelijk op te zeggen indien
-
a. de financier tekort schiet bij de nakoming van één van zijn verplichtingen uit hoofde
van deze overeenkomst;
-
b. ten aanzien van de financier een verzoek bij de rechtbank is ingediend tot verlening
van surseance van betaling, een verzoek tot faillietverklaring of een verzoek tot
van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of een
buitengerechtelijk akkoord aan crediteuren wordt aangeboden;
-
c. de financier, in geval deze rechtspersoonlijkheid heeft, is ontbonden;
-
d. de bepalingen in titel 3.13 van de Regeling nationale EZ-subsidies niet langer verenigbaar zijn met de regels
van de Europese Gemeenschappen ten aanzien van staatssteun.
-
2. Een opzegging op grond van het eerste lid, onder a, geschiedt uitsluitend nadat de
Staat de financier op de hoogte heeft gesteld van het voornemen tot opzegging en nadat
deze in de gelegenheid is gesteld om een tekortschieten dat hersteld kan worden te
herstellen binnen een redelijke termijn.
-
3. Een opzegging in verband met de in het eerste lid, onder d, bedoelde omstandigheid
heeft geen gevolgen voor de verplichtingen ten aanzien van verstrekkingen van leningen
die voor het tijdstip van de opzegging onder de garantstelling zijn gebracht.
-
4. Een opzegging heeft geen gevolgen voor de verplichtingen ten aanzien van verstrekkingen
van leningen die voor het tijdstip van de opzegging onder de garantstelling zijn gebracht,
indien overdracht verplichtingen, bedoeld in artikel 11, van toepassing is.
Artikel 14. Geschillen
-
1. Ieder geschil ten aanzien van deze overeenkomst zal bij uitsluiting worden voorgelegd
aan de daartoe bevoegde rechter in het arrondissement Den Haag.
-
2. Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.
Artikel 15. Adressering schriftelijke stukken
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder
-
1 gemelde partij worden gericht aan
Ministerie van Economische Zaken,
RVO.nlL, Juliana van Stolberglaan 3, Den Haag.
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder
-
2 gemelde partij worden gericht aan
.....
Artikel 16. Inwerkingtreding
Deze overeenkomst treedt in werking door de ondertekening daarvan door de partijen.
........., ten deze vertegenwoordigd door
Deze overeenkomst is getekend op ..... te Den Haag
Bijlage 3.13a.1. behorende bij artikel 3.13a.7. en 3.13a.9. van de Regeling nationale EZ-subsidies
Model garantstellingsovereenkomst
Overeenkomst tussen:
-
1. De Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat, vertegenwoordigd door de Minister
van Economische Zaken;
-
2. ...., hierna te noemen: de financier;
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1. Definitiebepalingen
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
-
a.
minister: de Minister van Economische Zaken;
-
b.
financier: een ontwikkelingsbank die voldoet aan de definitie van kredietinstelling als bedoeld
in artikel 4, eerste lid, onderdeel 1), van Verordening (EU) 575/2013 van het Europees
Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen
en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 en beschikt
over een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht en die in het geval van aangaan van een leningsovereenkomst met een ondernemer die
is gevestigd in het openbaar lichaam van Bonaire, Sint Eustatius of Saba, tevens een
kredietinstelling is in de zin van de Wet financiële markten BES die op grond van die wet bevoegd is in Bonaire, Sint Eustatius of Saba het bedrijf
van kredietinstelling uit te oefenen;
-
c.
lening: een achtergestelde geldlening door een financier aan een ondernemer, welke lening:
-
– al dan niet door enige vorm van zekerheid is gedekt, anders dan door de garanstelling
van de Staat als bedoeld in artikel 2;
-
– niet converteerbaar is;
-
– is afgesloten met de afspraak dat de rente vast is, met het oog op de financiering
door deze onderneming van eigen activiteiten; en
-
– deze strekt tot financiering van een energietransitieproject van de ondernemer; en
-
– waarvoor een rente in rekening wordt gebracht die 200 basispunten hoger is dan de
hoogste rente die in rekening wordt gebracht voor de niet-achtergestelde senior lening
of leningen, zijnde het niet risico-dragend vreemd vermogen, die voor hetzelfde energietransitieproject
wordt of worden verstrekt;
-
d.
garantstelling: de in onderhavige overeenkomst geregelde borgtocht van de Staat als bedoeld in artikel 7:850 en verder van het Burgerlijk Wetboek ten behoeve van de financier;
-
e.
energietransitieproject: samenhangend geheel van activiteiten, uitgevoerd in de vorm van een exclusief daarvoor
bestemde rechtspersoon, gericht op het stimuleren van energie-efficiëntie, het gebruik
van energie uit hernieuwbare energiebronnen of het stimuleren van energie-efficiënte
stadsverwarming en -koeling als bedoeld in artikel 2, onderdelen 103, 109, 110 respectievelijk
124 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
-
f.
fundingkosten: kosten die de bank maakt om geld aan te trekken op de kapitaalmarkt;
-
g.
liquiditeitsopslag: door een financier aan een ondernemer in rekening gebracht percentage van de lening,
waarvan de hoogte gelijk is voor alle door de desbetreffende financier op dezelfde
dag afgesloten of af te sluiten leningen met dezelfde looptijd. Indien een dergelijk
percentage niet beschikbaar is, zal in overleg met de financier een ander redelijk,
transparant en verifieerbaar percentage worden vastgesteld;
-
h.
waarde van een lening: het nog niet afgeloste deel van de hoofdsom van de lening;
-
i.
ondernemer: een natuurlijke persoon, een rechtspersoon of een vennootschap die een onderneming
in stand houdt, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld;
-
j.
groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:
-
1. een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die direct of indirect:
-
– meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,
-
– volledig aansprakelijk vennoot is van, of
-
– overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen,
en
-
2. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;
-
k.
onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische
activiteit uitoefent.
Artikel 2. Garantstelling
-
1. De Staat stelt zich tegenover de financier garant voor de correcte nakoming van alle
huidige en toekomstige aflossingsverplichtingen van de ondernemer jegens de financier
op grond van de lening tot maximaal 80% van de waarde van door de financier verstrekte
lening, voor welke garantstelling de financier een provisie als bedoeld in artikel
6, eerste lid, is verschuldigd.
-
2. De garantie wordt verleend voor de duur van de lening.
-
3. De garantstelling heeft alleen betrekking op leningen die:
-
4. Indien de financier bij de verstrekking van een lening een gedeelte daarvan niet onder
de garantstelling van de Staat brengt, is deze overeenkomst slechts van toepassing
op het gedeelte van de lening dat onder de garantstelling is gebracht, tenzij uitdrukkelijk
anders is bepaald.
Artikel 3. Randvoorwaarden lening
Een lening aan een ondernemer kan onder de garantstelling van de Staat worden gebracht
indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
a. de lening bedraagt maximaal 50 procent van de totale behoefte van de ondernemer aan
risicodragend vermogen, met dien verstande dat de totale behoefte aan risicodragend
vermogen minimaal 30 procent bedraagt van de totale financieringsbehoefte van het
energietransitieproject en de ondernemer minimaal 50 procent van het risicodragend
vermogen zelf inbrengt en daarmee de eerste verliezen opvangt;
-
b. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming van de ondernemer
zijn bevredigend;
-
c. in de voorafgaande periode van twaalf maanden zijn niet meer middelen ten behoeve
van derden aan de onderneming onttrokken dan noodzakelijk voor een redelijk te achten
bedrijfsvoering en evenmin is een verplichting tot een zodanige onttrekking aangegaan;
-
d. de lening die aan de ondernemer wordt verstrekt bedraagt niet minder dan € 750.000;
-
e. bij of in verband met het verstrekken van de lening verstrekt de financier geen andere
goederen dan geld;
-
f. de lening draagt zelfstandig bij aan het realiseren van een actief en winstgericht
beleid van de financier;
-
g. de ondernemer verplicht zich aan een door de minister als toezichthouder in de zin
van de Algemene wet bestuursrecht aangewezen persoon of aan een door de minister aangewezen deskundige derde, voor
zover deze dit redelijkerwijs noodzakelijk acht voor de vervulling van zijn taak:
-
i. inlichtingen te verstrekken en inzage in zakelijke gegevens en bescheiden te verstrekken
en de gelegenheid te bieden daarvan kopieën te maken;
-
ii. toegang te verlenen tot plaatsen niet zijnde woningen;
-
iii. anderszins binnen de door hem gestelde termijn alle door hem gewenste medewerking
te verlenen;
-
h. de duur van de lening is maximaal 15 jaar;
-
i. de lening die aan de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep,
aan de groep wordt verstrekt, bedraagt tezamen met het nog niet afgeloste deel van
een of meer leningen die door de financier met toepassing van titel 3.13a. van de Regeling nationale EZ-subsidies aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep
is of zijn verstrekt of worden verstrekt niet meer dan € 25.000.000;
-
j. de lening die aan de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep,
aan de groep wordt verstrekt, bedraagt tezamen met het nog niet afgeloste deel van
een of meer leningen die door de financier met toepassing van titel 3.13. en titel 13.13a. van de Regeling nationale EZ-subsidies aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep
is of zijn verstrekt of worden verstrekt niet meer dan € 50.000.000;
-
k. de lening heeft niet als doel de afwenteling van bestaande risico’s op de Staat.
Artikel 4. Aanmelding en toetsing
-
1. De financier stelt de Staat in kennis van een voorgenomen verstrekking van een lening
met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat als bijlage bij
deze overeenkomst is gevoegd, onder bijvoeging van een kopie van de kredietofferte
en van andere bescheiden als genoemd in het model.
-
2. Indien de verstrekking van de lening naar het oordeel van de Staat voldoet aan de
in artikel 3 bedoelde voorwaarden, geldt de garantstelling op grond van deze overeenkomst
voor deze lening. De Staat bericht hierover de financier binnen drie weken na ontvangst
van de aanmelding onder vermelding van de omvang, duur en provisie, bedoeld in artikel
6, eerste lid, van de garantie. De minister kan, in afwijking van het voorstel van
de financier, een hoger tarief van de provisie, bedoeld in artikel 6, eerste lid,
vaststellen indien de door de financier voorgestelde provisie, bedoeld in artikel
6, eerste lid, naar het oordeel van de minister te laag is in relatie tot het risico.
-
3. De garantie wordt afgegeven onder de opschortende voorwaarde dat een dienovereenkomstige,
door Partijen gesloten leningovereenkomst aan de Staat wordt overgelegd en dat ook
dan wordt voldaan aan de in artikel 3 bedoelde voorwaarden. De Staat bericht hierover
de financier binnen 35 dagen na ontvangst van de gesloten overeenkomst onder vermelding
van de omvang, duur en provisie, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de garantie.
Artikel 5. Verplichtingen beheer
-
1. De financier draagt er voor zorg dat een actief en winstgericht beleid wordt gevoerd
voor het verstrekken, beheren en vervreemden van leningen waarbij, met inachtneming
van de zorgplicht van een bank tegenover een professionele borg, rekening wordt gehouden
met het gerechtvaardigde belang van de Staat als garantsteller.
-
2. De financier draagt zorg voor beleid en procedures die erop zijn gericht dat degenen
die met het verstrekken, beheren of vervreemden van leningen zijn belast beschikken
over de nodige deskundigheid.
-
3. De financier draagt zorg voor beleid en procedures die erop zijn gericht dat degenen
die zijn belast met het verstrekken, beheren of vervreemden van leningen en met de
bepaling van en het toezicht op het beleid ter zake betrouwbaar zijn.
-
4. De financier draagt zorg voor een integere bedrijfsvoering en neemt in dat verband
de noodzakelijke maatregelen om onder meer strafbare handelingen, verstrengeling van
belangen en afhankelijkheid van de financier van bepaalde vennoten, aandeelhouders
of andere betrokkenen te voorkomen.
-
5. De financier staat er voor in dat aandeelhouders, hoofdelijk aansprakelijke vennoten,
bestuurders en beheerders van de financier en andere zijdens de financier betrokkenen
alleen medewerking verlenen aan verstrekkingen van risicokapitaal en krediet door
een ander dan de financier aan een onderneming waaraan de financier een gegarandeerde
lening heeft verstrekt, indien een redelijk handelend en redelijk bekwaam beheerder
deze verstrekkingen zou hebben gedaan in het kader van een actief en winstgericht
beleid.
-
6. De financier komt met een ondernemer aan wie een gegarandeerde lening is verstrekt
slechts een wijziging van het aflossingsschema overeen na voorafgaande toestemming
van de Staat, tenzij deze betrekking heeft op een versnelde aflossing of op een gehele
of gedeeltelijke opschorting van de aflossingen gedurende ten hoogste vier aaneengesloten
kwartalen die niet is voorafgegaan door een eerdere opschorting van de aflossingen.
-
7. De Staat verleent de in het zesde lid bedoelde toestemming indien aannemelijk is dat:
-
a. de ondernemer niet in staat is te voldoen aan het bestaande aflossingsschema;
-
b. adequate maatregelen worden genomen ter verbetering van de liquiditeit van de onderneming
en rekening houdend met het belang van rentabiliteit en continuïteit van de onderneming;
-
c. rekening is en wordt gehouden met het gerechtvaardigde belang van de Staat als garantsteller,
onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer
voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming van de achterstelling en
zekerheden die voor de gegarandeerde lening gelden.
-
8. De Staat kan op verzoek van de financier besluiten om de afdracht van de provisie,
bedoeld in artikel 6, eerste lid, op te schorten in geval dat:
-
a. er voor de financier geen mogelijkheden meer zijn om de renteverplichtingen te incasseren
bij de ondernemer; en
-
b. aannemelijk is dat rekening is gehouden en wordt gehouden met het gerechtvaardigde
belang van de Staat als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending
van de beschikbare middelen van de ondernemer voor de verplichtingen van bestaande
leningen, met inachtneming van de achterstelling en zekerheden die voor de gegarandeerde
lening gelden.
-
9. De financier vervreemdt de lening slechts na voorafgaande toestemming van de Staat.
-
10. De financier verleent slechts gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van verplichtingen
voortvloeiende uit de leningovereenkomst, uit hoofde waarvan de gegarandeerde lening
is verstrekt, na voorafgaande toestemming van de Staat.
-
11. De financier brengt slechts wijzigingen aan in de leningovereenkomst van de lening
na voorafgaande toestemming van de Staat. De Staat kan toestemming geven indien de
wijziging noodzakelijk is voor de continuïteit van het energietransitieproject waarvoor
de lening is verstrekt en indien rekening is en wordt gehouden met het gerechtvaardigde
belang van de Staat als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending
van de beschikbare middelen van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen,
met inachtneming van de eventuele achterstelling en zekerheden die voor de gegarandeerde
lening gelden.
Artikel 6. Financiële verplichtingen
-
1. De financier is aan de Staat een door de minister vastgestelde provisie verschuldigd
voor de garantie die de Staat op grond van artikel 2 verleent, die bestaat uit:
-
2. De aan de Staat eenmalig af te dragen afsluitprovisie bedraagt 50% van de door de
ondernemer aan de financier te betalen afsluitprovisie indien en voor zover deze afsluitprovisie
meer bedraagt dan 0,5% van de lening.
-
3. De financier is de eenmalig af te dragen provisie aan de Staat verschuldigd zodra
de ondernemer de afsluitprovisie aan de financier betaald heeft.
-
4. Tenzij de provisie te laag is in relatie tot het risico dat de Staat loopt, in welk
geval de minister een hoger tarief voor de provisie kan vaststellen, wordt de periodiek
af te dragen provisie voor de garantie op de verstrekte lening door alle door de financier
over het gegarandeerde deel van de lening te ontvangen inkomsten te verminderen met:
-
a. 1,20% per jaar als vergoeding voor beheerkosten;
-
b. de fundingkosten, vermeerderd met de liquiditeitsopslag, en
-
c. een risico-opslag van 0,05% per procent van de onder b. genoemde fundingkosten;
-
d. de afsluitprovisie.
-
5. De periodiek af te dragen provisie wordt per half jaar bij de financier in rekening
gebracht en wordt gebaseerd op de waarde van de lening op de eerste dag van het half
jaar.
-
6. Indien een lening waarvoor een garantie is verstrekt, gedeeltelijk vervroegd wordt
afgelost, wordt de provisie, bedoeld in het derde lid, overeenkomstig het door de
financier in de leningovereenkomst aan de onderneming genoemde aflossingsschema betaald.
-
7. Indien een lening waarvoor een garantie is verstrekt, geheel vervroegd wordt afgelost,
wordt de te betalen provisie, bedoeld in het derde lid, bij de beëindiging van de
garantstelling volledig betaald overeenkomstig het door de financier in de leningovereenkomst
aan de onderneming genoemde aflossingsschema.
-
8. De provisie, bedoeld in het eerste lid, is verschuldigd voor de duur van de garantie
of zoveel korter als zich één van de in artikel 8, eerste lid, genoemde omstandigheden
voordoet.
-
9. Indien de lening door de financier wordt afgestoten om verlies op die lening in de
zin van artikel 8, eerste lid, te beperken, kan de minister op verzoek van de financier
de over de resterende termijn verschuldigde provisie geheel of gedeeltelijk kwijtschelden
indien sprake is van klemmende redenen, gelegen in het belang van de onderneming van
de ondernemer.
Artikel 7. Administratieve en informatieverstrekkingsverplichtingen
-
1. De financier draagt er voor zorg dat een administratie wordt gevoerd die zodanig is
ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze gegevens kunnen
worden afgelezen over de verstrekkingen, het beheer en de vervreemdingen van gegarandeerde
leningen en van ander kapitaal dat zij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt.
-
2. De financier informeert de Staat binnen acht weken nadat de desbetreffende gebeurtenis
heeft plaatsgevonden schriftelijk over wezenlijke wijzigingen in het financieringsbeleid
of de organisatie van de financier en over wijzigingen ten aanzien van gegarandeerde
leningen, waaronder:
-
a. een aflossing van een lening, tenzij deze aflossing overeenkomt met een aflossingsschema
waarover de Staat eerder is geïnformeerd;
-
b. een wijziging van de looptijd van een lening;
-
c. de materiële verslechtering van de kredietwaardigheid van de ondernemer.
-
3. De financier verstrekt de Staat jaarlijks zijn jaarverslag.
-
4. Desgevraagd verstrekt de financier de Staat gegevens en bescheiden over de verstrekkingen,
het beheer en de vervreemdingen van gegarandeerde leningen en van ander kapitaal dat
zij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt, en de jaarrekeningen van de ondernemingen
waaraan kapitaal is verstrekt, vergezeld van desbetreffende accountantsverklaringen
als bedoeld in artikel 393, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een mededeling waarom deze ontbreekt, en van de bijbehorende toelichtingen voor
het bestuur van de onderneming.
-
5. De financier doet onverwijld mededeling aan de Staat van de indiening bij de rechtbank
van een verzoek tot verlening van surséance van betaling aan hem, een verzoek tot
faillietverklaring van hem of een verzoek om ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen van toepassing te verklaren.
Artikel 8. Reikwijdte garantie
-
1. De financier kan een beroep doen op de garantie indien zij op een gegarandeerde lening
verlies lijdt:
-
a. bij gehele of gedeeltelijke vervreemding van de lening;
-
b. door gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de lening door de financier; of
-
c. indien zij, na het verstrijken van de in het zevende lid van dit artikel bedoelde
hersteltermijnen, overgaat tot opeising van de lening omdat:
-
i. de ondernemer niet voldoet aan zijn betalingsverplichtingen jegens de financier onder
de leningovereenkomst;
-
ii. de ondernemer niet voldoet aan een van zijn overige verplichtingen jegens de financier
onder de leningovereenkomst;
-
iii. zich een andere opeisingsgrond onder de leningovereenkomst voordoet, waaronder, doch
niet uitsluitend begrepen onvermogen of te verwachten onvermogen van de ondernemer
om de lening af te lossen, een verzoek tot faillietverklaring of surséance van betaling
van de ondernemer, of een ontbinding, opheffing of liquidatie van de rechtspersoon
waarin het energietransitieproject is ondergebracht.
-
2. De minister kan het beroep afwijzen of een korting toepassen op het gevraagde bedrag
indien in de voorafgaande periode van twaalf maanden meer middelen aan de onderneming
zijn onttrokken ten behoeve van derden dan noodzakelijk voor een redelijk te achten
bedrijfsvoering dan wel een verplichting tot een zodanige onttrekking is aangegaan,
en de financier hieraan op enigerlei wijze medewerking heeft verleend.
-
3. Bij verlies ingevolge vervreemding van een lening geldt de garantie alleen indien
de vervreemding:
-
a. na instemming van de Staat plaatsvindt;
-
b. gebeurt tegen een prijs die past in het voeren van een actief en winstgericht beleid;
-
c. voor zover de financier daarbij de lening geheel of voor een deel overdraagt aan één
van zijn aandeelhouders, hoofdelijk aansprakelijke vennoten, bestuurders, beheerders
of andere betrokkenen, gebeurt tegen een prijs die is gebaseerd op een taxatie van
twee onafhankelijke deskundigen, dan wel gepaard gaat met vervreemding van ten minste
een derde deel van de lening aan onafhankelijke derden.
-
4. Bij verlies ingevolge gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van een lening geldt
de garantie alleen indien de kwijtschelding:
-
a. na instemming van de Staat plaatsvindt;
-
b. noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming waarvoor de lening is verstrekt
en indien rekening is gehouden en wordt gehouden met het gerechtvaardigd belang van
de Staat als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare
middelen van de ondernemer voor de aflossing van bestaande leningen, met inachtneming
van de achterstelling en zekerheden die voor de gegarandeerde lening gelden.
-
5. Het verlies wordt berekend op basis van de waarde van de lening of, indien het verlies
slechts op een deel van de lening is geleden, het hiermee overeenkomende deel van
die waarde, in een voorkomend geval verminderd met in geval van vervreemding de prijs
waarvoor die vervreemding heeft plaatsgevonden.
-
6. Indien de financier aan een ondernemer leningen heeft verstrekt die slechts ten dele
onder de garantstelling zijn gebracht en slechts op een deel daarvan verlies lijdt
als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, wordt het verlies, onverminderd het
zesde lid, naar rato toegerekend aan de leningen die onder de garantstelling zijn
gebracht.
-
7. De financier zal, indien en zodra zij vaststelt dat één van de in het eerste lid genoemde
gronden voor opeising zich voordoet, na overleg met de Staat een passende hersteltermijn
aan de ondernemer verlenen, waarbinnen de ondernemer de mogelijkheid heeft de grond
voor opeising weg te nemen. Indien de ondernemer niet binnen de geboden hersteltermijn
de opeisingsgrond wegneemt, zal de financier overgaan tot opeising van de lening en
zal zij de Staat berichten dat de garantstelling wordt ingeroepen, onder vermelding
van het per de dag van inroeping op grond van de garantstelling door de Staat aan
de financier verschuldigde bedrag.
-
8. Indien de Staat, na daartoe door de financier te zijn gesommeerd, de door de ondernemer
aan de financier verschuldigde aflossingsverplichtingen heeft voldaan en de Staat
als gevolg daarvan een regresvordering heeft verkregen op de ondernemer uit hoofde
van artikel 7:866 juncto artikel 6:10 van het Burgerlijk Wetboek, overleggen de Staat en de financier of de kosten van het uitwinnen van de aan de
regresvordering verbonden zekerheidsrechten opwegen tegen de te verwachten baten.
Indien Partijen overeenkomen dat de financier ten behoeve van Partijen tot uitwinning
zal overgaan, komen de door derden in rekening gebrachte kosten van uitwinning pro
rata de resterende vorderingen van financier en de Staat op de ondernemer uit hoofde
van de verstrekte lening en verschuldigde rente ten laste van Partijen.
Artikel 9. Inroepen van garantie en toetsing
-
1. De financier zal de garantie kunnen inroepen zodra zich een situatie heeft voorgedaan
als bedoeld in artikel 8, eerste lid. In de situatie van artikel 8, eerste lid, onderdeel
a of b, zal de Staat, indien naar haar oordeel sprake is van verlies, op eerste schriftelijk
verzoek van de financier het door de financier geleden verlies betalen tot maximaal
80% van de waarde van de lening. In de situatie van artikel 8, eerste lid, onderdeel
c, zal de Staat op eerste schriftelijk verzoek van de financier betalen 80% van de
waarde van de lening op het moment van opeising. De financier verzoekt de Staat om
betaling op grond van de garantie met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig
een model dat als bijlage bij deze overeenkomst is gevoegd onder bijvoeging van de
bescheiden als genoemd in het model.
-
2. Indien de financier in gebreke is gebleven bij de naleving van deze overeenkomst,
bericht de Staat de financier hierover binnen dertien weken nadat de Staat de financier
betaald heeft op grond van de garantie.
Artikel 10. Betalingen
Alle betalingen in verband met deze overeenkomst door de financier geschieden door
overmaking van de betreffende bedragen naar rekeningnummer PM PMxxxxx bij de ---bank,
ten name van RVO.nl, onder vermelding van het PM PM---nummer.
Artikel 11. Terugvordering en navordering
Bedragen te voldoen door de Staat onder de garantstelling zijn terstond en zonder
enige ingebrekestelling opeisbaar. Aan de financier uitgekeerde bedragen zullen door
de financier aan de Staat worden terugbetaald naar rato van het deel van de lening
waarvoor de Staat garant staat (80%) en het deel van de lening dat niet onder de garantstelling
valt (20%) indien en voor zover de financier alsnog bedragen ontvangt ten aanzien
van het verlies dat heeft geleid tot een betaling op grond van de garantstelling.
Indien blijkt dat ten onrechte onder de garantstelling is betaald, omdat het verlies
dat heeft geleid een betaling op grond van de garantstelling (mede) het gevolg is
van een toerekenbare tekortkoming van de financier in de nakoming van haar verplichtingen
uit hoofde van deze overeenkomst, zal de financier de aan haar terzake het verlies
uitgekeerde bedragen terug betalen aan de Staat.
Artikel 12. Opzegging en ontbinding
-
1. De Staat is gerechtigd deze overeenkomst schriftelijk op te zeggen of te ontbinden
indien:
-
a. de financier toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van één van haar verplichtingen
uit hoofde van deze overeenkomst, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard
of geringe betekenis de opzeging of ontbinding van de overeenkomst niet rechtvaardigt;
-
b. ten aanzien van de financier bij onherroepelijke uitspraak surseance van betaling
of faillissement is uitgesproken;
-
c. de financier, in geval deze rechtspersoonlijkheid heeft, is ontbonden;
-
d. de bepalingen in titel 3.13a van de Regeling nationale EZ-subsidies niet langer verenigbaar zijn met de regels
van de Europese Gemeenschappen ten aanzien van staatssteun.
-
2. Een opzegging of ontbinding op grond van het eerste lid, onder a, geschiedt uitsluitend
nadat de Staat de financier op de hoogte heeft gesteld van het voornemen tot opzegging
of ontbinding en nadat deze in de gelegenheid is gesteld om een tekortschieten dat
hersteld kan worden te herstellen binnen een redelijke termijn.
-
3. Een opzegging in verband met de in het eerste lid, onder d, bedoelde omstandigheid
heeft geen gevolgen voor de verplichtingen ten aanzien van verstrekkingen van leningen
die voor het tijdstip van de opzegging onder de garantstelling zijn gebracht.
-
4. Een opzegging of ontbinding als bedoeld in het eerste lid heeft geen gevolgen voor
de verplichtingen van de Staat ten aanzien van leningen die voor het tijdstip van
de opzegging onder de garantstelling zijn gebracht.
Artikel 13. Geschillen
-
1. Ieder geschil ten aanzien van deze overeenkomst zal bij uitsluiting worden voorgelegd
aan de daartoe bevoegde rechter in het arrondissement Den Haag.
-
2. Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.
Artikel 14. Adressering schriftelijke stukken
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder
-
1. gemelde partij worden gericht aan
Ministerie van Economische Zaken,
RVO.nl, Juliana van Stolberglaan 3, Den Haag.
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder
Artikel 15. Inwerkingtreding
Deze overeenkomst treedt in werking door de ondertekening daarvan door de partijen.
........., ten deze vertegenwoordigd door
Deze overeenkomst is getekend op ..... te Den Haag
Bijlage 3.14.1. behorende bij artikel 3.14.7 en 3.14.9, onderdeel b, van de Regeling nationale EZ-subsidies
Model garantstellingsovereenkomst Garantstelling gericht op bankgaranties
Overeenkomst tussen:
-
1. De Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat,
vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken;
-
2. ...., hierna te noemen de financier;
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1. Definitiebepalingen
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
-
a.
minister: de Minister van Economische Zaken;
-
b.
bank: binnen het grondgebied van de Europese Unie gevestigde bank die is toegelaten het
bedrijf van bank uit te oefenen;
-
c.
financier: een bank of schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;
-
d.
groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:
-
1°. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect:
-
– meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,
-
– volledig aansprakelijk vennoot is van, of
-
– overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen,
en
-
2°. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;
-
e.
ondernemer: een natuurlijke persoon, een rechtspersoon of een vennootschap, die een onderneming
in stand houdt, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld;
-
f.
onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische
activiteit uitoefent.
-
g.
bankgarantie: de verplichting van een financier aan een begunstigde ten laste van een ondernemer,
ten behoeve van eigen activiteiten van die ondernemer, waarbij de financier aan de
begunstigde garandeert een bedrag te betalen indien de begunstigde daarop aanspraak
maakt, uitgezonderd kredietgaranties;
-
h.
bankgarantiefaciliteit: het bedrag waarvoor een financier aan een begunstigde ten laste van een ondernemer
bankgaranties kan afgeven die onder de garantstelling van de staat kunnen vallen;
-
i.
waarde van een bankgarantie: de hoogte van het bedrag dat maximaal nog kan worden geclaimd onder een afgegeven
bankgarantie.
Artikel 2. Garantstelling
-
1. De Staat stelt zich tegenover de financier garant voor 50 procent van de waarde van
door de financier afgegeven bankgarantie, voor welke garantstelling de financier een
periodieke provisie, bedoeld in artikel 32, derde lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, is verschuldigd.
-
2. De financier is voor het verstrekken van een bankgarantiefaciliteit een eenmalige
provisie van 0,25 procent van 50 procent van de bankgarantiefaciliteit verschuldigd.
-
3. Voor zover de opbrengsten uit de provisie, bedoeld in het tweede lid, die de financier
bij de onderneming in rekening brengt voor het verstrekken van de bankgarantiefaciliteit
hoger zijn dan 0,5 procent van de bankgarantiefaciliteit, is de financier het meerdere
voor 50 procent aan de Staat verschuldigd.
-
4. Voor zover de opbrengsten uit een eventuele bereidstellingsprovisie die een financier
bij een onderneming in rekening brengt over het onbenutte deel van een bankgarantiefaciliteit
hoger zijn dan 25 procent van een door een financier aan een onderneming in rekening
gebrachte provisie op bankgaranties, is de financier het meerdere voor 50 procent
aan de Staat verschuldigd.
-
5. Het tarief van de provisie, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de garantstelling
op een afgegeven bankgarantie berekend over de waarde van de afgegeven bankgaranties
op de eerste dag van het kwartaal en is gelijk aan de door een financier aan een onderneming
in rekening gebrachte provisie over het door de staat gegarandeerde deel van de afgegeven
bankgaranties met aftrek van 0,15 procent op jaarbasis als vergoeding voor de financier
voor het beheer van de bankgarantiefaciliteit en met een minimum van 0,5 procent op
jaarbasis.
-
6. Een garantstelling wordt verleend voor de duur van een bankgarantie met een minimum
van zes maanden en een maximum van acht jaar na het afsluiten van de bankgarantiefaciliteit
waar een bankgarantie onder valt.
-
7. In afwijking van het zesde lid kan, indien een bankgarantie geen vaste looptijd heeft
en het inroepen daarvan afhankelijk is van het zich voordoen van een bepaalde gebeurtenis,
een financier een bankgarantie onder de garantstelling brengen onder de voorwaarde
dat de gebeurtenis bij het aangaan van de bankgarantie zich naar verwachting niet
meer dan 7 jaar na het afsluiten van de bankgarantiefaciliteit voordoet en dat de
begunstigde een provincie, gemeente, openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen of een dienst, instelling of bedrijf van de rijksoverheid is.
-
8. De garantstelling heeft alleen betrekking op een bankgarantie:
-
a. die wordt afgegeven overeenkomstig de in artikel 4 genoemde voorwaarden;
-
b. die onder de garantstelling is gebracht overeenkomstig de procedure van artikel 6;
-
c. waaraan een overeenkomst van een bankgarantiefaciliteit, die overeenkomstig de procedure
van artikel 5 is goedgekeurd door de Staat, ten grondslag ligt.
-
9. Indien de financier bij het afgeven van een bankgarantie een gedeelte daarvan niet
onder de garantstelling van de Staat brengt, is deze overeenkomst slechts van toepassing
op het gedeelte van de bankgarantie dat onder de garantstelling is gebracht, tenzij
uitdrukkelijk anders is bepaald.
Artikel 3. Randvoorwaarden bankgarantiefaciliteit
Een bankgarantiefaciliteit kan op grond van deze overeenkomst worden goedgekeurd indien
wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
a. de bankgarantiefaciliteit heeft niet als doel de afwenteling van bestaande risico’s
op de Staat
-
b. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming van de ondernemer
zijn bevredigend;
-
c. in de periode van twaalf maanden voorafgaand aan het verstrekken van een bankgarantiefaciliteit
zijn niet meer middelen ten behoeve van derden aan de onderneming onttrokken dan noodzakelijk
voor een redelijk te achten bedrijfsvoering en evenmin is een verplichting tot een
zodanige onttrekking aangegaan;
-
d. de verstrekking van een bankgarantiefaciliteit dient niet ter vervanging van aan een
ondernemer verschaft krediet of bankgarantiefaciliteit door dezelfde financier of
door een financier die deel uitmaakt van de groep van dezelfde financier, tenzij aan
de volgende voorwaarden is voldaan:
-
(i) de garantieverlening is primair in het belang van de te financieren ondernemer;
-
(ii) de garantieverlening leidt ertoe dat het belang van de financier bij continuering
van de onderneming substantieel wordt vergroot;
-
e. een bankgarantiefaciliteit bedraagt niet minder dan € 1.500.000;
-
f. een garantstelling heeft uitsluitend betrekking op een bankgarantie waarbij de aan
de ondernemer of, indien de ondernemer deel uitmaakt van een groep, aan de groep verstrekte
bankgarantiefaciliteit tezamen met
die door een financier met toepassing van titel 3.13 van die regeling aan de ondernemer onderscheidenlijk de groep is of zijn verstrekt
of gelijktijdig wordt of worden verstrekt niet meer bedraagt dan € 50.000.000.
-
g. de bankgarantiefaciliteit draagt zelfstandig bij aan het realiseren van een actief
en winstgericht beleid van de financier;
-
h. de ondernemer verplicht zich aan een door de minister als toezichthouder in de zin
van de Algemene wet bestuursrecht aangewezen persoon of aan een door de minister aangewezen deskundige derde, voor
zover deze dit redelijkerwijs noodzakelijk acht voor de vervulling van zijn taak:
-
1°. inlichtingen te verstrekken en inzage in zakelijke gegevens en bescheiden te verstrekken
en de gelegenheid te bieden daarvan kopieën te maken;
-
2°. toegang te verlenen tot plaatsen niet zijnde woningen;
-
3°. anderszins binnen de door hem gestelde termijn alle door hem gewenste medewerking
te verlenen.
-
i. bij of in verband met het verstrekken van de bankgarantiefaciliteit verstrekt de financier
geen andere goederen of dienst dan geld en garantiestelling;
-
j. de bankgarantiefaciliteit dient niet ter vervanging van een bestaand krediet of bestaande
bankgarantiefaciliteit die is opgezegd om de reden dat een ondernemer niet meer aan
de financiële ratio’s uit de leningovereenkomst kan voldoen, behoudens indien een
bestaand krediet of een bestaande bankgarantiefaciliteit wordt overgenomen door een
andere financier die geen deel uitmaakt van de groep van de bestaande financier;
-
k. de bankgarantiefaciliteit dient niet ter vervanging van een bestaand krediet of bestaande
bankgarantiefaciliteit, indien dit uitsluitend ten doel heeft betere voorwaarden te
verkrijgen.
Artikel 4. Randvoorwaarden bankgarantie
Een bankgarantie kan onder de garantstelling van de Staat worden gebracht indien wordt
voldaan aan de volgende voorwaarden:
-
a. de nog onbenutte ruimte binnen een niet goedgekeurde verstrekte bankgarantiefaciliteit,
die geldend is ten tijde van het verstrekken van een door de Staat goedgekeurde bankgarantiefaciliteit
bij dezelfde financier, bedraagt ten hoogste 10% van die faciliteit met een maximum
van € 2.000.000;
-
b. de garantstelling heeft uitsluitend betrekking op een bankgarantie waarbij de aan
de door een financier ten laste van een ondernemer afgegeven bankgarantie niet minder
bedraagt dan € 250.000;
-
c. bij of in verband met het afgeven van een bankgarantie verstrekt de financier geen
andere goederen of dienst dan geld en garantiestelling;
-
d. de bankgarantie draagt zelfstandig bij aan het realiseren van een actief en winstgericht
beleid van de financier.
Artikel 5. Aanmelding en toetsing bankgarantiefaciliteit
-
1. De financier stelt de Staat in kennis van een voorgenomen verstrekking van een bankgarantiefaciliteit
met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig een model dat als bijlage bij
deze overeenkomst is gevoegd, onder bijvoeging van een kopie van de ontwerp-bankgarantiefaciliteitovereenkomst
en van andere bescheiden, genoemd in het model.
-
2. Indien de verstrekking van de bankgarantiefaciliteit naar het oordeel van de Staat
voldoet aan de daarvoor in artikel 3 bedoelde voorwaarden, geldt de goedkeuring op
grond van deze overeenkomst voor die bankgarantiefaciliteit. De Staat bericht hierover
de financier binnen drie weken na ontvangst van de aanmelding onder vermelding van
de omvang, duur en provisie van de garantstelling.
-
3. De minister kan, in afwijking van het voorstel van de financier, een hoger tarief
van de provisies vaststellen indien de door de financier voorgestelde provisies, als
bedoeld in artikel 2, leden 2 tot en met 5, naar het oordeel van de minister te laag
zijn in relatie tot het risico van de Staat.
-
4. De goedkeuring wordt afgegeven onder de opschortende voorwaarde dat een dienovereenkomstige,
door partijen gesloten overeenkomst aan de Staat wordt overgelegd en dat wordt voldaan
aan de in artikel 3 bedoelde voorwaarden. De Staat bericht hierover de financier binnen
35 dagen na ontvangst van de gesloten overeenkomst onder vermelding van de omvang
en duur van de garantie.
Artikel 6. Aanmelding en toetsing bankgarantie
-
1. De financier stelt de Staat in kennis van een voorgenomen afgifte van een bankgarantie
met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig een model dat als bijlage bij
deze overeenkomst is gevoegd, onder bijvoeging van een kopie van de ontwerpbankgarantie
en van andere bescheiden als genoemd in het model.
-
2. Indien het afgeven van een bankgarantie naar het oordeel van de Staat voldoet aan
de daarvoor in artikel 4 bedoelde voorwaarden, geldt de garantstelling op grond van
deze overeenkomst voor die bankgarantie. De Staat bericht hierover de financier binnen
drie werkdagen na ontvangst van de aanmelding onder vermelding van de omvang, duur
en provisie van de garantstelling.
Artikel 7. Beheersverplichtingen ten aanzien van een bankgarantiefaciliteit
-
1. De financier draagt er voor zorg dat een actief en winstgericht beleid wordt gevoerd
voor het afgeven en beheren van bankgaranties, waarbij rekening wordt gehouden met
het belang van de Staat als garantsteller.
-
2. De financier draagt er voor zorg dat degenen die met het afgeven of beheren van bankgaranties
zijn belast beschikken over de nodige deskundigheid.
-
3. De financier staat er voor in dat degenen die zijn belast met het afgeven of beheren
van bankgaranties en met de bepaling van en het toezicht op het beleid ter zake betrouwbaar
zijn.
-
4. De financier draagt zorg voor een integere bedrijfsvoering en neemt in dat verband
de noodzakelijke maatregelen om onder meer strafbare handelingen, verstrengeling van
tegenstrijdige belangen en afhankelijkheid van de financier van bepaalde vennoten,
aandeelhouders of andere betrokkenen te voorkomen.
-
5. De Staat kan op verzoek van de financier besluiten om de afdracht van de provisies,
bedoeld in artikel 2, tweede tot en met vierde lid, op te schorten in geval dat aannemelijk
is dat rekening is en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller,
onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer
voor de verplichtingen van bestaande bankgaranties.
-
6. De financier verleent slechts gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van verplichtingen
voortvloeiende uit de bankgarantiefaciliteitovereenkomst uit hoofde waarvan de gegarandeerde
bankgarantie is afgegeven, na voorafgaande toestemming van de Staat.
-
7. De financier brengt slechts wijzigingen aan in een bankgarantiefaciliteitovereenkomst
na voorafgaande toestemming van de Staat. De Staat kan toestemming geven indien de
wijziging noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming waarvoor de bankgarantiefaciliteit
is verstrekt en indien rekening is en wordt gehouden met het belang van de Staat als
garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen
van de ondernemer voor de afwikkeling van bestaande bankgaranties.
Artikel 8. Beheersverplichtingen ten aanzien van een bankgarantie
-
1. De financier verleent slechts gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van verplichtingen
voortvloeiende uit een bankgarantie, uit hoofde waarvan een garantstelling is verstrekt,
na voorafgaande toestemming van de Staat.
-
2. De financier brengt slechts wijzigingen aan in een bankgarantie na voorafgaande toestemming
van de Staat. De Staat kan toestemming geven indien de wijziging noodzakelijk is voor
de continuïteit van de onderneming waarvoor een bankgarantie is afgegeven en indien
rekening is en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller, onder
meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer
voor de afwikkeling van bestaande bankgaranties.
-
3. De Staat kan op verzoek van de financier besluiten om de afdracht van de provisie,
bedoeld in artikel 2, vijfde lid, op te schorten in geval dat aannemelijk is dat rekening
is en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller, onder meer door
een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer voor de
verplichtingen van bestaande bankgaranties.
Artikel 9. Omzetting van een garantstelling op een bankgarantie naar een garantstelling
op een lening
-
1. Een garantstelling op een bankgarantie kan in een garantstelling op een lening, als
bedoeld in artikel 3.13.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies, worden gewijzigd indien:
-
a. de financier onder de bankgarantie aan de begunstigde heeft betaald en de ondernemer
niet in staat is om de daardoor ontstane vordering van de financier op de ondernemer
binnen een termijn van vier weken te voldoen;
-
b. de financier het noodzakelijk acht om de garantstelling van de Staat te handhaven
bij de financiering van de vordering die is ontstaan op de ondernemer door betaling
aan de begunstigde onder de bankgarantie;
-
c. de financier een overeenkomst als bedoeld in artikel 3.13.7 van de Regeling nationale EZ-subsidies heeft gesloten.
-
2. Indien een financier een wijziging wil realiseren als bedoeld in het eerste lid, dient
de financier een verzoek daartoe in bij de minister.
-
3. De minister beslist op een verzoek om wijziging binnen 3 weken.
-
4. De garantstelling op de lening die ontstaat door de wijziging van de garantstelling
op een bankgarantie heeft een looptijd van maximaal 4 jaar.
-
5. De minister geeft goedkeuring aan een verzoek als bedoeld in het tweede lid, indien
de wijziging noodzakelijk is voor de continuïteit van de onderneming ten laste waarvan
de bankgarantie is afgegeven en indien rekening is en wordt gehouden met het belang
van de Staat als garantsteller, onder meer door een evenwichtige aanwending van de
beschikbare middelen van de ondernemer voor de afwikkeling van bestaande bankgaranties.
-
6. Indien naar het oordeel van de financier voldaan is aan de voorwaarden van het eerste
lid en de minister desalniettemin geen goedkeuring tot omzetting in een lening geeft,
kan de financier een beroep doen op een garantstelling door de staat.
Artikel 10. Financiële verplichtingen
-
1. De provisie, bedoeld in artikel 2, tweede lid, verschuldigd voor het verstrekken van
een bankgarantiefaciliteit, die overeenkomstig de procedure van artikel 5 goedkeuring
van de Staat heeft verkregen, wordt bij de financier in rekening gebracht na ontvangst
van de gesloten bankgarantiefaciliteitovereenkomst. De eventuele provisie, bedoeld
in artikel 2, vierde lid, wordt achteraf per kwartaal met de financier vereffend.
-
2. Per kwartaal wordt een vierde deel van de provisies, bedoeld in de artikel 2, vijfde
lid, bij de financier in rekening gebracht, uitgaande van de waarde van de bankgaranties
op de eerste dag van het kwartaal.
-
3. In afwijking van het tweede lid kan een financier eenmalig en vooraf aangeven de provisie
per kwartaal achteraf te willen verrekenen op basis van een controleerbare opgave
van de provisieberekening op dagbasis
-
4. De in het eerste en tweede lid bedoelde provisies zijn verschuldigd voor de duur van
de garantstelling of zoveel korter als zich één van de in artikel 12, eerste lid,
genoemde omstandigheden voordoet.
-
5. De minister kan een hoger tarief van de provisie vaststellen indien de door de financier
vastgestelde provisies, als bedoeld in artikel 2, leden 2 tot en met 5, naar het oordeel
van de minister te laag zijn in relatie tot het risico van de Staat.
Artikel 11. Administratieve- en informatieverstrekkingsverplichtingen
-
1. De financier draagt er voor zorg dat een administratie wordt gevoerd die zodanig is
ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze gegevens kunnen
worden afgelezen over de afgiften en het beheer van gegarandeerde bankgaranties en
van kapitaal dat zij aan dezelfde ondernemer heeft verstrekt.
-
2. De financier informeert de Staat binnen acht weken nadat de desbetreffende gebeurtenis
heeft plaatsgevonden schriftelijk over wezenlijke wijzigingen in het financieringsbeleid
of de organisatie van de financier en over wijzigingen ten aanzien van gegarandeerde
bankgaranties, waaronder
-
a. het retourneren van een gegarandeerde bankgarantie voor de einddatum;
-
b. het bereiken van de einddatum van een gegarandeerde bankgarantie;
-
c. het ontvangen (en honoreren) van een claim onder een gegarandeerde bankgarantie;
-
d. de materiële verslechtering van de kredietwaardigheid van de ondernemer.
-
3. De financier verstrekt de Staat jaarlijks zijn jaarverslag.
-
4. Desgevraagd verstrekt de financier de Staat gegevens en bescheiden over de afgiften
en het beheer van gegarandeerde bankgaranties en van kapitaal dat zij aan dezelfde
ondernemer heeft verstrekt, en de jaarrekeningen van de ondernemingen waaraan kapitaal
is verstrekt, vergezeld van desbetreffende accountantsverklaringen als bedoeld in
artikel 393, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een mededeling waarom deze ontbreekt, en van de bijbehorende toelichtingen voor
het bestuur van de onderneming.
-
5. De financier doet onverwijld mededeling aan de Staat van de indiening bij de rechtbank
van een verzoek tot verlening van surséance van betaling aan hem, een verzoek tot
faillietverklaring van hem of een verzoek om ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen van toepassing te verklaren.
Artikel 12. Reikwijdte garantstelling
-
1. De financier kan een beroep doen op de garantstelling indien zij op een vordering
uit hoofde van een gegarandeerde bankgarantie verlies lijdt:
-
a. door gehele of gedeeltelijke kwijtschelding door de financier van de vordering die
de financier op de ondernemer heeft uit hoofde van een claim onder de bankgarantie;
-
b. door het onvermogen van de ondernemer om de vordering die de financier op de ondernemer
heeft uit hoofde van een claim onder de bankgarantie terug te betalen.
-
c. als gevolg van een faillietverklaring, een surséance van betaling of een van toepassing
verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen met betrekking tot de
ondernemer waarvoor de bankgarantie is afgegeven;
-
d. bij een in kracht van gewijsde gegane homologatie van een akkoord na de faillietverklaring,
na de verlening van surséance van betaling of na het van toepassing verklaren van
de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen met betrekking tot de ondernemer waarvoor
de bankgarantie is afgegeven;
-
e. indien de ondernemer een rechtspersoon is, bij ontbinding van de rechtspersoon.
-
2. De minister kan het beroep afwijzen of een korting toepassen op het gevraagde bedrag
indien in de voorafgaande periode van twaalf maanden meer middelen aan de onderneming
zijn onttrokken ten behoeve van derden dan noodzakelijk voor een redelijk te achten
bedrijfsvoering, dan wel een verplichting tot een zodanige onttrekking is aangegaan,
mits de financier hieraan op enigerlei wijze medewerking heeft verleend.
-
3. Bij verlies ingevolge gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van een vordering die
de financier op de ondernemer heeft uit hoofde van een claim onder de bankgarantie
geldt de garantie alleen indien de kwijtschelding noodzakelijk is voor de continuïteit
van de onderneming waarvoor de bankgarantie is afgegeven en indien rekening is en
wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller, onder meer door een
evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer voor de terugbetaling
van bestaande vorderingen die de financier op de ondernemer heeft uit hoofde van een
claim onder de bankgarantie, met inachtneming van de eventuele zekerheden die voor
de gegarandeerde bankgarantie gelden.
-
4. Als onvermogen van de ondernemer om de vordering die de financier op de ondernemer
heeft uit hoofde van een claim onder de bankgarantie terug te betalen, bedoeld in
het eerste lid, onder b, wordt aangemerkt de situatie waarin
-
a. de ondernemer niet in staat is te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen;
-
b. aannemelijk is dat de ondernemer in de eerstvolgende jaren niet in staat zal zijn
te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen; en
-
c. aannemelijk is dat rekening is en wordt gehouden met het belang van de Staat als garantsteller,
onder meer door een evenwichtige aanwending van de beschikbare middelen van de ondernemer
voor de terugbetaling van bestaande vorderingen die de financier op de ondernemer
heeft uit hoofde van een claim onder de bankgarantie terug te betalen, met inachtneming
van de eventuele zekerheden die voor de gegarandeerde bankgarantie gelden.
-
5. Verlies als gevolg van faillietverklaring, een verlening van surséance van betaling
of een van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen,
bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c, wordt aanwezig geacht
-
a. voor zover aannemelijk is dat de financier bij het einde van het faillissement, van
de surséance onderscheidenlijk van de toepassing van de schuldsaneringsregeling een
verlies als bedoeld in het zevende zal leiden;
-
b. mits aannemelijk is dat rekening is gehouden met het belang van de Staat als garantsteller.
-
6. De minister kan het beroep afwijzen of een korting toepassen op het gevraagde bedrag
indien de financier tekort is geschoten bij de naleving van verplichtingen op grond
van deze overeenkomst of indien de financier niet kan aantonen die maatregelen te
hebben genomen die een redelijk handelend en redelijk bekwaam beheerder zou hebben
genomen in het kader van een actief en winstgericht beleid.
-
7. Het verlies wordt berekend op basis van de waarde van de bankgarantie of, indien het
verlies slechts op een deel van de bankgarantie is geleden, het hiermee overeenkomende
deel van die waarde, in een voorkomend geval verminderd met:
-
a. in geval van ontbinding: de liquidatie-uitkering; of
-
b. in geval van homologatie van een akkoord als bedoeld in het eerste lid, onder d, de
in het kader van het akkoord voor de bankgarantie verrichte uitkering.
Artikel 13. Inroepen van garantstelling en toetsing
-
1. De financier verzoekt de Staat binnen zes maanden nadat zich de in artikel 12, eerste
lid, bedoelde situatie heeft voorgedaan om betaling op grond van de garantie met gebruikmaking
van een formulier, overeenkomstig een model dat als bijlage bij deze overeenkomst
is gevoegd, onder bijvoeging van de inschrijving in het register van de ontbinding
van de rechtspersoon of van de in artikel 12, eerste lid, onder d, bedoelde akkoorden
en van andere bescheiden.
-
2. Indien naar het oordeel van de Staat sprake is van een verlies als bedoeld in artikel
12, maakt de financier aanspraak op betaling van 50% van het geleden verlies, tenzij
de financier in gebreke is gebleven bij de naleving van deze overeenkomst. De Staat
bericht hierover de financier binnen dertien weken na ontvangst van het betalingsverzoek
onder vermelding van het te betalen bedrag.
Artikel 14. Betalingen
Alle betalingen in verband met deze overeenkomst door de financier geschieden door
overmaking van de betreffende bedragen naar rekeningnummer PM PMxxxxx bij de ---bank,
ten name van Agentschap NL, onder vermelding van het PM PM---nummer.
Artikel 15. Terugvordering en navordering
-
1. Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar
zodra blijkt dat de financier zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft
dat de Staat op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben genomen,
indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft.
-
2. Indien vanwege een verlies als bedoeld in artikel 12, eerste lid, een uitkering op
grond van de gegarandeerde bankgarantie heeft plaatsgevonden, is de financier verplicht
50 procent van de terugbetalingen die na de uitkering worden verricht, uit te betalen
aan de Staat.
Artikel 16. Opzegging
-
1. De Staat is gerechtigd deze overeenkomst schriftelijk op te zeggen indien
-
a. de financier tekort schiet bij de nakoming van één van zijn verplichtingen uit hoofde
van deze overeenkomst;
-
b. ten aanzien van de financier een verzoek bij de rechtbank is ingediend tot verlening
van surseance van betaling, een verzoek tot faillietverklaring of een verzoek tot
van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of een
buitengerechtelijk akkoord aan crediteuren wordt aangeboden;
-
c. de financier, in geval deze rechtspersoonlijkheid heeft, is ontbonden;
-
d. de bepalingen in titel 3.14 van de Regeling nationale EZ-subsidies niet langer verenigbaar zijn met de regels
van de Europese Gemeenschappen ten aanzien van staatssteun.
-
2. Een opzegging op grond van het eerste lid, onder a, geschiedt uitsluitend nadat de
Staat de financier op de hoogte heeft gesteld van het voornemen tot opzegging en nadat
deze in de gelegenheid is gesteld om een tekortschieten dat hersteld kan worden te
herstellen binnen een redelijke termijn.
-
3. Een opzegging in verband met de in het eerste lid, onder d, bedoelde omstandigheid
heeft geen gevolgen voor de verplichtingen ten aanzien van het afgeven van bankgaranties
die voor het tijdstip van de opzegging onder de garantstelling zijn gebracht.
Artikel 17. Geschillen
-
1. Ieder geschil ten aanzien van deze overeenkomst zal bij uitsluiting worden voorgelegd
aan de daartoe bevoegde rechter in het arrondissement Den Haag.
-
2. Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.
Artikel 18. Adressering schriftelijke stukken
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder
-
1 gemelde partij worden gericht aan
Ministerie van Economische Zaken,
Agentschap NL, Juliana van Stolberglaan 3, Den Haag.
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder
-
2 gemelde partij worden gericht aan
.....
Artikel 19. Inwerkingtreding
Deze overeenkomst treedt in werking door de ondertekening daarvan door de partijen.
........., ten deze vertegenwoordigd door
Deze overeenkomst is getekend op ..... te Den Haag
Bijlage 3.15.1. , behorende bij artikel 3.15.8 van de Regeling nationale EZ-subsidies
[Vervallen per 01-07-2017]
Ondergetekende,
[rechtspersoon: naam],
statutair gevestigd te (plaats) en kantoorhoudende te (plaats) aan (adres en postcode)
vertegenwoordigd door haar bestuurder(s) de heer/mevrouw (naam), en .........., ingeschreven
in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer (nummer);
[OF]
[personenvennootschap: naam],
kantoorhoudende te (plaats) aan (adres en postcode) ingeschreven in het handelsregister
van de Kamer van Koophandel onder nummer (nummer);
[OF]
[natuurlijk persoon, handelende onder de bedrijfsnaam: bedrijfsnaam]
Kantoorhoudende te (plaats) aan (adres en postcode) ingeschreven in het handelsregister
van de Kamer van Koophandel onder nummer (nummer);
[OF]
[natuurlijk persoon, niet handelende onder een bedrijfsnaam: naam, adres, beroep];
Verklaart het volgende:
-
1. Deze verklaring dient als bijlage bij de aanvraag van .......................................................................................[naam,
adres aanvrager], hierna de Ondernemer, voor het verkrijgen van Vroegefasefinanciering
(hierna: VFF) voor het vernieuwings- of vroegefasetraject [.......................................](hierna: traject).
-
2. Ondergetekende is voornemens per...........................] aan de Ondernemer financiering te verstrekken voor ten minste een bedrag van [..........................].
-
3. Het traject waarvoor de Ondernemer VFF aanvraagt is ook voor ondergetekende van belang
omdat het helpt vragen op te lossen die van belang zijn voor het besluit van Ondergetekende
inzake plannen tot financiering van de Ondernemer in de fase die volgt op het traject.
-
4. De Ondernemer beschikt over onvoldoende middelen om het traject zelf te bekostigen.
-
5. Als Ondergetekende binnen drie jaar na de datum van ondertekening van deze verklaring
terugkomt op zijn voornemen tot financiering of als hij besluit dat hij geen financiering
zal verstrekken zal Ondergetekende de Ondernemer en de contactpersoon van de Ondernemer
bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland dit schriftelijk berichten met een korte
vermelding van de beweegredenen. Deze melding speelt een rol in het kader van de uitvoering
van titel 3.16 van de Regeling nationale EZ-subsidies.
-
6. Door het ondertekenen van deze verklaring gaat Ondergetekende geen verplichtingen
aan jegens de Ondernemer of de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Deze verklaring is naar waarheid afgelegd
te ..........................
op ..........................
..........................
Standaardbepalingen voor de samenstelling van de uitvoeringsovereenkomst uit hoofde
waarvan een geldlening zijnde vroegefasefinanciering aan een MKB-ondernemer wordt
verstrekt ten behoeve van een vernieuwingsfasetraject
DE ONDERGETEKENDEN:
-
1. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken,
hierna te noemen: Leninggever;
-
2. [rechtspersoon: naam] ,
statutair gevestigd te (plaats) en kantoorhoudende te (plaats) aan (adres en postcode)
vertegenwoordigd door haar bestuurder(s) de heer/mevrouw (naam), en.........., ingeschreven
in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer (nummer),
OF
-
2. [personenvennootschap: naam],
kantoorhoudende te (plaats) aan (adres en postcode) ingeschreven in het handelsregister
van de Kamer van Koophandel onder nummer (nummer),
OF
-
2. [natuurlijk persoon: handelende onder de bedrijfsnaam]
Kantoorhoudende te (plaats) aan (adres en postcode) ingeschreven in het handelsregister
van de Kamer van Koophandel onder nummer (nummer),
OF
-
2. [natuurlijk persoon niet handelende onder een bedrijfsnaam: naam, adres, beroep],
hierna te noemen: Leningnemer;
hierna tezamen ook genoemd: Partijen;
hebben het volgende overwogen:
-
A. Bij beschikking van [datum], met kenmerk [kenmerk], heeft de Minister van Economische
Zaken, aan Leningnemer subsidie verleend in de vorm van een geldlening voor een maximum
bedrag groot EUR [bedrag] voor de financiering van de uitvoering van een vernieuwingsfasetraject
op grond van artikel 3.16.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies;
-
B. Partijen willen de bij de onder A genoemde subsidiebeschikking behorende uitvoeringsovereenkomst
sluiten.
-
C. Leningnemer heeft in het kader van zijn subsidieaanvraag op basis waarvan de onder
A genoemde subsidie is verleend een verklaring als bedoeld in 3.16.2, tweede lid,
van de Regeling nationale EZ-subsidies overgelegd waaruit blijkt dat [naam, [eventueel:
statutair gevestigd te (plaats) en kantoorhoudende te (plaats) aan (adres en postcode)
ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer (nummer)]]
het voornemen heeft om bij het succesvol verlopen van het vernieuwingsfasetraject
een bedrag groot EUR [bedrag] te investeren in de onderneming van betrokkene.
Partijen komen het volgende overeen
Artikel 1. Definities
-
1. In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
-
–
kosten vernieuwingsfasetraject zijnde kosten voor experimentele ontwikkeling zoals
bedoeld in de algemene groepsvrijstellingsverordening:
-
-
a. personeelskosten: onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover
zij zich met het vernieuwingsfasetraject bezighouden;
-
b. kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij worden gebruikt voor
het vernieuwingsfasetraject. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun
volledige levensduur voor het vernieuwingsfasetraject worden gebruikt, worden alleen
de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het vernieuwingsfasetraject,
berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende
kosten beschouwd;
-
c. kosten van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het vernieuwingsfasetraject.
Wat gebouwen betreft, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de
looptijd van het vernieuwingsfasetraject, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige
beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd. Wat gronden betreft, komen
de kosten voor de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten
in aanmerking;
-
d. kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length-voorwaarden
worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede
kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het vernieuwingsfasetraject
worden gebruikt;
-
e. bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal,
leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het vernieuwingsfasetraject
voortvloeien;
-
–
arm’s length-voorwaarden: voorwaarden van de transactie tussen de contractpartijen wijken niet af van die welke
zouden zijn overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, en behelzen geen enkele
vorm van heimelijke verstandhouding. Iedere transactie die voortvloeit uit een open,
transparante en niet-discriminerende procedure wordt geacht te voldoen aan het arm's
length-beginsel;
-
–
EU-referentierente: de referentievoet , bedoeld in de Mededeling van de Commissie van 19 januari 2008
over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages
worden vastgesteld (PbEU 2008, C 14), zoals laatstelijk vastgesteld voor Nederland;
-
–
subsidieaanvraag: volledig ingevulde en door Leningnemer ondertekende formulier voor het indienen van
een aanvraag om subsidie op grond van artikel 3.16.2, eerste lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies en het daarbij overgelegde vernieuwingsfaseplan
en de daarbij overgelegde gegevens en documenten op basis waarvan Leningnemer subsidie
heeft ontvangen op grond van titel 3.16 van de Regeling nationale EZ-subsidies;
-
–
subsidiebeschikking: beschikking van de Minister van Economische Zaken op grond van titel 3.16 van de Regeling nationele EZ-subsidies van [datum], met kenmerk [kenmerk].
-
2. Voor de toepassing en de uitleg van deze overeenkomst zijn de begripsbepalingen die
voorkomen in het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en de Regeling nationale EZ-subsidies zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2. Lening
Leninggever verstrekt aan Leningnemer een lening (hierna: VFF-lening) in contanten
met een hoofdsom groot maximaal EUR [bedrag], welke lening Leningnemer aanvaardt,
met inachtneming van de bepalingen van deze overeenkomst.
Artikel 3. Doel
De VFF-lening is uitsluitend bestemd voor het financieren van maximaal 35% van de kosten van de uitvoering van het vernieuwingsfasetraject.
Artikel 4. Eerste tranche en tweede tranche
-
1. Leningnemer ontvangt de eerste tranche van de hoofdsom, groot [pm bedrag], binnen 14 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst op het (door
hem opgegeven) rekeningnummer .............
-
2. Leningnemer ontvangt uitsluitend een tweede tranche, nadat hij met inachtneming van
artikel 7, tweede lid, ten genoegen van Leninggever heeft aangetoond dat hij voor
de uitvoering van het vernieuwingsfasetraject ten minste 100/35 maal [pm bedrag eerste tranche] aan kosten heeft gemaakt en betaald.
-
3. Het als tweede tranche van de hoofdsom te verstrekken bedrag is groot [pm bedrag]
of, indien Leningnemer heeft aangegeven een lager bedrag nodig te hebben, dat lagere
bedrag.
-
4. Leninggever kan het bedrag van de tweede tranche in twee gedeelten uitkeren indien
aannemelijk is geworden:
Leninggever kan daarbij extra voorwaarden stellen waaraan moet zijn voldaan alvorens
het tweede deel van de tweede tranche betaalbaar wordt gesteld.
-
5. Leningnemer ontvangt de tweede tranche van de hoofdsom, zo spoedig mogelijk nadat
Leningnemer heeft voldaan aan de verplichting bedoeld in het tweede lid.
Artikel 5. Uiterste datum waarop een volgende tranche opvraagbaar is
Leningnemer kan de tweede tranche of het tweede deel van de tweede tranche opvragen
tot uiterlijk [pm datum]. Daarna kan Leningnemer niet meer trekken op de VFF-lening.
Artikel 6. Rente
-
1. Leningnemer is over de uitstaande hoofdsom een rentepercentage verschuldigd van [pm].
-
2. De rente wast aan het einde van het kalenderjaar automatisch aan bij de uitstaande
hoofdsom.
-
3. Voor de berekening van de rente zal de maand op 30 dagen en het jaar op 360 dagen
worden gesteld.
-
4. Voor dat deel van de ter leen ontvangen bedragen waarvan Leningnemer niet, of niet
met inachtneming van artikel 7, tweede lid, heeft aangetoond dat zij per saldo zijn
aangewend voor de financiering van maximaal 35% van de door Leningnemer voor het vernieuwingsfasetraject gemaakte en betaalde kosten,
kan Leninggever de rente vaststellen op de marktrente. De verhoging treedt in werking
met ingang van de eerste dag van de eerstvolgende kalendermaand.
-
5. De marktrente wordt bepaald als volgt: de EU-referentierente plus 1.000 basispunten.
Artikel 7. Verantwoording gebruik lening voor financiering vernieuwingsfasetraject
-
1. Binnen zes maanden na beëindiging van het vernieuwingsfasetraject of na voortijdige
staking van het vernieuwingsfasetraject zal Leningnemer verantwoording afleggen over
de mate waarin de hoofdsom is aangewend voor financiering van het vernieuwingsfasetraject.
-
2. Leningnemer volgt voor de verantwoording van de kosten de instructies in de bij deze
overeenkomst behorende bijlage 1.
-
3. In het geval de hoofdsom meer bedraagt dan € 125.000 legt Leningnemer bij zijn verantwoording
van de kosten een verklaring van een accountant over die is opgesteld volgens de instructies
in de bij deze overeenkomst horende bijlage 1.
Artikel 8. Aflossingen
-
1. Leningnemer betaalt de lening (de hoofdsom en de rente) terug in zes jaarlijkse termijnen
die telkens vervallen op 1 [pm maand en jaar] en voor het eerst op 1 [pm maand en
jaar] en voor het laatst op 1 [pm maand en jaar].
-
2. Het af te lossen bedrag is de eerste vijf jaar gelijk aan 20% van de som van de uitbetaalde
tranches. Het in het zesde jaar af te lossen bedrag is gelijk aan het dan uitstaande
bedrag van de hoofdsom en de lopende rente.
-
3. Gedurende de periode van aflossing kan Leninggever op verzoek van Leningnemer voor
een jaar uitstel geven van de verplichting tot aflossing voor zover de som van de
bedragen waarvoor per saldo uitstel is verleend niet meer gaat bedragen dan 40% van
de som van de uitbetaalde tranches. Leninggever kan aan het verlenen van uitstel voorwaarden
verbinden. Indien uitstel is verleend worden de data bedoeld in het tweede lid, en
in voorkomende gevallen het eerste lid verlengd met de termijn waarvoor uitstel is
verleend.
-
4. Leningnemer kan Leninggever verzoeken toe te staan dat door hem eerder onverplicht
afgeloste bedragen in mindering komen op een termijn als bedoeld in het eerste lid.
-
5. Aflossingen geschieden door overboeking naar rekeningnummer [pm rekeningnummer en
bank] ten name van [pm] onder vermelding van ‘Ministerie van Economische Zaken, verplichtingennummer
[pm nummer]’. Leningnemer zal Leninggever machtigen en gemachtigd houden tot automatische
incasso van de aflossingen.
-
6. Leningnemer is bij te late aflossing over het niet afgeloste bedrag de wettelijke
rente verschuldigd.
-
7. Leningnemer is gerechtigd de VFF-lening geheel of gedeeltelijk vervroegd af te lossen.
-
8. Aflossingen worden achtereenvolgens in mindering gebracht op wettelijke renten, indien
verschuldigd, op eventueel nog lopende rente en vervolgens op de hoofdsom.
Artikel 9. Verplichtingen van Leningnemer gedurende de looptijd van de lening
-
1. Leningnemer zal geen uitkeringen hoe ook genaamd doen of toezeggen aan zijn aandeelhouders
behoudens voorafgaande schriftelijke goedkeuring van Leninggever.
-
2. Leningnemer zal Leninggever zo spoedig mogelijk informeren bij voortijdige beëindiging
van het vernieuwingsfasetraject en bij de gebeurtenissen die leiden tot opeisbaarheid
van de lening op grond van artikel 10.
-
3. Leningnemer zal zijn administratie zo inrichten dat deze aansluit bij de bij zijn
subsidieaanvraag overgelegde begroting voor het vernieuwingsfasetraject. Uit de administratie
blijkt te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze welke kosten zijn gemaakt
en betaald voor die activiteiten. Voor eventuele loonkosten is een door middel van
een urenadministratie vastgestelde urenverantwoording aanwezig.
-
4. Op verzoek van Leninggever verschaft Leningnemer inlichtingen omtrent de voortgang
of resultaten van de blijkens de aanvraag van Leningnemer voor het vernieuwingsfasetraject
verrichte en nog te verrichten activiteiten.
Artikel 10. Opeisbaarheid
-
1. Leninggever kan de onderhavige overeenkomst opzeggen en de lening is geheel of gedeeltelijk
opeisbaar zonder dat daarbij enige termijn in acht hoeft te worden genomen indien:
-
a. Leningnemer enige bepaling van deze overeenkomst niet heeft nageleefd;
-
b. Leningnemer surséance van betaling heeft aangevraagd of ten aanzien van hem faillissement
is aangevraagd;
-
c. Leningnemer overlijdt, wordt ontbonden of feitelijk wordt geliquideerd;
-
d. Leningnemer één of meerdere van zijn ondernemingen of een deel daarvan overdraagt
of staakt of
-
e. executoriaal beslag is gelegd op enig belangrijk gedeelte van de vermogensbestanddelen
van Leningnemer of aan crediteuren van Leningnemer is enig akkoord aangeboden.
-
2. Indien de niet-naleving door Leningnemer van enige bepaling in deze overeenkomst zich
leent voor herstel zal de opzeggingsgrond, bedoeld in het eerste lid, onder a, uitsluitend
worden aangewend nadat Leningnemer een redelijke termijn heeft gekregen om tot naleving
over te gaan en er nog steeds sprake is van niet-nakoming.
-
3. In de gevallen bedoeld in het eerste lid kan Leninggever besluiten de leningsovereenkomst
in stand te laten maar de lening geheel of gedeeltelijk vervroegd op te eisen.
Artikel 11. Financiële informatie en overige verplichtingen
-
1. Leningnemer is verplicht aan door de minister als toezichthouder in de zin van de
Algemene wet bestuursrecht aangewezen personen voor zover dezen dit redelijkerwijs noodzakelijk achten voor
de vervulling van hun taak:
-
1°. inlichtingen te verstrekken en inzage in zakelijke gegevens en bescheiden te verstrekken
en de gelegenheid te bieden daarvan kopieën te maken;
-
2°. toegang te verlenen tot plaatsen niet zijnde woningen;
-
3°. anderszins binnen de door hen gestelde termijn alle door hen gewenste medewerking
te verlenen.
-
2. Leningnemer verstrekt alle inlichtingen over zijn financiële positie die Leninggever
redelijkerwijze van hem kan verlangen.
-
3. Leningnemer verleent op verzoek van Leninggever medewerking aan een evaluatie van
het stimuleringsbeleid van de minister.
Artikel 12. Kennisgevingen
Kennisgevingen en mededelingen met betrekking tot deze overeenkomst worden, tenzij
uitdrukkelijk anders is bepaald, gedaan aan de hierna vermelde adressen:
[naam, adres, plaats Leninggever];
[naam, adres, plaats Leningnemer].
Artikel 13. Diversen
-
1. Behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van Leninggever is Leningnemer niet
gerechtigd de rechten en verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst aan derden
over te dragen. De rechten en verplichtingen voortvloeiende uit deze overeenkomst
zijn één geheel en derhalve ondeelbaar.
-
2. De nietigheid van enig beding opgenomen in deze overeenkomst zal niet de nietigheid
van de gehele overeenkomst met zich brengen.
-
3. Op deze overeenkomst en haar uitvoering is Nederlands recht van toepassing. Alle geschillen
die mochten ontstaan naar aanleiding van deze overeenkomst, zullen uitsluitend worden
voorgelegd aan de rechtbank Den Haag te Den Haag.
Artikel 13a. Bekrachtiging [Opnemen indien Leningnemer een rechtspersoon is in oprichting]
-
1. Deze overeenkomst wordt aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat uiterlijk op
[pm datum] de ondertekenaar van Leningnemer binnen [pm aantal] weken na ondertekening
van deze overeenkomst aan Leninggever heeft aangetoond dat die overeenkomst is bekrachtigd
door de inmiddels opgerichte rechtspersoon.
-
2. Bij gebreke van de tijdige overlegging van stukken waaruit blijkt van de bekrachtiging,
treedt deze overeenkomst niet meer in werking en zullen Partijen ter zake van deze
overeenkomst niet meer van elkander te vorderen hebben.
Artikel 14. Subsidiebeschikking
Deze overeenkomst wordt met terugwerkende kracht ontbonden indien de subsidiebeschikking
uit hoofde waarvan deze overeenkomst van geldlening is gesloten wordt gewijzigd of
ingetrokken.
Artikel 15. Inwerkingtreding en looptijd
-
1. Deze overeenkomst treedt in werking met ingang van [pm datum].
-
2. Indien de overeenkomst op de in het eerste lid genoemde datum nog niet is ondertekend
treedt de overeenkomst in werking door de ondertekening door beide Partijen en krijgt
de overeenkomst terugwerkende kracht tot en met deze datum.
-
3. Deze overeenkomst eindigt als de uitstaande VFF-lening inclusief de lopende rente,
of de wettelijke rente volledig is terugbetaald en vervolgens [pm aantal jaren] zijn
verstreken waarin Leningnemer aan zijn informatieverplichtingen heeft voldaan.
Aldus in [pm]voud ondertekend te [plaats] op [datum]
LENINGNEMER
[naam/statutaire naam]
[handtekening]
[naam]
[functie]
LENINGGEVER
De Minister van Economische Zaken,
namens deze:
[handtekening]
[naam functionaris]
[functie]
Bijlage 1
Algemeen
Voor de verantwoording als bedoeld in artikel 7 lid 2 van de overeenkomst dient Leningnemer
binnen de in dat artikel gestelde termijn een specificatie van de kosten in. Hierbij
wordt qua opzet en wijze van specificatie aangesloten bij de ingediende begroting,
die onderdeel uitmaakte van de subsidieaanvraag op grond van titel 3.16 van de Regeling nationale EZ-subsidies. Ook wordt inzicht gegeven in eventueel ontvangen
andere bijdragen in de kosten van de verrichte activiteiten voor het vernieuwingsfasetraject.
De specificatie van de kosten is voorzien van naam van de Leningnemer, aanduiding
van het vernieuwingsfasetraject en het referentienummer van de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO) respectievelijk het bestuur van Stichting STW (STW). RVO en STW zijn
de uitvoerders van titel 3.16 van de Regeling nationale EZ-subsidies.
De verantwoording sluit af met een verklaring en ondertekening door Leningnemer. In
de verklaring verklaart de ondertekenaar dat hij/zij bevoegd en/of gemachtigd is om
te ondertekenen en dat de verantwoording naar waarheid is ingevuld. De ondertekenaar
wordt vermeld met titels, voorletter(s), tussenvoegsels en achternaam. De datum van
ondertekening wordt vermeld en tot slot wordt de verklaring ondertekend met een handtekening.
De aldus ondertekende verantwoording wordt toegezonden aan RVO of waarvan het adres
is aangegeven op de subsidiebeschikking.
BIJZONDER (hoofdsom van de lening groter of gelijk aan € 125.000)
Indien de hoofdsom van de lening groter of gelijk is aan € 125.000 dient een verklaring
van een accountant te worden bijgevoegd die is opgesteld conform het hieronder opgenomen
model en met gebruikmaking van het hieronder opgenomen controleprotocol.
Controleprotocol controleverklaring vroegefasefinanciering
Behorende bij de UITVOERINGSOVEREENKOMST UIT HOOFDE WAARVAN EEN GELDLENING ZIJNDE
VROEGEFASEFINANCIERING AAN EEN MKB-ONDERNEMER WORDT VERSTREKT TEN BEHOEVE VAN EEN
VERNIEUWINGSFASETRAJECT voor zover de hoofdsom groter of gelijk is dan € 125.000
1. Uitgangspunten
1.1. Doelstelling
Dit controleprotocol heeft als doel het geven van aanwijzingen omtrent de reikwijdte
en de intensiteit van de controle aan de accountant, belast met de controle van de
door de Leningnemer bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in te dienen
verantwoording over de aanwending van de hoofdsom voor de financiering van het vernieuwingsfasetraject.
1.2. Definities
-
Accountant: een registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aan wie de leningnemer de opdracht heeft toegekend de verantwoording van de aanwending
van de hoofdsom te controleren.
-
Leningnemer: de MKB-ondernemer aan wie de Minister van Economische Zaken een subsidie in de vorm
van een geldlening is verstrekt op grond van titel 3.16 van de Regeling nationale EZ-subsidies en die op grond van die titel met de Staat
der Nederlanden een overeenkomst tot lening heeft.
-
Controleverklaring: een schriftelijke verklaring van de accountant inhoudende een oordeel omtrent de
juistheid, volledigheid en financiële rechtmatigheid van de verantwoording van de
aanwending van de hoofdsom van de lening.
-
Financiële rechtmatigheid: een financiële transactie is in overeenstemming is met de in de van toepassing zijnde
wet- en regelgeving (zie paragraaf 1.3) opgenomen bepalingen die de uitkomst van die
financiële transactie beïnvloeden.
1.3. Wet- en regelgeving
Voor de controle van de financiële rechtmatigheid volgens dit protocol is de volgende
wet- en regelgeving (inclusief eventuele wijzigingen hierin) van toepassing:
Bij de uitvoering van de controle stelt de accountant tevens vast dat:
-
a. in de rekening en verantwoording omtrent de uitgaven en inkomsten:
-
1°. geen kosten zijn opgenomen die niet voor financiering in aanmerking komen op grond
van de RNEZ, de beschikking tot subsidieverlening en de uitvoeringsovereenkomst;
-
2°. uitsluitend kosten zijn opgenomen die daadwerkelijk voor rekening komen van de Leningnemer;
-
b. de Leningnemer opgave doet van alle inkomsten, waaronder subsidies, waarmee het vernieuwingsfasetraject
waarop de lening betrekking heeft mede is gefinancierd;
-
c. het verniewingfasetraject is uitgevoerd.
2. Controleaanpak
2.1. Eisen voor de controleaanpak
De controle moet voldoen aan de controlestandaarden die onderdeel zijn van de nadere
voorschriften Controle- en overige standaarden (NV COS), die door de Nederlandse Beroepsorganisatie
van Accountants (NBA) zijn vastgesteld.
Zonder de in voorgaande alinea geformuleerde voorschriften in te perken, zijn voor
de controle van specifieke financiële verantwoordingen ten behoeve van de vaststelling
van bijdragen vanuit EZ zoals in dit geval een subsidie in de vorm van een geldlening
met name de volgende aandachtspunten van belang:
-
1. De accountant stelt een analyse op inzake het risico dat de specifieke financiële
verantwoording een materiële afwijking bevat. Deze risicoanalyse wordt specifiek opgesteld
voor deze controle; er mag niet volstaan worden met een standaard analyse. In de risicoanalyse
maakt de accountant zichtbaar welke controles gericht op de geïdentificeerde (significante)
risico’s zullen worden uitgevoerd.
-
2. De accountant ontwikkelt op grond van de risicoanalyse een controleplan waarin zijn
vastgelegd: de aard, de tijdsfasering en de omvang van de controlewerkzaamheden die
door leden van het controleteam moeten worden uitgevoerd om toereikende controle-informatie
te verkrijgen teneinde het controlerisico tot een aanvaardbaar laag niveau te reduceren.
-
3. In het controleplan wordt de goedkeuringstolerantie (zie paragraaf 2.2) vertaald naar
controletoleranties, waarbij de goedkeuringstolerantie het maximum is.
-
4. Bij de controle wordt vastgesteld of de in de financiële verantwoording opgenomen
posten, met in achtneming van de controletoleranties en goedkeuringstolerantie (zie
paragraaf 2.2), juist, volledig en rechtmatig (zie definitie in paragraaf 1.2) zijn.
-
5. De accountant controleert:
-
6. De accountant mag bij zijn controle gebruik maken van controlewerkzaamheden, die zijn
uitgevoerd bij de controle van de jaarrekening van de Leningnemer. Een enkele verwijzing
hiernaar in het controledossier met betrekking tot deze lening of incidentele subsidie
in de vorm van een geldlening is onvoldoende. In het controledossier voor de specifieke
verklaring moeten deze werkzaamheden worden beschreven evenals de belangrijkste relevante
conclusies. Het controledossier moet zelfstandig bruikbaar zijn. Dit betekent dat
de relevante stukken daarin opgenomen zijn.
-
7. De accountant zorgt voor adequate controledocumentatie, waaruit blijkt dat de werkzaamheden
conform het controleplan zijn uitgevoerd, wat de uitkomsten van de controle zijn en
dat deze zijn beoordeeld door de eindverantwoordelijke accountant. Deze documentatie
omvat naast het op de risicoanalyse gebaseerde controleplan in ieder geval stukken
waaruit blijkt:
-
– dat de cijfermatige juistheid van de verantwoording is nagegaan;
-
– dat de verantwoording aansluit met de financiële administratie;
-
– dat een cijferbeoordeling is uitgevoerd van de werkelijk verantwoorde kosten ten opzichte
van de begrote kosten;
-
– wat de aard en de omvang zijn van verrichte systeem- en gegevensgerichte controlewerkzaamheden
op in de verantwoording opgevoerde kosten.
2.2. Materialiteit: goedkeuringstoleranties en gewenste zekerheid
Bij zijn oordeelsvorming over de naleving van de subsidie- en leningvoorwaarden streeft
de accountant naar een redelijke mate van zekerheid. Indien dit begrip voor het gebruik
van statistische technieken gekwantificeerd moet worden, wordt een betrouwbaarheid
van 95 procent gehanteerd.
Een controleverklaring met een goedkeurende strekking impliceert dat, gegeven eerder
genoemde betrouwbaarheid, de maximale afwijking voor wat betreft de getrouwheid of
financiële rechtmatigheid in de financiële verantwoording niet groter is dan één procent
van het totaal financieel belang van die verantwoording. De hierna vermelde goedkeuringtoleranties
zijn van toepassing.
Aard van de aangelegenheid
|
Controleverklaring
|
|
Goedkeurend
|
Met beperking
|
Oordeelonthouding
|
Afkeurend
|
Afwijkingen in de verantwoording
|
<1%
|
> 1% en < 3%
|
N.v.t.
|
> 3%
|
Het niet in staat zijn om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen
|
<3%
|
> 3% en <10%
|
> 10%
|
N.v.t.
|
Genoemde percentages zijn ontleend aan het Handboek Auditing Rijksoverheid (HARo)
van het Interdepartementaal Overleg Departementale Auditdiensten (IODAD).
Afwijkingen in de verantwoording
Van een afwijking in de verantwoording is sprake indien naar aanleiding van het uitgevoerde
onderzoek is gebleken dat een (gedeelte van een) verantwoorde post niet voldoet aan
één of meer aspecten van de geldende wet- en regelgeving (zie ook paragraaf 1.2) of
dat een (gedeelte van een) post niet juist of volledig is verantwoord. Afwijkingen
van wet- en regelgeving worden in absolute zin opgevat; saldering van afwijkingen
is daarom niet toegestaan.
Het niet in staat zijn om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen
(onzekerheden in de controle)
Er is sprake van onzekerheden in de controle wanneer op basis van de beschikbare controle-informatie
niet kan worden vastgesteld of een (gedeelte van een) post voldoet aan de eisen in
de geldende wet- en regelgeving.
Omgaan met geconstateerde afwijkingen
Het uitgangspunt is dat leningnemer de door de accountant geconstateerde afwijkingen
voor zover mogelijk corrigeert. Materiële afwijkingen (conform tabel paragraaf 2.2),
die niet door de leningnemer worden gecorrigeerd, leiden tot een aangepast (niet goedkeurend)
oordeel door de accountant.
3. Verslaglegging
De accountant legt de uitkomsten van de controle vast in een controleverklaring.Verwezen
wordt naar de voorbeeldtekst bij dit controleprotocol.
4. Reviewbeleid
De Auditdienst Rijk (ADR) kan een review uitvoeren op de uitgevoerde accountantscontrole
inzake deze subsidie. De accountant, die de controle uitvoert, verstrekt de ADR desgevraagd
alle inlichtingen en bescheiden. De eventuele extra kosten van deze accountant in verband met de review zijn niet
voor rekening van de Minister van Economische Zaken of de Staat der Nederlanden.
Voorbeeldtekst controleverklaring subsidie in de vorm van een geldlening (met goedkeurende
strekking)
Afgegeven ten behoeve van ... (naam leninggever)
Aan: ... (naam leningnemer)
Wij hebben bijgaande verantwoording van de aanwending van de hoofdsom van de lening
voor de financiering van het vroegefasetraject ingevolge de subsidiebeschikking en
de uitvoeringsovereenkomst en eventuele wijzigingen ... (omschrijving, kenmerk en
datum) van ... (naam Leningnemer) te ... (adres/statutaire vestigingsplaats) over
20XX (of voor een gebroken boekjaar: voor het jaar geëindigd op (datum) 20XX) gecontroleerd.
Verantwoordelijkheid van het bestuur
Leningnemer/Het bestuur van ... (naam Leningnemer) is verantwoordelijk voor het opstellen
van de verantwoording van de aanwending van de hoofdsom voor de financiering van het
vroegefasetraject in overeenstemming met de subsidiebeschikking en de uitvoeringsovereenkomst.
Leningnemer/Het bestuur van Leningnemer is tevens verantwoordelijk voor een zodanige
interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opstellen van de verantwoording
van de aanwending van de hoofdsom mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel
belang als gevolg van fraude of fouten.
Verantwoordelijkheid van de accountant
Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de verantwoording van
de aanwending van de hoofdsom op basis van onze controle. Wij hebben onze controle
verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden,
en het Controleprotocol Controleverklaring Vroegefasefinanciering. Dit vereist dat
wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle
zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen
dat de verantwoording geen afwijkingen van materieel belang bevat.
Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie
over de bedragen en de toelichtingen in de verantwoording van de aanwending van de
hoofdsom. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant
toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de
verantwoording van de aanwending van de hoofdsom een afwijking van materieel belang
bevat als gevolg van fraude of fouten.
Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing
in aanmerking die relevant is voor het opstellen van de verantwoording van de aanwending
van de hoofdsom door de leningnemer, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden
die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet
tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne
beheersing van de leningnemer. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid
van de gebruikte grondslagen voor het opstellen van de verantwoording van de aanwending
van de hoofdsom, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de verantwoording
van de aanwending van de hoofdsom.
Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt
is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
Oordeel
Naar ons oordeel is de verantwoording van de aanwending van de hoofdsom van <naam
instelling/persoon> over de periode <datum> tot <datum> in alle van materieel belang
zijnde aspecten opgesteld in overeenstemming met de begroting zoals opgenomen in brief
<kenmerk> d.d. <datum> en de relevante bepalingen in de van toepassing zijnde wet-
en regelgeving.
Beperking in gebruik en verspreidingskring
De verantwoording van de aanwending van de hoofdsom is opgesteld voor ... (naam Leninggever:
Staat der Nederlanden) met als doel ... (naam Leningnemer) in staat te stellen te
voldoen aan de voorwaarden van de beschikking tot subsidieverlening en de uitvoeringsovereenkomst.
Hierdoor is de verantwoording van de aanwending van de hoofdsom mogelijk niet geschikt
voor andere doeleinden. De verantwoording van de aanwending van de hoofdsom met onze
controleverklaring is derhalve uitsluitend bestemd voor ... (naam Leningnemer) en
... (naam Leninggever: Staat der Nederlanden) en dient niet te worden verspreid aan
of te worden gebruikt door anderen.
Plaats en datum
Handtekening
Naam accountant
Naam accountantskantoor
Standaardbepalingen voor de samenstelling van de uitvoeringsovereenkomst uit hoofde
waarvan een geldlening zijnde vroegefasefinanciering aan een innovatieve starter,
academische innovatieve starter, hbo-innovatieve starter of TO2-innovatieve starter
wordt verstrekt ten behoeve van een vroegefasetraject
DE ONDERGETEKENDEN:
-
1. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken,
hierna te noemen: Leninggever;
-
2. [rechtspersoon: naam] ,
statutair gevestigd te (plaats) en kantoorhoudende te (plaats) aan (adres en postcode)
vertegenwoordigd door haar bestuurder(s) de heer/mevrouw (naam), en .........., ingeschreven
in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer (nummer),
OF
-
2. [personenvennootschap: naam],
kantoorhoudende te (plaats) aan (adres en postcode) ingeschreven in het handelsregister
van de Kamer van Koophandel onder nummer (nummer),
OF
-
2. [natuurlijk persoon: handelende onder de bedrijfsnaam]
Kantoorhoudende te (plaats) aan (adres en postcode) ingeschreven in het handelsregister
van de Kamer van Koophandel onder nummer (nummer),
OF
-
2. [natuurlijk persoon niet handelende onder een bedrijfsnaam: naam, adres, beroep],
hierna te noemen: Leningnemer;
hierna tezamen ook genoemd: Partijen;
hebben het volgende overwogen:
-
A. Bij beschikking van [datum], met kenmerk [kenmerk], heeft de Minister van Economische
Zaken, aan Leningnemer subsidie verleend in de vorm van een geldlening voor een maximum
bedrag groot EUR [bedrag] voor de financiering van de uitvoering van een vroegefasetraject
op grond van artikel 3.16.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies;
-
B. Partijen willen de bij de onder A genoemde subsidiebeschikking behorende uitvoeringsovereenkomst
sluiten.
-
C. Leningnemer heeft in het kader van zijn subsidieaanvraag op basis waarvan de onder
A genoemde subsidie is verleend een verklaring als bedoeld in artikel 3.16.2, tweede lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies overgelegd waaruit blijkt dat [naam, [eventueel:
statutair gevestigd te (plaats) en kantoorhoudende te (plaats) aan (adres en postcode)
ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer (nummer)]]
het voornemen heeft om bij het succesvol verlopen van het vroegefasetraject een bedrag
groot EUR [bedrag] te investeren in de onderneming van betrokkene.
Partijen komen het volgende overeen
Artikel 1. Definities
-
1. In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
-
–
kosten vroegefasetraject: alle kosten die worden gemaakt ten behoeve van voor de uitvoering van het vroegefasetraject;
-
–
EU-referentierente: de referentievoet , bedoeld in de Mededeling van de Commissie van 19 januari 2008
over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages
worden vastgesteld (PbEU 2008, C 14), zoals laatstelijk vastgesteld voor Nederland;
-
–
subsidieaanvraag: volledig ingevulde en door Leningnemer ondertekende formulier voor het indienen van
een aanvraag om subsidie op grond van artikelen 3.16.7, eerste lid, en 3.16.2, eerste lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies en het daarbij overgelegde vroegefaseplan
en de daarbij overgelegde gegevens en documenten op basis waarvan Leningnemer subsidie
heeft ontvangen op grond van Titel 3.16 van de Regeling nationale EZ-subsidies;
-
–
subsidiebeschikking: beschikking van de Minister van Economische Zaken op grond van titel 3.16 van de Regeling nationale EZ0subsidies van [datum], met kenmerk [kenmerk].
-
2. Voor de toepassing en de uitleg van deze overeenkomst zijn de begripsbepalingen die
voorkomen in het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies en de Regeling nationale EZ-subsidies zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2. Lening
Leninggever verstrekt aan Leningnemer een lening (hierna: VFF-lening) in contanten
met een hoofdsom groot maximaal EUR [bedrag], welke lening Leningnemer aanvaardt,
met inachtneming van de bepalingen van deze overeenkomst.
Artikel 3. Doel
De VFF-lening is uitsluitend bestemd voor het financieren van de kosten van de uitvoering
van het vroegefasetraject.
Artikel 4. Eerste tranche en tweede tranche
-
1. Leningnemer ontvangt de eerste tranche van de hoofdsom, groot [pm bedrag], binnen 14 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst op het (door
hem opgegeven) rekeningnummer .............
-
2. Leningnemer ontvangt uitsluitend een tweede tranche, nadat hij met inachtneming van
artikel 7, tweede lid, ten genoegen van Leninggever heeft aangetoond dat hij voor
de uitvoering van het vroegefasetraject ten minste [pm bedrag eerste tranche] aan
kosten heeft gemaakt en betaald.
-
3. Het als tweede tranche van de hoofdsom te verstrekken bedrag is groot [pm bedrag]
of, indien Leningnemer heeft aangegeven een lager bedrag nodig te hebben dat lagere
bedrag.
-
4. Leninggever kan het bedrag van de tweede tranche in twee gedeelten uitkeren indien
aannemelijk is geworden dat er een risico is dat Leningnemer per saldo te veel financiering
ontvangt en dat dit risico moet worden beperkt. Leninggever kan daarbij extra voorwaarden
stellen waaraan moet zijn voldaan alvorens het tweede deel van de tweede tranche betaalbaar
wordt gesteld.
-
5. Leningnemer ontvangt de tweede tranche van de hoofdsom, zo spoedig mogelijk nadat
Leningnemer heeft voldaan aan de verplichting bedoeld in het tweede lid.
Artikel 5. Uiterste datum waarop een volgende tranche opvraagbaar is.
Leningnemer kan de tweede tranche of het tweede deel van de tweede tranche opvragen
tot uiterlijk [pm datum]. Daarna kan Leningnemer niet meer trekken op de VFF-lening.
Artikel 6. Rente
-
1. Leningnemer is over de uitstaande hoofdsom een rentepercentage verschuldigd van [pm].
-
2. De rente wast aan het einde van het kalenderjaar automatisch aan bij de uitstaande
hoofdsom.
-
3. Voor de berekening van de rente zal de maand op 30 dagen en het jaar op 360 dagen
worden gesteld.
-
4. Voor dat deel van de ter leen ontvangen bedragen waarvan Leningnemer niet, of niet
met inachtneming van artikel 7, tweede lid, heeft aangetoond dat zij per saldo zijn
aangewend voor de financiering van maximaal [pm percentage] van de door Leningnemer
voor het vroegefasetraject gemaakte en betaalde kosten, kan Leninggever de rente vaststellen
op de marktrente. De verhoging treedt met ingang van de eerste dag van de eerstvolgende
kalendermaand.
-
5. De marktrente wordt bepaald als volgt: de EU-referentierente plus 1.000 basispunten.
Artikel 7. Verantwoording gebruik lening voor financiering vroegefasetraject
-
1. Binnen zes maanden na beëindiging van het vroegefasetraject of na voortijdige staking
van het vroegefasetraject zal Leningnemer verantwoording afleggen over de mate waarin
de hoofdsom is aangewend voor financiering van het vroegefasetraject.
-
2. Leningnemer volgt voor de verantwoording van de kosten de instructies in de bij deze
overeenkomst behorende bijlage 1.
-
3. In het geval de hoofdsom € 125.000 of meer bedraagt legt Leningnemer bij zijn verantwoording
van de kosten een verklaring van een accountant over die is opgesteld volgens het
controleprotocol dat in de bij deze overeenkomst horende bijlage 1 is opgenomen.
Artikel 8. Aflossingen
-
1. Leningnemer betaalt de lening (de hoofdsom en de rente) terug in zes jaarlijkse termijnen
die telkens vervallen op 1 [maand en jaar] en voor het eerst op 1 [pm maand en jaar] en voor het laatst op 1 [pm maand en jaar].
-
2. Het af te lossen bedrag is de eerste vijf jaar gelijk aan 20% van de som van de uitbetaalde
tranches. Het in het zesde jaar af te lossen bedrag is gelijk aan het dan uitstaande
bedrag van de hoofdsom en de lopende rente.
-
3. Gedurende de periode van aflossing kan Leninggever op verzoek van Leningnemer maximaal
twee maal een jaar uitstel geven van de verplichting tot aflossing. Leninggever kan
aan het verlenen van uitstel voorwaarden verbinden. Indien uitstel is verleend worden
de data bedoeld in het tweede lid, en in voorkomende gevallen het eerste lid, verlengd
met de termijn waarvoor uitstel is verleend.
-
4. Leningnemer kan Leninggever verzoeken toe te staan dat door hem eerder onverplicht
afgeloste bedragen in mindering komen op een termijn als bedoeld in het eerste lid.
-
5. Aflossingen geschieden door overboeking naar rekeningnummer [pm rekeningnummer en
bank] ten name van [pm] onder vermelding van ‘Ministerie van Economische Zaken, verplichtingennummer
[pm nummer]’. Leningnemer zal Leninggever machtigen en gemachtigd houden tot automatische
incasso van de aflossingen.
-
6. Leningnemer is bij te late aflossing over het niet afgeloste bedrag de wettelijke
rente verschuldigd.
-
7. Leningnemer is gerechtigd de VFF-lening geheel of gedeeltelijk vervroegd af te lossen.
-
8. Aflossingen worden achtereenvolgens in mindering gebracht op wettelijke renten, indien
verschuldigd, op eventueel nog lopende rente en vervolgens op de hoofdsom.
Artikel 9. Verplichtingen van Leningnemer gedurende de looptijd van de lening
-
1. Leningnemer zal geen uitkeringen hoe ook genaamd doen of toezeggen aan zijn aandeelhouders
behoudens voorafgaande schriftelijke goedkeuring van Leninggever.
-
2. Leningnemer zal Leninggever zo spoedig mogelijk informeren bij voortijdige beëindiging
van het vroegefasetraject en bij de gebeurtenissen die leiden tot opeisbaarheid van
de lening op grond van artikel 10.
-
3. Leningnemer zal zijn administratie zo inrichten dat deze aansluit bij de bij zijn
subsidieaanvraag overgelegde begroting voor het vroegefasetraject. Uit de administratie
blijkt te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze welke kosten zijn gemaakt
en betaald voor die activiteiten. Voor eventuele loonkosten is een door middel van
een urenadministratie vastgestelde urenverantwoording aanwezig.
-
4. Op verzoek van Leninggever verschaft Leningnemer inlichtingen omtrent de voortgang
of resultaten van de blijkens de aanvraag van Leningnemer
voor het vroegefasetraject verrichte en nog te verrichten activiteiten.
Artikel 10. Opeisbaarheid
-
1. Leninggever kan de onderhavige overeenkomst opzeggen en de lening is geheel of gedeeltelijk
opeisbaar zonder dat daarbij enige termijn in acht hoeft te worden genomen indien:
-
a. Leningnemer enige bepaling van deze overeenkomst niet heeft nageleefd;
-
b. Leningnemer surséance van betaling heeft aangevraagd of ten aanzien van hem faillissement
is aangevraagd;
-
c. Leningnemer overlijdt, wordt ontbonden of feitelijk wordt geliquideerd;
-
d. Leningnemer één of meerdere van zijn ondernemingen of een deel daarvan overdraagt
of staakt of
-
e. executoriaal beslag is gelegd op enig belangrijk gedeelte van de vermogensbestanddelen
van Leningnemer of aan crediteuren van Leningnemer is enig akkoord aangeboden.
-
2. Indien de niet-naleving door Leningnemer van enige bepaling in deze overeenkomst zich
leent voor herstel zal de opzeggingsgrond, bedoeld in het eerste lid, onder a, uitsluitend
worden aangewend nadat Leningnemer een redelijke termijn heeft gekregen om tot naleving
over te gaan en er nog steeds sprake is van niet-nakoming.
-
3. In de gevallen bedoeld in het eerste lid kan Leninggever besluiten de leningsovereenkomst
in stand te laten maar de lening geheel of gedeeltelijk vervroegd op te eisen.
Artikel 11. Financiële informatie en overige verplichtingen
-
1. Leningnemer is verplicht aan door de minister als toezichthouder in de zin van de
Algemene wet bestuursrecht aangewezen personen voor zover dezen dit redelijkerwijs noodzakelijk achten voor
de vervulling van hun taak:
-
1° .inlichtingen te verstrekken en inzage in zakelijke gegevens en bescheiden te verstrekken
en de gelegenheid te bieden daarvan kopieën te maken;
-
2°. toegang te verlenen tot plaatsen niet zijnde woningen;
-
3°. anderszins binnen de door hen gestelde termijn alle door hen gewenste medewerking
te verlenen.
-
2. Leningnemer verstrektalle inlichtingen over zijn financiële positie die Leninggever
redelijkerwijze van hem kan verlangen.
-
3. Leningnemer is verleent op verzoek van Leninggever medewerking aan een evaluatie van
het stimuleringsbeleid van de minister.
Artikel 12. Kennisgevingen
Kennisgevingen en mededelingen met betrekking tot deze overeenkomst worden, tenzij
uitdrukkelijk anders is bepaald, gedaan aan de hierna vermelde adressen:
[naam, adres, plaats Leninggever];
[naam, adres, plaats Leningnemer].
Artikel 13. Diversen
-
1. Behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van Leninggever is Leningnemer niet
gerechtigd de rechten en verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst aan derden
over te dragen. De rechten en verplichtingen voortvloeiende uit deze overeenkomst
zijn één geheel en derhalve ondeelbaar.
-
2. De nietigheid van enig beding opgenomen in deze overeenkomst zal niet de nietigheid
van de gehele overeenkomst met zich brengen.
-
3. Op deze overeenkomst en haar uitvoering is Nederlands recht van toepassing. Alle geschillen
die mochten ontstaan naar aanleiding van deze overeenkomst, zullen uitsluitend worden
voorgelegd aan de rechtbank Den Haag te Den Haag.
Artikel 13a. Bekrachtiging [Opnemen indien Leningnemer een rechtspersoon is in oprichting]
-
1. Deze overeenkomst wordt aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat uiterlijk op
[pm datum] de ondertekenaar van Leningnemer binnen [pm aantal] weken na ondertekening
van deze overeenkomst aan Leninggever heeft aangetoond dat die overeenkomst is bekrachtigd
door de inmiddels opgerichte rechtspersoon.
-
2. Bij gebreke van de tijdige overlegging van stukken waaruit blijkt van de bekrachtiging,
treedt deze overeenkomst niet meer in werking en zullen Partijen ter zake van deze
overeenkomst niet meer van elkander te vorderen hebben.
Artikel 14. Subsidiebeschikking
Deze overeenkomst wordt met terugwerkende kracht ontbonden indien de subsidiebeschikking
uit hoofde waarvan deze overeenkomst van geldlening is gesloten wordt gewijzigd of
ingetrokken.
Artikel 15. Inwerkingtreding en looptijd
-
1. Deze overeenkomst treedt in werking met ingang van [pm datum]
-
2. Indien de overeenkomst op de in het eerste lid genoemde datum nog niet is ondertekend
treedt de overeenkomst in werking door de ondertekening door beide Partijen en krijgt
de overeenkomst terugwerkende kracht tot en met deze datum.
-
3. Deze overeenkomst eindigt als de uitstaande VFF-lening inclusief de lopende rente,
of de wettelijke rente volledig is terugbetaald en vervolgens [pm aantal jaren] zijn
verstreken waarin Leningnemer aan zijn informatieverplichtingen heeft voldaan.
Aldus in [pm]voud ondertekend te [plaats] op [datum]
LENINGNEMER
[naam/statutaire naam]
[handtekening]
[naam]
[functie]
LENINGGEVER
De Minister van Economische Zaken,
namens deze:
[handtekening]
[naam functionaris]
[functie]
Bijlage 1
Algemeen
Voor de verantwoording als bedoeld in artikel 7 lid 2 van de overeenkomst dient Leningnemer
binnen de in dat artikel gestelde termijn een specificatie van de kosten in. Hierbij
wordt qua opzet en wijze van specificatie aangesloten bij de ingediende begroting,
die onderdeel uitmaakte van de subsidieaanvraag op grond van titel 3.16 van de Regeling nationale EZ-subsidies. Ook wordt inzicht gegeven in eventueel ontvangen
andere bijdragen in de kosten van de verrichte activiteiten voor het vroegefasetraject.
De specificatie van de kosten is voorzien van naam van de Leningnemer, aanduiding
van het vroegefasetraject en het referentienummer van de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO) respectievelijk het bestuur van Stichting STW (STW). RVO en STW zijn
de uitvoerders van titel 3.16 van de Regeling nationale EZ-subsidies.
De verantwoording sluit af met een verklaring en ondertekening door Leningnemer. In
de verklaring verklaart de ondertekenaar dat hij/zij bevoegd en/of gemachtigd is om
te ondertekenen en dat de verantwoording naar waarheid is ingevuld. De ondertekenaar
wordt vermeld met titels, voorletter(s), tussenvoegsels en achternaam. De datum van
ondertekening wordt vermeld en tot slot wordt de verklaring ondertekend met een handtekening.
De aldus ondertekende verantwoording wordt toegezonden aan RVO of waarvan het adres
is aangegeven op de subsidiebeschikking.
Bijzonder (hoofdsom van de lening groter of gelijk aan € 125.000)
Indien de hoofdsom van de lening groter of gelijk is aan € 125.000 dient een verklaring
van een accountant te worden bijgevoegd die is opgesteld conform het hieronder opgenomen
model en met gebruikmaking van het hieronder opgenomen controleprotocol.
Controleprotocol controleverklaring vroegefasefinanciering
BEHORENDE BIJ DE UITVOERINGSOVEREENKOMST UIT HOOFDE WAARVAN EEN GELDLENING ZIJNDE
VROEGEFASEFINANCIERING AAN EEN INNOVATIEVE STARTER, ACADEMISCHE INNOVATIEVE STARTER,
HBO-INNOVATIEVE STARTER OF TO2-INNOVATIEVE STARTER WORDT VERSTREKT TEN BEHOEVE VAN
EEN VROEGEFASETRAJECT VOOR ZOVER DE HOOFDSOM GROTER OF GELIJK IS DAN € 125.000
1. Uitgangspunten
1.1. Doelstelling
Dit controleprotocol heeft als doel het geven van aanwijzingen omtrent de reikwijdte
en de intensiteit van de controle aan de accountant, belast met de controle van de
door de Leningnemer bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in te dienen
verantwoording over de aanwending van de hoofdsom voor de financiering van het vroegefasetraject.
1.2. Definities
-
Accountant: een registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aan wie de leningnemer de opdracht heeft toegekend de verantwoording van de aanwending
van de hoofdsom te controleren.
-
Leningnemer: de innovatieve starter of academisch innovatieve starter aan wie de Minister van
Economische Zaken een subsidie in de vorm van een geldlening is verstrekt op grond
van titel 3.16 van de Regeling nationale EZ-subsidies en die op grond van die titel met de Staat
der Nederlanden een overeenkomst tot lening heeft.
-
Controleverklaring: een schriftelijke verklaring van de accountant inhoudende een oordeel omtrent de
juistheid, volledigheid en financiële rechtmatigheid van de verantwoording van de
aanwending van de hoofdsom van de lening.
-
Financiële rechtmatigheid: een financiële transactie is in overeenstemming is met de in de van toepassing zijnde
wet- en regelgeving (zie paragraaf 1.3) opgenomen bepalingen die de uitkomst van die
financiële transactie beïnvloeden.
1.3. Wet- en regelgeving
Voor de controle van de financiële rechtmatigheid volgens dit protocol is de volgende
wet- en regelgeving (inclusief eventuele wijzigingen hierin) van toepassing:
Bij de uitvoering van de controle stelt de accountant tevens vast dat:
-
a. in de rekening en verantwoording omtrent de uitgaven en inkomsten:
-
1°. geen kosten zijn opgenomen die niet voor financiering in aanmerking komen op grond
van de RNEZ, de beschikking tot subsidieverlening en de uitvoeringsovereenkomst;
-
2°. uitsluitend kosten zijn opgenomen die daadwerkelijk voor rekening komen van de Leningnemer;
-
b. de Leningnemer opgave doet van alle inkomsten, waaronder subsidies, waarmee het vroegefasetraject
waarop de lening betrekking heeft mede is gefinancierd;
-
c. het vroegefasetraject is uitgevoerd.
2. Controleaanpak
2.1. Eisen voor de controleaanpak
De controle moet voldoen aan de controlestandaarden die onderdeel zijn van de nadere
voorschriften Controle- en overige standaarden (NV COS), die door de Nederlandse Beroepsorganisatie
van Accountants (NBA) zijn vastgesteld.
Zonder de in voorgaande alinea geformuleerde voorschriften in te perken, zijn voor
de controle van specifieke financiële verantwoordingen ten behoeve van de vaststelling
van bijdragen vanuit EZ zoals in dit geval een subsidie in de vorm van een geldlening
met name de volgende aandachtspunten van belang:
-
1. De accountant stelt een analyse op inzake het risico dat de specifieke financiële
verantwoording een materiële afwijking bevat. Deze risicoanalyse wordt specifiek opgesteld
voor deze controle; er mag niet volstaan worden met een standaard analyse. In de risicoanalyse
maakt de accountant zichtbaar welke controles gericht op de geïdentificeerde (significante)
risico’s zullen worden uitgevoerd.
-
2. De accountant ontwikkelt op grond van de risicoanalyse een controleplan waarin zijn
vastgelegd: de aard, de tijdsfasering en de omvang van de controlewerkzaamheden die
door leden van het controleteam moeten worden uitgevoerd om toereikende controle-informatie
te verkrijgen teneinde het controlerisico tot een aanvaardbaar laag niveau te reduceren.
-
3. In het controleplan wordt de goedkeuringstolerantie (zie paragraaf 2.2) vertaald naar
controletoleranties, waarbij de goedkeuringstolerantie het maximum is.
-
4. Bij de controle wordt vastgesteld of de in de financiële verantwoording opgenomen
posten, met in achtneming van de controletoleranties en goedkeuringstolerantie (zie
paragraaf 2.2), juist, volledig en rechtmatig (zie definitie in paragraaf 1.2) zijn.
-
5. De accountant controleert:
-
6. De accountant mag bij zijn controle gebruik maken van controlewerkzaamheden, die zijn
uitgevoerd bij de controle van de jaarrekening van de Leningnemer. Een enkele verwijzing
hiernaar in het controledossier met betrekking tot deze lening of incidentele subsidie
in de vorm van een geldlening is onvoldoende. In het controledossier voor de specifieke
verklaring moeten deze werkzaamheden worden beschreven evenals de belangrijkste relevante
conclusies. Het controledossier moet zelfstandig bruikbaar zijn. Dit betekent dat
de relevante stukken daarin opgenomen zijn.
-
7. De accountant zorgt voor adequate controledocumentatie, waaruit blijkt dat de werkzaamheden
conform het controleplan zijn uitgevoerd, wat de uitkomsten van de controle zijn en
dat deze zijn beoordeeld door de eindverantwoordelijke accountant. Deze documentatie
omvat naast het op de risicoanalyse gebaseerde controleplan in ieder geval stukken
waaruit blijkt:
-
– dat de cijfermatige juistheid van de verantwoording is nagegaan;
-
– dat de verantwoording aansluit met de financiële administratie;
-
– dat een cijferbeoordeling is uitgevoerd van de werkelijk verantwoorde kosten ten opzichte
van de begrote kosten;
-
– wat de aard en de omvang zijn van verrichte systeem- en gegevensgerichte controlewerkzaamheden
op in de verantwoording opgevoerde kosten.
2.2. Materialiteit: goedkeuringstoleranties en gewenste zekerheid
Bij zijn oordeelsvorming over de naleving van de subsidie- en leningvoorwaarden streeft
de accountant naar een redelijke mate van zekerheid. Indien dit begrip voor het gebruik
van statistische technieken gekwantificeerd moet worden, wordt een betrouwbaarheid
van 95 procent gehanteerd.
Een controleverklaring met een goedkeurende strekking impliceert dat, gegeven eerder
genoemde betrouwbaarheid, de maximale afwijking voor wat betreft de getrouwheid of
financiële rechtmatigheid in de financiële verantwoording niet groter is dan één procent
van het totaal financieel belang van die verantwoording. De hierna vermelde goedkeuringtoleranties
zijn van toepassing.
Aard van de aangelegenheid
|
Controleverklaring
|
|
Goedkeurend
|
Met beperking
|
Oordeelonthouding
|
Afkeurend
|
Afwijkingen in de verantwoording
|
<1%
|
> 1% en < 3%
|
N.v.t.
|
> 3%
|
Het niet in staat zijn om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen
|
<3%
|
> 3% en <10%
|
> 10%
|
N.v.t.
|
Genoemde percentages zijn ontleend aan het Handboek Auditing Rijksoverheid (HARo)
van het Interdepartementaal Overleg Departementale Auditdiensten (IODAD).
Afwijkingen in de verantwoording
Van een afwijking in de verantwoording is sprake indien naar aanleiding van het uitgevoerde
onderzoek is gebleken dat een (gedeelte van een) verantwoorde post niet voldoet aan
één of meer aspecten van de geldende wet- en regelgeving (zie ook paragraaf 1.2) of
dat een (gedeelte van een) post niet juist of volledig is verantwoord. Afwijkingen
van wet- en regelgeving worden in absolute zin opgevat; saldering van afwijkingen
is daarom niet toegestaan.
Het niet in staat zijn om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen
(onzekerheden in de controle)
Er is sprake van onzekerheden in de controle wanneer op basis van de beschikbare controle-informatie
niet kan worden vastgesteld of een (gedeelte van een) post voldoet aan de eisen in
de geldende wet- en regelgeving.
Omgaan met geconstateerde afwijkingen
Het uitgangspunt is dat leningnemer de door de accountant geconstateerde afwijkingen
voor zover mogelijk corrigeert. Materiële afwijkingen (conform tabel paragraaf 2.2),
die niet door de leningnemer worden gecorrigeerd, leiden tot een aangepast (niet goedkeurend)
oordeel door de accountant.
3. Verslaglegging
De accountant legt de uitkomsten van de controle vast in een controleverklaring.Verwezen
wordt naar de voorbeeldtekst bij dit controleprotocol.
4. Reviewbeleid
De Auditdienst Rijk (ADR) kan een review uitvoeren op de uitgevoerde accountantscontrole
inzake deze subsidie. De accountant, die de controle uitvoert, verstrekt de ADR desgevraagd
alle inlichtingen en bescheiden. De eventuele extra kosten van deze accountant in verband met de review zijn niet
voor rekening van de Minister van Economische Zaken of de Staat der Nederlanden.
Voorbeeldtekst controleverklaring subsidie in de vorm van een geldlening (met goedkeurende
strekking)
Afgegeven ten behoeve van ... (naam leninggever)
Aan: ... (naam leningnemer)
Wij hebben bijgaande verantwoording van de aanwending van de hoofdsom van de lening
voor de financiering van het vroegefasetraject ingevolge de subsidiebeschikking en
de uitvoeringsovereenkomst en eventuele wijzigingen ... (omschrijving, kenmerk en
datum) van ... (naam Leningnemer) te ... (adres/statutaire vestigingsplaats) over
20XX (of voor een gebroken boekjaar: voor het jaar geëindigd op (datum) 20XX) gecontroleerd.
Verantwoordelijkheid van het bestuur
Leningnemer/Het bestuur van ... (naam Leningnemer) is verantwoordelijk voor het opstellen
van de verantwoording van de aanwending van de hoofdsom voor de financiering van het
vroegefasetraject in overeenstemming met de subsidiebeschikking en de uitvoeringsovereenkomst.
Leningnemer/Het bestuur van Leningnemer is tevens verantwoordelijk voor een zodanige
interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opstellen van de verantwoording
van de aanwending van de hoofdsom mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel
belang als gevolg van fraude of fouten.
Verantwoordelijkheid van de accountant
Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de verantwoording van
de aanwending van de hoofdsom op basis van onze controle. Wij hebben onze controle
verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden,
en het Controleprotocol Controleverklaring Vroegefasefinanciering. Dit vereist dat
wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle
zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen
dat de verantwoording geen afwijkingen van materieel belang bevat.
Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie
over de bedragen en de toelichtingen in de verantwoording van de aanwending van de
hoofdsom. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant
toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de
verantwoording van de aanwending van de hoofdsom een afwijking van materieel belang
bevat als gevolg van fraude of fouten.
Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing
in aanmerking die relevant is voor het opstellen van de verantwoording van de aanwending
van de hoofdsom door de leningnemer, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden
die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet
tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne
beheersing van de leningnemer. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid
van de gebruikte grondslagen voor het opstellen van de verantwoording van de aanwending
van de hoofdsom, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de verantwoording
van de aanwending van de hoofdsom.
Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt
is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
Oordeel
Naar ons oordeel is de verantwoording van de aanwending van de hoofdsom van <naam
instelling/persoon> over de periode <datum> tot <datum> in alle van materieel belang
zijnde aspecten opgesteld in overeenstemming met de begroting zoals opgenomen in brief
<kenmerk> d.d. <datum> en de relevante bepalingen in de van toepassing zijnde wet-
en regelgeving.
Beperking in gebruik en verspreidingskring
De verantwoording van de aanwending van de hoofdsom is opgesteld voor ... (naam Leninggever:
Staat der Nederlanden) met als doel ... (naam Leningnemer) in staat te stellen te
voldoen aan de voorwaarden van de beschikking tot subsidieverlening en de uitvoeringsovereenkomst.
Hierdoor is de verantwoording van de aanwending van de hoofdsom mogelijk niet geschikt
voor andere doeleinden. De verantwoording van de aanwending van de hoofdsom met onze
controleverklaring is derhalve uitsluitend bestemd voor ... (naam Leningnemer) en
... (naam Leninggever: Staat der Nederlanden) en dient niet te worden verspreid aan
of te worden gebruikt door anderen.
Plaats en datum
Handtekening
Naam accountant
Naam accountantskantoor
Bijlage 3.18.1. , behorende bij artikel 3.18.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies
[Vervallen per 01-01-2018]
Bijlage 3.19.1. behorende bij artikel 3.19.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies
Een scheepsbouwinnovatieproject levert een bijdrage aan duurzame ontwikkeling op één
of meerdere van de volgende gebieden:
-
– Geluid: Geluid van schepen is een belangrijke bron van hinder voor de passagiers en
bemanning, maar kan ook effect hebben op zeedieren. De innovatie kan gericht zijn
op een vermindering van het geluid, bijvoorbeeld het geluid tijdens operaties op zee
(zoals geluidsarm heien van fundaties voor windmolens), maar ook het motor-– en schroefgeluid
van varende schepen.
-
– Duurzame levenscyclus: In de cyclische economie is niet alleen aandacht voor duurzaam
ontwerp en gebruik, maar ook voor een duurzaam einde van de levenscyclus. Dit geldt
voor schepen in het algemeen, maar ook voor de deelsystemen en componenten afzonderlijk
en betreft bijvoorbeeld herbruikbaarheid van materialen of onderdelen van producten.
Ook kan aandacht zijn voor het meer modulair ontwerpen en bouwen van schepen, zodat
de tussentijdse refits, verbouwingen en upgrades duurzaam uitgevoerd kunnen worden
of minder onderhoud vereist is.
-
– Duurzame inzetbaarheid: Het vergroten van de veiligheid tijdens het gebruik van een
schip leidt tot een duurzamere inzetbaarheid van mens op een schip. Door toepassing
van technische innovaties kan de veiligheid van de bemanning langer worden gegarandeerd
in extremere omgevingscondities, tegelijk levert dit op dat het schip efficiënter
ingezet kan worden op zijn ontwerpcondities en daarmee per tijdseenheid minder uitstoot
genereert. Daarnaast zal de toepassing van verregaande automatisering leiden tot minder
fysieke belasting van de mensen.
Bijlage 4.2.1. , behorende bij artikel 4.2.8 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programmalijnen BBEG Innovatieprojecten)
Doel van deze tender is de ondersteuning van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten
gericht op conversie van biomassa naar vermarktbare eindproducten via chemisch katalytische-
en biotechnologische conversieroutes, en/of de conversie van biomassa en organische
grondstoffen bevattende reststoffen naar groen gas via vergisting of vergassing. De
kern van de tender is dat onderzoek gestimuleerd wordt dat leidt tot een zo hoogwaardig
mogelijk gebruik van biomassa en organische reststoffen waarbij de energiecomponent
als ‘driver’ de verdere ontwikkeling kan bevorderen. Binnen projecten moet de nadruk
liggen op validatie van nieuwe technologie. Daarom wordt een substantiële financiële
en inhoudelijke bijdrage van bedrijven verwacht.
Voor projecten die zich (deels) richten op de productie van transportbrandstoffen,
elektriciteit en/of warmte uit biomassa en andere organische grondstoffen bevattende
reststoffen geldt dat aannemelijk moet worden gemaakt dat deze op termijn leiden tot
een kostprijsreductie ten opzichte van de gangbare routes vanuit biomassa. Voor transportbrandstoffen
geldt dat innovatie gestimuleerd wordt, maar dat demonstratieprojecten binnen het
Topsector Energie-instrumentarium niet gesubsidieerd kunnen worden. Deze toepassingen
worden onder andere gestimuleerd via de jaarverplichting die volgt uit de Wet Milieubeheer en het Besluit en de Regeling hernieuwbare energie vervoer.
Projecten moeten passen binnen een van de volgende programmalijnen:
1. Chemisch katalytische en biotechnologische conversietechnologie
Bij chemisch katalytische en biotechnologische conversietechnologie moet sprake zijn
van cascaderend, dan wel hoogwaardiger, gebruik van biomassa en een significante bijdrage
aan de doelstellingen van de Topsector energie (verduurzaming van de energiehuishouding
tegen de laagst mogelijke kosten, CO2-reductie, benutten van het potentieel aan energiebesparing en versterking van de
economie).
Bij cascadering wordt biomassa omgezet in een spectrum van vermarktbare producten
en energie ter vervanging van fossiele grondstoffen. Hierbij wordt gestreefd naar een zo efficiënt mogelijk gebruik van de biomassa:
alle componenten worden optimaal gebruikt en het ontstaan van reststromen wordt geminimaliseerd.
Bij hoogwaardiger gebruik moeten we denken aan het opwaarderen van de grondstoffen
door middel van nieuw te ontwikkelen technologieën, dan wel door het optimaliseren
van bestaande technologieën. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan:
-
• voorbehandelingstechnologieën op basis van enzymen of verhoogde temperatuur en druk;
-
• het gebruik van laagwaardige alternatieve grondstoffen/materialen, die of een voorbehandeling
of een reiniging, dan wel een extra (nieuwe) verwerkingstechniek nodig hebben.
Projecten komen in aanmerking voor subsidie indien:
-
• De conversie van biomassa leidt tot eindproducten waarvan een aanzienlijk deel een
energietoepassing heeft, of
-
• De conversie van biomassa leidt tot een aanzienlijke energiebesparing ten opzichte
van de huidige, gangbare, fossiele routes.
In beide gevallen geldt dat een aanzienlijke CO2-reductie moet worden bereikt ten opzichte van de huidige fossiele routes.
‘Chemisch katalytische conversietechnologie’ betreft de ontwikkeling van nieuwe geavanceerde technologieën voor de omzetting van
-al dan niet voorbewerkte- biomassa naar groene materialen, chemicaliën en energiedragers
via chemokatalytische routes. Conversieprocessen worden bij voorkeur vooraf gegaan
door bioraffinage. Bij bioraffinage worden plantaardige en dierlijke grondstoffen
op efficiënte, ecologisch verantwoorde en economische wijze ontrafeld, zodat de volledige
potentie van haar inhoudsstoffen benut kan worden. Het streven is daarbij om bestaande
functionaliteiten en koolstofskeletstructuren in de moleculen zo veel mogelijk te
behouden. Conversieprocessen worden waar nodig gevolgd door energie-efficiënte scheidingstechnieken.
‘Biotechnologische conversietechnologie’ betreft ontwikkeling van nieuwe geavanceerde technologieën voor de omzetting van
-al dan niet voorbewerkte- biomassa naar groene materialen, chemicaliën en energiedragers
via biotechnologische routes (met aandacht voor biotechnologie/genomics). Conversieprocessen
worden bij voorkeur vooraf gegaan door bioraffinage. Bij bioraffinage worden plantaardige
en dierlijke grondstoffen op efficiënte, ecologisch verantwoorde en economische wijze
ontrafeld, zodat de volledige potentie van haar inhoudsstoffen benut kan worden. Het
streven is daarbij om bestaande functionaliteiten en koolstofskeletstructuren in de
moleculen zo veel mogelijk te behouden. Conversieprocessen worden waar nodig gevolgd
door energie-efficiënte scheidingstechnieken.
Projecten waarin biotechnologische, biokatalytische en, of chemokatalytische routes
gecombineerd worden komen eveneens in aanmerking voor subsidie. Ook de conversie van
energiedragers geproduceerd uit biomassa naar vermarktbare producten komt in aanmerking
voor subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de productie van biobrandstoffen
uit pyrolyse-olie of uit synthesegas afkomstig van biomassavergassing. Projecten die
primair zijn gericht op de productie van groen gas en omzetting daarvan in warmte
en/of elektriciteit vallen onder Groen Gas programmalijnen 3 en 4.
2. Groen Gas Vergisting en Groen Gas Vergassing
Het doel van de programmalijnen ‘Groen Gas Vergisting’ en ‘Groen Gas Vergassing’ is
om via innovatie de kostprijs van groen gas op middellange termijn, na 2023, te verlagen.
Groen gas omvat biogas, tot aardgaskwaliteit opgewerkt biogas (groen gas ofwel biomethaan)
en op basis van biomassa geproduceerd synthesegas. De beoogde kostprijsreductie wordt,
naar verwachting in belangrijke mate gerealiseerd doordat de biomassa en organische
grondstoffen bevattende reststoffen omgezet worden in energie en grondstoffen. Uiteraard
kunnen een meer fundamentele aanpassing van processen ook een forse kostprijs voor
de Groen Gas-productie opleveren.
De programmalijn ‘Groen Gas Vergisting’ richt zich op onderzoek naar kostprijsverlaging of het verbeteren van de performance
in de meest brede zin. Hierbij kan gedacht worden aan verbreding van het biomassa-aanbod,
efficiencyverbetering van (delen van) het productieproces, ontsluiting van lignocellulose,
toeslagstoffen zoals enzymen, benutting van bijproducten zoals mineralen en CO2.
Vergisting wordt in deze programmalijn breed opgevat: boerderijvergisters, industriële
vergisters, vergisters bij RWZI’s en innovatieve vergisters zoals hogedrukvergisting.
Tot de programmalijn behoren tevens gecombineerde mestverwerking en vergisting en
het ‘repoweren’ van zogenaamde ‘MEP’-vergisters. In het laatste geval worden alleen
installaties rond de vergister zelf, zoals efficiënte opwerkingsinstallaties, gestimuleerd.
Het betreft initiatieven waarbij lokaal (mogelijk zelfs op locatie) energie (waaronder
warmte) en grondstoffen benut worden voor de productie van producten die lokaal afgezet
kunnen worden.
De programma lijn ‘Groen Gas Vergisting’ richt zich ook op alle projectelementen die
zich bevinden tussen productie en de afnemer van Groen Gas of biogas. Denk hierbij
aan; biogashubs, buffers, meetapparatuur, kwaliteitsbewaking (b.v. poortwachter),
logistieke optimalisatie. Ook kan gedacht worden aan het (lokaal) invoeden van verschillende
soorten gas (flexigas).
De programmalijn ‘Groen Gas Vergassing’ richt zich op onderzoek naar kostprijsverlaging of het verbeteren van de performance
van synthesegas in brede zin. Hierbij kan gedacht worden aan onderzoek naar toepassing
van goedkopere biomassa of mengstromen, verbeteren van de efficiency, verhogen van
de operationele prestaties, zoals de beschikbaarheid, en verbeteringen bij de reiniging/opwerking
van het (synthese)gas. Een mogelijkheid om kostprijsverlaging van synthesegas te realiseren
is de gecombineerde verwaarding van de biomassa, waarbij naast de energiecomponent
ook andere waarden die in de biomassa besloten is, benut wordt. Onderzoek naar en
de ontwikkeling van deze gecombineerde verwaarding past binnen deze programmalijn.
Onder vergassing wordt thermische vergassing van droge biomassa/mengstromen (temperatuur
boven 800 graden Celsius) of superkritische vergassing van natte stromen verstaan.
De programma lijn ‘Groen Gas Vergassing’ richt zich ook op alle projectelementen die
zich bevinden tussen productie en de afnemer van Groen Gas, biogas of synthesegas.
Denk hierbij aan biogashubs, buffers, meetapparatuur, kwaliteitsbewaking (b.v. poortwachter),
logistieke optimalisatie. Ook kan gedacht worden aan het (lokaal) invoeden van verschillende
soorten gas (flexigas).
Algemeen
Voor alle BBEG-projecten geldt dat omvangrijke projecten beter scoren hoger op het
aspect ‘aanpak en methodiek’ van het rangschikkingscriterium ‘kwaliteit van het project’
indien er al op labschaal succesvol vooronderzoek gedaan is dat de technische haalbaarheid
aantoont. Indien dat niet het geval is, scoren projecten hoger op dit criterium indien
de omvang van het project beperkt wordt tot het vooronderzoek op labschaal.
Projecten in de zin van de regeling zijn niet:
-
– projecten gericht op de teelt van biomassa
-
– projecten gericht op de raffinage van aquatische biomassa
-
– projecten die primair zijn gericht op de productie van groen gas en omzetting daarvan
in warmte en/of elektriciteit, waarbij daadwerkelijke toepassing door eindgebruikers
voor 2023 verwacht wordt, aangezien deze projecten in aanmerking voor subsidie kunnen
komen onder paragraaf 4.2.3 Hernieuwbare energie.
Bijlage 4.2.2. behorende bij artikel 4.2.15 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Hernieuwbare energieprojecten)
Doelstelling
De paragraaf Hernieuwbare Energie wil de energiedoelstellingen in 2030 kosteneffectiever
realiseren via innovatieve projecten. Hernieuwbare energieprojecten moeten leiden
tot hernieuwbare energieproductie in 2030 en tot een besparing op de toekomstige uitgaven
aan subsidies in het kader van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (SDE+).
Die besparing moet groter zijn dan de subsidie die voor het project aangevraagd wordt
(zie art. 4.2.20, onderdeel a).
Hernieuwbare energie
Hernieuwbare energie houdt het volgende in:
-
• energie geproduceerd met installaties die uitsluitend gebruik maken van hernieuwbare
energiebronnen;
-
• het aandeel energie (in calorische waarde) dat een hybride installatie opwekt uit
hernieuwbare bronnen. Hieronder valt ook de voor accumulatiesystemen gebruikte hernieuwbare
elektriciteit, maar niet elektriciteit die accumulatiesystemen voortbrengen.
Bronnen van hernieuwbare energie
Hernieuwbare energiebronnen die in aanmerking komen zijn de volgende hernieuwbare,
niet-fossiele energiebronnen: windenergie, zonne-energie, aerothermische (lucht),
geothermische (bodem), hydrothermische (oppervlaktewater) energie en energie uit de
oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas.
Technology Readiness Level (TRL) focus 6 t/m 8
De paragraaf Hernieuwbare Energie richt zich met name op ontwikkeling en demonstratie,
technology readiness levels (TRL) 6 t/m 8; projecten met werkpakketten gericht op
TRL 4 of 5 worden daarbij niet uitgesloten.
Projecten die binnen de doelstelling kunnen passen
Binnen de doelstelling kunnen projecten passen die:
-
1. de productie van hernieuwbare energie goedkoper maken via technieken zoals genoemd
in de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie (de SDE+ aanwijsregeling)
voor enig kalenderjaar, hierna: SDE+ technieken;
-
2. de opwekking en opslag van hernieuwbare energie combineren;
-
3. de opwekking en slimme regeling (smart grids) van hernieuwbare energie combineren op decentraal niveau;
-
4. hernieuwbare energie-opties betreffen die niet in de SDE+ zitten én waarop additionele productie haalbaar kan zijn door innovatie. Dit betreft de opties zonnewarmte, kleinschalige
(<15 kWp) of niet aan het net gekoppelde zon PV-systemen, ondiepe bodemenergie (<500m)
en buitenluchtwarmte (de laatste twee gebruiken warmtepompen als techniek).
Opties 2 tot en met 4 worden hierna ‘Overige hernieuwbare energieopties’ genoemd.
Ad 1. Voorwaarden bij SDE+ technieken
Projecten die zich richten op een SDE+ techniek of spin-off’s hiervan moeten in 2030
leiden tot daadwerkelijke hernieuwbare energieproductie. De verwachte besparing op
de SDE+ uitgaven moet groter zijn dan de innovatiesubsidie die gevraagd wordt.
Besparing op de SDE+ uitgaven treedt op als het door de innovatie te realiseren basisbedrag
van een SDE+ techniek lager wordt dan het huidige basisbedrag én lager is dan 13 ct/kWh
(voor hernieuwbaar gasprojecten staat dit gelijk aan 89,7 ct/Nm3 of 10,2 ct/kWh.). Voor wind op zee-projecten geldt in 2017 een basisbedrag van 6
ct/kWh op basis van de recente ontwikkelingen bij wind op zee. Dit is exclusief de
kosten van de netaansluiting op het elektriciteitsnet op land.
Ad 2., 3., en 4. Voorwaarden bij overige hernieuwbare energieopties
Voor de hierboven genoemde overige hernieuwbare energieopties geldt dat projecten
of spin-offs ervan kunnen besparen op de toekomstige SDE+ uitgaven als deze door de
innovatie in 2030 leiden tot additionele hernieuwbare energieproductie. Additionele
hernieuwbare energieproductie kan ontstaan als er sprake is van:
-
• bredere toepassingsmogelijkheden; de techniek komt binnen bereik van andere doelgroepen
in de markt;
-
• een aantoonbare vergroting van de mogelijkheid om hernieuwbare energie op te wekken,
bijvoorbeeld op decentraal niveau waar de grenzen bereikt zijn van wat er ingepast
kan worden in het net;
-
• een schaalsprong in de techniek die bij normale uitontwikkeling niet verwacht zou
zijn, bijvoorbeeld in de efficiency van een warmtepomp.
Er wordt bespaard op de SDE+ uitgaven als de gevraagde innovatiesubsidie kleiner is
dan de SDE+ subsidie die de overheid naar verwachting zou betalen voor eenzelfde productie
van hernieuwbare energie via een SDE+ techniek met een basisbedrag van 13 ct/kWh.
Dit is het maximale basisbedrag in de SDE+.
Onderbouwing kostenbesparing
Voor alle projecten geldt, dat de verwachte kostenbesparing moet zijn onderbouwd met
een berekening conform de rekenmodellen die RVO.nl beschikbaar stelt. Uitgangspunt
voor de berekening van de verwachte verlaging van het basisbedrag van een SDE+ techniek
zijn de basisbedragen voor het kalenderjaar waarin deze subsidiemodule opengaat. Voor
de besparing op de SDE+ uitgaven tellen niet alleen kostenbesparingen door het project
zelf mee, maar ook door spin-off projecten en herhalingsprojecten. Ook kostenreducties
die zijn gerealiseerd voor 2030 en doorlopen na 2030 tellen mee. De gehele looptijd
van de SDE+ subsidie telt dus mee.
Projecten moeten voldoende inzicht bieden in de resultaten van vooronderzoek op labschaal.
Het vooronderzoek toont de technische haalbaarheid aan van de voorgestelde innovatie
en onderbouwt de claims die in het projectplan gedaan worden over de werking van de
techniek (kwaliteit van het project, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek).
Projecten die niet passen binnen de doelstelling
Hernieuwbare energieprojecten die niet in aanmerking komen voor subsidie zijn:
-
– projecten op het gebied van biobrandstoffen die onder de bijmengverplichting vallen
(vastgelegd in het Besluit en de Regeling hernieuwbare energie vervoer); dit betreft ook bio-LNG projecten;
-
– energiedemonstratieprojecten die de werking aantonen van productiemachines voor energiebesparende
of hernieuwbare energieproducten;
-
– energiedemonstratieprojecten die groter zijn dan nodig om de werking van een innovatie
in de praktijk aan te tonen.
Bijlage 4.2.3. behorende bij artikel 4.2.22 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programma MVI Energie)
Ambitie
Deze subsidieparagraaf is onderdeel van de Topsector Energie brede ambitie om bij
te dragen aan het versnellen van de transitie naar een duurzame energievoorziening,
als onderdeel van de ontwikkeling richting een duurzame samenleving.
Doel van het programma is om met oog voor sociaal-maatschappelijke complexiteit en
zich ontwikkelende behoeften van maatschappelijke actoren, tot maatschappelijk gewenste
en maatschappelijk verantwoorde energie-innovaties te komen. Met de kennis die wordt
opgedaan in de projecten van dit programma moet realisatie van maatschappelijk gewenste
en verantwoorde energie-innovatie veel makkelijker en kansrijker worden.
De realisatie van energie-innovatie is niet traditioneel te plannen. De werkelijkheid
waarin energie-innovatie vorm krijgt is voortdurend aan verandering onderhevig. Alle
actoren die erbij betrokken zijn, worden continu gevoed door nieuwe informatie en
passen naar aanleiding van die informatie hun gedrag aan, wat weer nieuwe informatie
oplevert en wat de uitgangssituatie verandert.
Om met deze sociaal-maatschappelijke complexiteit om te gaan is een aanpak nodig die:
-
1) relevante actoren betrekt en daarbij focust op de kwaliteit van de diversiteit van
betrokkenen; niet alleen experts, maar ook lokale stakeholders en organisaties die
autoriteit hebben in relatie tot het vraagstuk waar de innovatie antwoord op biedt,
worden in projecten betrokken;
-
2) het experiment en het leren daarvan bevordert;
-
3) systemisch van aard is – dat wil zeggen; een respons die rekening houdt met de diepere
structuren die huidig gedrag verklaren en die een sleutel vormt voor nieuw gedrag
en daarmee voorbij symptoombestrijding gaat.
De in onderdeel 3 bedoelde diepere structuren die van belang zijn om, naast de technologische
realiteit, rekening mee te houden, zijn:
-
• het wettelijk/institutioneel kader dat een rol speelt;
-
• het wereldbeeld, dieper liggende waarden en behoeften van relevante actoren;
-
• de (bedrijfs-) economische realiteit van relevante actoren;
-
• de klimatologische en ecologische realiteit;
-
• de historische context van een specifieke plek of een onderwerp;
-
• andere lokale context-dimensies (in het hier en nu, het verleden en richting de toekomst).
In het MVI Energie programma worden bedrijven, onderzoeksorganisaties en andere partijen
die een respons ontwikkelen op de uitdaging om de energietransitie te versnellen,
uitgedaagd om op een multidisciplinaire, iteratieve wijze te werken aan maatschappelijk
gewenste en verantwoorde energie-innovatie.
Doelstellingen MVI Energie
Veelbelovende innovaties kunnen falen, omdat niet op tijd rekening wordt gehouden
met ethische en maatschappelijke vragen. De MVI Energie tender stimuleert experimentele
kennisontwikkeling met het volgende doel: het vergroten van de kans op maatschappelijk
gewenste en verantwoorde energie-innovaties die daadwerkelijk gerealiseerd worden.
Het gaat om veel meer dan een streven naar draagvlak voor vernieuwingen in het energiesysteem:
bij maatschappelijk verantwoord innoveren wordt in een vroeg stadium al rekening gehouden
met de mogelijke maatschappelijke gevolgen van de innovatie. Daar is een integraal
perspectief voor nodig bij de start van innovatieprocessen en multidisciplinaire samenwerking
in de uitvoering.
Kenmerken van MVI Energie-projecten
MVI Energieprojecten in de zin van de regeling betreffen projecten met de volgende
kenmerken:
-
• het betreft een toegepast wetenschappelijk experiment;
-
• de focus ligt op actie-onderzoek: oftewel, probleem-oplossend cyclisch onderzoek.
Onderzoekers ontwerpen interventies, experimenteren met de interventie en evalueren
de resultaten. De focus ligt op het begrijpen van onderliggende oorzaken die het probleem
in stand houden, het ontwerpen van interventies die inspelen op deze oorzaken om verandering
richting een gewenste toekomst mogelijk te maken en het evalueren van de werking van
de interventies;
-
• de relevante actoren worden actief betrokken;
-
• systemisch van aard, oftewel: het startpunt zijn de diepere structuren die huidig
gedrag verklaren en die door interventies op dit diepere niveau, een sleutel vormen
voor nieuw gedrag;
-
• gerelateerd aan energie-innovaties.
Onderzoeksonderwerpen MVI Energie paragraaf
Er is behoefte aan projecten met de volgende invalshoeken:
De realisatie van energie-technologie in de praktijk / op zoek naar vernieuwende en
verbindende werkwijzen die anders omgaan met weerstand
Bij de realisatie van bestaande duurzame energie-technologieën (denk aan: windmolens,
biogascentrales, grootschalige zonneparken) wordt in de regel na een juridische procedure
de implementatie gegund. Een vergunning (een juridisch mandaat) blijkt echter vaak
geen garantie voor daadwerkelijke implementatie. Na de gunning ontstaat vaak weerstand
bij diverse (lokale/andersoortige) betrokkenen.
Uit onderzoek blijkt dat weerstand verbonden is met het heden of het verleden en duidt
op een intense verbondenheid met iets dat ooit goed of belangrijk was voor betrokkenen.
Weerstand als fenomeen laat zien dat er iets waardevols verloren is gegaan of dreigt
te gaan. Als dit niet erkend wordt dan raken betrokkenen geïdentificeerd met dat wat
verloren dreigt te gaan. Het gaat er dan ook om dat erkend wordt wat van belang was.
In de praktijk gebeurt dit zelden; er gebeurt wel wat anders.
De weerstand die ontstaat bij de implementatie van projecten wordt vaak simpelweg
geframed als ‘gebrek aan draagvlak’ en de oplossing wordt vervolgens gezocht in generieke
maatregelen die draagvlak zouden moeten vergroten, zoals financiële compensatie. Maatregelen
die niet zelden worden gezien als pogingen tot ‘omkopen’.
Vernieuwende werkwijzen zijn daarom van belang.
Het MVI Energie programma stimuleert dan ook experimenteel actie-onderzoek naar:
-
• Vernieuwende werkwijzen die recht doen aan dat waar weerstand bij betrokkenen een
illustratie van is, en waarbij relevante actoren op zo’n manier betrokken raken dat
dit als geheel meer menselijk, sociaal, fysiek, natuurlijk en/of financieel kapitaal oplevert opdat de implementatie van energie-innovatie gemakkelijker en gewenster
wordt. Welke ontwerpprincipes en condities zijn van belang om tot goede resultaten
te komen?
Vernieuwing van het innovatie-systeem – ketens
Of energie-innovatie daadwerkelijk tot implementatie komt in de praktijk heeft sterk
te maken met de wijze waarop diverse actoren in de keten met elkaar samenwerken (ketenintegratie,
keteninnovatie, pack-leadership, laterale innovatie). Het MVI-programma stimuleert
experimenteel actie-onderzoek:
-
• Naar vernieuwende ketenbenaderingen die de implementatie van energie-innovatie bevorderen;
-
• Naar de rol die (nieuwe) intermediaire organisaties kunnen spelen op schakelpunten
in het innovatiesysteem, met als doel het vergroten van de kans dat energie-innovatie
in de praktijk wordt gerealiseerd. Denk aan: de duurzame woning buurtmarkt of een
dienst voor algemeen economisch belang (DAEB) met als doelstelling het organiseren
van de lokale energietransitie en het betrekken van lokale actoren.
Hierbij staat de vraag centraal: welke ontwerpprincipes en condities zijn van belang
om tot goede resultaten te komen?
Gebruiker-gedreven prototyping van energie-innovaties
De doorsnee consument/huiseigenaar/(industrieel) inkoper/bedrijfseigenaar staat tot
op heden, gemiddeld gezien, niet te springen om energie-innovaties aan te schaffen.
Dit heeft te maken met:
-
1) het systeem, de institutionele context en de veranderkracht daarvan
-
2) het product zelf, de x-factor en de mate van ontwrichting die het product veroorzaakt en
-
3) de praktische en gevoelsmatige situatie van de consument: wil deze de innovatie wel
aanschaffen, kan deze de innovatie aanschaffen (o.a.: financieel/ruimte-technisch) en kan worden voorkomen dat er iets gebeurt in de hectiek van alle dag waardoor
een consument (of industrieel inkoper) toch niet tot aanschaf over gaat (willen/kunnen/versterken)?
Uit: het STEM-rapport: Verleid de Consument.
Innovatie-praktijk onderzoek leert verder dat:
-
1) hoe vroeger in het ontwikkelproces het institutioneel kader bekend is en meegenomen
wordt;
-
2) hoe meer een ontwikkelproces van innovaties gebruiker-gedreven is;
-
3) hoe meer ketenpartners en eindgebruikers/beslissers bekend zijn en vanaf het begin
meegenomen worden;
-
4) hoe meer wordt ingespeeld op onderliggende behoeften en waarden van relevante betrokkenen;
...hoe groter de kans dat een energie-innovatie zo’n vorm krijgt (combinatie technologie-product-diensten-financiering)
dat deze daadwerkelijk aangeschaft wordt door consumenten/inkopers.
Daarnaast is bekend dat energie-innovaties in het algemeen weinig aantrekkingskracht
hebben. Framing van energie-innovaties als zijnde een antwoord op geheel andere behoeftes
(veiligheid, comfort, langer thuis wonen, meer en leuker contact met je buren, vermindering
van de woonlasten, kostenverminderingen in de zorg, etc.) is dan ook kansrijk.
In dit licht stimuleert het MVI-programma experimenteel actie-onderzoek naar:
-
• Gebruiker-gedreven prototyping van energie-innovaties (al dan niet geheel anders ‘geframed’),
waarbij (technisch) ontwikkelaars de institutionele en andersoortige context vroegtijdig
meenemen en de waarden en behoeften van het relevante actorveld het uitgangspunt maken
van een iteratief ontwikkelproces, om op basis daarvan de energie-innovatie vorm te
geven. Welke ontwerpprincipes en condities zijn van belang om tot goede resultaten te komen?
Tenslotte
Een project dat:
-
• theoretisch sterk onderbouwd is door op overtuigende wijze rekenschap te geven van
het wetenschappelijk kader en theorievorming relevant voor het project en van al eerder
uitgevoerde praktijk-experimenten die de beoogde aanpak ondersteunen;
-
• goed is afgebakend en duidelijk maakt voor welke doelgroepen wel en welke niet en
in welke context het onderzoek wel en juist niet interessant is (en waarom) en hoe
het projectteam de resultaten ontsluit voor de doelgroepen waar het onderzoek relevant
voor is;
-
• zorgt dat de resultaten en geleerde lessen relevantie hebben voor een of meerdere
TKI’s en duidelijk maakt hoe het projectteam die resultaten richting TKI’s vertaalt
en ontsluit;
... wordt positief gewaardeerd op het rangschikkingscriterium "kwaliteit van het project".
De bedoeling is dat de TKI’s van de Topsector Energie met de inzichten opgedaan in
MVI Energie-projecten hun innovatieprogrammering kunnen versterken.
Bijlage 4.2.4. behorende bij artikel 4.2.30 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programmalijn Carbon Capture, Utilisation
and Storage (CCUS))
Aanleiding en doelstellingen
CCS (Carbon Capture and Storage), waar mogelijk gecombineerd met hergebruik van CO2 (U, Utilization), zal op basis van de gangbare energiescenario’s op de middellange
termijn minstens 20% van de benodigde CO2-uitstootreductie voor zijn rekening kunnen nemen. CCUS is relevant voor Nederland,
vanwege de structuur van de Nederlandse energie- en industriesectoren, de (mogelijke)
toekomstige beschikbaarheid van infrastructuur en opslagmogelijkheden voor CO2 en de goede Nederlandse kennispositie op dit terrein. CCUS is daarom onderdeel van
het portfolio van programmalijnen van de Topsector Energie. De programmalijn CCUS
is erop gericht om het mogelijk te maken om CCUS op termijn toe te kunnen passen door
knelpunten in de hele CCUS-keten, dat wil zeggen afvang, gebruik, transport en opslag,
weg te nemen. Potentiële oplossingen worden benaderd vanuit technologisch, economisch,
maatschappelijk en/of juridisch perspectief.
De ambitie van deze programmalijn is brede toepassing van CCUS in 2025/2030 mogelijk
te maken door het ontwikkelen van de benodigde (toegepaste) kennis en het ondersteunen
van CCUS-pilotprojecten met deze nieuwe inzichten.
De doelen van deze programmalijn zijn:
-
• het stimuleren van innovaties die technische, economische, en maatschappelijke barrières
bij de uitvoering van CCUS-projecten, kunnen wegnemen;
-
• het verlagen van de kosten, verhogen van de energetische efficiency en vergroten van
de veiligheid van afvang, transport en opslag;
-
• het bevorderen van de nuttige toepassing (hergebruik) van CO2.
Onderzoeksonderwerpen
Om aan deze doelen invulling te geven, richt de programmalijn CCUS zich op vier onderwerpen:
-
1.
CO2-afvang: Gericht op technologieontwikkeling voor CO2-afvang en demonstratierijp maken van afvang t.b.v. toepassing in de chemische industrie
(o.a. voor de productie van klimaatneutrale waterstof), in raffinaderijen en staalfabrieken
en gasgestookte en kolengestookte centrales. Goede voorbeelden van geschikte technologieën
zijn ‘chemical looping’, nieuwe absorptie-concepten en ‘pre-combustion capture’.
-
2.
Toepassing/hergebruik van CO2: Gericht op technologieontwikkeling en pilotprojecten die toepassing en hergebruik
van CO2 mogelijk maken. Geschikte voorbeelden van deze technologieën zijn biologische en
chemische conversie, mineralisatie en ‘enhanced hydrocarbon production’.
-
3.
Transport en opslag: Gericht op technologieontwikkeling en demonstratierijp maken met een nadruk op verificatie,
monitoring en veiligheid. Voorbeelden zijn opslag in aquifers en (bijna) lege gasvelden
en transport van CO2 per schip en pijpleiding.
-
4.
Ketenintegratie: Gericht op concepten voor een ‘low carbon’ energievoorziening waarin CCUS op een
slimme manier wordt toegepast. Het gaat met name om niches die vroege toepassing van
CCUS bevorderen.
Deze subsidiemodule moedigt voorstellen aan met een geïntegreerde scope waarbij er
bijvoorbeeld wordt gekeken naar slimme combinaties van afvang en hergebruik (via procesintegratie)
en (tijdelijke) opslag gecombineerd met hergebruik. Ook wordt nadrukkelijk gezocht
naar opties waarmee negatieve emissies bereikt kunnen worden, zoals via de inzet van
biomassa in combinatie met CCUS. Waar het gaat om bronnen van CO2 ligt de focus op de industrie, inclusief afvalverbranding, en de energiesector.
Het belang van het voorgestelde onderzoek met betrekking tot de Nederlandse ambities
op CCUS-gebied, zoals bijvoorbeeld geformuleerd in de Energieagenda, dient helder
te zijn.
Samenwerking
Een relevante bijdrage van een onderzoeksorganisatie als deelnemende partij aan het
totale project wordt positief gewaardeerd op het rangschikkingscriterium ‘kwaliteit
van het project’.
Bijlage 4.2.5. behorende bij artikel 4.2.36 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programmalijnen Upstream Gas)
De ambitie van het programma Upstream Gas is het ontwikkelen en implementeren van
innovatieve exploratie- en productietechnieken die bijdragen aan het maximaliseren
van de gasproductie uit kleine velden in Nederland. Randvoorwaarden hierbij zijn minimale
impact op milieu en leefomgeving en maximale veiligheid van operaties.
De productie van de Nederlandse gasvelden neemt in de komende jaren geleidelijk af.
Het Upstream Gas programma richt zich op de innovatie en technologieontwikkeling die
Nederland de mogelijkheden biedt om de binnenlandse voorraden op peil te houden, door:
-
1. levensduurverlenging van bestaande velden, dankzij verbeterde productietechnieken
en reductie van de operationele kosten;
-
2. betere winningstechnieken voor reeds ontdekte, maar nog niet economisch winbare velden
(‘stranded’ en ‘tight gas fields’);
-
3. verbeterde exploratietechnieken om nieuwe conventionele gasvelden te ontwikkelen;
-
4. exploratie en productie vanuit onconventionele gasvelden uit o.a. leisteen en kolenlagen;
-
5. minimaliseren van negatieve effecten van gaswinning uit kleine velden op milieu en
leefomgeving;
-
6. hergebruik van bestaande infrastructuur en integratie met andere energieactiviteiten
op de Noordzee.
Het resultaat van deze programmalijn is de beschikbaarheid van nieuwe technieken waarmee
meer (commercieel) gas uit bestaande kleine velden kan worden geproduceerd, meer nieuwe
gasvelden worden gevonden, en op een goedkopere en veilige wijze gas uit moeilijk
winbare gasvelden kan worden geproduceerd. Meer dan ooit is verantwoording over en
het behouden van een ‘license to operate’ naar de maatschappij, door veilig te werken
met minimale impact op milieu en leefomgeving, een belangrijk aandachtspunt voor de
operators in Nederland.
Programmalijnen 2016
Per 2016 is het programma Upstream Gas bijgesteld in overleg met de sector om meer
nadruk te leggen op actuele uitdagingen. Het programma Upstream Gas is ingericht in
twee programmalijnen (onderstaand) waarbinnen zeven thema’s bestaan. Deze thema’s
zijn:
-
1. Bekken analyse
-
2. Veldontwikkeling en -prestatie
-
3. Boren en afsluiting
-
4. Bronprestatie
-
5. Infrastructuur
-
6. Decommissie en abandonnering
-
7. Gezondheid, veiligheid en milieu
Projecten in de zin van de regeling passen binnen de volgende deelprogramma’s:
Deelprogramma 1.1: Productie uit bestaande velden (gasproductietechnieken)
Het doel is het maximaliseren van de productie van gas uit kleine velden in Nederland
met vanaf 2016 meer focus op verlenging van kosteneffectief gebruik van de bestaande
infrastructuur. Het deelprogramma kent de volgende thema’s:
-
• onderzoek naar het optimaliseren van de productie van velden aan het eind van de levenscyclus
(onderzeese productie-installaties, vloeistofbelasting, zoutdepositie);
-
• onderzoek naar het optimaliseren van de gasproductie door het monitoren van het GWC
(Gas Water Contact) met behulp van efficiënte sensornetwerken;
-
• robuuste en betrouwbare (onderzeese) compressie en pompen voor gebruik in boorputten;
-
• nieuwe methodes en technieken met betrekking tot integriteit en toestandsbewaking
(pijpleidingen, putten, installaties);
-
• watermanagement (geproduceerd water, put- en veldstimulering, instroombeheersing);
-
• afsluiten van putten, platforms en het vinden van nuttig gebruik (ontmanteling);
-
• synergie met duurzame bronnen (denk aan offshore wind, geothermie);
-
• utilisatie en kostenreductie;
-
• veiligheid en integriteit (offshore installaties en pijpleidingen).
Deelprogramma 1.2: Exploratie in ‘volwassen’ bassins
Dit deelprogramma richt zich op exploratie met als doel het vinden van nieuwe velden,
waarbij de focus op bassin-schaal ligt, met aandacht voor de volgende onderdelen:
-
• verbeterde risicobeperking van potentiële conventionele en onconventionele gasvelden
middels geïntegreerde exploratiemethoden;
-
• innovatieve regionale datastudies ten behoeve van exploratie en risicoanalyse;
-
• onderzoek naar de relaties tussen reservoirheterogeniteit en productieproblemen;
-
• nieuwe technologieën en methodes ten behoeve van het lokaliseren van produceerbare
gasreserves in de buurt van andere producerende gasreservoirs;
-
• onderzoek over landgrenzen heen naar regionale geologie en reservoireigenschappen
door middel van geïntegreerde studies (nieuwe samenwerkingsverbanden);
-
• nieuwe methodes en technologie om de gasreserves te evalueren met als doel vermindering
van de exploratierisico’s;
-
• innovatieve technologie en monitoring ten behoeve van gasproductietechnologieën;
-
• bepaling van de eigenschappen en kennisontwikkeling over heterogene gasreservoirs;
-
• nieuwe technologie voor monitoring van de emissies en milieu-impact tijdens gasproductie;
-
• nieuwe inzichten in de publieke perceptie op de ontwikkeling van gasreservoirs.
Algemeen
Het betrekken van MKB-ondernemers bij upstream-projecten wordt positief gewaardeerd
onder het rangschikkingscriterium ‘kwaliteit van het project.’
Bijlage 4.2.6. behorende bij artikel 4.2.43 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programmalijnen LNG)
Het doel van de programmalijn LNG (Liquefied Natural Gas, vloeibaar aardgas) is het wegnemen van belemmeringen
voor de grootschalige introductie voor LNG als brandstof (veiligheid & technologie),
het verlagen van de kosten van de LNG keten en het bevorderen van de maatschappelijke
acceptatie van LNG. Tevens draagt de programmalijn LNG direct bij aan de doelstelling
van het Nationale LNG platform en de Green deal LNG: 50 zeeschepen, 50 binnenvaartschepen
en 5000 trucks gebruiken LNG als brandstof in 2018.
Door het actief inzetten op de benutting van LNG als transportbrandstof creëert Nederland
een voorsprong in (Noord West) Europa. Deze kennisvoorsprong draagt bij aan de versterking
van de Nederlandse gassector en daarmee aan de groei van de Nederlandse economie.
Bijdrage aan milieu & klimaat: Het gebruik van LNG als alternatieve brandstof voor diesel in de scheepvaart- en
transport sector heeft een positieve bijdrage op CO2-reductie, bij het verlagen van de emissies van NOx, SOx, fijnstof en geluid (bij wegtransport). De inzet van LNG is niet het einddoel. Uiteindelijk
wordt het van belang dat de LNG infrastructuur in toenemende mate wordt gevoed met
bio-LNG, gebaseerd op biogas en groen gas. Daardoor kan groen gas ook ingezet worden
als transportbrandstof in de scheepvaart en het zware wegtransport. Hierdoor kunnen
de CO2 emissies vergaand terug gedrongen worden. Verwachte CO2 reductie in 2020: 0,5 Mton. Naast het verlagen van de emissies is het van belang
dat de introductie van LNG plaatsvindt binnen de randvoorwaarden van externe veiligheid.
Hiervoor is een nationaal veiligheidsprogramma opgezet dat in samenwerking met het
ministerie van I&M en de Industrie wordt uitgevoerd.
Bijdrage aan economie: De invoering van LNG als alternatieve, schonere brandstof voor wegtransport, binnenvaart
en kustvaart kan tot 2030 leiden tot 2,7 miljard euro extra economische groei en 8000
arbeidsjaren. De ontwikkeling van LNG is daarmee van strategisch belang voor de Nederlandse
transportsector. Het biedt Nederland kansen om de positie als gasrotonde te versterken
en investeringen en werkgelegenheid te genereren. Deze cijfers komen uit een onderzoek
dat in het kader van de ‘Green Deal Rijn en Wadden’ is uitgevoerd door PwC, in opdracht
van het ministerie van Economische Zaken. De uitrol van de nieuwe LNG-keten komt al
snel op gang: 7 LNG-stations operationeel, 220 LNG-trucks op de weg, 2 LNG-binnenvaartschepen
in de vaart, 2 small scale LNG-tanker in de vaart, bunkerpunt voor schepen operationeel,
Rotterdam eerste Europese haven met wet- en regelgeving voor LNG.
Doelstellingen van het LNG programma zijn:
-
1. Technologie ontwikkeling en ketenintegratie:
technologie voor LNG toelevering: Optimalisatie van uitstoot, prestaties en kosteneffectiviteit
van LNG systemen voor de bevoorrading van LNG als brandstof incl. verduurzaming (Bio-LNG)
-
2. LNG aandrijftechnologie:
-
• ontwikkeling van schonere en efficiëntere motor(control)systemen en uitlaatgasnabehandeling
voor schepen, vrachtauto’s en andere zwaar transport toepassingen;
-
• instrumentatie en meetstandaard ontwikkeling; Ontwikkeling en standaardisatie van
kosten effectieve niveau- flow en samenstellingsmeting.
-
3. Optimalisatie en reductie van emissies.
-
4. Veiligheid en risicobeheersing:
technologisch verbeteren van de veiligheid en betrouwbaarheid van LNG op- en overslag
systemen, draagt tevens bij aan het wegnemen van barrières in de wet- en regelgeving;
-
5. Internationale samenwerking en harmonisatie van wet- en regelgeving
-
6. Maatschappelijke acceptatie van LNG. Voor dit onderdeel is een aparte programmalijn
binnen TKI Gas. Voor de subsidiemogelijkheden voor deze programmalijn wordt verwezen
naar paragraaf 4.2.4. Samenwerken Topsector Energie en maatschappij (STEM).
De onderzoeksthema’s voor deze tender zijn:
-
1. Ketenintegratie en technologische ontwikkeling
-
• Verbeteren van kennisniveau van het gedrag van materialen, vloeistof en gas in relatie
tot LNG procesontwerp en constructie.
-
• Optimalisatie van kosteneffectieve ontwerpen en operationalisatie voor de LNG leveringsinfrastructuur,
waaronder:
-
○ Innovatieve LNG opslag, gereedschap, systemen en operationele oplossingen
-
○ Innovatieve LNG brandstof levering- en laad- gereedschap, systemen en operationele
oplossingen
-
• Ontwikkeling van metrologische parameters voor metingen aan de LNG overdracht in de
leveringsketen (betreffende LNG doorstroming en LNG samenstelling)
-
• Consequenties van toekomstige LNG brandstof specificaties en relevante Europese standaards
van toepassing op de ontwikkeling van de LNG infrastructuur.
-
• Onderzoek dat nodig is om te komen tot internationale standaarden en harmonisatie
van richtlijnen, wet- en regelgeving in Europa.
-
2. Geoptimaliseerde emissieprestatie
-
• Verbeteren van kennisniveau van het gedrag van materialen, vloeistof en gas in relatie
tot LNG emissieprestatie
-
• Verlaging van methaanemissie bij LNG motoren, in het bijzonder bij schepen
-
• Tegen gaan van emissie van methaan uit de leveringsketen, specifiek:
-
○ Opslag en levering- en laadstations door LNG verdamping en uitstoot uit de opslagtank
en methaanemissie bij de LNG brandstof levering- en laadsystemen
-
○ Opslagtanks van schepen en vrachtwagens door verdamping uit de tanks bij langdurige
stilstand
-
• De LNG kwaliteitsinvloeden op de motorprestaties en het motoronderhoud (incl. omgevingsinvloeden)
-
3. Risicomanagement en Veiligheid
-
• Verbeteren van het kennisniveau van het gedrag van materialen, vloeistof en gas in
relatie tot LNG verlies, verspreiding (dispersie) en verdamping;
-
• Optimalisatie van schip, opslag, LNG levering/laadmechanismes en tankontwerp voor
minimale kosten en veilige operaties.
Bijlage 4.2.7. behorende bij artikel 4.2.51 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programmalijn Waterstof)
1. Inleiding en doelstellingen
Om de mondiale temperatuurstijging te beperken, moeten we ons energiesysteem ingrijpend
en snel transformeren. Daardoor zal er een toenemende behoefte zijn aan koolstofvrije
energiedragers voor de invulling van energiediensten in verschillende eindgebruikssectoren.
Een van de opties daarvoor is waterstof. De Topsector Energie neemt waterstof in 2017
op in haar innovatieportfolio vanwege de potentie die het heeft voor de transitie
naar een klimaatneutraal energiesysteem en de verwachting dat er op dit terrein kansen
liggen voor Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen om zich, op specifieke markten
en onderwerpen, internationaal te onderscheiden.
De inzet op waterstof vanuit de Topsector Energie kent de volgende doelstellingen:
-
• Op de korte termijn (3–5 jaar): Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen de mogelijkheid bieden om
te innoveren door nieuwe producten en diensten te ontwikkelen en te demonstreren,
leidend tot een lagere, concurrerende kostprijs van waterstof zodat er businesscases
gaan ontstaan die de marktintroductie van waterstof kunnen versnellen.
-
• Op de middellange termijn (5–10 jaar): Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen helpen om zich internationaal
tot een belangrijke leverancier van een aantal aan waterstof gerelateerde producten
en diensten te ontwikkelen en waterstof binnen Nederland te ontwikkelen tot een concurrerende,
emissieloze energiedrager met een groeiend marktaandeel.
-
• Op de lange termijn (>10–20 jaar): Efficiënt en concurrerend waterstof produceren uit hernieuwbare bronnen
en inzetten in toepassingen waar de toegevoegde waarde het grootst is teneinde onze
energie- en grondstoffenvoorziening te decarboniseren, zoals in de industrie, de mobiliteit
en als systeemintegrator.
Het doel van de subsidiemodule Waterstof is het bevorderen van innovaties die:
-
• bijdragen aan kostprijsreductie van waterstof met een voorkeur voor duurzaam geproduceerde
waterstof (die aan het hieronder beschreven CO2-emissiereductiedoel voldoen);
-
• de ecologische voetafdruk (met name CO2-uitstoot) van waterstof zo klein mogelijk maken;
-
• tot de ontwikkeling van schaalbare technologie(concepten) leiden die grootschalige,
kosteneffectieve toepassing mogelijk maken.
2. Kansrijke toepassingsgebieden van waterstof
Waterstof concurreert met verschillende opties, zoals elektrische mobiliteit, biobrandstoffen
en ondergrondse opslag van energie in gecomprimeerde lucht (CAES) of omzetting van
energie in chemische stoffen als ammoniak mierenzuur (power-to-X). Vanwege de gunstige
eigenschappen en potentiële voordelen kan waterstof meerwaarde bieden in een aantal
toepassingen:
-
a.
De industrie voor verduurzaming van grondstoffen en hogetemperatuur-warmte. De industrie staat voor een grote opgave om het gebruik van energie en grondstoffen
te verduurzamen. Waterstof biedt daarbij een kans om de energetische en non-energetische
inzet van fossiele bronnen te reduceren, en te vervangen door duurzame bronnen zoals
zon en wind. Waterstof wordt al op grote schaal ingezet als grond- en hulpstof in
tal van industriële processen, vooral in de voor Nederland belangrijke chemische industrie.
Deze waterstof wordt nu vrijwel volledig geproduceerd uit aardgas en water via SMR-technologie.
Emissies van broeikasgassen kunnen worden vermeden door waterstof te produceren uit
bijvoorbeeld water via elektrolyse waardoor aardgas wordt vervangen door duurzame
elektriciteit. Daarnaast kan waterstof aardgas vervangen als brandstof voor de productie
van hoge temperatuur proceswarmte. Door nieuwe processen met waterstof als reductiemiddel
biedt waterstof ook een kans voor de staalindustrie om minder afhankelijk te worden
van steenkool, en om inzet van steenkool op termijn uit te faseren.
-
b.
Het verkeer en vervoer voor nul-emissie wegverkeer. De sector Verkeer en Vervoer draagt voor circa 20% bij aan de broeikasgasemissies
in Nederland. In Europa is dat bijna een kwart. Daarnaast is het wegverkeer de belangrijkste
oorzaak van luchtverontreiniging in steden. Emissiearm verkeer en vervoer staat daarom
in Nederland en Europa hoog op de beleidsagenda. Waterstof kan een belangrijke bijdrage
leveren als brandstof voor brandstofcel-elektrische voertuigen. Samen met batterijen
bieden brandstofcellen op waterstof in potentie de mogelijkheid om al het wegverkeer
te elektrificeren. Omdat de elektriciteits- en waterstofvoorziening voor deze opties
in principe volledig kan worden gebaseerd op energie van koolstofarme en hernieuwbare
bronnen, komt hiermee ook ketenbrede emissiearme mobiliteit binnen bereik.
-
c.
De energiesector voor systeemintegratie, flexibiliteit en energieopslag. Vergaande inpassing van wind- en zonne-energie is een van de grote uitdagingen van
de transitie naar een duurzame energievoorziening. De bronnen zijn overvloedig beschikbaar,
maar het aanbod is variabel. Daardoor worden vraagsturing, buffering en opslag van
energie steeds belangrijker om de grootste schommelingen in het aanbod te kunnen dempen
en om energie van zon en wind ook beschikbaar te kunnen hebben in perioden dat er
weinig of onvoldoende aanbod is. Waterstof en de productie van waterstof via elektrolyse
kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de invulling van beide behoeften aan flexibiliteit.
Elektrolyse-units kunnen op een tijdschaal van seconden tot minuten worden op- en
afgeregeld, en kunnen zo, als onderdeel van een Smart Grid, bijdragen aan afstemming van de vraag naar elektriciteit op een wisselend aanbod
uit zon en wind. Tegelijkertijd biedt waterstof als gasvormige energiedrager de mogelijkheid
om grote hoeveelheden energie op te slaan voor een langere periode, indien nodig op
een tijdschaal van maanden (seizoensopslag). Hier zal de huidige aardgasinfrastructuur
een rol bij kunnen spelen. Op termijn kan import van duurzame energie (zoals zon,
wind, waterkracht) uit verafgelegen gebieden met een overvloedig aanbod interessant
zijn en via opslag (en import) in de vorm van waterstof, of als afgeleide producten,
zoals ammoniak of methanol.
3. Onderzoeksonderwerpen
Deze subsidiemodule onderscheidt de toepassingsgebieden industrie, verkeer en vervoer,
en energiesector. Van belang voor projecten onder deze programmalijn is dat de innovaties
een aanmerkelijke verbetering van kosten, efficiency en betrouwbaarheid van producten,
methoden en diensten voor waterstof mogelijk maken. Voorts is van belang dat er opschalingsperspectief
is en zicht op robuuste business cases.
Het onderzoek richt zich op de diverse schakels in waterstofketens:
-
a.
Productie van duurzame waterstof. Dit betreft de productie van waterstof met een koolstofinhoud die niet meer bedraagt
dan 40% van de ketenbrede CO2-emissies die samenhangen met de huidige standaardmethode voor waterstofproductie,
te weten steam reforming van aardgas. Dit sluit aan bij de definitie voor ‘low carbon’
en groene waterstof uit het EU-project CertifHy dat een kader biedt voor een Europees
systeem voor Garanties van Oorsprong voor klimaatneutrale waterstof. Afvang en opslag
van CO2 (sec) valt niet onder dit programma. Dat is onderdeel van de programmalijn CC(U)S
in paragraaf 4.2.5. Projecten die gericht zijn op toepassingen in en integratie met de procesindustrie
vallen eveneens niet onder deze subsidiemodule, maar komen in aanmerking voor subsidie
onder de programmalijn Systeemintegratie in paragraaf 4.2.12 en 4.2.16.
Voorbeelden van innovaties zijn het vergroten van de levensduur en het vertragen van
het degradatiegedrag van (PEM) electrolysers, ook onder dynamische belastingen en
het testen van componenten van materiaalleveranciers.
-
b.
Transport en distributie van waterstof. Innovaties die hieronder passen, hebben betrekking op het gebruik van de huidige
aardgaspijpleidinginfrastructuur voor het transport van waterstof, met een voorkeur
voor innovaties die aandacht besteden aan transport van pure waterstof of hoge concentraties
bijgemengd aan aardgas. Daarnaast is er ruimte voor innovaties die gericht zijn op
versnelling van de introductie van waterstoftankstations. De aandacht richt zich hier
vooral op (milieu)technische en economische verbeteringen van onderdelen die nu nog
tot knelpunten kunnen leiden zoals compressoren, debietmeting, vulslangen en monitoring
van de waterstofkwaliteit, maar ook de economie van een waterstofvulpunt, met als
doel goedkopere en efficiëntere technologie.
Voorbeelden liggen op het gebied van hoge druk tanks voor waterstof in voertuigen,
en tankstations voor waterstof. Voor tanks is er behoefte aan nieuwe materialen voor
lichtere tanks, en materialen die tanken mogelijk maken in een ruimer temperatuurgebied
(–60 °C –100 °C). Ook is er behoefte aan optimalisatie van de tankgeometrie, verkleining
van componenten en integratie van kleppen en drukregelaars in de tank om inpassing
in voertuigen te vereenvoudigen. Daarnaast zijn conventionele productieprocessen niet
ontwikkeld voor hoge productiviteit zodat ook hier nog een slag moet worden gemaakt.
Voor tankstations gaat het bijvoorbeeld om efficiëntere compressoren; betere en goedkopere
vulslangen en vulpistolen; nauwkeurige debietmeters; methoden, apparatuur en procedures
voor ijken en periodieke keuring van meters; en kosteneffectieve methoden en apparatuur
voor (in-line) monitoring van waterstofkwaliteit (testen op ppm-en ppb-niveau van
verontreinigingen).
-
c.
Toepassing van waterstof. Deze schakel is gericht op innovaties die bijdragen aan ontwikkeling en introductie
van brandstofcelvoertuigen, met name op het gebied van openbaar vervoer, transport
van goederen en de maritieme sector. Het gaat hier met name om componenten en nadrukkelijk
niet om de uitrol. Ook richt deze schakel zich op stationaire toepassing van waterstof,
bijvoorbeeld op wijkniveau in de gebouwde omgeving. Naast innovaties op het gebied
van brandstofcelsystemen behoren ook innovaties rond opslag van waterstof tot de scope
van dit programmadeel, evenals innovaties rond waterstofbranders en -gasturbines.
In alle gevallen moeten innovaties aantoonbaar leiden tot verdienkansen voor Nederlandse
spelers. Projecten gericht op toepassing van waterstof in industriële processen komen
niet in aanmerking voor subsidie onder deze paragraaf. Dit is onderdeel van de programmalijn
systeemintegratie in paragraaf 4.2.12 en 4.2.16.
Algemeen
Voor fundamenteel onderzoek op het gebied van de productie, de opslag en de toepassing
van waterstof wordt verwezen naar relevante NWO-programma’s. Hierbij kan worden gedacht
aan nieuwe materialen en katalysatoren voor PEM-brandstofcellen en PEM-elektrolyse
en reactiemechanismen voor opslag van waterstof in vaste stoffen.
Waterstofprojecten in de zin van de regeling richten zich niet op maatschappelijke
perceptie en acceptatie; dit thema valt onder het programma Maatschappelijk Verantwoord
Innoveren Energie (MVI Energie; paragraaf 4.2.4).
Bijlage 4.2.8. behorende bij artikel 4.2.57 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programmalijnen Urban Energy-projecten)
Aanleiding
In de gebouwde omgeving wordt door energiebesparing de vraag naar warmte sterk ingeperkt
terwijl door toenemende inzet van elektrische apparaten, elektrische voertuigen en
warmtepompen de vraag naar elektriciteit groeit. Het energiesysteem zal ‘slimmer’
worden geregeld om een balans te houden tussen variabele vraag en variabel energieaanbod
vanuit wind en zonne-energie. Informatietechnologie en het benutten van ‘big data’
zijn niet meer weg te denken. Al deze ontwikkelingen komen samen in het bredere domein
van de gebouwde omgeving, het werkgebied van de TKI Urban Energy (de bundeling van
de TKI’s EnerGO, Solar Energy en Switch2SmartGrids).
Het potentieel om binnen de gebouwde omgeving een groot deel van de benodigde energie
duurzaam op te wekken, vooral door inzet van zonne-energie en verschillende warmteopties,
is groot. Energieopslag in allerlei vormen wordt daarbij essentieel, net zoals nieuwe
manieren om het energiesysteem meer vanuit een integrale aanpak intelligent te managen.
De ontwikkelingen moeten worden geplaatst binnen een internationale context, want
de transformatie van het energiesysteem vindt op veel plaatsen in de wereld plaats.
Daarmee worden samenwerken met koplopers, internationale samenwerking en commercieel
opereren extra belangrijk. Het biedt kansen voor gezamenlijke innovatieprojecten,
maar evenzeer voor export van in Nederland ontwikkelde kennis, producten, systemen
en diensten.
De innovaties, die hiermee ontstaan, leiden tot groei van werkgelegenheid. Een opleidingsaanbod,
dat aansluit op deze innovaties en op de vraag op de arbeidsmarkt, zal deze werkgelegenheid
versterken.
Eerdere projecten in het werkgebied van TKI Urban Energy hebben al resultaten in zich,
die (kunnen) bijdragen aan deze ontwikkelingen en de toekomstige en noodzakelijke
innovaties daarvoor. Naast nieuwe innovaties zijn ook vervolgstappen op eerdere projecten
van belang die deze resultaten kunnen consolideren en een basis bieden voor schaalvergroting
van en vervolg op deze resultaten.
Focus van de regeling
Het zwaartepunt van Urban Energy projecten ligt op industrieel onderzoek en experimentele
ontwikkeling. Demonstratieactiviteiten in Urban Energy projecten zijn praktijkproeven
die niet groter zijn dan noodzakelijk om de ontwikkeling aantoonbaar te beproeven.
Daarmee is het Urban Energy programma complementair aan de programma’s van NWO (met
meer nadruk op fundamenteel onderzoek), aan de DEI regeling (paragraaf 4.2.10 Demonstratie energie-innovatie, met meer nadruk op demonstratie van innovaties) en
aan hernieuwbare-energieprojecten (paragraaf 4.2.3 Hernieuwbare energie, met nadruk op het kostenefficiënter behalen van de Nederlandse
doelstelling van 16% hernieuwbare energie in 2023). Projecten in de zin van de regeling
betreffen dan ook geen hernieuwbare energieprojecten die uiterlijk in 2023 leiden
tot daadwerkelijke duurzame energieproductie, aangezien deze projecten in aanmerking
voor subsidie kunnen komen onder paragraaf 4.2.3.
Een Urban Energy project kan worden ingediend in slechts één van de vijf hieronder
beschreven programmalijnen:
-
1. Zonnestroomtechnologieën (PV);
-
2. Warmte en koude installaties;
-
3. Multifunctionele bouwdelen;
-
4. Flexibele energie-infrastructuur;
-
5. Energieregelsystemen en -diensten.
Een Urban Energy project kan zich richten op één of meer van de thema’s (verder ‘programma’s’
genoemd) onder de gekozen programmalijn.
1. Zonnestroomtechnologieën (PV)
Aanleiding en programmalijndoelstellingen
Het is de uitdaging én de grote kans voor de Nederlandse PV-sector is om innovatieve,
concurrerende oplossingen te leveren aan een snel groeiende mondiale maakindustrie,
in het bijzonder ten aanzien van geavanceerde PV cellen en -panelen, productieprocessen
en -apparatuur, materialen en PV-halffabricaten en -eindproducten. Daarmee draagt
de sector tevens bij aan het beschikbaar maken van kosteneffectieve PV-oplossingen
voor toepassing in Nederland,
De belangrijkste doelstellingen van deze programmalijn zijn:
-
– het verlagen van de opwekkosten door het verlagen van fabricagekosten, het verhogen
van elektriciteits-opbrengst (per m2 en/of per Watt geïnstalleerd vermogen), het verder verlengen van de levensduur en
het verhogen/behouden van stabiliteit en verlagen van kosten voor onderhoud en beheer.
Bankability van oplossingen is een belangrijk afgeleid doel;
-
– het vergroten van de toepasbaarheid door het verhogen van de esthetische kwaliteit,
maat- en vormvrijheid en functie-integratie en door het verder verbeteren van integrale
duurzaamheid.
Voor eindgebruikers zijn de opwekkosten een belangrijke grootheid, die in belangrijke
mate wordt bepaald door de samenstellende componenten én het gehele systeem. De TKI
Urban Energy maakt daarom voor elk technologiegebied onderscheid tussen doelen op
het niveau van PV-panelen/folies en doelen op het niveau van PV-systemen.
Deze programmalijn levert de technologie die noodzakelijk is voor (de productie van)
componenten van zonnestroomsystemen. Programmalijn 3 is voor wat betreft de integratie
in zonnestroom-leverende multifunctionele bouwdelen complementair hieraan. Uiteindelijk
beogen de resultaten van alle programmalijnen samen bij te dragen aan een energieneutraal
of energieleverend gebouw of gebied.
2017 programma’s en doelstellingen
In programmalijn 1 wordt gewerkt aan het verder verlagen van de productiekosten van
PV-panelen tot 0,3–0,4 EUR/Wp (bij grootschalige fabricage), waarbij deze panelen
in 2020 een gegarandeerde levensduur hebben van 30 jaar en bruikbaar zijn in een groot
aantal verschillende toepassingen (waaronder BIPV en I2PV toepassingen – zie Programmalijn 3). Op systeemniveau moeten deze ontwikkelingen
leiden tot turn-key systeemkosten van 0,6–1,0 EUR/Wp, waarmee in Nederland opwekkosten
van zonnestroom van 0,06–0,07 EUR/kWh) worden bereikt. Voor de verschillende technologievelden zijn aparte ontwikkeldoelstellingen
gedefinieerd.
Urban Energy projecten, in de zin van de regeling, dienen te passen binnen de volgende
programma’s en hun doelstellingen:
Programma 1a: Wafergebaseerde kristallijn-silicium (xSi) PV-technologieën
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het verhogen van het omzettingsrendement tot 24% voor
hoogste-rendement xSi PV-panelen en 22% voor laagste-kosten xSi PV-panelen.
In dit programma worden innovatieve technologieën ontwikkeld voor (de productie van)
silicium, ingots, wafers, cellen en modules. De focus ligt op de ontwikkeling en toepassing
van nieuwe materialen, geavanceerde cel- en moduleconcepten, gerelateerde productieprocessen
en -apparatuur, en duurzaamheidsaspecten zoals recycling en ‘design for sustainability’.
Tevens worden technologieën ontwikkeld die nieuwe toepassingen mogelijk maken, bijvoorbeeld
met schaduwlineariteit en vorm- en kleurvariatie.
Programma 1b: Dunne-film (TF) PV-technologieën
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het verhogen van het omzettingsrendement tot 18% voor
hoogste-rendement dunne-film PV-panelen en 12% voor laagste-kosten dunne-film PV-panelen
(getallen indicatief).
In dit programma worden innovatieve technologieën ontwikkeld voor (de productie van)
dunne film cellen en modules. De focus ligt op de ontwikkeling en toepassing van nieuwe
materialen, geavanceerde cel- en moduleconcepten, gerelateerde productieprocessen
en -apparatuur en duurzaamheidsaspecten zoals recycling en ‘design for sustainability’.
Tevens worden technologieën ontwikkeld die nieuwe toepassingen mogelijk maken, zoals
semitransparante of vormvrije panelen en folies.
Programma 1c: Nieuwe, hybride en generiek toepasbare PV-technologieën
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het verhogen van het omzettingsrendement tot voorbij
de limieten van individuele, bestaande PV-technologieën tot voorlopig 28% met een
tandemstructuur van xSi en TF PV-technologieën.
In dit programma worden generiek toepasbare PV technologieën en concepten ontwikkeld,
en specifieke concepten en technologieën ontwikkeld voor (de productie van) PV-modules
met zeer hoge rendementen, in het bijzonder (maar niet exclusief) hybriden van xSi
en TF PV-technologieën. De focus ligt op toepassing van nieuwe materialen, nieuwe
cel- en moduleconcepten, gerelateerde productieprocessen en -apparatuur, en duurzaamheidsaspecten,
recycling en 'design for sustainability'.
Programma 1d: PV-systeemcomponenten
De belangrijkste doelstelling van dit programma is het ontwikkelen van innovatieve
PV systeemcomponenten (niet zijnde PV cellen en modules) die bijdragen aan een optimale
opbrengst van PV systemen waarmee de waarde van zonnestroom wordt verhoogd, de veiligheid
van PV systemen wordt verbeterd, monitoring en control van PV systemen mogelijk wordt
gemaakt en grootschalige implementatie van PV wordt gefaciliteerd. Waar de focus in
programma’s 1a, 1b en 1c vooral ligt op de ontwikkeling van innovaties rondom de (productie
van) PV-cellen en -modules, ligt de focus in dit programma vooral op het niveau van
een PV-systeem. Omdat combinaties met opslagsystemen de waarde van zonnestroom aanzienlijk
kunnen verhogen en grootschalige implementatie van PV kan faciliteren, richt dit programma
zich ook op daarvoor benodigde concepten en technologieën.
2. Warmte en koude installaties
Aanleiding en programmalijndoelstellingen
Deze programmalijn richt zich op het verlagen van het energiegebruik voor warmte/koude
opwekking in gebouwen en het verhogen van de inzetbaarheid en prestaties van duurzame
warmte/koude- systemen (o.a. compacter, koppeling met warmteopslag) in vooral de bestaande
gebouwde omgeving.
De belangrijkste doelstellingen van deze programmalijn zijn:
-
– het ontwikkelen van kleine, hoog efficiënte, componenten geschikt voor de bestaande
bouw (woningen en utiliteitsbouw). Bijv. een warmtepomp die 1,5 keer efficiënter is
dan de huidige generaties warmtepompen;
-
– het ontwikkelen van ventilatiesystemen die zelf energiezuinig zijn, én energiezuinige
gebouwconcepten mogelijk maken, én werkelijk goed worden toegepast door een gebruiksgemakkelijk
ontwerp (geluid, onderhoud);
-
– het ontwikkelen van combinaties van duurzame conversie naar warmte met warmteopslag
d.m.v. een ‘warmtebatterij’. Eén van de TKI Urban Energie ambities is om een warmteopslagsysteem
te ontwikkelen dat warmte 5 keer compacter kan opslaan dan water.
-
– het beter verbinden van energiemodaliteiten ‘warmte’ en ‘elektriciteit’ in het nieuwe
systeem.
Voor een effectieve inzet van conversie, opslag en ventilatie is een goede integrale
regeling van installaties cruciaal. Deze regelingen worden in programmalijn 5 ontwikkeld.
Daarnaast kunnen de in deze programmalijn ontwikkelde compacte warmte-koude systemen
in programmalijn 3 worden geïntegreerd in multifunctionele bouwdelen. Uiteindelijk
beogen de resultaten van alle programmalijnen samen bij te dragen aan een energieneutraal
of energieleverend gebouw of gebied.
2017 programma’s en doelstellingen
Urban Energy projecten, in de zin van de regeling, dienen te passen binnen de volgende
programma’s en hun doelstellingen:
Programma 2a: Warmtepompen en warmteafgifte
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van compacte, hoog efficiënte, warmteconversie-oplossingen
(m.n. warmtepompen en warmteafgifte). Prominente innovatiethema’s in dit programma
zijn:
-
• materialen incl. produceerbaarheid voor conversie naar warmte;
-
• miniaturisatie van componenten (w.o. warmtewisselaar) en complete systeem;
-
• geluidreductie;
-
• nieuwe principes en nieuwe toepassingen van bestaande technieken die efficiënter,
stiller, schoner, compacter en/of goedkoper zijn: thermo-akoestische koeling, sorptiekoeling
en -warmtepompen; warmtewisselaar met nano-fluids, magneto-calorische warmtepompen;
-
• EU regelgeving F-gassen: warmtepomp met andere koudemiddelen.
Programma 2b: Zonnecollectoren
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van zonnecollectoren voor tot nu toe
weinig benutte oppervlaktes (met name gevels) en nieuwe zonnewarmte concepten gericht
op verdere kostprijsverlaging per opgewekte kWhth op gebruikstemperatuur niveau van
70 gr+. Overigens: voor de combinatie met opwekking van zonnestroom en de combinatie
met opslag zie programmalijn 3 en programma 2e.
Programma 2c: Ventilatiesystemen
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van ventilatiesystemen met verhoogd comfort
(geluid, luchtkwaliteit en onderhoud), installatiegemak, compactheid en lagere kosten
en energiegebruik (tevens energiezuinige gebouw concepten mogelijk maken). Focus is
vooral op de bestaande bouw waarvan de luchtdichtheid bij renovatie sterk vergroot
wordt. Prominente innovatiethema’s in dit programma zijn:
-
• reductie van geluid en tochtklachten;
-
• plug en play concepten;
-
• vermindering ruimtebeslag kanalen;
-
• filtertechnieken voor betere zuivering, minder energiegebruik en minder onderhoud;
-
• warmteterugwinning bij natuurlijk gedreven ventilatie;
-
• gestuurd ventileren alleen dan en daar waar nodig (sensoren).
Programma 2d: Warmte/koude opslag
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van compacte thermische opslag, significant
compacter dan water (uiteindelijk een factor 5 compacter) die fluctuerend warmte-aanbod
(collectoren, warmtenet) en -vraag kan helpen koppelen en flexibiliseren, en door
een combinatie met elektrisch aangedreven warmtesystemen (warmtepompen) de onbalans
en impact van variabel duurzame energieaanbod in het elektriciteitssystemen kan reduceren.
Prominente innovatiethema’s in dit programma zijn:
-
• compacte opslagmaterialen;
-
• compacte opslagreactor;
-
• goedkopere vaten;
-
• alternatieve technieken ter bestrijding van legionella.
Het gaat hierbij om compacte opslaginstallaties. Warmte/koude opslag in de ondergrond
is onderdeel van programmalijn 4.
Programma 2e: Integratie van componenten en systeemefficiency
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van gecombineerde en geïntegreerde apparaten
waarin compacte opslag, warmteafgifte, en compacte warmtepomp en/of zonnewarmtesysteem
zijn samengebracht. Prominente innovatiethema’s in dit programma zijn:
Het gaat hierbij om ontwikkeling van gecombineerde en geïntegreerde apparaten. De
functie-integratie in een multifunctioneel bouwdeel valt onder programmalijn 3.
3. Multifunctionele bouwdelen
Aanleiding en programmalijndoelstellingen
Convenanten en regelgeving in de bouw vormen een steeds sterkere drijvende kracht
in de markt. Voorbeelden zijn de implementatie van het Nationaal Energieakkoord, Stroomversnelling,
aangescherpte normen, prestatiecontracten tussen gemeenten en woningbouwcorporaties
en het nationaal beleid op ‘bijna energieneutraal bouwen’ (BENG). Programmalijn 3
faciliteert deze ontwikkeling voor de utiliteitsbouw, de woningbouw en de civiele
infrastructuur
Grootschalige toepassing van duurzame energie en energiebesparing in een dichtbebouwd
land als Nederland zijn alleen mogelijk als technologieën daarvoor worden geïntegreerd
in de leefomgeving (i.c. de gebouwde omgeving en de civiele infrastructuur). Beschikbare
producten brengen op dit moment nog te hoge kosten of ruimtebeslag met zich mee en/of
teveel ongemak doordat energetische renovatie via maatwerk en vele verschillende losse
componenten tot stand moet komen. Een industriële aanpak zoals gebruikt voor grootschalige
nieuwbouw zou zorgen voor kostenbesparing, maar is niet geschikt voor de grote diversiteit
van de bestaande bouw. Via ‘gestandaardiseerd maatwerk’, een ‘industriële aanpak’
geschikt voor series van één, wordt aangesloten bij de diversiteit in de bestaande
bouw en worden tegelijkertijd de kosten beperkt.
De belangrijkste doelstelling van deze programmalijn is het ontwikkelen van multifunctionele
energiebesparende en/of energieleverende bouwdelen. Ze integreren functies zoals isolatie,
duurzame-energieopwekking, afgifte van warmte/koude, energieopslag en ventilatie in
bouwdelen die tevens functies zoals stijfheid en sterkte, en wind- en waterdichtheid
vervullen. Multifunctionele bouwdelen kunnen worden toegepast in bijvoorbeeld daken,
gevels, wanden, vloeren en infrastructuurelementen zoals geluidsschermen, dijken of
wegdekken. Zo’n multifunctioneel bouwdeel beperkt ongemak en (kostbare) (ver)bouw
en installatietijd. Ook zorgt het ervoor dat het ruimtebeslag van nieuwe energieoplossingen
ín het gebouw beperkt blijft (belangrijk bij bestaande bouw). Belangrijk aandachtpunt
hierbij is compatibiliteit in levensduur. Dat geldt ook voor milieuprestaties over
levensduur, inclusief embodied energy en circulariteit. Onderzoek en ontwikkeling
op dit punt zijn deels technisch van aard (zoals modulariteit en aansluitingen), maar
betreffen ook zaken als standaardisatie, uitwisselbaarheid, certificering en (her)verzekering
van prestaties.
Multifunctionele bouwdelen maken gebruik van de ontwikkelingen in andere programmalijnen
zoals PV-technologie in programmalijn 1 en/of warmte en koude installaties in programmalijn
2. Uiteindelijk beogen de resultaten van alle programmalijnen samen bij te dragen
aan een energieneutraal of energieleverend gebouw of gebied.
2017 programma’s en doelstellingen
In 2017 wordt gezocht naar innovatieprojecten waarin multifunctionele bouwdelen worden
ontwikkeld die functies als energieopwekking (elektriciteit, warmte) uit duurzame
bronnen (zon, bodem), energieafgifte en opslag (elektriciteit, koude en warmte), isolatie,
en ventilatie integreren met functies als stijfheid en sterkte, en wind- en waterdichtheid.
Urban Energy projecten, in de zin van de regeling, dienen te passen binnen de volgende
programma’s en hun doelstellingen:
Programma 3a: Zonnestroom producerende bouwdelen (BIPV)
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van multifunctionele bouwdelen, waarmee
tevens zonnestroom kan worden opgewekt. Dergelijke multifunctionele bouwdelen kunnen
worden toegepast in bijvoorbeeld daken of gevels van gebouwen. Belangrijke eisen daarbij
zijn: esthetisch aantrekkelijk, flexibel toepasbaar en tegen marktconforme prijzen
aan te bieden (beperkt duurder dan standaardoplossingen). Denk hierbij ook aan ECO-labeling!
Programma 3b: Infrastructuur geïntegreerde zonnestroomsystemen (I2PV)
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van multifunctionele infrastructuurelementen,
waarmee tevens zonnestroom kan worden opgewekt. Denk hierbij aan toepassing van zonne-energie
in-, op-, naast-, en tussen- wegen en spoorwegen, en in-, op- of langs- wateroppervlaktes
(evt. zelfs offshore toe te passen).
Belangrijke eisen daarbij zijn: multifunctionaliteit, energieopbrengst, plaatsingspotentieel,
robuustheid voor externe weersomstandigheden en andere calamiteiten, levensduur, esthetische
eigenschappen, standaardisatie, certificering, mogelijkheid (her)verzekering en kosten.
Programma 3c: Thermisch actieve bouwdelen
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van multifunctionele bouwdelen die tevens
thermisch actief zijn: naast zeer goed isoleren kunnen ze warmte inwinnen of juist
reflecteren voor optimaal binnenklimaat en winning van energie. Benutten van passieve
zonne-energie en actieve toepassing voor warmtewinning, ook geschikt voor combinaties
in multifunctionele bouwdelen die stroom opwekken, ventileren etc. Het integreren
vraagt nieuwe technische oplossingen voor installaties en materialen en ook om het
ontwikkelen en integreren van schakelbare materialen en coatings (van glas en andere
façade-oppervlakken).
Programma 3d: Plug & play multifunctionele bouwdelen
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het samenbrengen van meerdere functies in multifunctionele
bouwelementen met (zeer) hoge isolatiewaarden, ‘plug and play’ inpasbare oplossingen
voor energiewinning, opslag, ventilatie, verwarming en koeling. Hiervoor zijn zowel
technisch nieuwe oplossingen/materialen nodig als integratietechniek en productieprocessen.
Ontwikkeling van generaties producten met vraagstukken in diverse TRL’s.:
-
– integratieaspecten van energieopslag in bouwelementen;
-
– combinaties van verschillende materialen onder sterk wisselende fysische omstandigheden
-
– kostenreductie;
-
– integrale benadering van levensduur en vervangbaarheid van samenstellende delen;
-
– compatibiliteit, modulariteit en gestandaardiseerde aansluitingen;
-
– industriële productie, integratie van functies en bouwfysisch gedrag van verschillende
gecombineerde onderdelen;
-
– milieu-impact, betrouwbaarheid, geluid;
-
– praktijkproeven ten behoeve van het productieproces, installatiegemak, esthetische
kwaliteit, noodzakelijk onderhoud en kosten.
4. Flexibele energie-infrastructuur
Aanleiding en programmalijndoelstellingen
De huidige energie-infrastructuur is onvoldoende toegesneden op (toekomstige ontwikkelingen
in) duurzame energie. Hiervoor moet de huidige energie-infrastructuur flexibeler,
betrouwbaarder en kwalitatief beter worden, geoptimaliseerd naar kosten en prestaties.
De ambitie volgens het Energieakkoord voor duurzame groei 2013 van een energieneutrale
gebouwde omgeving in uiterlijk 2050 heeft tot gevolg, dat keuzes moeten worden gemaakt
voor een energie-infrastructuur met de laagste maatschappelijke kosten.
De belangrijkste doelstelling van deze programmalijn is het ontwikkelen van:
-
– informatie & data tools – bijvoorbeeld voor het verwerken van grote hoeveelheden data
(‘big data’) – om de conditie van de energie-infrastructuur beter te kennen en om
op het juiste moment en locatie passende maatregelen te kunnen nemen om de energie-infrastructuur
verder te flexibiliseren.
-
– innovatieve vermogenselektronica en meet- en regeltechnieken waardoor de energievoorziening
beter bestand wordt tegen (ver)storingen. Daarnaast kunnen ook DC opties worden ontwikkeld
voor de elektriciteitsvoorziening o.a. om omzettingsverliezen terug te brengen.
-
– flexibele componenten en inzet van vraagsturing en opslag, zodat warmtepompen, elektrisch
vervoer en decentrale opwekking op grote schaal, veilig en tegen lagere kosten kunnen
worden ingepast in de bestaande energie-infrastructuur.
-
– oplossingen voor de transitie van aardgas naar (collectieve) CO2 vrije warmtevoorziening voor uiteindelijk een groot deel (circa 50%) van de bestaande
gebouwde omgeving.
-
– nieuwe warmteoplossingen, zoals ondiepe geothermie (<1000 meter), opslag op hogere
temperaturen en lage temperatuur warmtenetten. Hierbij wordt ook de transitie naar
andere temperatuurniveaus nader onderzocht en ontwikkeld, zodat duurzame warmte en
‘echte’ restwarmte beter benut kunnen worden. Doel: CO2 vrije warmtevoorziening.
-
– cluster warmte- en koude systemen, die onderling warmte kunnen uitleveren en beter
bestand zijn tegen uitval, waardoor efficiënter gebruik kan worden gemaakt van de
beschikbare energie.
Bovengenoemde doelstelling heeft tot gevolg dat de noodzaak van intelligentie voor
en in de energie-infrastructuur (‘smart grids’) toeneemt. Daarnaast vragen keuzes
voor (her)investeringen in de energie-infrastructuur om een integrale afweging van
energiedragers, besparingen en hybride oplossingen.
Het is belangrijk dat de beheerder van de energie-infrastructuur een beroep kan doen
op een flexibele energiemarkt om netcongesties voor te zijn en/of om in te spelen
op fluctuaties in energievraag en -aanbod. Hierdoor ontstaat een relatie tussen de
energie-infrastructuur uit programmalijn 4 en de energieregelsystemen en -diensten
volgens programmalijn 5.
Om optimaal gebruik te kunnen maken van warmte en koude uit de ondergrond dient er
daarnaast een nauwe relatie te bestaan tussen de energie-infrastructuur en de ontwikkelingen
in programmalijn 2 waarin de warmte en koude installaties worden ontwikkeld.
Uiteindelijk beogen de resultaten van alle programmalijnen samen bij te dragen aan
een energieneutraal of energieleverend gebouw of gebied.
2017 programma’s en doelstellingen
Urban Energy projecten, in de zin van de regeling, dienen te passen binnen de volgende
programma’s en hun doelstellingen:
Programma 4a: Concepten en tools voor (her)ontwerp van hybride energie-infrastructuur
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van concepten en tools voor de planning
van ontwikkelingen in de (locale) energie-infrastructuur met aandacht voor: aanpassing
van netten, verandering in energiedrager, DC (‘direct current’) versus of in combinatie
met AC (‘alternating current’), lokale energiebesparing, duurzame opwekking en/of
opslag in diverse vormen waaronder warmteopslag, elektrisch vervoer en systeem integratie
met hybride netten. Uiteindelijk doel van dit programma voor de gebruikers van de
concepten en tools is:
-
– optimalisatie en een transitie van de lokale energie-infrastructuur;
-
– inzicht in effecten, kosten en baten van keuzes voor energiedragers;
-
– terugbrengen van onzekerheid bij het (her)ontwerp van energie-infrastructuur;
-
– gevolgen kunnen bepalen van de zekerheden en de onzekerheden voor de planning van
de energie-infrastructuur en systeemkeuzes;
-
– verlaging complexiteit van het (her)ontwerp van energie-infrastructuur;
-
– financieringsmodellen;
-
– in algemene zin: een basis voor (her)ontwerp en planning van de energie-infrastructuur.
Programma 4b: Monitoring en control van energienetten
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, de ontwikkeling van flexibele netcomponenten, systemen
en sensoren voor de energienetten. Uiteindelijk doel voor het netbeheer is het beperken
van de noodzaak tot investeringen, verlagen van operationele kosten van toekomstbestendige
elektriciteits- en warmtenetten, conditiemetingen, patroonherkenning en voorspelling,
analyse en correctie van (potentiële) problemen in de energie-infrastructuur, zelfherstellende
functionaliteiten, componenten die de flexibiliteit van de energienetten vergroten
en het beperken van de effecten storingen met (tijdelijk) eilandbedrijf.
Data en ICT zullen hierbij een grote rol spelen en het beheer van energienetten optimaliseren:
-
– tijdig in beeld brengen van dreigende congesties in de energie-infrastructuur;
-
– zoveel mogelijk voorkomen van verstoringen;
-
– beperken van de effecten van verstoringen en het herstellen van verstoringen;
-
– optimale gebruik van de activa in de energie-infrastructuur.
Programma 4c: Warmtedistributie bestaande bouw
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van producten voor het omvormen van vooral
bestaande wijken en gebouwen naar (duurzame) warmtenetten, w.o. gebouwaansluitingen
(incl. integratie met de binnenhuisinstallatie) van gas naar warmte, lage temperatuur,
clusterwarmte, 4e generatie netten. De beperkte ruimte in gebouwen, flexibiliteit, legionella en regelgeving
zijn aandachtspunten in dit programma.
Programma 4d: Betere benutting ondergrond voor opwekking & opslag thermische energie
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van oplossingen voor de opslag van warmte
in de ondergrond, bij hogere temperaturen dan 30°C en het onderzoeken van de bijbehorende
exploitatiemogelijkheden hiervan. Ook biedt dit programma ruimte voor onderzoek naar
en ontwikkeling van de mogelijkheden voor ondiepe geothermie (<1000 meter) als duurzame
energiebron. Bodemprocessen (thermisch, combinatie met vervuiling, met waterwinning,
bodemleven) en daarmee samenhangende vergunningen zijn aandachtspunten in dit programma.
Programma 4e: Framework voor een slimme energie-infrastructuur
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van ‘frameworks’ en ICT platformen, informatie-
en datasystemen, al dan niet via de slimme meter, zodat data en informatie het beheer
en de bedrijfsvoering van een flexibele energie-infrastructuur en van de energieregelsystemen
en -diensten volgens programmalijn 5 faciliteren.
De frameworks bieden een naadloze aansluiting en interoperabiliteit tussen ‘slimme’
en flexibele energie-infrastructuur enerzijds en energieregelsystemen en -diensten
volgens programmalijn 5 anderzijds. Hiermee wordt het mogelijk dat beheerders van
energie-infrastructuur op de diensten volgens programmalijn 5 een beroep doen en/of
dat deze diensten (wel of niet via aggregatie) worden verhandeld op bestaande en nieuwe
marktplaatsen voor energie en onbalans.
Aandachtspunten bij de programma’s van deze programmalijn
Een Urban Energy project in programmalijn 4, houdt rekening met en speelt in op de
volgende aandachtspunten, voor zover nodig voor een succesvolle toepassing van de
projectresultaten (gedeeltelijk komen de aandachtspunten overeen met die van programmalijn
5):
-
– Markt- en verdienmodel.
-
– Herhaalbaarheid van oplossingen met bijbehorende (internationale) standaardisatie;
dit speelt in het bijzonder voor de ICT-aspecten en de bijbehorende data, maar ook
voor oplossingen met sensortechnologie en voor concepten van warmte- en koudesystemen.
-
– Schaalbaarheid van oplossingen. Een project waarbij die schaalbaarheid gerealiseerd
kan worden biedt extra mogelijkheden om snelle en grote bijdragen te leveren aan de
energietransitie.
-
– Eerdere projecten op het gebied hebben geleid tot resultaten, zoals de mogelijkheid
om met vraagsturing piekbelasting van energie-infrastructuur te matigen, knelpunten
te verlichten en storingen te voorkomen. Van belang is nader uit te werken hoe partijen
deze resultaten kunnen consolideren en kunnen opnemen in bedrijfsvoering om energie-infrastructuur
daadwerkelijk te flexibiliseren.
-
– Interoperabiliteit om geografische schalen en verschillende organisaties te verbinden.
-
– Privacy, eigendom van data en ‘security’ (de beveiliging van de goede werking van
de energie-infrastructuur).
-
– ‘Resilience’ van de energie-infrastructuur, het vermogen om te herstellen van (ver)storingen,
negatieve effecten ervan te beheersen, ‘back up’ (opgestelde reserve).
-
– ‘Open data’ en ‘open ICT platforms’: beperkingen minimaliseren voor hergebruik van
data voor meerdere doeleinden, zodat dit nieuwe inzichten en nieuwe verdienmodellen
mogelijk maakt, en samenhang in informatie brengt.
5. Energieregelsystemen en -diensten
Aanleiding en programmalijndoelstellingen
Een energieneutrale gebouwde omgeving vraagt om ‘intelligente’ energiebesparing en
optimale inzet van duurzame energie. Het gebruik van decentraal, in toenemende mate
door consumenten zelf, opgewekte duurzame energie kan worden geoptimaliseerd door
het toepassen van prijsmechanismen, het waarderen van ‘flexibiliteit’ en het benutten
van energieopslag (inclusief het gebruik van batterijen in elektrische auto’s). Hierbij
is het van belang dat dit lokaal organiseren van de energievoorziening (productie,
opslag, handel, gebruik) niet leidt tot verlies aan comfort in woon- en werkomgeving
en dat ‘intelligente’ energiebesparing wordt gerealiseerd (d.w.z. energiebesparing
in combinatie met een optimaal binnenklimaat, veiligheid en beschikbaarheid).
De belangrijkste doelstelling van deze programmalijn is het:
-
– ontwikkelen van (zelflerende) intelligente energieregelsystemen en -diensten voor
optimaal energiegebruik, gezond en comfortabel binnenmilieu, optimale inzet van duurzame
energie, ‘ontsluiting van flexibiliteit’, energiebesparing en kostenverlaging.
-
– ontwikkelen van innovatieve producten en diensten op het gebied van ‘flexibiliteit’
waaronder energieopslag zoals batterijmanagementdiensten, garantiediensten, flexibiliteitsdiensten,
laad- en ontlaadprotocollen.
-
– ontwikkelen van oplossingen voor slimme sturing vanuit de (auto)batterij in het net
met bijvoorbeeld een ‘open mobility services platform’. Eigenaren van elektrische
auto’s kunnen hun (auto)batterij hiervoor beschikbaar stellen.
-
– ontwikkelen van nieuwe energiemarktmodellen met ‘incentives’ om de energievoorziening
duurzamer in te richten, flexibiliteit aan te bieden, en het gebruik van energie dat
binnen de eigen ‘gemeenschap’ is opgewekt te stimuleren (bijv. door inzet van prijsmechanismen).
-
– gebruik van data (inclusief ‘big data’) in al haar verschijningsvormen als één van
de manieren om bovengenoemde ontwikkelingen te faciliteren. Waarbij rekening moet
worden gehouden met standaardisatie, interoperabiliteit, ‘open data’, privacy en security.
Uiteindelijk beogen de resultaten van alle programmalijnen samen bij te dragen aan
een energieneutraal of energieleverend gebouw of gebied. De andere Urban Energy programmalijnen
zijn vooral gericht op componenten en producten. Programmalijn 5 is een verbindende
schakel en richt zich op systemen en diensten. De gebruiker staat centraal; data en
ICT zijn belangrijke verbindende elementen. Compacte warmte opslag wordt bijvoorbeeld
ontwikkeld in programmalijn 2 en warmte koude opslag ondergronds in programmalijn
4. In programmalijn 5 worden diensten ontwikkeld voor de optimale inzet van de opslag.
De verschillende programma’s binnen programmalijn 5 versterken elkaar: intelligente
regelsystemen en -diensten in 5a kunnen uiteindelijk aanwezige energiediensten van
en voor elektrisch vervoer benutten die worden ontwikkeld in 5b, inspelen op prijsmechanismen
die worden ontwikkeld voor flexibiliteit volgens 5c en/of worden ingepast in de slimme
energiesystemen volgens 5d.
2017 programma’s en doelstellingen
Urban Energy projecten in de zin van de regeling passen binnen de volgende programma’s
en hun doelstellingen:
Programma 5a: (Zelflerende) intelligente energieregelsystemen en -diensten
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van intelligente energieregelsystemen
en ondersteunende producten en diensten voor energiebesparing en optimaal energiegebruik
op gebouw- en gebiedsniveau. Producten en diensten dienen, binnen gestelde marges
voor de te leveren prestatie, te zorgen voor het regelen van de energievraag, het
continu optimaal inzetten van (decentrale) duurzame energie, en/of het optimaliseren
van het binnenklimaat (ventilatie, temperatuur, licht). Ze verbeteren daarmee de energieprestatie
als geheel op gebouw- en gebiedsniveau. Daarbij zijn producten en diensten nodig voor
inzage in en sturing van actueel energiegebruik, het vaststellen en verhogen van de
actuele waarde van (decentraal beschikbare) energie en/of de waarde van beschikbare
‘flexibiliteit’ in de energievraag (en eventueel ook van het energieaanbod). Schaalbare
en/of repliceerbare oplossingen zijn belangrijk. Standaarden en interoperabiliteit
zijn hiervoor een voorwaarde.
Programma 5b: Energiediensten van en voor elektrisch vervoer (EV)
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het leveren van energiediensten aan de eigenaar en/of
gebruiker van EV’s (elektrische voertuigen) en – als verbijzondering van programma
5c – het optimaal opvangen van toenemende fluctuaties in energieaanbod en -vraag door
het benutten van batterijen in EV’s en het gebruik van relevante data (denk aan de
actuele status van de batterij, de prijs van elektriciteitsmarkten, de status van
het lokale elektriciteitsnet en de ‘agenda’ voor het gebruik van het voertuig). Innovatiethema’s
relevant voor dit programma zijn:
-
– ‘open mobility services platform’;
-
– laad- en ontlaadprotocollen, bijvoorbeeld voor het voorkomen van congesties in het
elektriciteitsnet, voor het zo goed mogelijke behoud van de goede werking en de levensduur
van de batterij en voor de kwaliteit van de oplaaddienst om het voertuig volgens de
agenda weer te kunnen gebruiken;
-
– tools en standaarden om de energievoorziening voor combinaties van gebouwen, eigen
opwekking en/of meerdere EV’s te optimaliseren.
Programma 5c: Verhogen flexibiliteit in het energiesysteem
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het optimaal opvangen van toenemende fluctuaties in energieaanbod
en -vraag door het benutten van opslagtechnologieën (warmte en elektriciteit), sturing
van vraag naar en aanbod van energie en prijsmechanismes. Innovatiethema’s relevant
voor dit programma zijn:
-
– dynamische verrekeningstechnieken;
-
– nieuwe markt- en business modellen;
-
– efficiëntie van energiegebruik in (clusters van) gebouwen gecombineerd met een gezond
en comfortabel binnenmilieu;
-
– batterijmanagement, laad- en ontlaadprotocollen;
-
– (garanties voor) eigenschappen van de opslag, zoals tijdsduur van de opslag (seconde,
uur, etmaal, seizoen), energie en vermogen, laadcycli en levensduur. En reactietijden
na vraag om te laden of te ontladen;
-
– optimaal gebruik van data zoals gebruiks- en weersverwachtingen. Waar komt energie
vandaan bij winterdagen zonder wind en lage PV opbrengst;
-
– stimuleren van het gebruik van energie die binnen de eigen gemeenschap is opgewekt.
Voor deze doelstelling zijn nieuwe producten en diensten nodig voor inzage in en sturing
van actueel energiegebruik, het vaststellen en verhogen van de actuele waarde van
(decentraal beschikbare) energie en/of de waarde van beschikbare ‘flexibiliteit’ in
de energievraag (en eventueel ook van het energieaanbod).
Programma 5d: Slimme en resilient energiesystemen (smart energy)
De belangrijkste doelstelling van dit programma is, naast de hierboven genoemde algemene
programmalijndoelstellingen, het ontwikkelen van energiesystemen die gebruik maken
van diverse databronnen om elektriciteitsmarkten – en mogelijk ook markten voor andere
energiedragers – flexibel en toekomstbestendig te maken. Bijvoorbeeld door real-time
prognotiseren, analyseren, controleren en waar nodig sturen van deze markten zodat
deze stabiel blijven dan wel zichzelf corrigeren onder alle omstandigheden en onder
de voorwaarde dat alle partijen inclusief consumenten kunnen participeren in deze
markten. Relevante thema’s zijn:
-
– big data inclusief exogene data als resource, niet als asset;
-
– informatiesystemen, platformen en tools voor het maken van prognoses, analyses, en
controle- en sturingsmechanismes;
-
– optimaliseren van energiediensten voor het kosteneffectief, betrouwbaar en flexibel
gebruik van energiesystemen;
-
– motiveren van gebruikers om te participeren in genoemde energiesystemen;
-
– patroonherkenning, terugbrengen onzekerheid en verlagen complexiteit voor ontwikkelaars
en gebruikers van diensten.
De energiesystemen en de bijbehorende informatiesystemen volgens dit programma kunnen
gebruik maken van de in programma 4e genoemde frameworks. En ze kunnen de in programma
4b genoemde functionaliteiten van energienetten ondersteunen.
Aandachtspunten bij de programma’s in deze programmalijn
Een Urban Energy project in programmalijn, houdt rekening met en speelt in op de volgende
aandachtspunten, voor zover nodig voor een succesvolle toepassing van de projectresultaten
(gedeeltelijk komen de aandachtspunten overeen met die van programmalijn 4):
-
– Markt- en verdienmodel.
-
– Herhaalbaarheid van oplossingen met bijbehorende (internationale) standaardisatie;
dit speelt in het bijzonder voor de ICT-aspecten en het intelligente gebruik van data.
-
– De schaalbaarheid van oplossingen met ook de nadruk op de niet-functionele asspecten
als privacy, eigendom van data en ‘security’ maar zeker ook resilience.
-
– Eerdere projecten op het gebied hebben geleid tot resultaten, zoals energiebesparing,
inzicht in kosten en baten van flexibiliteit, positieve betrokkenheid van consumenten
bij experimenten met de energievoorziening in wijken, effecten van tarieven en beschrijving
van een marktplaats voor flexibiliteit. Van belang is nader uit te werken hoe partijen
deze resultaten kunnen consolideren om met nieuwe energieregelsystemen en -diensten
een energieneutrale gebouwde omgeving daadwerkelijk te realiseren.
-
– Integrale benadering in plaats van werken naar point-to-point oplossingen.
-
– Interoperabiliteit om geografische schalen en verschillende organisaties te verbinden.
-
– Interoperabiliteit om interactie met andere vitale infrastructuren te kunnen realiseren
zoals water en life sciences en health (LSH).
-
– Wet- en regelgeving.
-
– (Gedrag van) energie ‘prosumenten’; de consument (en prosument) heeft een centrale
positie in het nieuwe energiesysteem en is veel meer dan een eindgebruiker.
-
– ‘Open data’ en ‘open ICT platforms’: beperkingen minimaliseren voor hergebruik van
data voor meerdere doeleinden, zodat dit nieuwe inzichten en nieuwe verdienmodellen
mogelijk maakt en samenhang in informatie brengt.
-
– Creëren of benutten van testfaciliteiten voor nieuwe producten en diensten. Uit te
bouwen naar een referentiearchitectuur.
-
– Mogelijkheden voor nieuwe producten en diensten in samenwerking tussen energie- en
ICT sector.
Bijlage 4.2.9. behorende bij artikel 4.2.64 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Demonstratie energie-innovatie)
De doelstelling van de paragraaf Demonstratie energie-innovatieprojecten is om in
Nederland een ‘etalage’ van energie-innovaties te creëren waardoor Nederlandse bedrijven
gemakkelijker de sprong naar internationaal succes kunnen maken met producten, processen
of diensten die zij ontwikkeld hebben. Voor Nederland nieuwe (toepassingen van) apparaten,
systemen of technieken, die energie besparen of die het gebruik van hernieuwbare energiebronnen
bevorderen, worden door het bedrijfsleven in de praktijk toegepast. Voor energiebesparingsprojecten
in de industrie mag het project ook een pilot betreffen. Een pilot valt onder de definitie
van ‘experimentele ontwikkeling’. Het betreft een proefproject in omgevingen die representatief
zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, dat indicaties moet opleveren
of de energiebesparende maatregelen werken zoals gedacht en definitief opgenomen kunnen
worden in het productieproces.
DEI-projecten moeten technologieën bevatten die potentie hebben voor versterking van
de Nederlandse economie, wat betreft omzet, werkgelegenheid en export van en door
Nederlandse fabrikanten, technische dienstverleners of leveranciers. Op deze wijze
dragen de projecten bij aan de economische (groene) groei in Nederland.
De projecten moeten gaan over energietechnologie die bijdraagt aan de verduurzaming
van de energiehuishouding. Productiemachines voor energiebesparende of duurzame energieproducten
komen niet in aanmerking voor subsidie.
De projecten kunnen bijdragen aan de programmalijnen van de Topconsortia voor kennis
en innovatie (TKI’s) binnen de topsector energie: bio-energie, wind op zee, smart
grids, zonne-energie, energiebesparing in de gebouwde omgeving, gas en energiebesparing
in de industrie, maar zijn niet hiertoe beperkt. Ook andere technologieën die energie
besparen of het gebruik van hernieuwbare energiebronnen stimuleren, zijn toegestaan.
Hernieuwbare energiebronnen die in aanmerking komen, zijn: windenergie, zonne-energie,
aerothermische (warmte in de omgevingslucht), hydrothermische (warmte in het oppervlaktewater),
geothermische energie en energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas,
gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogas. Projecten op het gebied van biobrandstoffen
die onder de bijmengverplichting vallen, komen niet in aanmerking voor subsidie. Dit
betreft ook bio-LNG projecten.
Bijlage 4.2.10. behorende bij artikel 4.2.71 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Systeemintegratie op de Noordzee)
Aanleiding en doelstelling
In 2016 hebben TKI Gas en TKI Wind op Zee samengewerkt op het terrein van systeemintegratie
op de Noordzee. Hieruit blijkt dat er kansen liggen om de transitie te versnellen
door gebruik te maken van de synergiemogelijkheden die activiteiten op de thema’s
wind en gas (en olie) bieden. Ook in de industrie speelt dit thema wat blijkt uit
een op 15 juni 2016 getekende overeenkomst tussen NWEA, NOGEPA, Stichting Natuur &
Milieu, Tennet en TNO. Via een specifiek op die synergiemogelijkheden gerichte tender
wil de subsidiemodule Systeemintegratie op de Noordzee onderzoek en ontwikkeling op
dit gebied ondersteunen.
Het doel van deze onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten is het creëren van meerwaarde
door samenwerking tussen offshore windparken en gas- (en olie-) activiteiten op de
Noordzee. Deze meerwaarde bestaat uit:
-
• de reductie van de kosten van windenergie op zee en integratie in het energiesysteem,
-
• versnelling van de energietransitie door samenwerking tussen offshore windparken en
gas- (en olie-) activiteiten zodat CO2-emissiereductiedoelen eerder worden gehaald, of
-
• vergroting van het potentieel voor offshore wind.
Onderzoeksonderwerpen
Het onderzoek heeft betrekking op onderwerpen zoals het delen van ruimte, infrastructuur,
energieopslag- en conversie. In aanvulling op dit onderzoek kan binnen onderzoeksprojecten
ook de bijdrage aan het creëren van meerwaarde in de ruimtelijke planning door samenwerking
met andere stakeholders zoals bijvoorbeeld de scheepvaart, natuurbehoud, visserij
en recreatie worden onderzocht.
Projecten leveren bij voorkeur zo snel mogelijk resultaat en mogelijke implementatie,
maar onderzoeksresultaten zullen uiterlijk binnen 4 jaar bekend moeten zijn terwijl
de implementatie van de onderzoeksresultaten in de praktijk binnen 10 jaar mogelijk
moet zijn.
Voorbeelden van onderzoeksonderwerpen zijn:
-
1. Fysieke netwerken (energie-hubs en verbindingen)
-
2. Mede- en hergebruik van de bestaande en nieuw aan te leggen offshore infrastructuur
voor olie, gas en windenergie, o.a. gericht op optimalisatie van de Life Cylce Cost
van de offshore infrastructuur.
-
3. Service en onderhoud
-
4. Verbeteren en/of versnellen van de integratie van windenergie op zee in het in het
energiesysteem, waarbij offshore energieopslag, vraagsturing en conversie onderdelen
kunnen vormen.
-
5. Health, Safety & Environment (gezondheid en veiligheid, uitstoot en milieu – in het
bijzonder emissies naar lucht en in zee) als onderdeel van bovengenoemde onderwerpen.
Samenwerking
Een grotere bijdrage van ondernemingen in de uitvoering van het project dan wel als
financier van het project wordt als positief beoordeeld onder het rangschikkingscriterium
‘kwaliteit van het project’. Van belang is dat de samenwerking als voldoende evenwichtig
wordt beschouwd.
Bijlage 4.2.11. behorende bij artikel 4.2.78 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programmalijnen Energie en industrie: joint
industry projects (JIP))
Aanleiding
Nederland dankt zijn welvaart mede aan een hoogontwikkelde (proces)industrie. Belangrijke
sectoren zijn chemie, raffinage, staal, voeding, en bouwproducten. Dit heeft geleid
tot grote industriële activiteit, grote werkgelegenheid en regionale welvaart. Het
aandeel van de energie-intensieve industrie in het Nederlandse energiesysteem is hierdoor
relatief groot.
Rondom deze bedrijven bestaan clusters van hoog ontwikkelde toeleverende industrieën
van materialen, componenten, apparaten en processen en diensten. Hierdoor is een groot
ecosysteem ontstaan van kennis en technologische ontwikkeling rondom deze industrie.
Dit ecosysteem bestaat uit kennisnetwerken van bedrijven, universiteiten, onderzoeksinstituten,
ingenieursbureaus, technologieleveranciers waaronder innovatieve MKB bedrijven. De
Nederlandse economie is daarom gebaat bij een blijvend sterke industriële sector,
die duurzaam, efficiënt en competitief is.
De energie-intensieve industrie staat richting 2050 voor een complexe set uitdagingen.
De netto CO2 uitstoot van de industrie moet verregaand worden teruggebracht om de Nederlandse
doelstellingen voor 2050 (80–95% reductie t.o.v. 1990) te halen. De grondstoffen veranderen,
kringlopen moeten worden gesloten, en de producten verschuiven naar nog hogere toegevoegde
waarde. Tegelijk verschuift de energievoorziening van fossiele brandstoffen naar (duurzaam
opgewekte) elektriciteit. In een geglobaliseerde economie moet de industrie economisch
concurrerend blijven om Nederlandse werkgelegenheid te kunnen borgen. Verwacht mag
worden dat het karakter van verschillende industriële sectoren ingrijpend zal veranderen.
Technologische en maatschappelijke innovaties zijn een vereiste voor deze noodzakelijke
transitie. Daarbij is een hoog tempo geboden. In feite is 2050 slechts enkele industriële
investeringscycli weg. Er moet rekening worden gehouden met zeer uitdagende tussendoelen
voor 2035. Dit vereist een enorme inspanning van de industrie en andere spelers in
het cluster, de overheid en kennisinstellingen.
Ambitie
Het is de ambitie van het programma Energie en Industrie om innovaties aan te jagen
die de procesindustrie helpen te verduurzamen, die de blijvend grote bijdrage van
deze industrie aan de Nederlandse economie mogelijk maken, en die de exportpositie
van deze industrie en van de toeleverende bedrijven versterken. Het einddoel is een
innovatieve, energie-efficiënte en competitieve Nederlandse procesindustrie en toeleverende
keten met een optimale koolstof footprint, die een positie hebben in de wereldtop.
Daarbij hoort een andere rol van de industrie als integraal onderdeel van het energiesysteem
en daarmee in het hart van de energietransitie. De industrie zal naast de bestaande
producten (zoals materialen, brandstoffen, halffabricaten) ook leverancier worden
van energiediensten en -producten (zoals energieopslag, flexibiliteit, duurzame brandstoffen,
warmte).
Focus van de regeling
De focus van de Energie en industrie: joint industry projects (JIP) ligt op toegepaste
R &D voor producten, diensten en processen, waarbij partijen zich in een samenwerkingsverband
van bedrijven (eindgebruikers, technologieleveranciers, ingenieursbureaus) en kennisinstellingen
richten op innovaties die bijdragen aan de programmatische doelen van het TKI Energie
en Industrie. Er wordt een substantiële participatie van bedrijven verwacht.
Het programma is complementair aan de programma’s van NWO (met meer nadruk op fundamenteel
onderzoek) en aan de DEI regeling (met meer nadruk op demonstratie van innovaties)
en bestrijkt Technology Readiness Levels (TRL’s) van 3 tot 7. Van belang is hierbij
op te merken dat de DEI regeling (paragraaf 4.2.10 Demonstratie energie-innovatie) voor energiebesparingsprojecten in de industrie naast
investeringsprojecten ook pilotprojecten toelaat. Het betreffen in de DEI proefprojecten
in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden.
Deze projecten moeten indicaties opleveren of de energiebesparende maatregelen werken
zoals gedacht en definitief opgenomen kunnen worden in het productieproces.
De JIP projecten vallen binnen de scope van de hieronder genoemde programmalijnen
van het TKI- Energie & Industrie gericht op de verduurzaming van de industriële energiehuishouding.
Programmalijnen en criteria
Om de CO2-reductiedoelen te halen en tegelijk aan de andere uitdagingen te voldoen zijn technologische
en maatschappelijke innovaties nodig op de volgende thema’s/programmalijnen:
Warmte: reductie van het fossiel energiegebruik voor warmteproductie en -gebruik via energie
efficiency en procesvernieuwing.
Systeemintegratie: inzet van hernieuwbare energie via elektrificatie en flexibilisering van processen.
Circulariteit: het sluiten van kringlopen, o.a. via industriële symbiose en hergebruik van afval-
en processtromen.
De regeling stimuleert doorbraken en implementatie gericht op deze energiedoelen in
combinatie met het creëren van additionele economische activiteit en groei van werkgelegenheid.
Er wordt gekeken naar vier aspecten; 1) Bijdrage CO2 reductiedoel, 2) Economische potentie, 3) Innovatiepotentieel en 4) Projectkwaliteit
(inclusief kennisverspreiding en consortiumvorming). De eerste 3 criteria bepalen
de potentiele impact van de innovatie, terwijl het criterium projectkwaliteit gaat
over de waarschijnlijkheid dat het project zal slagen.
1. Bijdrage duurzaamheid
Projecten dienen bij te dragen aan de Nederlandse CO2 reductiedoelen via:
-
• Energiebesparing en daarmee besparing op (fossiele) energiebronnen.
-
• Versnellen van de elektrificatie van de industrie en daarmee het gebruik van elektriciteit
uit hernieuwbare bronnen.
-
• Het uitwisselen van reststromen van energie, water en materialen om daarmee een netto
reductie van CO2 uitstoot over de keten mogelijk te maken.
Voor alle opties wordt het besparingspotentieel onderbouwd door te vergelijken met
de huidige praktijk en, indien van toepassing, het beste technische alternatief, via
bijvoorbeeld een exergie analyse. Het gedeelte van de energie dat in het ideale geval
in arbeid omgezet kan worden, wordt ook wel het arbeidspotentieel, of, met andere
woorden, exergie genoemd.
Ook moet de time-to-market worden onderbouwd. Als onderdeel van dit criterium is de
herhaalbaarheid van belang: de technologie en/of ontwikkelde kennis dienen breed toepasbaar
te zijn, zodat grote CO2 emissiereductie wordt gerealiseerd bij het uitrollen in de markt.
Naast de directe besparing in een specifiek productieproces geldt de regeling ook
voor besparing of efficiencyverbetering in de productieketen, of buiten de productieketen
als besparingen buiten de productieketen het gevolg zijn van een aanpassing binnen
de industrie. Elektrificatie en flexibilisering in productieprocessen faciliteren
de inpassing van duurzame elektriciteit in de industriële energiehuishouding en leiden
tot een lager fossiel energiegebruik. Industriële symbiose levert een directe besparing
en ketenbesparing op.
2. Economische potentie
Het project dient bij te dragen aan het creëren van economische waarde voor zowel
de deelnemers als de Nederlandse economie door:
-
• Het versterken van de Nederlandse concurrentiepositie, door verlaging van de energiekosten
in het product.
-
• De uitbouw van banen en omzet in de proces industrie en de toeleverende sector. Doelstelling
van het TKI is om het aantal banen uit te breiden naar 330.000 waar het niveau van
2013 ongeveer 290.000 is;
-
• Creëren van exportpotentieel voor de toeleverende industrie. Doelstelling van het
TKI is om 2000 extra banen te realiseren bij met name MKB-ers. Een actieve rol van
midden- en klein bedrijf in het project wordt dan ook positief gewaardeerd bij de
scoring.
Het project maakt een inventarisatie van het economisch potentieel (bijvoorbeeld extra
banen en nieuwe omzet bij de technologie ontwikkelaar, groei bij de eindgebruiker,
of export van technologie). In het voorstel wordt een schets gevraagd van het economisch
ontwikkelpad van de innovatie, inclusief het type partners dat in de verschillende
stadia van de ontwikkeling nodig is.
3. Innovatiepotentieel
De projecten dienen betrekking te hebben op innovatie, dat wil zeggen de projecten
zijn vernieuwend, zijn gericht op implementatie, en hebben een duidelijke tijdshorizon.
Het strekt tot aanbeveling om hiervoor roadmaps voor de innovatie aan te leveren.
Deze roadmaps moeten een onderbouwing geven wat de impact van de innovatie op de energietransitie
en dus op de CO2 reductiedoelen van 80–95% in 2050 zal zijn. De status van de innovatie is bepalend
voor het gevraagde detailniveau. Bij ontwikkelingen met lagere TRL’s wordt minder
detail gevraagd, maar wel een duidelijke onderbouwing onder welke omstandigheden de
genoemde potentiëlen haalbaar zijn. Bij hogere TRL’s wordt een meer nauwkeurige inschatting
gevraagd.
4. Projectkwaliteit
Dit criterium waardeert de waarschijnlijkheid dat de projectdoelen gehaald worden.
Dit is dus meer een randvoorwaarde, terwijl criterium 1-3 de impact van de innovatie
waarderen. De kwaliteit wordt beoordeeld aan de hand van de kwaliteit van het projectplan
en de projectopzet, alsmede van de expertise van de betrokken kennisaanbieders. Mogelijke
vervolgstappen, kennisuitwisseling en de samenstelling van het consortium zijn hierbij
van groot belang.
-
a. Het project dient een oplossing te bieden voor de vragen vanuit de industrie zoals
hieronder beschreven. De mate waarin dit aansluit op de vraag zal meegenomen worden
in de weging. Concretisering van het innovatietraject, hoe het project en de vervolgstappen
leiden tot brede implementatie, beïnvloedt de beoordeling positief.
-
b. De waardeketen moet voldoende zijn vertegenwoordigd in het projectconsortium. Het consortium moet
voldoende geloofwaardig maken dat de beoogde stap in het innovatietraject succesvol
kan zijn met deze partijen. Van belang is dat de juiste partners voor deze stap in
de ontwikkeling aanwezig zijn. Brede toepasbaarheid over verschillende sectoren is
een pre, zolang dit niet ten koste gaat van de slagkracht van het consortium. Als
de voorgestelde activiteiten gecombineerd worden met soortgelijke activiteiten in
buitenlandse netwerken wordt dit positief beoordeeld.
-
c. Helder onderbouwde participatie van ondernemingen in de uitvoering van het project (financieel of inhoudelijk) wordt
als positief beoordeeld. Van belang is dat de samenwerking als voldoende evenwichtig
wordt beschouwd.
-
d. Beschrijven van de kennisuitwisseling is een vereiste, met een beschrijving van welke communicatie uitingen worden gedaan
en waarom. Denk hierbij aan; publicaties, nieuwsbrieven en deelname aan congressen.
Daarnaast moet aandacht geschonken worden aan interactieve bijeenkomsten, kennisnetwerken
en relaties met het hoger onderwijs.
In de volgende paragrafen zijn de onderzoeksvragen beschreven zoals die zijn gedefinieerd
in samenspraak met de relevante stakeholders uit de procesindustrie, maakindustrie
en kennisinstellingen.
1. Warmte
Het hoofddoel van deze programmalijn is een sterke verlaging van de netto CO2 uitstoot van de (energie-intensieve) proces industrie door:
-
•
Energie-efficiënte en duurzame productie van warmte en koude door manipulatie en opslag
van warmte (programmalijn 1a)
-
•
Vermindering van de warmte- en koudevraag door vergaande verhoging van de proces efficiency
(programmalijn 1b)
Drijfveer achter deze programmalijn is het feit dat meer dan 70% van het NL industriële
energiegebruik ingezet wordt voor de productie van warmte boven de 100°C (hoge temperatuur
warmte). Deze wordt aan het einde van het proces geloosd als restwarmte. De lijnen
1a en 1b zijn complementair: de eerste is gericht op de verduurzaming van het warmteaanbod
en de tweede op de vermindering van de vraag.
De ambitie van deze programmalijn is het opbouwen van een dynamisch en evenwichtig
portfolio aan innovatieve en energiezuinige apparaten en processen. De basis is een
set technologische opties op de lage TRL’s en tegelijk sterke aandacht voor de doorgroei
naar hoge TRL’s tot aan implementatieondersteuning. Veiligheid, betrouwbaarheid en
behoud van productkwaliteit zijn absolute randvoorwaarden.
Programmalijn 1a. Warmte – Warmtemanipulatie en -opslagtechnologie
Aanleiding en programmalijndoelstellingen
Doel van deze lijn is het ontwikkelen van economisch haalbare technologische opties
voor een optimale industriële warmtehuishouding met minimale restwarmte-emissie. Hergebruik
van industriële proces- en restwarmte door opwaardering naar nuttige producten (proceswarmte,
koeling/koude, elektriciteit) speelt hierin een belangrijke rol. Verduurzaming van
het warmteaanbod is een directe route naar CO2emissiereductie, waarbinnen flexibel gebruik van hernieuwbare bronnen zoals elektriciteit
en geothermie een belangrijke rol spelen. Tenslotte kan koppelen van vraag en aanbod
en werken aan energiebuffering/opslag het energiegebruik over de keten verlagen.
Deze programmalijn is generiek voor de hele procesindustrie. Door de opwaardering
van restwarmte wordt lozing van warmte vermeden en wordt effectief op de inzet van
fossiele energiedragers bespaard. Warmteopwekking op basis van biomassa valt onder
de subsidiemodule Biobased Economy en Groen Gas: Innovatieprojecten (paragraaf 4.2.2).
2017 programma’s en doelstellingen
-
•
Ontwikkeling en veldtesten industriële warmtepompen
Ontwikkeling en demonstratie van warmtepompen c.q. warmtetransformatoren voor hoge
bedrijfstemperatuur (> 100°C) en warmte- of koude-productie. De op te lossen issues
zijn schaalgrootte, modulariteit, efficiency, apparaat- en integratiekosten, uitbreiding
van het temperatuurgebied (JIP, TRL 4–6). Opschaling en voorbereiding van veldtesten
met koppeling van warmtepompen aan een industrieel proces (TRL 6), fabricagetechnologie
voor gestandaardiseerde productie ten behoeve van voorbereiding van DEI projecten..
-
•
Verduurzamen warmteaanbod
Ontwikkeling en demonstratie van innovatieve concepten en technologieën (JIP, TRL
4–6) voor het verhogen van efficiency van de productie van warmte of gebruikmakend
van hernieuwbare bronnen (elektriciteit, geothermie) (TRL 5–6).
-
•
Industriële warmteopslag (TRL 4–6)
De ontwikkeling van technisch en economisch haalbare en maakbare systeemconcepten
voor hoge temperatuur (> 100°C) warmteopslag.
-
•
Terugwinning restwarmte uit ‘moeilijke’ stromen (TRL 3–6)
Ontdekken & ontwikkeling van innovatieve concepten en technologieën voor terugwinnen
van restwarmte uit moeilijke toegankelijke stromen (corrosief, vervuilend, hoge temperatuur,
vaste materialen).
-
•
Innovatieve conversies van restwarmte (vanaf TRL 3)
Ontdekken van innovatieve concepten en technologieën voor de conversie van restwarmte
in nuttige producten (warmte, koude, elektriciteit, chemicaliën).
Programmalijn 1b: Warmte – Efficiënte procestechnologie
Aanleiding en programmalijndoelstellingen
Energie-efficiency verhoging van (energie-intensieve) productieprocessen is van cruciaal
belang voor de transitie naar een industrie met een lage koolstof footprint. Dit geldt
zowel voor de korte/middellange termijn als voor de lange termijn. In dat opzicht
werkt deze programmalijn aan echte no-regret opties. Continue innovatie van componenten,
apparaten, systemen en processen is daarvoor bittere noodzaak.
Doelstelling is onderzoek en ontwikkeling van kennis en technologie op specifieke
speerpunten met leidend tot een gemiddelde van 40% energievraagreductie en 10% hogere
materiaal efficiency. De R&D en D wordt gericht op die processen (of procesdelen)
waar de bijdrage aan dit doel zo hoog mogelijk is. De potentiele besparing op de hoeveelheid
primaire energie in Nederland is leidend.
Het zwaartepunt ligt op scheidings- en droogprocessen en verbetering van conversieprocessen.
2017 programma’s en doelstellingen
Concreet vallen onder deze programmalijn:
-
•
Nieuwe procesontwerpen en concepten; innovatieve procesbeheersing (TRL 3–6)
Onderzoek naar nieuwe procesontwerpen en concepten waarin nieuwe doorbraaktechnologieën
worden meegenomen (TRL 3–4). Onderzoek naar energiebesparingspotentieel van Advanced
Process Control (TRL 5–6).
-
•
Efficiënte scheiding-technologie als alternatief voor destillatie (TRL 3–6)
Ontwikkeling, opschaling en voorbereiding van veldtesten voor toepassing membraantechnologie
voor bulkproces toepassingen in een industrieel proces (TRL 5–6), inclusief fabricagetechnologie
voor gestandaardiseerde kostenefficiënte productie ten behoeve van voorbereiding van
DEI projecten op TRL 7–8. Ontwikkeling en voorbereiding pilots van hybride scheidingstechnologie
voor retrofit toepassingen (TRL 5–6). Onderzoek en ontwikkeling van sorptie en extractietechnologie
inclusief kosten efficiënte fabricagetechnologie (TRL 3–5)
-
•
Efficiënte droog en ontwaterings-processen (TRL 5–6)
Ontwikkeling en opschaling Rotating Fluidized Bed (vortex) technologie. Ontwikkeling
en toepassing van retrofittechnieken voor sproeidrogers en voorbereiding pilots voor
innovatieve ontwateringstechnieken.
-
•
Efficiënte conversie/reactortechnologie (TRL 4–6)
Toepassing van externe krachten velden: rotating packed bed en spinning disk technologie
(TRL 5–6), combinaties van reactie en scheiding (TRL 4–6) en de ontwikkeling van geavanceerde
reactoren met 3-D gestructureerde elementen (TRL 5–6).
2. Systeemintegratie – Elektrificatie en Flexibilisering
Aanleiding en programmalijndoelstellingen
De doelen van deze programmalijn zijn tweeledig: 1) het maximaliseren van de inzet
van hernieuwbare elektriciteit om de netto CO2 uitstoot van de industrie te verlagen en 2) het flexibiliseren van gebruik in de
industrie om op grote schaal demand-response vermogen te kunnen leveren aan het elektriciteitssysteem.
Deze programmalijn levert op korte termijn bewustwording bij de stakeholders (industrie,
overheid, toeleveranciers) over de potentie van de (elektrificatie van de) processing
industrie in een duurzame energiehuishouding. Daarnaast wordt gestreefd naar een aantal
concrete procesopties, inclusief een overzicht van de belangrijkste financiële, institutionele
of keten-gerelateerde barrières voor implementatie, en mogelijke oplossingen.
Het einddoel is een optimaal geëlektrificeerde, energie-efficiënte en flexibele NL
procesindustrie. Daarmee speelt de industrie in op het fluctuerend aanbod aan hernieuwbare
elektriciteit en is ze een onmisbare speler in een kosteneffectief, duurzaam energiesysteem.
Daarbij spelen de volgende issues:
-
• Vanwege de druk op CO2 emissies via beprijzing of andere prikkels wordt het gebruik van hernieuwbare elektriciteit
voor industriële processen belangrijker.
-
• Door de industrie instrumenteel te maken in de balancering van gebruik en productie
van duurzame elektriciteit ontstaat een haalbaar businessmodel voor duurzame energie.
-
• Op basis van de benodigde investeringen zijn vaak veel bedrijfsuren nodig voor elektrificatie
opties, terwijl de verdiensten komen van een beperkt aantal uren met grote prijspieken
en -dalen.
Deze programmalijn vormt de invulling van het thema systeemintegratie van Topsector
Energie voor de technologische industrie.
2017 programma’s en doelstellingen
De aanpak is de ontwikkeling van een technologie en kennisportfolio van elektrisch
aangedreven processen en demand response opties (modulaire en flexibele processen,
apparaten, regelsystemen en modellen) en stimulering van de implementatie door consortia
van industriële eindgebruikers, partijen uit de maakindustrie, technologieproviders,
E-bedrijven en kennisinstellingen.
De activiteiten bestaan uit verkenningen, studies, modelvorming, technologisch onderzoek
en ontwikkeling, ontwikkeling van verdienmodellen, diensten en nieuwe (lokale) markten,
veldtesten, pilots en (het aanjagen van) demonstratieprojecten.
Concreet vallen onder deze programmalijn:
-
•
Ontsluiten flexibiliteits-potentieel van de procesindustrie (TRL 6–7)
De introductie van hybride energie concepten, ontwikkeld voor de gebouwde omgeving
in een industriële omgeving. Daarbij hoort ook het toepasbaar maken van demand response
systemen voor de schaal en vermogens van industriële processen. Naast de technologische
aspecten spelen marktontwerp, rollen en diensten een belangrijke rol in deze innovaties.
Afhankelijk van schaalgrootte karakter en TRL passen onderwerpen in de JIP dan wel
de DEI regeling.
-
•
Integratie van warmteopslag & directe elektrische verwarming in warmtesystemen (TRL
5–7 en 4–6)
Pilots van WKK systemen met warmteopslag, om een ontkoppeling van elektriciteit en
warmte te bewerkstelligen (TRL 5–7). De ontwikkeling van business cases en het onderbouwen
van het herhaalbaarheidspotentieel zijn met name van belang. Kostenreductie van stabiele
fase-overgangsmaterialen (PCM’s) met een werkgebied boven de 100 °C (TRL 4–6).
-
•
Ontwikkeling en toepassing van electrolysers voor duurzame waterstofproductie (TRL
4–6)
Het voorbereiden van pilots en demonstraties via bijvoorbeeld uitrolscenario’s en
ontwerpstudies voor de huidige generatie electrolysers in staal, raffinage, kunstmest
industrieën, zodat schaalvoordelen leiden tot kostenreductie.Ontwikkeling van kosteneffectieve
electrolysers, gericht op een kostenreductie tot onder de 1000 Euro/kW, via nieuwe
componenten, nieuwe stackconcepten of inpassing in nieuwe waardeketens. Het onderzoeken
en ontwikkelen van nieuwe concepten die leiden tot nieuwe verdienmodellen die de hoge
investeringskosten en het aantal te verwachten economisch rendabele bedrijfsuren in
acht nemen. De ontwikkeling en onderbouwing van procesketens van H2 uit elektrolyse naar brandstoffen en chemicaliën.
-
•
Power to chemicals (TRL 4–6)
Ontwikkeling van procesroutes en reactoren voor (elektro)chemische conversies. Hieronder
vallen directe conversies via elektrochemie naar de producten, maar ook indirecte
input van elektrische energie in reactoren, bijvoorbeeld via elektromagnetische straling
of weerstandsverwarming. In alle gevallen is een onderbouwing nodig hoe het voorstel
bijdraagt aan het verlagen van de CO2 uitstoot van de procesketen.
3. Circulariteit
Aanleiding en programmalijndoelstellingen
De onderwerpen industriële symbiose en het terugwinnen van waardevolle componenten
vallen vanaf 2017 onder de programmalijn Circulariteit. De afbakening van circulariteit
onder het TKI E&I is proces-gerelateerd cascaderen en ultiem sluiten van materiaal-
en grondstoffenkringlopen. Een belangrijk kenmerk van een schone en flexibele industrie
is maximale efficiency, ook in grondstoffen.
2017 programma’s en doelstellingen
-
•
Terugwinning van waardevolle componenten uit reststromen (TRL 5–6).
De doorontwikkeling en pilot-toepassing van technologieën en procesketens waarmee
waardevolle componenten worden teruggewonnen, zodat minder nieuwe grondstoffen nodig
zijn of minder energie nodig is voor de opwerking. Concrete technologische opties
zijn membranen voor nanofiltratie en pervaporatie of forward osmosis, adsorptie en
ion-selectieve technologieën. Toepassingen zijn o.a. terugwinning van zouten en andere
componenten uit waterige of organische stromen.
-
•
Industriële symbiose, technologie voor lokale optimalisatie van afval en grondstoffen.
(TRL 3–6)
Naast energiebesparing en CO2-emissiereductie binnen de hekken, zijn vaak veel grotere besparingen mogelijk door
een integrale systeemoptimalisatie. In de deze zogenaamde industriële symbiose komen de volgende opties voor: (duurzame) energieopwekking, cascadering in warmtebenutting,
(warm) wateruitwisseling, reststroomverwerking en/of transport.
Er wordt gevraagd naar onderzoek en ontwikkeling van concrete symbiose-opties, met
een technologische invulling en een heldere onderbouwing van de impact op het proces.
Voorbeelden zijn bijvoorbeeld processen voor de verwaarding van restgassen uit bijvoorbeeld
staalproductie en raffinage voor energetische of producttoepassingen, met aandacht
voor de CO2 uitstoot, lang cyclische toepassingen, en energiegebruik over de keten.
Bijlage 4.2.12. behorende bij artikel 4.2.85 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programmalijnen Wind op zee)
Aanleiding en doelstelling
Het TKI Wind op Zee programma heeft als doel de bijdrage van de Nederlandse offshore
windindustrie aan de kostenbesparingsdoelstellingen en implementatie van offshore
wind in Nederland te vergroten en hun concurrentiepositie in de internationale export
markt te versterken. Onder kostenreductie wordt een reductie van de Levelised Cost
of Energy (LCOE) verstaan. Reductie van de LCOE kan worden bereikt door het verlagen
van de kosten (bijvoorbeeld CAPEX, OPEX, financieringskosten) of het verhogen van
de inkomsten (energieproductie, waarde).
Het programma van het TKI Wind op Zee bestaat uit 2 delen: ‘Research en (early) product
Development’ en ‘Demonstration’, beiden binnen de kaders van de TKI Wind op Zee programmalijnen.
De paragraaf wind op zee R&D-projecten biedt subsidiemogelijkheden voor het ‘Research
en (early) product Development’ programma. Dit programma is gericht op onderzoek en
ontwikkeling met als doel om de kostprijs van windenergie op zee op langere termijn
te reduceren zonder demonstratiemogelijkheden. Dit betreft projecten die verder van
de markt staan en mogelijk pas na 2023 tot daadwerkelijke toepassing zullen leiden.
Het programma richt zich voor productontwikkeling met name op TRL 4 t/m TRL 6, maar
projecten die ook werkpakketten hebben gericht op lagere TRL-niveaus worden niet uitgesloten.
Onderzoek dat gericht is op kennisontwikkeling ter verbetering van bestaande technologie
of methoden kan gerelateerd zijn aan elk van de TRL-niveaus.
Projecten in de zin van de regeling onderscheiden zich van projecten zoals beoogd
worden met het ‘Demonstration’ programma. Dit programma is juist gericht op ontwikkeling
en demonstratie met als doel om kostenreductie van windenergie op zee binnen de termijnen
van het Energieakkoord (2023) te realiseren. Het programma richt zich met name op
TRL 6 t/m TRL 8, maar projecten die ook werkpakketten hebben gericht op TRL 4 of 5
worden niet uitgesloten. De subsidiemogelijkheden daarvoor zijn opgenomen in paragraaf 4.2.3 Hernieuwbare energie. Daarnaast ontwikkeld het TKI Wind op Zee test- en demonstratiefaciliteiten
voor innovaties in de hogere TRLs.
Programmalijnen
De zes TKI Wind op Zee innovatiethema’s of programmalijnen zijn:
-
1. Ondersteuningsconstructies
-
2. Windturbines en windcentrale
-
3. Intern elektrisch netwerk en aansluiting op het hoogspanningsnet
-
4. Transport, Installatie en Logistiek
-
5. Beheer en Onderhoud
-
6. Wind op Zee en de omgeving
Binnen de zes thema's is een gebalanceerd portfolio van activiteiten gedefinieerd,
die ieder bijdragen aan één of meerdere van de schakels discovery, development en
deployment van de innovatieketen.
1. Ondersteuningsconstructies
1.1. Het belang
Nederland heeft sterke spelers en een goed ontwikkelde MKB supply chain met innovatieve
productielijnen voor ondersteuningsconstructies van windturbines. Deze bedrijven zijn
soms al marktleider, en willen hun positie borgen en verder uitbouwen.
Naast het optimaliseren van bestaande ondersteuningsconstructies door middel van de
juiste ontwerpmethoden en toepassing van integrale ontwerp- en optimalisatie tools,
is kostendaling mogelijk door het ontwerpen van geheel nieuwe typen ondersteuningsconstructies
en op het gebied van optimale fabricage door middel van bouwresearch.
1.2. De R&D onderwerpen
-
a) Ontwerptools: Ontwikkelen van betere en goedkopere constructies dankzij verbeterde
ontwerptools gebaseerd op de nieuwste ‘state-of-the-art’ ontwerpstandaarden. Door
onderzoek en metingen in de praktijk kunnen ontwerpregels met betrekking tot corrosie,
vermoeiing en veiligheidsmarges worden geverifieerd en aangescherpt. Het valideren
en de certificeren van ontwerptools valt ook onder deze activiteit.
-
b) Zee (bodem) onderzoek: Vergaren van meer kennis over ondergrond en golven en hun interactie
met de fundering. De modellen waarmee ondersteuningsconstructies worden berekend kunnen
verder worden geoptimaliseerd door testen in de proeftuin.
-
c) Nieuwe concepten: Ontwerpen en testen van nieuwe concepten en varianten (zowel bottom
fixed als floating), geïntegreerd ontwerp van fundatie en toren, onderzoek naar innovatieve
verbindingstechnieken (bijvoorbeeld de slip-joint) ter vervanging van grout, toepassing
van andere componenten en materialen (composietmaterialen, sandwichconstructies, hybride
materialen)
-
d) Life cycle aspecten: ontwerp van ondersteuningsconstructies met het oog op end-of-life,
life-time extension, repowering, decommissioning en re-cycling. Onderzoek naar corrosie
(waaronder Microbial Induced Corrosion) en ontwikkeling van verbeteringen van de corrosion
protection.
-
e) Bouwresearch: snelle, efficiënte serieproductie en assemblage van de ontwerpen zowel
onshore als offshore.
-
f) Monopile: doorontwikkeling van het ontwerp, de fabricage, transport en installatie
van de monopile voor grotere windturbines en grotere waterdiepte.
2. Windturbines en windcentrale
2.1. Het belang
De windturbine is een complex product samengesteld uit vele onderdelen. R&D voor windturbines
gebeurt deels door de Original Equipment Manufacturers (OEM’s), deels door de toeleveranciers
van componenten.
Nederlandse bedrijven spelen een grote rol op het vlak van die componenten én kunnen
hun positie op de windturbinemarkt ontwikkelen door de introductie van nieuwe technologie
passend in de trend naar grotere windturbines en grotere rotoren, hogere beschikbaarheden
en verbeteringen in het transmissiesysteem. Binnen deze programmalijn vallen zowel
volledig nieuwe windturbines als de componenten.
Een offshore windpark zou moeten worden ontworpen als een ‘wind power station’, maar
is nu vooral een gecoördineerde samenbouw van componenten met een verschillende achtergrond.
Het geïntegreerd ontwerpen op basis van de laagste ‘cost of energy’ van het gehele
windpark staat nog in de kinderschoenen. Voorbeelden van integratieaspecten zijn:
innovaties gericht op verhoging van de betrouwbaarheid en levensduur van het windpark,
geïntegreerd ontwerpen van turbine plus ondersteuningsconstructie plus netwerk en
optimalisatie van de windcentrale. Dit laatste steunt onder andere op een hogere mate
van regelbaarheid van iedere turbine en de afstemming van de turbines op elkaar en
op de integratie met het elektriciteitsnetwerk.
2.2. De R&D onderwerpen
-
a) Multidisciplinaire analyse van windturbines en windcentrale (aerodynamica, dynamica,
materialen en regeltechniek) en een meer geïntegreerde ontwerpaanpak.
-
b) Innovaties van componenten van windturbines (bv. grotere rotoren, lagers, generatoren,
transmissiesystemen) onder andere gericht op het vergroten van de betrouwbaarheid,
opbrengsten en levensduur (bv erosion protection). Hierbij horen ook het ontwikkelen
van nieuwe materialen en coatings naast de life cycle aspecten van de windturbine
componenten.
-
c) Ontwikkeling en demonstratie van de volgende generatie windturbines, zoals bijvoorbeeld
op basis van Vertical Axis (VAWT) en Airborne technologie, voor zover de proof-of-conceptfase
al is gepasseerd.
-
d) Optimalisatie van de windcentrale als geheel, gericht op een verlaging van de cost
of energy.
-
e) Verbeteren kennis offshore metocean en windklimaat o.a. door meten en modelleren.
3. Intern elektrisch netwerk en aansluiting op het hoogspanningsnet
3.1. Het belang
De elektrische verbinding tussen de windturbine en het elektriciteitsnetwerk is een
complex systeem. Technologische uitdagingen liggen op het gebied van bekabeling, HVAC,
HVDC, blindstroomcompensatie systemen, DC-schakelapparatuur, vermogenselektronica
en elektrotechnische beveiliging en besturing (SCADA).
Ontwikkelingen die een rol spelen zijn o.a. hogere spanningsniveaus, de beschikbaarheid
en kwaliteit van het infield netwerk en de export kabels, afwijkende frequenties en
hogere beschikbaarheidseisen.
Het ontstaan van een offshore netwerk met e-hubs zorgt voor koppeling van offshore
windparken en van de Europese markten. Het fluctuerende gedrag van wind wordt steeds
meer bepalend voor de energiestromen in het Europese net. Een oplossing hiervoor is
het smart transmission grid (of smart super grid), een net waarin op transmissieniveau
slimme besturings- en regelmogelijkheden zijn ingebouwd. Hierbij kan de verbinding
gemaakt worden met het Systeemintegratie programma van de Topsector Energie waarvan
energieopslag, vraagsturing en conversie onderdeel vormen. In het bijzonder kan dat
zijn toepassing vinden in samenwerking op zee.
3.2. De R&D onderwerpen
-
a) Het verhogen van de beschikbaarheid en capaciteit van het aansluitnetwerk, bijvoorbeeld
door middel van monitoring van de integriteit van de kabels, redundantie, beveiliging
en andere technieken.
-
b) Smart transmission grid. Het ontwikkelen en demonstreren van slimme besturings- en
regelmogelijkheden op het niveau van windturbine-, windpark en onderstation. Het inzetten
van windturbine en windpark voor het leveren van ancillary services, zoals bijvoorbeeld
verbeterde flexibiliteit van de productie, ondersteuning van de netspanning en onderlinge
coördinatie tussen windparken in clusters.
-
c) Optimalisatie en kostenreductie van het offshore grid waarbij het samenspel van windturbines,
windparken en internationale interconnectie een rol spelen. Dit omvat zowel ontwerpen,
demonstreren en standaardiseren van de technologie, inrichting van elektriciteitsmarkten
en aanpassen van regelgeving.
-
d) Systeemintegratie -het creëren van meerwaarde door samenwerking tussen offshore windparken
en andere gebruikers op de Noordzee. Hierbij kunnen onderwerpen als het delen van
ruimte, infrastructuur, energieopslag- en conversie aan bod komen. Het onderzoek leidt
tot reductie van kosten, versnelling van de energietransitie of vergroting van het
potentieel voor offshore wind.
4. Transport, Installatie & Logistiek
4.1. Het belang
Nieuwe schepen en equipment zijn nodig om de steeds grotere turbines en fundaties
sneller en bij hogere zeegang te kunnen installeren. Bestaande en nieuwe funderingstypes
kunnen sneller geïnstalleerd worden, waarbij het effect op de omgeving van b.v. heigeluid
gereduceerd kan worden. Aansluiting van elektriciteitskabels op fundatie/windturbines
en het offshore onderstation blijkt een uitdaging te zijn. Kabels kunnen doeltreffender
worden gelegd en ingegraven. Een goede infrastructuur voor de logistiek draagt bij
aan ‘kostenreductie. Hierbij kan aanpassing of nieuwbouw van havens op land of in
zee noodzakelijk blijken.
Op dit moment is nog geen ervaring met decommissioning van grote windparken op zee.
In de nabije toekomst zullen materieel en methodieken nodig zijn voor deze decommissioning.
Hiervoor is afstemming van materieel, infrastructuur en methodieken voor installatie
en decommissioning van belang.
4.2. De R&D onderwerpen
-
a) Nieuwe gespecialiseerde schepen en equipment voor installatie, O&M en decommissioning.
Bijvoorbeeld schepen voor het vervoeren van complete windturbines, voor nieuwe fundatietechnieken
zoals boren, en schepen die sneller en bij hogere zeegang kunnen installeren.
-
b) Verbeterde installatiemethoden; bijvoorbeeld gericht op hoger heitempo, geluidsreductie,
alternatieve inbrengingsmethoden (boren, trillen), het verbeteren van scour protection
oplossingen en betere verwijderbaarheid.
-
c) Onderzoek naar decommissioning, gericht op risicoreductie en kostenverlaging.
-
d) Betrouwbaardere en betere methodes van het ingraven (of boren) én aansluiten van de
elektriciteitskabels en voor het verwijderen aan het einde van de levensduur.
-
e) Het verbeteren van de interfaces tussen componenten die offshore geïnstalleerd worden.
-
f) Onderzoek naar betere infrastructuur (incl. havens, clustering) en de logistieke keten,
in het bijzonder voor de uitrol op grotere schaal en grotere afstanden tot de kust.
5. Beheer en Onderhoud
5.1. Het belang
Circa een kwart van de kosten van offshore windenergie is gerelateerd aan het beheer
en onderhoud van windparken. Beheer en onderhoud kan, ook door de grotere schaal van
de sector, geoptimaliseerd gaan worden. Dit vormt een belangrijk aangrijpingspunt
in het verlagen van de kosten. Veel grote en kleine Nederlandse MKB bedrijven zijn
actief op dit gebied, of willen dat worden. Ook de Nederlandse kennisinstellingen
zijn actief op dit gebied en hebben een goede kennispositie. Door effectief onderhoud
kan de beschikbaarheid van windturbines verder worden opgevoerd wat direct leidt tot
hogere productie en lagere Cost of Energy.
5.2. De R&D onderwerpen
-
a) O&M methodiek uitwerken in concept en toetsen in de praktijk in bestaande parken en
de proeftuin, ontwerp van stabielere O&M schepen, hotelschepen voor accommodatie,
en optimalisatie van de onderhoudsstrategie door betere kennis van metocean omstandigheden.
Hierbij spelen ook de Human Factors en de relatie met Crew Performance en veiligheid
een rol.
-
b) Ontwikkelen van nieuwe transport- en overstapsystemen en het verbeteren van monitorings-
en survey technologieën en reparatiemethoden, voor zover de proof-of-conceptfase al
is gepasseerd.
-
c) Verzamelen van operationele prestatiegegevens ten behoeve van benchmarking. Modelleren,
meten/monitoren en voorspellen van de toestand en de slijtage van componenten om gepland
onderhoud te doen en ongepland onderhoud zo veel mogelijk te vermijden (condition
based maintenance) en door aanpassingen in de regelstrategie de productie van turbines
(in deellast) tot het moment van (gepland) onderhoud mogelijk te maken.
-
d) Ontwikkelen en demonstreren van systemen voor geautomatiseerd uitvoeren van inspecties
en reparaties door robotics en AI.
-
e) Optimaliseren van de onderhoudslogistiek (service logistics)
-
f) Organiseren van O&M bases in Nederlandse havens, in samenspraak met lijn 4: onderzoek
naar kunstmatige werkeilanden op zee, clusteren van een onderhoudsbasis.
6. Wind op Zee en de omgeving
6.1. Het belang
Offshore windenergie speelt een steeds grotere rol in de energietransitie. In toenemende
mate worden de kosten van offshore windenergie beïnvloed door omgevingsfactoren. Dit
wordt in eerste instantie duidelijk door locatiekeuze. Hierbij worden afwegingen gemaakt
met betrekking tot andere gebruikers van de Noordzee, beleving vanaf het land, ecologie
etc. De uiteindelijke keuze van een locatie bepaalt mede de kosten (bodemcondities,
waterdiepte, afstand tot de kust en havens, windklimaat, golfklimaat etc). Ook de
hoeveelheid beschikbare ruimte voor offshore windenergie speelt hierbij een rol (totale
omvang en vermogensdichtheid).
Uiteindelijk kan de interactie tussen windparken en de omgeving terecht komen in vergunningsverplichtingen.
In sommige gevallen is er beperkte kennis van de feitelijke impact op de ecologie.
In dat geval worden uit voorzorg maatregelen voorgeschreven door de overheid. Deze
maatregelen kunnen tot hoge kosten leiden. Voorbeelden zijn de stilstandsverplichting
onder bepaalde condities die leiden tot een risico op inkomstenderving of mitigerende
maatregelen voor onderwatergeluid die in de aanleg fase tot hogere kosten leiden.
6.2. De R&D onderwerpen
-
a) Onderzoek naar de effecten op en gevolgen voor het ecosysteem van al of niet verwijdering
na het einde van de levensduur, zoals bijvoorbeeld de riffunctie van steenbestorting
en fundaties.
-
b) Onderzoek en ontwikkeling van methoden of systemen voor effectieve afschrikking van
dieren die slachtoffer dreigen te worden van aanvaringen met windturbines. Onderzoek
en ontwikkeling van methoden of systemen om aanvaringen door dieren te voorkomen.
Dit betreft bijvoorbeeld de ontwikkeling, optimalisatie en verificatie van Acoustic
Deterrent Devices (ADDs) voor verschillende diersoorten (bruinvissen, zeehonden, vissen,
vleermuizen), verlichting (vogels) of kleuren (mensen).
-
c) Ontwikkeling van methoden of systemen voor mitigatie van impact zoals bijvoorbeeld
noise mitigation (onderwatergeluid), detectie van vogels en vleermuizen (o.a. infrarood,
radar) gekoppeld aan de windturbine besturing.
Onderzoek binnen deze programmalijn kan alleen voor zover het niet onder het Wind
op Zee Ecologisch Programma (WOZEP; generiek onderzoeksprogramma) valt.
Bijlage 4.2.13. , behorende bij artikel 4.2.92 van de Regeling nationale EZ-subsidies
[Vervallen per 01-04-2015]
Bijlage 4.2.14. , behorende bij artikel 4.2.99 van de Regeling nationale EZ-subsidies
[Vervallen per 01-04-2015]
Bijlage 4.2.15. behorende bij artikel 4.2.106 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programmalijnen Energie en industrie: Early
adopterprojecten)
Aanleiding
Nederland dankt zijn welvaart mede aan een hoogontwikkelde (proces)industrie. Belangrijke
sectoren zijn chemie, raffinage, staal, papier, voeding, en bouwproducten. Dit heeft
geleid tot grote industriële activiteit, grote werkgelegenheid en regionale welvaart.
Het aandeel van de energie-intensieve industrie in het Nederlandse energiesysteem
is hierdoor relatief groot.
Rondom deze bedrijven bestaan clusters van hoog ontwikkelde toeleverende industrieën
van materialen, componenten, apparaten en processen en diensten. Hierdoor is een groot
ecosysteem ontstaan van kennis en technologische ontwikkeling rondom deze industrie.
Dit systeem bestaat uit kennisnetwerken van bedrijven, universiteiten, onderzoeksinstituten,
ingenieursbureaus, technologieleveranciers waaronder innovatieve MKB ondernemingen.
De Nederlandse economie is daarom gebaat bij een blijvend sterke industriële sector,
die duurzaam, efficiënt en competitief is.
De energie-intensieve industrie staat richting 2050 voor een complexe set uitdagingen.
De netto CO2 uitstoot van de industrie moet verregaand worden teruggebracht om de Nederlandse
doelstellingen voor 2050 (80–95% reductie t.o.v. 1990) te halen. De grondstoffen veranderen,
kringlopen moeten worden gesloten, en de producten verschuiven naar nog hogere toegevoegde
waarde. Tegelijk verschuift de energievoorziening van fossiele brandstoffen naar elektriciteit.
In een geglobaliseerde economie moet de industrie economisch concurrerend blijven
om Nederlandse werkgelegenheid te kunnen borgen. Verwacht mag worden dat het karakter
van verschillende industriële sectoren ingrijpend zal veranderen.
Technologische en maatschappelijke innovaties zijn een vereiste voor deze noodzakelijke
transitie. Daarbij is een hoog tempo geboden. In feite is 2050 slechts enkele industriële
investeringscycli weg. Er moet rekening worden gehouden met zeer uitdagende tussendoelen
voor 2035. Dit vereist een enorme inspanning van de industrie,, de overheden en kennisinstellingen.
Ambitie
Het is de ambitie van het programma Energie en Industrie om innovaties aan te jagen
die de processing industrie helpen te verduurzamen, die de blijvend grote rol van
deze industrie in de Nederlandse economie mogelijk maken, en die de exportpositie
van deze industrie en van de toeleverende bedrijven versterken.
Het einddoel is een innovatieve, energie-efficiënte en competitieve Nederlandse procesindustrie
met een optimale koolstof footprint, die een positie heeft in de wereldtop. Daarbij
hoort een andere rol van de industrie als integraal onderdeel van het energiesysteem
en daarmee in het hart van de energietransitie. De industrie zal naast de bestaande
producten (zoals materialen, brandstoffen, halffabricaten) ook leverancier worden
van energiediensten en -producten (zoals energieopslag, flexibiliteit, duurzame brandstoffen,
warmte en koude).
Doelstelling van Early adopterprojecten (EAP projecten)
In de visie van TKI Energie en Industrie spelen kleine en middelgrote hoogtechnologische
bedrijven een cruciale rol in het snel omzetten van energie- en procestechnologische
kennis in nieuwe implementeerbare technologieën, componenten, producten en processen.
Op deze manier vervullen zij een belangrijke rol in de innovaties voor de energietransitie.
EAP projecten zijn specifiek toegesneden op MKB technologieleveranciers dan wel op
consortia waarin een onderzoeksorganisatie die als technologie-eigenaar (IP leverancier)
optreedt en een MKB-onderneming die deze technologie op de markt wil brengen. Zij
hebben als doel:
-
• Stimuleren van industrieel onderzoek naar en experimentele ontwikkeling van energie-
en procestechnologische oplossingen door MKB bedrijven,
-
• Validatie van technologie op lab en/of kleine pilotschaal,
-
• Doorontwikkeling en vertaling naar industriële praktijk in de vorm van prototypes
of pilots,
-
• Testen en veldtesten in specifieke toepassingen,
-
• Het maximaliseren van de toepassing van technologische oplossingen alsook het opdoen
van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten,
procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk
te verbeteren.
De projecten zijn toepassingsgericht en omvatten bijvoorbeeld kleinschalige testen
op reële stromen bij bijvoorbeeld partnerbedrijven van ISPT (Institute for Sustainable
Process Technology), NL GUTS (Netherlands Group of Users of Technology for Separation)
of PIN NL (Process Intensification Network) of NWGD (Nederlandse Werkgroep Drogen)
om inzicht te krijgen in de technologische levensvatbaarheid van een technologie of
procestechnologische concepten, bij voorkeur in nieuwe toepassingsgebieden.
De projecten vallen binnen de scope van de programmalijnen van het TKI Energie & Industrie
die zijn gericht op de verduurzaming van het industriële energiesysteem door verbetering
van de industriële energie-efficiency, bevorderen van de elektrificatie van de industrie
en stimuleren van circulariteitsoplossingen. Hieronder volgt een beschrijving van
deze programmalijnen.
Programmalijn 1. Warmte
Het hoofddoel van deze programmalijn is een sterke verlaging van de netto CO2 uitstoot van de (energie-intensieve) procesindustrie door:
-
• Energie-efficiënte en duurzame productie van warmte en koude door manipulatie en opslag
van warmte (programmalijn 1a)
-
• Vermindering van de warmte- en koude vraag door vergaande verhoging van de proces
efficiency (programmalijn 1b)
Programmalijn 1a. Warmte – Warmtemanipulatie en -opslagtechnologie
Doel van deze lijn is het ontwikkelen van economisch haalbare technologische opties
voor een optimale industriële warmtehuishouding met minimale restwarmte-emissie. Hergebruik
van industriële proces- en restwarmte door opwaardering naar nuttige producten (proceswarmte,
koeling/koude, elektriciteit) speelt hierin een belangrijke rol. Warmteopwekking op
basis van biomassa valt niet onder deze programmalijn, maar onder het programma van
de TKI BBE. Concreet gaat het om de volgende onderwerpen:
-
•
Ontwikkeling en veldtesten industriële warmtepompen
Ontwikkeling en demonstratie van warmtepompen c.q. warmtetransformatoren voor hoge
bedrijfstemperatuur (> 100°C) en warmte- of koude-productie. De op te lossen issues
zijn schaalgrootte, modulariteit, efficiency, apparaat- en integratiekosten, uitbreiding
van het temperatuurgebied. Opschaling en voorbereiding van veldtesten met koppeling
van warmtepompen aan een industrieel proces, fabricagetechnologie voor gestandaardiseerde
productie.
-
•
Verduurzamen warmteaanbod
Ontwikkeling en demonstratie van innovatieve concepten en technologieën voor het verhogen
van efficiency van de productie van warmte of voor het gebruik maken van hernieuwbare
bronnen (elektriciteit, geothermie).
-
•
Industriële warmteopslag
De ontwikkeling van technisch en economisch haalbare en maakbare systeemconcepten
voor hoge temperatuur (> 100°C) warmteopslag.
-
•
Terugwinning restwarmte uit ‘moeilijke’ stromen
Ontdekken & ontwikkeling van innovatieve concepten en technologieën voor terugwinnen
van restwarmte uit moeilijke toegankelijke stromen (corrosief, vervuilend, hoge temperatuur,
vaste materialen).
-
•
Innovatieve conversies van restwarmte
Ontdekken van innovatieve concepten en technologieën voor de conversie van restwarmte
in nuttige producten (bijvoorbeeld warmte, koude, elektriciteit, chemicaliën).
Programmalijn 1b: Warmte – Efficiënte procestechnologie
Doelstelling is onderzoek en ontwikkeling van kennis en technologie op specifieke
speerpunten met leidend tot een gemiddelde van 40% energievraagreductie en 10% hogere
materiaal efficiency. De potentiele besparing op de hoeveelheid primaire energie in
Nederland is leidend. Het zwaartepunt ligt op scheidings- en droogprocessen en verbetering
van conversieprocessen. Concreet vallen onder deze programmalijn:
-
•
Nieuwe procesontwerpen en concepten; innovatieve procesbeheersing
Onderzoek naar nieuwe procesontwerpen en concepten waarin nieuwe doorbraaktechnologieën
worden meegenomen, evenals in-line sensor technologie en Advanced Process Control.
-
•
Efficiënte scheiding-technologie als alternatief voor destillatie
Ontwikkeling, opschaling en voorbereiding van veldtesten voor toepassing membraantechnologie
voor bulkproces toepassingen in een industrieel proces, inclusief fabricagetechnologie
voor gestandaardiseerde kostenefficiënte productie van daarvoor benodigde componenten
en apparaten. Ontwikkeling en voorbereiding pilots van hybride scheidingstechnologie
voor retrofit toepassingen. Onderzoek en ontwikkeling van sorptie en extractietechnologie
inclusief kosten-efficiënte fabricagetechnologie bijvoorbeeld van sorbentia en extractievloeistoffen.
-
•
Efficiënte droog en ontwaterings-processen
Ontwikkeling en opschaling van sterk innovatieve droogtechnologieën zoals Rotating
Fluidized Bed (vortex) technologie. Ontwikkeling en toepassing van retrofittechnieken
voor sproeidrogers en voorbereiding pilots voor innovatieve ontwateringstechnieken.
-
•
Efficiënte conversie/reactortechnologie
Toepassing van externe krachten velden: rotating packed bed en spinning disk technologie,
combinaties van reactie en scheiding, als PEF met extractie of ultrageluid en kristallisatie,
en de ontwikkeling van geavanceerde reactoren met 3-D gestructureerde elementen.
Programmalijn 2. Systeemintegratie – Elektrificatie en Flexibilisering
De doelen van deze programmalijn zijn tweeledig: 1) het maximaliseren van de inzet
van hernieuwbare elektriciteit om de netto CO2 uitstoot van de industrie te verlagen en 2) het flexibiliseren van gebruik in de
industrie om op grote schaal demand-response vermogen te kunnen leveren aan of onttrekken
van het elektriciteitssysteem. Concreet vallen onder deze programmalijn:
-
•
Ontsluiten flexibiliteits-potentieel van de procesindustrie
De introductie van hybride energieconcepten, ontwikkeld voor de gebouwde omgeving,
in een industriële omgeving. Daarbij hoort ook het toepasbaar maken van demand response
systemen voor de schaal en vermogens van industriële processen. Naast de technologische
aspecten spelen marktontwerp, rollen en diensten een belangrijke rol in deze innovaties.
-
•
Integratie van warmteopslag & directe elektrische verwarming in warmtesystemen
Pilots van WKK systemen met warmteopslag, elektriciteitsopslag en combinaties daarvan
om een ontkoppeling van elektriciteit en warmte te bewerkstelligen. De ontwikkeling
van business cases en het onderbouwen van het herhaalbaarheidspotentieel zijn met
name van belang. Kostenreductie van stabiele fase-overgangsmaterialen (PCM’s) met
een werkgebied boven de 100°C.
-
•
Ontwikkeling en toepassing van electrolysers voor duurzame waterstofproductie
Het voorbereiden van pilots en demonstraties via bijvoorbeeld uitrolscenario’s en
ontwerpstudies voor de huidige generatie electrolysers in staal, raffinage, kunstmest
industrieën, zodat schaalvoordelen leiden tot kostenreductie. Ontwikkeling van kosteneffectieve
electrolysers, gericht op een kostenreductie naar 1000 Euro/kW, via nieuwe principes
en componenten, nieuwe stackconcepten of inpassing in nieuwe waardeketens. De ontwikkeling
en onderbouwing van procesketens van H2 uit elektrolyse naar brandstoffen en chemicaliën.
-
•
Power to chemicals
Ontwikkeling van procesroutes en reactoren voor (elektro)chemische conversies. Hieronder
vallen directe conversies via elektrochemie naar de producten, maar ook indirecte
input van elektrische energie in reactoren, bijvoorbeeld via elektromagnetische straling
of weerstandsverwarming. In alle gevallen is een onderbouwing nodig hoe het voorstel
bijdraagt aan het verlagen van de CO2 uitstoot van de procesketen.
Programmalijn 3. Circulariteit
De afbakening van circulariteit onder het TKI E&I is proces-gerelateerd cascaderen
en ultiem sluiten van materiaal- en grondstoffenkringlopen. Een belangrijk kenmerk
van een schone en flexibele industrie is maximale efficiency, ook in grondstoffen.
Onderdelen zijn:
-
•
Terugwinning van waardevolle componenten uit reststromen
De doorontwikkeling en pilot-toepassing van technologieën en procesketens waarmee
waardevolle componenten worden teruggewonnen, zodat minder nieuwe grondstoffen nodig
zijn of minder energie nodig is voor de opwerking. Concrete technologische opties
zijn membranen voor nanofiltratie en pervaporatie of forward osmosis, extractie, adsorptie
en ion-selectieve technologieën. Toepassingen zijn o.a. terugwinning van zouten en
andere componenten uit waterige of organische stromen.
-
•
Industriële symbiose, technologie voor lokale optimalisatie van afval en grondstoffen
Naast energiebesparing en CO2-emissiereductie binnen de hekken, zijn vaak veel grotere besparingen mogelijk door
een integrale systeemoptimalisatie. In de deze zogenaamde industriële symbiose komen de volgende opties voor: (duurzame) energieopwekking, cascadering in warmtebenutting,
(warm) wateruitwisseling, reststroomverwerking, fractionering en/of transport.
Er wordt gevraagd naar onderzoek en ontwikkeling van concrete symbiose-opties, met
een technologische invulling en een heldere onderbouwing van de impact op het proces.
Voorbeelden zijn bijvoorbeeld processen voor de verwaarding van restgassen uit bijvoorbeeld
staalproductie en raffinage voor energetische of producttoepassingen, met aandacht
voor de CO2 uitstoot, lang cyclische toepassingen, en energiegebruik over de keten.
Beoordelingsaspecten
De regeling stimuleert doorbraken en implementatie gericht op genoemde energiedoelen
in combinatie met het creëren van additionele economische activiteit en groei van
werkgelegenheid. Er wordt gekeken naar vier aspecten; 1) Bijdrage duurzaamheid 2)
Economische potentie, 3) Innovatiepotentieel en 4) Projectkwaliteit (inclusief kennisverspreiding
en consortiumvorming). De eerste 3 criteria bepalen de potentiele impact van de innovatie,
terwijl het criterium projectkwaliteit gaat over de waarschijnlijkheid dat het project
zal slagen.
1. Bijdrage duurzaamheid
Projecten dienen bij te dragen de Nederlandse CO2 reductiedoelen via:
-
• Energiebesparing en daarmee besparing op (fossiele) energiebronnen.
-
• Versnellen van de elektrificatie van de industrie en daarmee het gebruik van elektriciteit
uit hernieuwbare bronnen.
-
• Het uitwisselen van reststromen van energie, water en materialen om daarmee een netto
reductie van CO2 uitstoot over de keten mogelijk te maken.
In de EAP projecten moet aannemelijk worden gemaakt welke bijdrage aan (een van de)
bovengenoemde doelen wordt verwacht. Als onderdeel daarvan is de herhaalbaarheid van
belang: de technologie en/of ontwikkelde kennis dienen breed toepasbaar te zijn.
Naast de directe besparing in een specifiek productieproces geldt de regeling ook
voor besparing of efficiencyverbetering over de productieketen. Elektrificatie en
flexibilisering in productieprocessen faciliteren de inpassing van duurzame elektriciteit
in de industriële energiehuishouding en leiden tot een lager fossiel energiegebruik.
Dit onderwerp is expliciet onderdeel van de regeling. Industriële symbiose levert
een directe en ketenbesparing op. Signaleren van deze mogelijkheden en verduidelijking
hiervan sterkt tot aanbeveling.
2. Economische potentie
Het project dient bij te dragen aan het creëren van economische waarde voor zowel
de deelnemers als de Nederlandse economie door:
-
• Het versterken van de Nederlandse concurrentiepositie, door verlaging van de energiekosten
in het product.
-
• De uitbouw van banen en omzet in de proces industrie en de toeleverende sector; Doelstelling
van het TKI is om het aantal banen uit te breiden naar 330.000 waar het niveau van
2013 ongeveer 290.000 is;
-
• Creëren van exportpotentieel voor de toeleverende industrie. Doelstelling van het
TKI is om 2000 extra banen te realiseren bij met name MKB-ers.
Het project maakt aannemelijk wat het economisch potentieel (bijvoorbeeld extra banen
en nieuwe omzet bij de technologie ontwikkelaar, groei bij de eindgebruiker, of export
van technologie) is op hoofdlijnen.
3. Innovatiepotentieel
De projecten dienen betrekking te hebben op innovatie, dat wil zeggen de projecten
zijn vernieuwend, zijn gericht op implementatie, hebben een duidelijke tijdshorizon
en passen binnen de geschetste programmalijnen. Mogelijke toepassing binnen verschillende
sectoren strekt tot voordeel.
4. Projectkwaliteit
Dit criterium waardeert de waarschijnlijkheid dat de projectdoelen gehaald worden.
Dit is dus meer een randvoorwaarde, terwijl criterium a tot en met c de impact van
de innovatie waarderen. De kwaliteit wordt beoordeeld aan de hand van de kwaliteit
van het projectplan en de projectopzet, alsmede van de expertise van de betrokken
kennisaanbieders. Mogelijke vervolgstappen, kennisuitwisseling en de samenstelling
van het consortium zijn hierbij van groot belang.
-
a. Het project dient een oplossing te bieden voor de vragen vanuit de industrie zoals
hierboven beschreven. De mate waarin dit aansluit op de vraag zal meegenomen worden
in de beoordeling.
-
b. De waardeketen moet voldoende zijn vertegenwoordigd in het projectconsortium. Het consortium moet
voldoende geloofwaardig maken dat de beoogde stap in het innovatietraject succesvol
kan zijn met deze partijen.
-
c. Helder onderbouwde participatie van ondernemingen in de uitvoering van het project (financieel of inhoudelijk) wordt
als positief beoordeeld. Van belang is dat de samenwerking voldoende evenwichtig is.
-
d. Beschrijven van de kennisuitwisseling is een vereiste, met een beschrijving van communicatie-uitingen. Denk hierbij aan
publicaties, nieuwsbrieven en deelname aan congressen. Daarnaast moet aandacht geschonken
worden aan interactieve bijeenkomsten, kennisnetwerken en relaties met het hoger onderwijs.
Bijlage 4.2.16. behorende bij artikel 4.2.112 van de Regeling nationale EZ-subsidies (Programmalijnen Systeemintegratiestudies)
1. Achtergrond
De energietransitie stelt de maatschappij voor zeer grote uitdagingen. ‘Deze transitie
is zo veelomvattend en fundamenteel dat veranderingen op systeemniveau nodig zijn’. De productie van duurzame elektriciteit uit wind en zon neemt toe, het conventionele
productiepark voor elektriciteit wordt anders ingezet dan voorheen, consumenten gaan
zelf elektriciteit produceren, warmte wordt steeds duurzamer opgewekt, enzovoorts.
Per functionaliteit van energie zullen zich verschillende transitiepaden op verschillende
schaalniveaus ontwikkelen. De Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (RLI) schetst
het volgende beeld van de toekomst van het energiesysteem:
‘De energievoorziening bestaat in 2035 voor een groter deel dan nu uit schonere productiemiddelen
en is deels nog gebaseerd op nu al bestaande technologie. Een aantal nieuwe technologieën
is marktrijp en doorgebroken, maar er zijn ook technologieën die het, ondanks veelbelovende
perspectieven, niet hebben gered. Rond 2035 is het duidelijker wat de huidige inzet
op innovatie heeft opgeleverd en welke technologieën potentie hebben na 2035. Zonne-energie
breekt door als een snel groeiende bron van energie en kan in dit tijdsbestek een
aandeel van enkele procenten van de totale energievoorziening krijgen. Het aandeel
in alleen de elektriciteitsvoorziening is natuurlijk veel groter. Ook van windenergie
kan een aanzienlijke bijdrage verwacht worden. In Nederland zal aardgas in 2035 nog
een belangrijke rol vervullen in de industrie en zorgen voor de lokale balans in stroom
en verwarming. Wel neemt de totale vraag naar aardgas fors af door de inzet van andere
energiebronnen en -dragers. De rol van aardgas verandert daardoor van basislast naar
pieklast’.
De technologische ontwikkeling van het integrale energiesysteem speelt zich op grofweg
drie schaalniveaus af:
-
• het lokale of decentrale niveau, waarmee de gebouwde omgeving wordt bedoeld;
-
• het regionale niveau, gekoppeld aan distributienetten voor elektriciteit en gas, maar ook aan warmte-
en stoomnetten;
-
• het nationale niveau waarbij grootschaligheid kenmerkend is, gekoppeld aan transmissienetten voor elektriciteit
en gas. Ook internationale verbindingen (interconnectie) en verbindingen naar het
continentale plat voor productie offshore worden onder deze categorie geschaard.
Deze ontwikkelingen vormen een uitdaging voor de energiesector en sectoren die met
het energiedomein verbonden zijn; ze scheppen kansen voor ondernemers om producten
en diensten aan te bieden die op deze ontwikkelingen inspelen. Ook ontstaat er behoefte
aan nieuwe ‘spelregels’ en eventueel ‘speelvelden’ die nieuwe ruimte geven aan deze ontwikkelingen, zoals
faciliterend beleid en het wegnemen van belemmeringen in de wet en regelgeving. Er
is behoefte aan meer kennis en inzicht in deze ontwikkelingen, het effect ervan op
het systeem en hoe de kansen die dit schept zo goed mogelijk benut kunnen worden.
Het thema systeemintegratie van de Topsector Energie wil op deze ontwikkelingen inspelen
door de ontwikkeling van innovatieve technische concepten te ondersteunen en kennis
over en inzicht in het systeem en de veranderingen die daarin plaatsvinden te genereren.
De achterliggende gedachte is dat een betere integratie zowel binnen het energiesysteem
als op de verbindingen met andere sectoren, bijdraagt aan oplossingen om het energiesysteem
duurzamer te maken en tegelijkertijd betrouwbaar en betaalbaar te houden. Op deze
wijze zou het bereiken van de nationale en Europese doelstellingen in 2030 en 2050
met zo laag mogelijk integrale of maatschappelijke kosten bereikt kunnen worden.
Systeemintegratie kan omschreven worden als het proces van integratie tussen schakels
en spelers in de energiewaardeketens, tussen verschillende energiedragers, tussen
actoren in de waardeketen en met aanpalende sectoren in het systeem, waardoor oplossingen
voor knelpunten worden geboden en waardoor er kansen ontstaan voor nieuwe producten
en diensten.
|
De TKI’s van de Topsector Energie erkennen deze kansen en de behoefte aan kennis en
inzichten. Het programma voor 2017 borduurt voort op de basis die in 2014 is gelegd
(de inhoudelijke discussies en de resultaten van de subsidietenders) en de resultaten
van vier studies die in de periode november 2014 – maart 2015 zijn uitgevoerd in het
kader van het thema systeemintegratie op de terreinen productie, energieopslag, infrastructuur
en eindgebruik. Ook is er in 2016 een inventarisatie gemaakt van institutionele barrières
en een overzicht van de ontwikkeling van de energietransities in onze buurlanden.
Op www.rvo.nl/systeemintegratie zijn de rapporten van deze studies te downloaden.
2. Doelstellingen
De Nederlandsche Bank heeft onlangs in een studie de noodzaak om zo spoedig mogelijk de transitiepaden verder te concretiseren naar
voren gebracht. Dit om investeringsrisico’s te verkleinen en excessief waardeverlies
te vermijden. Het inslaan van deze transitiepaden is noodzakelijk om de CO2uitstoot reductiedoelstellingen in 2030 en 2050 te bereiken. Ook zullen nieuwe technische
innovaties nodig zijn. Het planbureau van de leefomgeving stelt vast dat ‘de komende
10 jaar al voor een groot deel bepalen hoe het Nederlandse energiesysteem eruitziet
in 2050’. ‘Het is daarom van belang dat er voldoende wordt geïnvesteerd in innovatieve technieken
die op korte termijn nog relatief duur zijn maar op de lange termijn onmisbaar om
het doel te kunnen halen’. Het programma systeemintegratie van de Topsector Energie
heeft daarom twee doelen:
-
• het ondersteunen van de integratie van innovatieve producten/diensten en technologieën
uit de topsectoren in de ‘systemen’ van de energievoorziening (economisch, juridisch,
institutioneel en evt. technisch);
-
• het ondersteunen van die energie-technologieën die in de TKI’s van de topsectoren
(nog) geen plek hebben in de kennis en innovatie agenda’s.
Het kennisprogramma systeemintegratie wil door haalbaarheidsonderzoek uit te lokken
nieuwe technische concepten en ideeën op het gebied van energieopslag en conversietechnologie
en het potentieel of de belofte verkennen. De gedachte daarbij is dat het verbeteren
van de integratie tussen schakels en spelers de maatschappelijke en economische kosten
van de energietransitie minimaliseert. Het gaat hierbij om de integratie van schakels
en spelers in de energiewaardeketen, tussen verschillende energiedragers (bijv. warmte,
gas, elektriciteit, e.a.), tussen actoren in het gehele systeem; de waardeketen en
aanpalende sectoren (denk bijvoorbeeld aan cross overs tussen energie en chemie, agro-food
en energie, et cetera).
3. Programmalijn: energieopslag- en conversietechnologie
Energieopslag- en conversietechnologie kan helpen om de integratie tussen schakels
en spelers in de energiewaardeketens te verbeteren. Ook kan energieopslag- en conversietechnologie
helpen om de flexibiliteit in het energiesysteem te vergroten. Hierdoor kunnen nieuwe
toepassingen in het energiesysteem efficiënter en effectiever geïntegreerd worden.
Zowel opslag als conversie van energie heeft betrekking op toepassing op regionaal/centraal
niveau (incl. eventuele internationale dimensies, zoals interconnectie) en interacties
met en tussen lokaal, regionaal en nationale niveau. De studies in de zin van de regeling
kunnen ook toepassingen en optimalisatie over het gebruik van verschillende energiedragers
behandelen.
Het gaat in het programma systeemintegratie niet alleen om de technische aspecten,
maar ook om economische en juridisch-institutionele aspecten. Studies in de zin van
de regeling moeten de volgende punten adresseren:
-
– technische levensvatbaarheid en oplossend vermogen. Een gedetailleerde beschrijving
van de schaalgrootte en werking van de techniek en welke bijdrage de technologie levert aan de door indiener beschreven toekomstige uitdagingen
in de toekomstige energievoorziening. Hierbij kan het beeld dat het RLI schetst van de energievoorziening in 2035 gebruikt
worden. Bijv. op welke wijze draagt de techniek bij aan een vergroting van de flexibiliteit
van het energiesysteem? Wat is het technisch potentieel voor toepassing in Nederland
en eventueel daarbuiten, op welke wijze en in welke mate draagt de toepassing en technologie
bij aan een efficiëntere en effectievere integratie van duurzame energie systemen
in het toekomstig energievoorzienings- systeem. Wat zijn mogelijke prestatie-indicatoren?
-
– indien de studie een technologieontwikkeling betreft: inbedding van de technologie
in de energiewaardeketen en eventueel verschillende sectoren
-
– wat is het economische verdienmodel voor het beschreven technische concept? Onderbouwde
schatting van de benodigde investeringen, en beschrijving van exploitatie aspecten
en winsten en verliezen die hiermee gemoeid zijn. Onderbouwing hierbij is noodzakelijk.
Daarnaast een beschrijving welke partners uit welke sectoren gezocht worden om functionaliteiten
in de waardeketen uit te voeren. Dit zijn de financiële/economische kansen (inclusief
het verdienmodel dat noodzakelijk is om het concept of de technologie succesvol te
kunnen toepassen; het kan ook gaan om de mogelijke verdienmodellen);
-
– de niet-technologische factoren die een rol kunnen spelen bij de toepassing van het
concept of de technologie in de markt en hoe daarmee om te gaan. Essentiële aandachtspunten
waar rekening mee gehouden moet worden en op ingespeeld moet worden om het concept
in de markt toe te kunnen passen zijn bijvoorbeeld beleid en wet- en regelgeving en
maatschappelijke en institutionele issues.
Bijlage 4.2.17. , behorende bij artikel 4.2.119 van de Regeling nationale EZ-subsidies (prioriteitsthema’s pv-projecten)
[Vervallen per 01-04-2015]
Bijlage 4.3.1. behorend bij artikel 4.3.1 van de Regeling nationale EZ-subsidies
Model
Geologisch Onderzoek
Bij uw subsidieaanvraag moet u als bijlage bij het aanvraagformulier een geologisch
onderzoek toevoegen. In dit Model Geologisch Onderzoek staat aangegeven welke aspecten
u daarin dient te behandelen.
U moet deze bijlage ook op USB-stick bijvoegen.
Het geologisch onderzoek concentreert zich uiteraard op het inschatten van de geologische
parameters. Met deze parameters, en met de niet-geologische parameters uit het projectplan
(Bijlage A bij uw aanvraag), berekent u de P90 waarde. Het resultaat presenteert u
eveneens in het geologisch onderzoek.
Als u aanvraagt voor een half doublet, moet u in dit rapport duidelijk aangeven voor
welke put de garantie moet gelden. Als u aanvraagt voor de tweede put of een vervolgput,
dan presenteert u ook de resultaten van (de) voorgaande put(ten).
Voor het geologisch onderzoek geldt een verplichte hoofdstukindeling. Belangrijk is
dat u telkens motiveert waarom u een bepaalde keuze gemaakt heeft. Als het onderwerp
van een bepaalde paragraaf niet relevant is voor uw situatie, dan moet u dit met een
korte motivatie noemen.
TNO faciliteert het samenstellen van het geologisch onderzoek door via
www.nlog.nl
de volgende hulpmiddelen beschikbaar te stellen:
-
•
Een uitgebreide toelichting op de verplichte hoofdstukindeling
-
•
Het softwarepakket ‘DoubletCalc’, waarmee op eenvoudige wijze het P90 vermogen te
berekenen is.
-
•
Een handleiding/documentatie van DoubletCalc, die ingaat op het werken met DoubletCalc
maar ook op te gebruiken methodiek om het P90-vermogen te berekenen.
Verplichte inhoudsopgave ‘Geologisch Onderzoek’
-
1. Samenvatting
-
2. Beoogde locatie en putten
-
2.1 Beoogde locatie
-
2.2 Putten
-
3. Aanmelding voor regeling SDE+ en/of RNES Aardwarmte
-
4. Geologische setting
-
5. Beschikbare en gebruikte putten en seismische data
-
6. Seismische interpretatie en dieptemodel
-
6.1 Methode beschrijving
-
6.2 Additionele gegevens
-
6.3 Well to seismic ties
-
6.4 Seismische interpretatie
-
6.5 Gridding algoritme
-
6.6 Tijd-diepte conversie
-
6.7 Dieptekaart van top/basis aquifer
-
6.8 Discussie van onzekerheid in top/basis aquiferkaart.
-
7. Model en karakterisering van de aquifer
-
7.1 Stratigrafische correlatie en laterale diktevariatie van de aquifer
-
7.2 Petrofysische evaluatie
-
7.3 Puttest evaluatie
-
7.4 Productiedata evaluatie
-
7.5 Permeabiliteit uit publieke informatie.
-
7.6 Bepaling aquiferkarakteristieken voor de projectlocatie
-
7.7 Anisotropie
-
7.8 Resultaten en discussie over onzekerheid
-
8. Formatiewater karakterisering
-
9. Doublet beschrijving
-
9.1 Doublet configuratie in de ondergrond
-
9.2 Putarchitectuur
-
9.3 Operationele instellingen
-
9.4 Indicatie en evaluatie gevaren bij boren en productie en injectie van het productiewater
-
10. Referenties
Bijlagen
Verplichte onderdelen samenvatting ‘geologisch onderzoek’
1.1. Gepland doublet en gebruikte parameters
-
− Locatie en toepassing van het doublet. Als u een half doublet verzekert: ook specificatie
welke put voor de garantieregeling wordt aangemeld.
-
− Parameters die gebruikt worden bij de berekening van het verwacht geothermisch vermogen,
door het opnemen van een leesbare screendump van DoubletCalc en door het invullen van onderstaande tabellen.
Aquifer laagpakketnaam of namen
|
|
Geologische parameters met spreiding
|
min
|
verwacht
|
max
|
|
Permeabiliteit
|
|
|
|
mD
|
Bruto dikte watervoerende pakket met spreiding
|
|
|
|
M
|
Netto/bruto percentage watervoerende pakket met spreiding
|
|
|
|
%
|
Zoutgehalte (Total Dissolved Solids)
|
|
|
|
Ppm
|
Diepte top aquifer injectieput
|
–
|
|
–
|
M
|
Diepte top aquifer productieput
|
–
|
|
–
|
M
|
Geologische parameters zonder spreiding
|
Geothermische gradiënt
|
|
°C/m
|
Gemiddelde oppervlaktetemperatuur
|
|
°C
|
kv/khratio van de aquifer
|
1
|
–
|
Niet-geologische parameters: Putspecificatie
|
Verbuizingsschema productieput; dieptes van de segmenten in mAH en mTVD
|
|
M
|
Binnendiameter opvoerbuis per segment
|
|
Inch
|
Ruwheid opvoerbuis per segment
|
|
milli-inch
|
Diameter boorgat productieput op aquiferniveau
|
|
Inch
|
Skin (weerstand rond putmond) productieput
|
0 (vaste waarde)
|
–
|
Inclinatie put-aquifer traject productieput
|
|
°
|
|
Verbuizingsschema injectieput; dieptes van de segmenten in mAH en mTVD
|
|
M
|
Binnendiameter opvoerbuis per segment
|
|
Inch
|
Ruwheid opvoerbuis per segment
|
|
milli-inch
|
Diameter boorgat injectieput op aquiferniveau
|
|
Inch
|
Skin (weerstand rond putmond) injectieput
|
0 (vaste waarde)
|
–
|
Inclinatie put-aquifer traject injectieput
|
|
°
|
Niet-geologische parameters: Pomp en doubletspecificatie
|
Injectietemperatuur
|
|
°C
|
Afstand tussen productie en injectieput op aquifer niveau.
|
|
M
|
Pomp efficiëntie
|
|
Frac
|
Afhangdiepte pomp in de productieput
|
|
M
|
Opgelegd drukverschil pomp
|
|
Bar
|
1.2. Verwacht vermogen en overschrijdingskansgrafiek
Hier geeft u aan voor welk vermogen u aanspraak wilt maken op ondersteuning uit de
Garantieregeling Geothermie ‘Risico’s dekken voor Aardwarmte’. U presenteert:
-
− De resultaten van uw berekeningen in cijfers als DoubletCalc ‘output table’ of een
vergelijkbare vorm van presenteren.
-
− De overschrijdingskansgrafiek, waaruit het P90 vermogen is af te lezen, zie onderstaand
voorbeeld.
-
− Het aangevraagd vermogen.
Figuur 1: Voorbeeld van overschrijdingskansgrafiek
Bijlage 4.3.2. behorend bij artikel 4.3.1 van de Regeling nationale EZ-subsidies
Model Puttestrapportage
Bij uw vaststellingsaanvraag moet u als bijlage de puttestrapportage toevoegen, voor
zover die nog niet bij ons in bezit is. In dit Model Puttestrapportage staat aangegeven
welke resultaten u moet laten zien en welke onderbouwing wij van u nodig hebben.
Uit artikel 4.3.13, eerste lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies volgt dat u
binnen 8 weken na een puttest de resultaten incl. puttestinterpretatie toezendt aan
RVO. Als u verbeterwerkzaamheden uitvoert, moet u ook na afloop daarvan vastleggen
wat het nieuwe vermogen is, door een nieuwe puttest of nieuwe puttesten uit te voeren.
Uit artikel 4.3.13, tweede lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies volgt dat u
binnen acht weken na de verbeterwerkzaamheden, de resultaten van deze puttest aan
RVO dient te verstrekken.
TNO faciliteert het samenstellen van deze Bijlage b door via www.nlog.nl de volgende hulpmiddelen beschikbaar te stellen:
-
• Gedetailleerde beschrijving van de technische eisen aan boring en puttest. Hierin
wordt ook ingegaan op de aanvullende testmogelijkheden en het testen na verbeterwerkzaamheden.
-
• Het softwarepakket ‘DoubletCalc’.
-
• Een handleiding/documentatie van DoubletCalc, die ingaat op het werken met DoubletCalc
maar ook op de achterliggende methodiek.
De beschrijving van de hoofdlijnen van de technische eisen aan boring en puttest is
onderdeel van dit document.
Zorg ervoor dat boorders en boormanagement op de hoogte zijn van de technische eisen
aan de boring en puttest, voorafgaand aan de werkzaamheden!
Resultaattabel puttest
Gegevens voor testinterpretatie
|
Waarde
|
Dimensie
|
Naam van de put
|
|
Coördinaten van de put (X, Y)
|
|
m (RD)
|
Top aquifer
|
|
m (langs boorgat)
m (TVD)
|
Basis aquifer
|
|
m (langs boorgat)
m (TVD)
|
Dikte aquifer
|
|
m (TVT)
|
Netto/bruto aquifer
|
|
%
|
Gemiddelde porositeit aquifer
|
|
%
|
Zoutgehalte formatiewater (TDS = total dissolved solids)
|
|
ppm
|
Temperatuur geproduceerde water1
|
|
°C
|
Diameter boorgat bij aquifer
|
|
inch
|
Top productie-interval/filter
|
|
m (langs boorgat)
m (TVD)
|
Basis productie-interval/filter
|
|
m (langs boorgat)
m (TVD)
|
Filter permeabiliteit /weerstand
|
|
Darcy of bar
|
Locatie pomp
|
|
m (langs boorgat)
m (TVD)
|
Locatie meetsonde voordruk
|
|
m (langs boorgat)
m (TVD)
|
1 Deze temperatuur wordt als gemiddelde aquifertemperatuur beschouwd.
Meetreeks Put Deviatie2
|
Diepte (mAH), diepte (m TVD), inclinatie, azimuth, dX, dY
|
Schema verbuizing3
|
Sectie
|
Einddiepte sectie (mAH)
|
Uitstap einddiepte sectie (m)
|
Binnen diameter buis (inch)
|
Ruwheid buis (milli inch)
|
|
1:
2:
3:
Etc:
Filterbuis
|
|
|
|
|
|
2 In een apart document of bijlage
3 Inclusief een schema van het boorgat met verbuizing en pomplocatie als bijlage
Clean up gegevens
|
Pompdruk
|
|
bar
|
Debiet vs tijd
|
|
m3/uur
|
Duur
|
|
uur
|
Indicatie hoeveelheid meegeproduceerde ‘fines’
|
|
Eindwaarde, Semi-kwantitatief
|
Meetreeksen Puttest4
|
Stap
|
Druk (Bar)
|
debiet (m3/uur)
|
1
|
|
|
2
|
|
|
3
|
|
|
|
|
|
4 In deze tabel dienen het debiet en drukverschil te worden opgegeven van de verschillende
stappen. De totale meetreeksen van de test (druk, temperatuur en debiet) dienen in
een aparte bijlage (ook digitaal) te worden aangeleverd.
Uitkomsten test interpretatie en analyses
|
Skin
|
|
–
|
kH
|
|
Dm (darcy-meter)
|
Aangenomen H
|
|
m (langs boorgat, AH)
|
k
|
|
mD
|
Productiviteitsindex (PI)
|
|
m3/uur/bar
|
Verticale anisotropie (Kh/kv)
|
|
-
|
Conclusie gerealiseerd vermogen o.b.v. berekening (DoubletCalc)5
|
Injectietemperatuur conform verzekerings-scenario
|
|
°C
|
Opgelegde pompdruk conform verzekerings-scenario
|
|
bar
|
Debiet Q
|
|
(m3/s)
|
Gerealiseerd vermogen P6
|
|
MW
|
5 Zie uitvoerscherm DoubletCalc – Geotechnics – base case. Het uitvoerscherm van de
realisatiecase in DoubletCalc dient bijgevoegd te worden.
6 Dit is de ‘median value’, het vermogen dat op het uitvoerscherm is te vinden onder
het kopje ‘base case (median input values)’.
Als de geologische parameters significant verschillen tussen beide putten moet u het
doubletvermogen met een alternatieve methode bepalen, zie Paragraaf 5.2 van de ‘Actualisatie
van de richtlijnen voor de uitvoering en interpretatie van een puttest’.
Conclusie gerealiseerd vermogen doublet (indien van toepassing)
|
Gerealiseerd vermogen doublet
|
|
MW
|
|
|
|
Vereiste onderbouwing van resultaattabel puttest
De volgende onderbouwing van de resultaattabel puttest is minimaal vereist:
-
1. Boorgatmetingen, die onderbouwen dat het geteste interval is gecompleteerd over de
beoogde aquifer (bij voorkeur Gamma-ray).
-
2. Meetreeks putdeviatie (diepte – mAH; diepte – mTVD; inclinatie; azimuth; dX, dY)
-
3. Schema boorgat met verbuizing en pomplocatie, sondelocatie en gegevens op welke diepte
het filter is afgehangen of de perforatie is geschoten.
-
4. Beschrijving van de clean-up.
-
5. Totale meetreeksen van de test of testen (druk, temperatuur, debiet, tijd).
-
6. Onderbouwing van de parameters uit de resultaattabel, dat is rapportage van de interpretatie
van de puttesten en rapportage van de petrofysica (bepaling porositeit) incl. toelichting
van de gebruikte methodiek.
-
7. Indien van toepassing, motivatie voor de gekozen verbeterwerkzaamheden en een korte
bespreking van het verloop van deze werkzaamheden.
-
8. Een presentatie van het ‘realisatiescenario’, bij voorkeur als in- en uitvoerscherm
van DoubletCalc, of op vergelijkbare wijze.
Hierbij moeten de geologische gegevens zijn ingevoerd conform de interpretatie van
de puttest en data uit het boorgat. De installatieparameters dienen zoveel mogelijk
de realisatie te volgen tenzij zij aantoonbaar ongunstiger zijn dan parameters die
onderdeel vormen van de garantiebeschikking (acceptatiescenario).
Als bepaalde onderdelen al bij RVO in bezit zijn, kunt u daarnaar verwijzen. Meetreeksen
moeten ook
digitaal
worden toegezonden.
Technische eisen aan boring en puttest
1. Inleiding
De onderstaande paragrafen geven u een samenvatting van wat u moet doen om een adequate
puttest en puttestinterpretatie uit te voeren. In het document ‘Actualisatie van de
richtlijnen voor de uitvoering en interpretatie van een puttest’ is uitvoerig beschreven
hoe deze puttesten en interpretaties daarvan gerealiseerd moeten worden.
De puttest moet valide en acceptabele resultaten voor de subsidiemodule Risico’s dekken
voor aardwarmte van de Regeling nationale EZ-subsidies (hierna: subsidiemodule Aardwarmte)
opleveren om aan de resultaatverplichting, bedoeld in paragraaf 2, te voldoen.
2. Resultaatverplichting
Om aanspraak te kunnen maken op een subsidie op grond van de subsidiemodule Aardwarmte
dient de aanvrager een vaststellingsverzoek in met een zo nauwkeurig mogelijke berekening
van het gerealiseerde vermogen. De uitvoering van een puttest of puttesten is daarvoor
een vereiste en verplichting voor de subsidiemodule Aardwarmte. Het resultaat hiervan
is leidend in de beoordeling van een eventuele vaststellingsaanvraag. Ook als er geen
aanspraak wordt gemaakt op subsidie zijn de puttesten overigens vereist.
De puttest dient op een dusdanige manier te worden uitgevoerd en geïnterpreteerd,
dat een eenduidige en reproduceerbare kwantificering van de transmissiviteit, en daaruit
afgeleid de permeabiliteit, van de beoogde aquifer kan worden gemaakt. Daarnaast dient
de mechanische skin, die gekoppeld is aan de transmissiviteit, eenduidig te worden
bepaald. Met behulp van overige bronnen van data-acquisitie moet de aquiferdefinitie
(top, basis, bruto- en netto dikte) en de temperatuur van het formatiewater eenduidig
worden afgeleid. Dit geheel wordt de resultaatverplichting genoemd.
2.1. Aan te leveren gegevens
Het volgende dient bij de aanvraag voor vaststelling van de subsidie te worden aangeleverd
aan RVO:
-
• Gegevens en analyses gebruikt bij de evaluatie van de puttest, zoals o.a. een gedetailleerde
beschrijving van de gerealiseerde putarchitectuur en diepte/locatie (zowel in Along Hole (AH) diepte als in True Vertical
Depth (TVD)) van alle pomp(en)/druksensoren/stroommeter(s) voor elke specifieke test
(ondersteund door schematische tekeningen van de opstelling) en analyses van het formatiewater.
-
• De (onbewerkte en bewerkte) meetreeksen van verschillende testen (datum en tijd, druk,
temperatuur, debiet, zandproductie en opgeloste hoeveelheden gas en/of olie), inclusief
alle parameters die relevant zijn voor de interpretatie van elke individuele test,
in digitaal format.
-
• Resultaten van de interpretatie van de puttest of puttesten, inclusief de onderbouwende
en begeleidende rapportages.
-
• Rapporten m.b.t. de ijking en verificatie van de gebruikte meetinstrumenten.
-
• Data op basis waarvan de aquiferdefinitie is bepaald.
Indien RVO naast genoemde data en informatie nog andere kern gegevens nodig heeft
moet u die toezenden.
3. Technische eisen aan boring en puttest
Het is van belang dat de puttest op een adequate manier wordt uitgevoerd, zodanig
dat het testontwerp aansluit bij de verwachte reservoircondities en dat de resultaten
(transmissiviteit en skin) leiden tot een nauwkeurige berekening van het gerealiseerde
geothermisch vermogen. In dit hoofdstuk worden minimale eisen en richtlijnen gegeven
voor het boren van de put en de uitvoering van de puttest. Desalniettemin staat het
de uitvoerder vrij de test op een alternatieve manier uit te voeren, zolang er wordt
voldaan aan de resultaatverplichting.
3.1. Definitie puttesttypen
Er wordt onderscheid gemaakt tussen individuele puttesten (productie- en injectietest)
en doublettesten, waarbij meerdere putten gebruikt worden (interferentie- of operationele
test).
3.2. Eisen aan de boring
U moet zorgen dat de aquifer bij het boren en het plaatsen van de benodigde installatie
zo min mogelijk beschadigt en de doorlatendheid dus niet vermindert. Technisch gesproken
zorgt u voor een zo laag mogelijke mechanische skin.
Het te testen interval dient gecompleteerd te worden over de beoogde aquifer(s). Om
eenduidig vast te kunnen stellen dat het geteste interval de aquifer(s) betreft (en
of het filter of de perforatie goed voor de aquifer is geplaatst) dient de diepte
van de top en basis van de aquifer eenduidig te worden bepaald. Dit gebeurt op basis
van een Gamma-Ray log. Indien het resultaat van de Gamma-Ray log niet toereikend is,
kan het dieptebereik ook worden bepaald aan de hand van gesteentemonsters opgevangen
tijdens het boorproces.
Voor de uitvoering van de puttest is het generen van vloeistofstroming een vereiste.
Dit wordt doorgaans bewerkstelligd middels een ‘Electrical Submersible Pump’ (ESP).
Het gebruik van een ESP wordt sterk aanbevolen. Op zich is een Airlift Pump ook mogelijk
maar die brengt een hoog risico met zich mee dat niet aan de resultaatverplichting
kan worden voldaan. Gebruik hiervan wordt vooralsnog ontraden. Andere pompuitvoeringen
zoals een Mud Pump kunnen gebruikt worden bij een injectietest.
3.3. Eisen aan de Puttest
De puttest moet met betrekking tot duur, debiet en drukval zodanig worden ontworpen
en uitgevoerd dat uit de meetresultaten de volgende aquifer-/puteigenschappen betrouwbaar
kunnen worden bepaald en dus aan de resultaatverplichting wordt voldaan:
-
• transmissiviteit (kH, het product van permeabiliteit (kh) en (netto) dikte)
-
• (mechanische) skin
-
• productiviteits-/injectiviteitsindex (debiet/Δp (op reservoirdiepte)). Hierbij dient
aangegeven te worden bij welke temperatuur deze bepaald is.
-
• Optioneel: anisotropie (kh/kv). De kv kan bijvoorbeeld bepaald worden in het geval de put gedevieerd is of slechts gedeeltelijk
is geperforeerd, of d.m.v. een verticale interferentie test.
Het testontwerp moet zodanig zijn dat:
-
• het bereik van de sensoren en stromingsmeters aansluit bij het verwachte debiet en
de verwachte drukken.
-
• er voldoende voorzieningen zijn getroffen om het geproduceerde water op te vangen,
af te voeren en/of te bufferen.
-
• er voorzieningen zijn getroffen om zandproductie tegen te gaan, zoals het plaatsen
van een scherm of filter.
-
• er wordt voorkomen dat het opgelegde drukverschil resulteert in de vorming van positieve
skin in de nabijheid van de put op reservoirdiepte door bijvoorbeeld 'reservoir fines
migration' of borehole collapse.
-
• de put schoon is geproduceerd (skin = 0, of zo laag mogelijke positieve skin).
-
• de shut-in voor de build-up direct plaatsvindt en niet geleidelijk of in meerdere
stappen. Dit heeft invloed op de ‘early time’ (gebied in de directe nabijheid van
de put) en daarom ook op de analyseresultaten.
-
• effecten van ongewenste drukgolfinterferentie door bijvoorbeeld 'wellbore storage'
of beweging van de pomp op de testgegevens is geminimaliseerd.
-
• effecten van ongewenste stroommetinginterferenties worden geminimaliseerd door het
goed positioneren van de stroommeters in relatie tot andere oppervlaktefaciliteiten.
Het is bijvoorbeeld aan te raden de flow meter niet te dicht bij bochten te plaatsen
of achter de ontgasser. Daarnaast moeten de regimes van de stroommeters goed passen
bij de geplande debieten.
-
• de duur van de puttest dusdanig lang is dat het Infinite Acting Radial Flow (IARF)
stromingsregime bereikt is. IARF vindt plaats na afloop van de wellbore storage en
vóórdat de reservoirgrenzen zijn bereikt.
3.4. Puttest en puttesttype
Omdat een productietest de grootste kans geeft op een betrouwbare interpretatie van
de transmissiviteit en skin van een reservoir is de uitvoering hiervan een vereiste.
In het geval er specifieke geologische reservoircondities zijn aangetroffen (zoals
bijvoorbeeld een ‘fractured reservoir’) en de put beoogd is als een injectieput dan
dient ook een injectietest uitgevoerd te worden om de effectiviteit van het duale
permeabiliteits-systeem (matrix- en fracturepermeabiliteit) goed te kunnen interpreteren.
Een interferentie- of operationele test wordt alleen uitgevoerd als additionele test
of in het uiterste geval als een productie- en/of injectietest geen bruikbaar resultaat
heeft opgeleverd, om communicatie tussen beide putten te bewijzen en de gemiddelde
reservoirpermeabiliteit tussen de twee putten in te schatten. De voorkeur gaat daarbij
uit naar een interferentietest, omdat in dat geval telkens één individuele put wordt
getest.
Er dient een ´clean-up´ gedaan te worden, waarbij er zeker gesteld wordt dat de put
schoon is. Dit kan bepaald worden door te constateren dat er (vrijwel) geen afname
meer is van de mee geproduceerde boorspoeling en geen bijbehorende afname van de drukval
bij gelijkblijvend debiet.
Het voorkeursontwerp voor een puttest in een geothermische put wordt door de volgende
stappen beschreven (een gedetailleerdere beschrijving wordt gegeven in Paragraaf 3.4.3
van de ‘Actualisatie van de richtlijnen voor de uitvoering en interpretatie van een
puttest’):
-
1. ‘Clean-up’ van de put.
-
2. Optioneel: put insluiten voor initiële build-up (2-4 uur) ter referentie voor de final
build-up.
-
3. Test de put in 3 opeenvolgende stappen met significant verschillende debieten (multi-rate
test).
-
4. Finale build-up (tenminste zolang dat IARF is bereikt, maar minimaal 12 en liefst
24 uur). De vereiste duur van de build-up wordt mede bepaald door de kwaliteit van
het reservoir en de aantoning van eventuele grenseffecten zoals breuken.
In het geval een injectietest wordt uitgevoerd kan hetzelfde voorkeursontwerp worden
gebruikt als hierboven beschreven staat. De drawdown periodes worden in dat geval
injectieperiodes en de ‘build-ups’ worden ‘fall-offs’. Bij een injectietest staan
de pomp en stroommeters aan de oppervlakte. De drukmeter kan zowel bij de well head
als op reservoirniveau geplaatst worden.
Het maximaal opgelegde drukverschil moet binnen de geldende veiligheidsnormen blijven
voor de injectietest. Hoe het maximaal op te leggen drukverschil kan worden bepaald
staat beschreven in het injectieprotocol, opgesteld door Staatstoezicht op de Mijnen
(SodM, 2013).
In het geval de drukmeter op of dichtbij reservoirdiepte wordt geïnstalleerd is het
niet strikt noodzakelijk een multi-rate test uit te voeren omdat de debietsafhankelijke
skin, die het drukverlies door wrijving met de verbuizing representeert, verwaarloosbaar
is. In plaats daarvan wordt aanbevolen om eerst een korte build-up van 4 uur uit te
voeren, gevolgd door een draw-down periode (minimaal 8 uur) en een langere build-up
van minimaal 24 uur (maar tenminste totdat IARF is bereikt). In dit geval kan in essentie
ook volstaan worden met één enkele build-up en draw-down cyclus. Er dient echter wel
zeker gesteld te worden dat de resulterende data goed is voor interpretatie om te
voldoen aan de resultaatverplichting van subsidiemodule Aardwarmte, bedoeld in artikel
4.3.13 van de Regeling nationale EZ-subsidies. Indien dit niet is gerealiseerd dan
dient nog een draw-down en build-up cyclus te worden uitgevoerd.
In het geval er specifieke geologische reservoircondities zijn aangetroffen (bijvoorbeeld
een ‘fractured reservoir’) dient een multi-rate injectietest uitgevoerd te worden
om de mogelijke debietsafhankelijke skin ten gevolge van het openen (progressief conductief
worden) van fractures onder opgelegde druk te bepalen.
3.5. Puttest na verbeterwerkzaamheden
Als verbeterwerkzaamheden worden gerealiseerd dient de put opnieuw getest te worden.
Dit moet gebeuren volgens de specificatie zoals beschreven in de bovenstaande paragrafen
3.3 en 3.4.
4. Puttest interpretatie
4.1. Software en interpretatiemethode
Bij voorkeur wordt de Pressure Transient Analysis (PTA) methodiek gebruikt voor de
interpretatie van de puttest. Deze methodiek maakt onder andere gebruik van de Bourdet
derivative in een log-log plot (Bourdet, 2002). Daarmee kunnen de sequentiële stromingsregimes
in de put, het reservoir en eventuele reservoirgrenzen worden geïdentificeerd.
Het is tevens mogelijk numerieke reservoirmodellen toe te passen. Het gebruik van
deze methodiek is aanbevolen voor de interpretatie van interferentietesten. Hieruit
kan, naast een inschatting van de gemiddelde reservoirpermeabiliteit, mogelijk ook
een indicatie van de totale reservoircompressibiliteit en porositeit afgeleid worden.
De eenvoudige straight-line fitting (Horner plot) evaluatie kan ook worden gebruikt
voor het bepalen van de permeabiliteit, skin en gemiddelde initiële reservoirdruk.
Dit wordt echter gezien als een suboptimale interpretatiemethode omdat het IARF regime
niet altijd met zekerheid bepaald kan worden. Dit vanwege de onzekerheid in de duur
van de wellbore storage en grenseffecten in een semi-log plot.
Indien de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling indient zal op verzoek van
RVO ter verificatie van de resultaten een puttest interpretatie uitgevoerd worden
die 1) test of de meetreeksen adequaat zijn en aan de resultaatverplichting voldoen
en 2) gebruik maakt van minimaal de PTA methodiek.
4.2. Correcties
Afhankelijk van het type en uitvoering van de puttest zijn correcties nodig voordat
de well test analyses kunnen worden uitgevoerd, om zodanig een betrouwbaar resultaat
te verkrijgen (een gedetailleerdere beschrijving wordt gegeven in Paragraaf 4.2 van
de ‘Actualisatie van de richtlijnen voor de uitvoering en interpretatie van een puttest’).
5. Vermogensberekening en beoordeling van de vaststellingsaanvraag
Met de gegevens van de putten en de resultaten van de puttestinterpretaties wordt
in DoubletCalc het gerealiseerde vermogen van het doublet (of vermogensscenario van
het verzekerde halve doublet) berekend. Wanneer alle gerealiseerde geologische parameters
ingevoerd worden als mediane waarden kan het ‘Garantiefonds’ gerealiseerde vermogen
afgelezen worden van het uitvoerscherm ‘Geotechnics’- kolom (Output) – vak ‘base case
(median value inputs)’.
5.1. Niet-geologische parameters
Bij de berekening van het gerealiseerde vermogen (op basis van de puttests) zal gerekend
worden met de vooraf opgegeven (installatie/niet-geologische) parameters indien ongunstigere waardes worden toegepast of gerealiseerd. Indien er gunstigere waarden zijn gerealiseerd
zullen die wel in het afrekenscenario worden gebruikt. Welke van de twee putten beschouwd
wordt als injectieput c.q. productieput wordt bepaald door de configuratie die het
meeste vermogen oplevert.
Indien het gerealiseerde vermogen lager is dan het verwachte (P90) vermogen en aanspraak
gemaakt wordt op subsidie op basis van de subsidiemodule Aardwarmte, moet uitgesloten
worden dat het lagere vermogen aan niet-geologische oorzaken te wijten is, te weten:
-
• Slechts gedeeltelijk aanboren van de totale dikte van de aquifer.
-
• Foutieve plaatsing van de perforatie of het filter ten opzichte van het beoogde productie-
of injectie-interval.
-
• Afwijking van de bij aanmelding opgegeven niet-geologische parameters.
-
• Mechanische skin.
-
• Andere problemen met de put.
5.2. Significant verschil in geologische parameters tussen putten
Wanneer de geologische parameters, voortvloeiend uit de interpretatie van de put-
of doublettest, significant verschillen tussen beide putten dient een passende gemiddelde
waarde voor de aquifereigenschappen te worden bepaald. De resultaten uit de interferentietest
of de productiegegevens kunnen hierbij richtinggevend zijn. Tevens is het mogelijk
het vermogen te berekenen met behulp van een reservoirsimulator.
Indien er geen interferentietest is uitgevoerd kan er mogelijk gebruik worden gemaakt
van andere methoden om een indicatie van de gemiddelde reservoirpermeabiliteit te
verkrijgen. Bijvoorbeeld door de resultaten van de puttesten en productiedata van
de eerste operationele maanden te combineren.
Onder de aanname dat de skin in de eerste paar maanden van productie niet drastisch
verandert ten opzichte van de skins bepaald uit de puttests, kunnen deze skins worden
ingevuld in het DoubletCalc. Door vervolgens het gemiddelde drukverschil over de pomp
van een bepaalde productiemaand in te vullen in dit DoubletCalc scenario kan de permeabiliteit
bepaald worden die nodig is om het gemiddelde debiet van die betreffende productiemaand
te produceren. Wanneer zodanig voor een aantal opeenvolgende maanden eenzelfde permeabiliteit
wordt bepaald, kan deze worden aangenomen als de gemiddelde reservoirpermeabiliteit.
Als de permeabiliteit sterk varieert binnen een paar maanden, kan dit ook verklaard
worden door een variërende skin en is de bepaling van de permeabiliteit onbetrouwbaar.
Door de aanname van een constante skin uit de puttesten kent deze bepaling een hoge
mate van onzekerheid. Het gebruik hiervan is daarom enkel van toepassing in bovengenoemd
geval, of ter verificatie van de resultaten van een andere bepalingsmethodiek.
5.3. Skin in het afrekenscenario
De subsidiemodule Aardwarmte gaat uit van een mechanische skin niet hoger dan nul.
Een positieve mechanische skin, bepaald in de puttest, wordt bij de berekening van
het gerealiseerde vermogen dus genegeerd.
Alternatieve putconfiguraties worden in het algemeen vertaald naar een negatieve skin.
Deze factor wordt in het acceptatiescenario vastgesteld, en in het afrekenscenario
onveranderd meegenomen. De negatieve skin van de deviatie is de enige skin parameter
die in een claimscenario kan afwijken van het acceptatiescenario vanwege de gerealiseerde
geologische parameters.
In het geval hydraulische stimulatie of het plaatsen van radials onderdeel is van
het projectplan, dient zowel voor als na de realisatie hiervan een puttest te worden
uitgevoerd. Indien de puttest na het stimuleren of het plaatsen van radials leidt
tot een vermogen dat groter is of gelijk aan het in het kader van de subsidiemodule
Aardwarmte gegarandeerde vermogen, dan wordt van dit vermogen uitgegaan bij het besluit
tot subsidievaststelling.
6. Slotopmerking
Leidend in de subsidiemodule Aardwarmte is de resultaatverplichting van de puttest, bedoeld in artikel 4.3.13 van de Regeling nationale EZ-subsidies. Deze resultaatverplichting is nader uitgewerkt in paragraaf 2. Indien niet aan de
resultaatverplichting is voldaan, dan kan de subsidie op basis van de puttest op nul
worden vastgesteld.
Bijlage 4.4.1. behorende bij de artikelen 4.4.1, 4.4.2 en 4.4.6 van de Regeling nationale EZ-subsidies
|
NACE-code1
|
Omschrijving
|
1.
|
2742
|
Productie van aluminium
|
2.
|
1430
|
Winning van mineralen voor de chemische en de kunstmestindustrie
|
3.
|
2413
|
Vervaardiging van andere anorganische chemische basisproducten
|
4.
|
2743
|
Productie van lood, zink en tin
|
5.
|
1810
|
Vervaardiging van kleding van leer
|
6.
|
2710
272210
|
Vervaardiging van ijzer en staal en van ferrolegeringen,
Naadloze stalen buizen
|
7.
|
2112
|
Vervaardiging van papier en karton
|
8.
|
2415
|
Vervaardiging van kunstmeststoffen en stikstofverbindingen
|
9.
|
2744
|
Productie van koper
|
10.
|
2414
|
Vervaardiging van andere organische chemische basisproducten
|
11.
|
1711
|
Spinnen van katoen- of katoenachtige vezels
|
12.
|
2470
|
Vervaardiging van synthetische en kunstmatige vezels
|
13.
|
1310
|
Winning van ijzererts
|
14.
|
24161039
24161035
24161050
24165130
24163010
24164040
|
De volgende deeltakken binnen de bedrijfstak Vervaardiging van kunststoffen in primaire
vormen (2416):
Lagedichtheidpolyethyleen (LDPE)
Lineair lagedichtheidpolyethyleen (LLDPE)
Hogedichtheidpolyethyleen (HDPE)
Polypropyleen (PP)
Polyvinylchloride (PVC)
Polycarbonaat (PC)
|
15.
|
21111400
|
De volgende deeltak binnen de bedrijfstak Vervaardiging van pulp (2111):
Mechanische pulp
|
1http://ec.europa.eu/eurostat/ramon/nomenclatures/index.cfm?TargetUrl=LST_CLS_DLD&StrNom=NACE_1_1&StrLanguageCode=EN&StrLayoutCode=HIERARCHIC
Bijlage 4.4.2. behorende bij de artikelen 4.4.1 en 4.4.3 van de Regeling nationale EZ-subsidies
Bij bijlage 1 van Besluit 2011/278/EU is vastgesteld dat bij bepaalde productieprocessen
brandstof en elektriciteit uitwisselbaar zijn. Bij deze producten is het niet passend
om een benchmark in MWh/ton geproduceerd product vast te stellen. In plaats daarvan
moeten de specifieke broeikasgasemissiecurven voor de directe emissies als uitgangspunt
worden genomen. Voor deze processen zijn de productbenchmarks vastgesteld op basis
van de som van de directe emissies (energie en procesemissies) en de indirecte emissies
die door het gebruik van het uitwisselbare aandeel elektriciteit zijn ontstaan.
In deze gevallen moet de factor ‘E’ in de formule voor de berekening van de hoogte
van de subsidie, bedoeld in artikel 3A.4, eerste lid, onderdeel a, worden vervangen
door de volgende term, die een bij Besluit 2011/278/EU vastgestelde productbenchmark
omvormt tot een efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik op basis van een
gemiddelde Europese emissie-intensiteitsfactor van 0,465 tCO2/MWh:
Bestaande productbenchmark uit bijlage 1 van Besluit 2011/278/EU (in tCO2/t)
x het aandeel relevante indirecte emissies tijdens de referentieperiode* (%) / 0,465
(tCO2/MWh).
Overeenkomstig artikel 14 van Besluit 2011/278/EU.
Bijlage 4.5.1. , behorend bij titel 4.5 en 4.6 van de Regeling nationale EZ-subsidies
[Vervallen per 01-04-2015]
Bijlage 4.7.1. behorende bij artikel 4.7.2
Maatregellijst
De maatregelen in de maatregellijst bestaan in afwijking van artikel 10 en 11 van het besluit uit de aanschaf van:
1
|
Verlichting
|
|
1.1
|
Sportveldverlichting
|
Bestemd voor: sportveldverlichting,
en bestaande uit:
LED armaturen, met een specifieke lichtstroom van ten minste 90 lm/W, gemeten conform
LM-79-08, met een voorziening voor dynamische lichtschakeling (per armatuur of mast
te schakelen, en een regelbare lichtopbrengst), (eventueel) mast en (eventueel) schakelmateriaal.
|
1.2
|
Buitenverlichting
|
Bestemd voor: buitenverlichting, niet zijnde reclameverlichting of sportveldverlichting,
en bestaande uit:
a. T5-armaturen voorzien van een optiek, (eventueel) mast en (eventueel) schakelmateriaal,
of;
b. LED-armaturen, met een specifieke lichtstroom van ten minste 90 lm/W, gemeten conform
LM-79-08, (eventueel) mast en (eventueel) schakelmateriaal.
|
1.3
|
Binnenverlichting
|
Bestemd voor: vervangen van bestaande binnenverlichting,
en bestaande uit:
a. T5-armaturen voorzien van een optiek, of;
b. LED-armaturen, met een specifieke lichtstroom van ten minste 90 lm/W, gemeten conform
LM-79-08.
|
|
|
|
2
|
Ventilatie en verwarming
|
|
2.1
|
Warmteterugwinning
|
Bestemd voor: het koelen of verwarmen van bestaande sportaccommodaties door het benutten van koude
of warmte in de afzuiglucht,
en bestaande uit: warmtewisselaar, (eventueel) luchtbehandelingskast en (eventueel) kanalen.
|
2.2
|
Warmtepomp
|
Bestemd voor: het verwarmen van bestaande sportaccommodaties,
en bestaande uit: een warmtepomp, (eventueel) bronsysteem.
Toelichting:
Als de installatie altijd geregeld wordt op basis van koelvraag is het geen warmtepomp
en komt de installatie niet in aanmerking.
|
|
|
|
3
|
Tapwater
|
|
3.1
|
Direct gasgestookte condenserende boiler
|
Bestemd voor: de productie van warm tapwater,
en bestaande uit: condenserende warm tapwaterboiler, die gemeten is conform NEN-EN 89:1999/A3:2006
en waarbij het rendement ten minste 100% op onderwaarde bedraagt.
|
3.2
|
Direct gasgestookt condenserend warmwaterdoorstroomtoestel
|
Bestemd voor: de productie van warm tapwater,
en bestaande uit: condenserend warmwaterdoorstroomtoestel, dat gemeten is conform NEN-EN 26:1998/A3:2006
en waarbij het rendement ten minste 100% op onderwaarde bedraagt.
|
3.3
|
Warmtepompboiler
|
Bestemd voor: het nuttig aanwenden van warmte voor de verwarming van tapwater,
en bestaande uit: een elektrisch gedreven warmtepompboiler.
|
3.4
|
Warmteterugwinning uit douchewater
|
Bestemd voor: het terugwinnen van warmte uit (douche)water,
en bestaande uit: warmtewisselaar die is aangesloten op de douchewaterafvoer of douchebak met geïntegreerde
douchewaterwarmtewisselaar.
|
|
|
|
4
|
Bouwkundig
|
|
4.1
|
Vervangen glas (incl. aanpassen kozijn)
|
Bestemd voor: vervanging van beglazing in buitengevel- of dakconstructies van bestaande sportaccommodaties,
en bestaande uit: meervoudig glas met een warmtewerende coating en/of gasgevulde spouw met een warmtedoorlatingscoëfficiënt
van maximaal 1,1 W/m2.K gemeten conform NEN-EN 673:2011, (eventueel) kozijn.
|
4.2
|
Isolatie wand, vloer en/of dak
|
Bestemd voor: de verbetering van de isolatie van bestaande vloeren, daken, plafonds of wanden
van ruimten,
en bestaande uit: isolatiemateriaal waarbij de warmteweerstand R = Σ(Rm) = Σ(d/λ) ten minste 2,5 m2.K/W bedraagt.
|
|
|
|
5
|
Duurzame energie-opwekking
|
|
5.1
|
Zonnecollectorsysteem
|
Bestemd voor: het verwarmen van water of lucht,
en bestaande uit: een zonnecollector, (eventueel) restwarmteopslagvat.
|
5.2
|
Zonnepanelen voor elektriciteitsopwekking
|
Bestemd voor: het opwekken van elektrische energie uit zonlicht met behulp van zonnecellen,
en bestaande uit: panelen met fotovoltaïsche zonnecellen, (eventueel) stroom/spanningsomvormer, (eventueel)
aansluiting het elektriciteitsnet.
|
5.3
|
Biomassaketel
|
Bestemd voor: het verwarmen van sportaccommodaties en/of de productie van warm tapwater door verbranding
van biomassa,
en bestaande uit: een ketel of kachel met een warmterendement dat ten minste 80% bedraagt, (eventueel)
restwarmteopslagvat.
|
Bijlage 4.8.1. , behorende bij artikel 4.8.6 van de Regeling nationale EZ-subsidies
Een energie-efficiëntieplan wordt geactualiseerd voor 1 oktober 2016, indien het plan
wordt opgesteld ten behoeve van een inrichting in de volgende sectoren:
-
a. asfaltindustrie;
-
b. bedrijven overige industrie;
-
c. cacao-industrie;
-
d. frisdranken, waters en sappen;
-
e. kalkzandsteen- en cellenbetonindustrie;
-
f. koffiebranderijen;
-
g. meelfabrikanten;
-
h. olie- en gasproducerende industrie;
-
i. papier- en kartonindustrie;
-
j. tankopslag bedrijven;
-
k. tapijtindustrie;
-
l. textielindustrie;
-
m. zuivelindustrie.
Een energie-efficiëntieplan wordt geactualiseerd voor 15 november 2016, indien het
plan wordt opgesteld ten behoeve van een inrichting in de volgende sectoren:
-
a. aardappelenverwerkende industrie
-
b. afvalwaterzuivering waterschappen;
-
c. chemische industrie;
-
d. fijnkeramische industrie;
-
e. groenten- en fruitverwerkende industrie
-
f. grofkeramische industrie;
-
g. gieterijen;
-
h. ICT-sector;
-
i. margarine-, vetten- en oliënindustrie
-
j. metallurgische industrie;
-
k. oppervlaktebehandelende industrie;
-
l. rubber- en kunststofverwerkende industrie;
-
m. textielservice bedrijven;
-
n. vleesverwerkende industrie.