Subsidiebeleidskader GWW-FDW, tweede call
[Regeling vervallen per 16-10-2014]
1. Leeswijzer
[Regeling vervallen per 16-10-2014]
Deze bijlage bevat het subsidiebeleidskader GWW-FDW, tweede call. Het vormt hierbij
het formele kader voor de beoordelingen van de subsidieaanvragen. Het aanvraagformulier,
inclusief bijlagen maakt integraal onderdeel uit van het subsidiebeleidskader.
Paragraaf 2 bevat algemene informatie over de doelstellingen, beleidsmatige inbedding,
inhoud en reikwijdte van het GWW-FDW subsidiebeleidskader en paragraaf 3 over de uitvoerder.
In paragraaf 4 wordt ingegaan op welke kosten voor subsidie in aanmerking komen. Vervolgens
wordt in paragraaf 5 de aanvraag en beoordelingsprocedure beschreven. Hierin is ook
opgenomen aan welke eisen de aanvraag moet voldoen om in aanmerking voor subsidie
te komen. Paragraaf 6 bevat informatie over de subsidieverlening en de uitvoering
van GWW-FDW projecten.
Annex 1 bevat het aanvraagformulier en annex 2 de begrippenlijst. Het aanvraagformulier,
de begrippenlijst en aanvullende informatie kunt u downloaden van de website van de
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland: http://english.rvo.nl/subsidies-programmes/ghana-wash-window.
2. Doelstelling en beleidsthema’s
[Regeling vervallen per 16-10-2014]
Toegang tot veilig drinkwater en een leefomgeving vrij van ziekten zijn basisbehoeften
en een erkend mensenrecht. Onder het Speerpunt Water van de Nederlandse Ontwikkelingssamenwerking
is verbeterde toegang tot schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen dan ook een
van de drie thema’s (Kamerbrief Water voor Ontwikkeling van 9 januari 2012). Het rendement
van investeren in drinkwater en sanitatie is hoog – zeker waar verbeterde hygiëne
onderdeel van de investering is. Drinkwater en sanitatie hebben een grote impact op
de volksgezondheid – en daarmee op de productiviteit. Om vooruitgang in de water en
sanitatie sector te bereiken zullen naast publieke middelen, nieuwe financieringsmodaliteiten
nodig zijn voor de benodigde investeringen, met een grotere rol voor lokaal initiatief
en de private sector.
Hoewel er wereldwijd de laatste jaren veel is bereikt op het gebied van de Millenniumdoelstelling
(MDG) voor drinkwater en sanitatie, wordt de doelstelling voor o.a. de sloppenwijken
van grote steden niet gehaald. Dit geldt vooral voor Sub-Sahara Afrika en sanitatie.
Hoewel voor Ghana de MDG doelstellingen voor water binnen bereik zijn is er achterstand
opgelopen op de doelstellingen rond sanitatie. In 2011 had 19% van de bevolking in
stedelijke gebieden in Ghana toegang tot verbeterde sanitatie (WHO/ UNICEF JMP 2013)
die niet met andere huishoudens gedeeld werd, terwijl maar liefst 72% van de bevolking
afhankelijk was van gedeelde of publieke sanitatie faciliteiten; de overige 9% had
helemaal geen faciliteit of een die niet aan de vereisten voor ‘improved sanitation’
voldoet.
De Ghanese overheid heeft haar WASH-beleid vastgelegd in de National Water Policy
(2007), Environmental Sanitation Policy (2010) en de National Environmental Sanitation
Strategy and Action Plan (2010), waarin drie belangrijke interventiegebieden worden
onderscheiden namelijk:
-
– Stimuleren van toegang tot WASH voorzieningen door investeringen in hardware (bijvoorbeeld
infrastructuur, producten en verbetering van de kwaliteit van bestaande voorzieningen).
-
– Training, educatie en informatievoorziening op het gebied van hygiëne met als belangrijke
focus gedragsverandering en de mobilisatie van gemeenschappen en huishoudens ter verbetering
van sanitatie en hygiëne.
-
– Creëren van een ‘enabling environment’ inclusief ontwikkeling van beleid, institutionele
ontwikkeling en het versterking of ontwikkelen van duurzame financieringsmodellen.
De bovenstaande principes vormen, samen met de uitgangspunten van het Nederlandse
OS beleid en input van lokale stakeholders, de basis voor het programma ‘Ghana Netherlands
WASH Programme’ (GNWP) van de Nederlandse overheid en de Ghanese overheid die respectievelijk
€ 100 mln en € 50 mln financieren. Daarnaast wordt een private bijdrage van € 25 mln
verwacht.
Het hoofddoel van het GNWP is het duurzaam verbeteren van sanitatie, hygiene en gebruik
van drinkwater in urbane gebieden om hiermee bij te dragen aan het verbeteren van
de gezondheid en sociaal-economische positie van de bevolking in die gebieden. Meer
specifieke doelstellingen van het GNWP zijn als volgt:
-
1. Verbeteren van duurzame toegang tot en gebruik van sanitatie (inclusief management
van zwart en grijs afval water en vast afval) en hygiëne, met name voor de armste
en meest kwetsbare bevolkingsgroepen.
-
2. Verbeteren van duurzame toegang tot en gebruik van veilig en betaalbaar drinkwater,
met name voor de armste en meest kwetsbare bevolkingsgroepen.
-
3. Verbeteren van waterbeheer in het GNWP doelgebied.
-
4. Vergroten van de capaciteit van lokale overheden en andere belangrijke actoren op
het gebied van governance en management van water en sanitatie.
-
5. Vergroten van betrokkenheid van de private sector en lokaal ondernemerschap voor duurzame
financiering van de WASH sector.
-
6. Creëren van condities voor opschaling van duurzame stedelijke WASH aanpak in andere
steden.
Om duurzaamheid van mogelijke interventies te borgen is er veel aandacht voor gedragsverandering
door communicatie, creëren van vraag naar WASH voorzieningen, reële kosten van WASH
voorzieningen gedurende de hele levenscyclus en ontwikkeling van duurzame financieringsmodellen.
Daarnaast wordt verwacht dat gedecentraliseerde water en sanitatie systemen met management
op het laagst mogelijke organisatieniveau, bottom-up monitoring en accountability,
veilig hergebruik van menselijk afval, hergebruik van afvalwater, innovatieve partnerschappen
een belangrijke bijdrage zullen leveren aan het bereiken van de doelstellingen van
het GNWP. Het is de verwachting dat in de stedelijke context een mix van verschillende
oplossingen op het vlak van technologie en dienstverlening met verschillende prijsstelling
het beste aansluit bij de behoeften van de doelgroepen.
Een belangrijk onderdeel van het GNWP is de PPP-faciliteit ‘Ghana WASH Window’ van
het Fonds Duurzaam Water (GWW-FDW) die in het voorliggende besluit behandeld wordt.
Binnen het GWW-FDW kunnen Publiek-Private Partnerships financiële ondersteuning aanvragen
voor het uitvoeren van projecten die vallen onder de doelstellingen van het bovenomschreven
GNWP. Het GWW-FDW is een groot deelprogramma binnen GNWP en zal in drie calls worden
uitgezet; dit besluit en dit subsidiebeleidskader betreft alleen de tweede call. De
structuur van GWW-FDW, inclusief de bijbehorende procedures zijn gebaseerd op het
Fonds Duurzaam Water.
Er wordt van GWW-FDW-projecten verwacht dat ze duurzaamheid in het projectplan integreren.
De Nederlandse overheid hecht ook veel belang aan Internationaal Verantwoord Ondernemen
(IMVO) en verwacht dat PPP-projecten op dit gebied voorop lopen in Ghana en de betreffende
sector. Bij de beoordeling van voorstellen wegen Duurzaamheid en IMVO mee en ook tijdens
de uitvoering zal hierop getoetst worden. In paragraaf 5 worden beide aspecten nader
toegelicht. Daarnaast kunnen Partnerschappen in de aanvraagfase informatie krijgen
via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland over de manier waarop duurzaamheid en
IMVO moeten worden opgenomen in het voorstel.
Het GWW-FDW richt zich op het benutten van kansen waarvoor een publiek-private samenwerking
een duidelijke meerwaarde heeft. De focus ligt op activiteiten op het gebied van Water,
Sanitatie en Hygiëne (WASH) en integraal water resource management in geselecteerde
District/Municipal/Metropolitan Assemblies die zullen bijdragen aan duurzame economische
groei en armoedebestrijding in Ghana. Te denken valt aan het ontwikkelen en faciliteren
van strategische samenwerkingsverbanden tussen belanghebbenden, kennisuitwisseling
en innovatie, zoals het ontwikkelen en meefinancieren van bedrijfsmodellen voor stedelijke
watervoorziening, sanitatie en waste management.
Richt de PPP zich op het benutten van economische kansen dan zal zich dit door de
deelname van het bedrijfsleven aan de PPP’s vertalen in een interventie gebaseerd
op een verdienmodel. Daarbinnen is ruimte om de doelgroep te versterken om eigen keuzes
te maken m.b.t. producten en diensten en kan de rol van de lokale private sector gestimuleerd
worden. Aan PPP’s moet een model ten grondslag liggen waaruit financiële duurzaamheid
blijkt. In PPP’s kunnen ook zaken worden geadresseerd die het behalen van commerciële
of sociale kansen in de weg staan. Richt de PPP zich op het benutten van zulk soort
kansen dan moet duidelijk zijn wat het knelpunt is en hoe deze wordt opgelost.
De door PPP’s uitgevoerde interventies dragen bij aan de lange termijn doelstellingen
van het Nederlandse OS beleid ten aanzien van duurzame economische groei, armoedebestrijding
en zelfredzaamheid.
2.1. Voor wie zijn de subsidies bestemd?
[Regeling vervallen per 16-10-2014]
Voor een subsidie in het kader van GWW-FDW komen publiek-private partnerschappen (PPP)
in aanmerking. BZ definieert een PPP als volgt: ‘Een PPP is een samenwerking tussen
overheid en bedrijfsleven, vaak met betrokkenheid van NGO’s, vakbonden en/of kennisinstellingen
waarin risico’s, verantwoordelijkheden, middelen en competenties worden gedeeld om
een gemeenschappelijk doel te bereiken of een specifieke taak te verrichten’. Binnen
GWW-FDW zijn specifiekere eisen gesteld aan de samenstelling van het partnerschap.
Subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd door partnerschappen die bestaan uit ten
minste één bedrijf, één publieke instelling en één NGO of kennisinstelling. Van de
partijen is ten minste één partij afkomstig uit Nederland en één partij afkomstig
uit Ghana (zie paragraaf 5.4).
Eén partij zal namens het partnerschap subsidie aanvragen. Dit ‘penvoerderschap’ staat
open voor zowel Nederlandse als buitenlandse partijen. Indien de aanvraag wordt gehonoreerd
zal de penvoerder de subsidieontvanger zijn.
De subsidieontvanger, tevens penvoerder, is jegens de minister ten volle aansprakelijk
voor de naleving van alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, ook al strekt
de subsidie mede tot bekostiging van de activiteiten van mede-indieners in het partnerschap
of worden de activiteiten (deels) uitgevoerd door (een) mede-indiener(s). Ook is de
subsidieontvanger verantwoordelijk voor de uitvoering van het projectvoorstel.
In het geval van wijzigingen in het partnerschap, zoals toetredingen, uittredingen
of het geheel stoppen van deze samenwerkingsverbanden, is voor de minister als subsidieverlener
de penvoerder altijd het aanspreekpunt en de verantwoordelijke. De penvoerder dient
wijzigingen in het partnerschap aan de minister voor te leggen ter goedkeuring. De
minister behoudt zich het recht voor om subsidiegelden geheel of gedeeltelijk terug
te vorderen op de penvoerder.
Omdat de penvoerder voor de uitvoering en voor de naleving van de aan de subsidie
verbonden verplichtingen afhankelijk is van zijn mede-indieners, moet deze medewerking
expliciet in een overeenkomst zijn vastgelegd. Een schriftelijke en door alle participerende
partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst moet de medewerking van partijen en
de naleving van de gemaakte afspraken waarborgen, evenals de naleving van de aan een
subsidieverleningsbeschikking verbonden verplichtingen jegens de minister.
4. Subsidiabele kosten
[Regeling vervallen per 16-10-2014]
De GWW-FDW subsidie bestaat uit een bijdrage in de kosten direct verbonden met de
uitvoering van het project. Kosten komen alleen in aanmerking voor subsidie indien
ze rechtstreeks aan de uitvoering van het project zijn toe te rekenen en indien wordt
voldaan aan de voorwaarden gesteld in de beschikking tot subsidieverlening.
De subsidie bedraagt maximaal 60% van de subsidiabele projectkosten doch niet meer
dan € 3.000.000. Subsidieaanvragen van minder dan € 600.000 subsidie komen niet voor
subsidieverlening in aanmerking.
Een eigen financiële bijdrage van het aanvragend partnerschap van minimaal 40% van
de subsidiabele projectkosten is vereist. Een grotere eigen financiële bijdrage wordt
aangemoedigd. Minimaal de helft van de eigen financiële bijdrage is samengesteld uit
middelen van bedrijven. Dit betekent dat minimaal 20% van de subsidiabele projectkosten
bekostigd wordt uit middelen afkomstig van bedrijven. Een hogere bijdrage dan de minimale
vereiste bijdrage van bedrijven wordt aangemoedigd.
De kosten die voor subsidie in aanmerking komen bestaan uit kosten voor kapitaalgoederen
(hardware), en technische assistentie (TA) Kosten voor aanschaf, huur of lease van
bestaande gebouwen of land zijn niet subsidiabel. Kapitaalgoederen zijn pas subsidiabel
na volledig en succesvol afronden van resultaat 1 (zie paragraaf 6.2). Tarieven dienen
aantoonbaar marktconform voor ontwikkelingssamenwerking te zijn. De Rijksdienst voor
Ondernemend Nederland zal hierop toetsen. Er zal hierbij onderscheid gemaakt worden
tussen lokale en internationale tarieven. Tevens wordt gekeken naar opleiding en ervaring.
Onder subsidiabele kosten voor kapitaalgoederen wordt verstaan:
-
– investeringen in duurzame kapitaalgoederen noodzakelijk voor het uitvoeren van het
project;
-
– investeringen in nieuwe infrastructuur of verbetering van bestaande infrastructuur,
met uitzondering van regulier onderhoud;
-
– kosten voor heffingen noodzakelijk voor aanschaf van de kapitaalgoederen, exclusief
BTW (Delivered Duty Paid).
Onder subsidiabele kosten voor technische assistentie wordt verstaan:
-
– kosten voor projectmanagement. Hieronder vallen kosten voor activiteiten zoals het
organiseren van bijeenkomsten, opstellen van business plannen, rapporteren etc.;
-
– kosten voor monitoring en evaluatie van het project;
-
– projectmatige operationele kosten, namelijk aantoonbare kosten voor het in stand houden
van (delen van) het door het project opgeleverde product of de door het project opgeleverde
dienst gedurende de overeengekomen projectperiode. Onder projectmatige operationele
kosten wordt niet verstaan gemaakte operationele kosten verbonden aan bedrijfsmatige
activiteiten;
-
– kosten voor overige technische assistentie. Hieronder vallen kosten voor kennisoverdracht
en training voor medewerkers binnen het PPP en derde partijen, kosten voor kwaliteits-
of IMVO certificatie (bijvoorbeeld ISO-certificering en milieu certificering), vergunningen,
marketing, advieskosten.
De volgende kostenposten komen niet in aanmerking voor subsidie en zijn daarmee geen
subsidiabele kosten:
-
– kosten gemaakt vóór de startdatum en na de einddatum van het project. De startdatum
van het project kan niet vóór de indieningsdatum van de aanvraag liggen;
-
– kosten voor aanvraag van de GWW-FDW subsidie,
-
– financieringskosten en rentevergoedingen;
-
– kosten gemaakt voor aankoop, huur of leasen van bestaande gebouwen;
-
– kosten gemaakt voor aankoop, huur of leasen van land;
-
– kosten voor onderzoek en ontwikkeling (R&D);
-
– operationele kosten, met uitzondering van projectmatige operationele kosten;
-
– omzetbelasting en BTW;
-
– in-kind bijdragen van Ghanese overheidspartijen;
-
– kosten gemaakt door derden, dat wil zeggen kosten die niet worden vergoed of betaald
door partners in het PPP;
-
– leningen of revolverende financiering, bijvoorbeeld microkrediet, die wordt gegeven
aan derde partijen;
-
– kosten veroorzaakt door inflatie en schommelingen in wisselkoers.
Op grond van artikel 9 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt de subsidie geweigerd indien de subsidie wordt aangevraagd na aanvang van de
activiteiten. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat activiteiten die vóór de indiening
van de aanvraag worden uitgevoerd ter voorbereiding van het projectvoorstel niet leiden
tot weigering van de subsidie, maar dat de kosten daarvan niet voor subsidie in aanmerking
komen.
De faciliteit voorziet onder andere in subsidiering van activiteiten die uiteindelijk
kunnen leiden tot marktconforme economische bedrijvigheid (bijvoorbeeld het ontwikkelen
en uitvoeren van een verdienmodel voor het ophalen, verwerken en hergebruiken van
latrine inhoud). Hierbij is de inzet van kennis en kunde van het bedrijfsleven onontbeerlijk.
De faciliteit financiert echter geen commerciële investeringen van bedrijven maar
biedt steun waar de markt het laat afweten omdat het risico te groot wordt geacht
(conform OESO-DAC, ODA criteria). Dit wordt ex-ante getoetst.
5. Beoordeling van de aanvragen
[Regeling vervallen per 16-10-2014]
5.1. procedure
[Regeling vervallen per 16-10-2014]
Na ontvangst van aanvragen voor GWW-FDW toetst de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
de aanvraag op de formele vereisten (zie paragraaf 5.4 Administratief Beoordelen).
Indien een aanvraag aan de formele vereisten voldoet neemt de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland de aanvraag in behandeling
Na in behandeling nemen van de aanvraag start de inhoudelijke beoordelingsprocedure.
Hierbij beoordeelt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de aanvraag op het voldoen
aan de minimale vereisten, op de partnerschaptoets en de projecttoets. De aanvraag
moet voldoen aan alle minimale vereisten. De partnerschaptoets en de projecttoets
resulteren in een beoordelingsscore op basis waarvan wordt bepaald of voldaan is aan
de minimale vereisten van de toetsen. Meer informatie over de toets op minimale vereisten,
partnerschaptoets en de projecttoets kunt u vinden in paragraaf 5.5 (Inhoudelijke
beoordeling).
De Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden in Accra geeft advies over de kwaliteit
van de projectvoorstellen en over de kwaliteit van de partners in het partnerschap.
De Ambassade zal dit advies in goed overleg met de Ghanese centrale overheid opstellen.
Het advies van de ambassade is zwaarwegend. Daar waar wordt afgeweken van deze adviezen,
zal dit met redenen worden omkleed. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland kan
het voorstel gedurende de procedure ook voor advies voorleggen aan externe experts.
Tevens is het mogelijk dat een vertegenwoordiger van de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland de partners interviewt en naar Ghana reist om informatie in te winnen bij
Ghanese partners of leveranciers in de keten van het project. Indien noodzakelijk
voor de beoordeling kan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland zelfstandig contact
opnemen met de projectpartners en hen vragen om een nadere toelichting op de aanvraag.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland legt de voorstellen en de eerste beoordeling
daarvan voor aan een door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
ingestelde onafhankelijke adviescommissie GWW-FDW. De commissie adviseert de Minister
voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de beoordeling van GWW-FDW
subsidieaanvragen door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Het advies van de
adviescommissie is hierbij zwaarwegend. Daar waar wordt afgeweken van deze adviezen
zal dit met redenen worden omkleed. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland neemt
onder mandaat van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
een besluit over de aanvragen.
5.2. Verdeling beschikbare middelen
[Regeling vervallen per 16-10-2014]
De verdeling van de beschikbare middelen vindt plaats aan het einde van het beoordelingsproces,
op basis van de uitkomsten van de beoordeling op de partnerschapstoets en de projecttoets.
De verdeling van de beschikbare middelen vindt plaats op basis van rangschikking van
de aanvragen die aan de minimale vereisten voldoen en voldoende scoren op de partnerschaptoets
en de projecttoets. Op deze wijze komen alleen aanvragen van voldoende kwaliteit voor
rangschikking in aanmerking.
De rangschikking geschiedt op basis van de uitkomsten van de project- en partnerschaptoets.
Aanvragen die beter voldoen aan de criteria van de project- en partnerschaptoets krijgen
een hoger aantal punten, en daarmee een hogere rangschikking, dan aanvragen die hier
minder aan voldoen.
Als de beschikbare middelen niet toereikend zijn om subsidie te verlenen voor alle
aanvragen die als voldoende zijn beoordeeld, hebben hoger gerangschikte aanvragen
prioriteit over lager gerangschikte aanvragen. Het is dus mogelijk dat een project
voldoende scoort en toch wordt afgewezen, omdat het beschikbare budget voor subsidiëring
niet toereikend is.
5.3. Leidend bij de beoordeling
[Regeling vervallen per 16-10-2014]
De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke
subsidieverstrekking. De aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving
en overeenkomstig de maatstaven die in deze beleidsregels zijn neergelegd. Daarnaast
zijn deze beleidsregels van toepassing zoals vastgesteld in het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking. Indien de beleidsregels voor GWW-FDW afwijken van het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking
hebben de beleidsregels voor GWW-FDW voorrang.
5.4. Administratieve beoordeling
[Regeling vervallen per 16-10-2014]
De aanvraag dient te voldoen aan alle onderstaande formele eisen. Indien niet aan
deze vereisten wordt voldaan, neemt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de aanvraag
niet in behandeling. Uiteraard dit met inachtneming van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht.
-
– De aanvraag voor een subsidie dient schriftelijk (1 origineel en 3 kopieën) en volledig
te worden ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland conform het aanvraagformulier
en de daarbij behorende appendices.
-
– Tegelijkertijd met de schriftelijke aanvraag moet een elektronische kopie worden ingeleverd
op een digitaal opslagmedium met USB-poort (USB-stick). Aanleveren van het elektronisch
kopie geschied conform de aanwijzing in het aanvraagformulier.
-
– De aanvraag dient tijdig te zijn ingediend. De uiterlijke datum van ontvangst door
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland is 28 april 2014, 15:00 uur (Nederlandse
tijd). Het adres waar de aanvraag dient te worden ingediend is:
Bezoekadres
|
Postadres
|
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
t.a.v. GWW-FDW
Prinses Beatrixlaan 2
Den Haag
|
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
t.a.v. GWW-FDW
Postbus 93144
2509 AC Den Haag
|
-
– Het aanvraagformulier dient voorzien te zijn van de naam van de penvoerder. Een tekenbevoegde
vertegenwoordiger van de penvoerder dient het formulier te ondertekenen.
-
– Naast de penvoerder dienen alle andere projectpartners de aanvraag mede te ondertekenen.
Overigens is uitsluitend de penvoerder de subsidieontvanger indien subsidie wordt
verleend. Dat betekent dat alle verplichtingen op de penvoerder rusten, onverschillig
wie de uitvoering ter hand neemt.
-
– Bij de aanvraag is een schriftelijke en door alle participerende partijen ondertekende
samenwerkingsovereenkomst (cooperation agreement) gevoegd die de medewerking van partijen
aan de uitvoering van het project en de naleving van de gemaakte afspraken waarborgt,
evenals de naleving van de aan een subsidieverleningsbeschikking verbonden verplichtingen
jegens de minister.
-
– De projectpartners dienen te verklaren dat zij bekend zijn met de OESO-Richtlijnen
voor multinationale bedrijven met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen,
de ILO-Verklaring inzake fundamentele rechten en principes voor werk en het VN Verdrag
inzake Biologische Diversiteit en dat ze hiernaar zullen handelen. Informatie over
deze documenten staat op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
http://english.rvo.nl/subsidies-programmes/ghana-wash-window .
-
– De penvoerder dient te verklaren dat de te financieren projectactiviteiten niet op
de FMO uitsluitingslijst vermeld staan. Een link naar deze lijst staat op de website
van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
-
– De aanvraag dient te worden opgesteld in de Engelse taal.
-
– Alle partijen in het partnerschap bezitten rechtspersoonlijkheid.
-
– Het project betreft WASH en/of Integraal Waterbeheer gerelateerde activiteiten in
Ghana die ten goede komen aan ten minste één van de District/Municipal/ Metropolitan
Assemblies (MAs) opgenomen in de lijst in annex 3. Het project mag projectactiviteiten
in andere District/Municipal/ Metropolitan Assemblies bevatten zolang het project
bijdraagt aan de verbetering van WASH of Integraal Waterbeheer in ten minste een van
de MAs zoals opgenomen in annex 3.
-
– Het partnerschap bestaat uit ten minste één publieke instelling, één bedrijf en één
NGO of kennisinstelling.
-
– Van de partijen beschikt ten minste één partij over rechtspersoonlijkheid naar Nederlands
recht en één partij over rechtspersoonlijkheid naar Ghanees recht.
-
– De subsidieaanvraag bedraagt minimaal € 600.000 en maximaal € 3.000.000.
-
– De projectduur is maximaal 5 jaar.
5.5. Inhoudelijke beoordeling
[Regeling vervallen per 16-10-2014]
Na in behandeling nemen van de aanvraag wordt deze inhoudelijk beoordeeld. Aanvragen
voor GWW-FDW zullen worden beoordeeld op de toets op minimale vereisten, de partnerschaptoets
en de projecttoets. Deze beoordeling resulteert in een besluit op de aanvraag voor
GWW-FDW.
5.5.1. Toets op minimale vereisten
[Regeling vervallen per 16-10-2014]
Een aanvraag wordt in ieder geval afgewezen indien aan één of meerdere van de onderstaande
minimale vereisten niet is voldaan:
-
– ontwikkelingsrelevant: het project is voldoende gericht op structurele armoedebestrijding,
duurzame economische groei en zelfredzaamheid;
-
– het project richt zich op ten minste één van de volgende thema’s: 'sanitatie en hygiene',
'verbeterd afval management (vast en vloeibaar)', 'toegang tot en gebruik van veilig
drinkwater'; en ‘urbaan watermanagement’;
-
– de eigen financiële bijdrage van het aanvragende partnerschap is minimaal 40% van
de subsidiabele projectkosten (niet direct of indirect afkomstig van subsidies het
Ministerie van Buitenlandse Zaken). Een groter aandeel eigen bijdrage wordt aangemoedigd;
-
– minimaal de helft van de eigen bijdrage is samengesteld uit middelen van bedrijven.
Dit betekent dat minimaal 20% van de subsidiabele projectkosten bekostigd wordt uit
middelen afkomstig van bedrijven. Een hogere bijdrage dan de minimaal vereiste bijdrage
van bedrijven wordt aangemoedigd;
-
– het voorstel moet een deugdelijk systeem voor monitoring en bijsturing bevatten. Minimaal
2% van het projectbudget is gereserveerd voor Monitoring en Evaluatie van het project;
-
– projecten met een projectbudget boven € 4.000.000 tonen aan dat deze door een onafhankelijke
partij geëvalueerd zullen worden;
-
– het project mag binnen de looptijd van het project niet commercieel haalbaar zijn.
Dit wordt aangetoond met een standaard rekenmodel (beschikbaar via http://english.rvo.nl/subsidies-programmes/ghana-wash-window
;
-
– de interventie moet aantoonbaar financieel duurzaam zijn. Een interventie is financieel
duurzaam indien deze na de projectperiode kan voortbestaan zonder subsidie uit GWW-FDW
of andere subsidies afkomstig van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit wordt
aangetoond met behulp van een standaard rekenmodel (beschikbaar via http://english.rvo.nl/subsidies-programmes/ghana-wash-window
;
-
– het projectvoorstel moet duidelijk maken dat het project niet leidt tot marktverstoring
in Ghana en in Europa;
-
– het project betreft geen initiatieven die proselitisme (mede) beogen.
-
– de bedrijven dienen een goede reputatie te hebben op het gebied van IMVO. Het deelnemende
bedrijf zal een IMVO-beleid (conform OESO-richtlijnen) bij de subsidieaanvraag overleggen
of zal dit op korte termijn opstellen.
-
– de partners beschikken over voldoende financiële middelen om de eigen bijdrage en
het werkkapitaal te kunnen financieren voor het project. Enkele richtlijnen die de
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland hiervoor hanteert staan vermeld in het aanvraagformulier.
5.5.2. Projecttoets
[Regeling vervallen per 16-10-2014]
De aanvraag wordt met de projecttoets beoordeeld op de kwaliteit van het beoogde project.
De projecttoets bevat criteria waaraan de kwaliteit van het projectvoorstel wordt
getoetst. Projecten waarvan de kwaliteit als onvoldoende wordt beoordeeld worden afgewezen.
De projecttoets bevat de volgende criteria:
-
1.
Beleidsrelevantie: Het project dient beleidsmatig relevant te zijn. Dit wordt beoordeeld op de volgende
elementen:
-
– Het project draagt duidelijk bij aan het bereiken van ten minste één van de doelstellingen
van het GNWP;
-
– De projectactiviteiten sluiten aan bij, of zijn aanvullend op bestaand beleid van
zowel de Ghanese overheid als de Nederlandse Ontwikkelingssamenwerking op het gebied
van water en sanitatie, bestaande programma’s en activiteiten;
-
– De projectdoelstellingen komen ten goede aan de binnen GNWP geformuleerde doelgroep,
waaronder armste en meest kwetsbare groepen in de samenleving. Daarbij sluiten de
projectdoelstellingen aan bij de bestaande behoeften en wensen van de doelgroep.
-
– Het voorstel geeft een heldere en juiste probleemanalyse van de sociale, economische
en politieke factoren in de District/Municipal/ Metropolitan Assembly of Assemblies
waar het project zich op richt, biedt een logisch antwoord op die analyse en gaat
in op alternatieve oplossingsrichtingen;
-
2.
Interventiestrategie: Aan het project dient een kwalitatief hoogwaardige en logische interventiestrategie
ten grondslag te liggen, waarbij duurzaamheid is geïntegreerd in het project. Dit
wordt beoordeeld op de volgende elementen:
-
– de beoogde interventiestrategie sluit aan bij en is haalbaar in de lokale situatie,
en maakt het behalen van de project doelstellingen mogelijk. Dit betekent betrokkenheid
van de doelgroep en aandacht voor kwetsbare groepen in de samenleving.
-
– de beoogde interventie is technisch en sociaal haalbaar. Sociale haalbaarheid zal
in belangrijke mate afhangen van het bereiken van duurzame gedragsveranderingen op
het gebied van WASH en de aanpak voor dit aspect zal hierbij speciale aandacht krijgen;
-
– de mate waarin het project vernieuwend is voor Ghana (innovatief karakter). De vernieuwing
kan bijvoorbeeld worden bewerkstelligd door innovatieve processen of producten, niet
alleen op technisch gebied maar zeker ook op het gebied van het bereiken van positieve
gedragsveranderingen;
-
– de mate waarin het project duurzaam is. Duurzaamheid wordt getoetst volgens het F.I.E.T.S.
principe. Het project moet financieel, institutioneel, ecologisch, technisch en sociaal duurzaam
zijn. Hierbij is extra aandacht voor de dwarsdoorsnijdende thema’s gender, goed bestuur,
klimaat en milieu. Duurzaamheid moet ook verwerkt zijn in het systeem van monitoring en bijsturing.
-
3.
Kwaliteit projectplan: Het project dient duidelijk en logisch beschreven te zijn. Dit wordt beoordeeld op
de volgende elementen:
-
– de mate waarin het project is uitgewerkt in activiteiten, outputs en outcomes (zie
annex 4);
-
– de mate waarin er een helder verband is tussen activiteiten, outputs, outcomes en
benodigde middelen;
-
– de mate waarin de beoogde outcomes, outputs en middelen Specifiek, Meetbaar, Acceptabel,
Realistisch en Tijdgebonden (SMART) zijn uitgewerkt;
-
– de mate waarin het project concrete resultaten bevat. Daarbij dient het project plan
voldoende de uitgangspunten van IMVO (meer informatie beschikbaar bij de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland) te reflecteren en hier resultaten op te benoemen.
-
4.
Schaal: Het project dient ofwel een aantoonbaar eenmalige grote outcome te hebben, ofwel
aantoonbaar de potentie hebben om op termijn een grotere groep begunstigden te bereiken
(impact). Hierbij weegt outcome en impact op begunstigden in de MAs zoals opgenomen
in annex 3 zwaarder dan outcome en impact met positieve gevolgen in andere District/Municipal/
Metropolitan Assemblies. Tevens moet het projectbudget en de gevraagde subsidie in
verhouding staan tot de beoogde resultaten, waarbij tevens de hoogte van de eigen
bijdragen van de partners in het projectbudget en het aandeel van de deelnemende bedrijven
daarin worden beoordeeld.
-
5.
Risico’s, monitoring en bijsturing: Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:
-
– het projectvoorstel geeft een realistische analyse van de risico’s en maatregelen
om deze risico’s te mitigeren. Hieronder vallen in ieder geval risico’s die het behalen
van de beoogde projectresultaten kunnen beïnvloeden
-
– De mate waarin IMVO-risico’s worden gemitigeerd binnen het project. De penvoerder
levert bij projecten met een middelhoog tot hoog risicoprofiel een risicoanalyse van
het project aan volgens de OESO richtlijnen van mogelijke ongewenste effecten in de
toeleveringsketens van het te financieren project. Het betreft een analyse van de
ketens van de meest elementaire grondstoffen en halffabricaten voor de fabricatie
van het eindproduct. In het geval er reële risico's bestaan op niet-naleving van de
OESO richtlijnen in deze ketens, dient de penvoerder aan te geven welke maatregelen
hij zal nemen om deze risico's te ondervangen, hoe de penvoerder de naleving ervan
zal monitoren en hoe deze informatie beschikbaar zal zijn voor belangstellende stakeholders
(proces van due diligence). In het geval de risico-inschatting nog niet volledig kan
worden gedaan voor aanvang van het project, omdat de projectlocatie nog niet bekend
is en/of de toeleveranciers nog niet geïdentificeerd zijn, dient de penvoerder dit
aan te geven in het voorstel en het ontbrekende deel van de risicoanalyse op te nemen
als onderdeel van Resultaat 1 van het projectplan.
Op basis hiervan kunnen verplichtingen aan de toekenning van de subsidie worden gesteld.
Deze zullen onderdeel worden van een eventuele beschikking.
5.5.3. Partnerschaptoets
[Regeling vervallen per 16-10-2014]
De partnerschaptoets bevat criteria die een oordeel geven over de kwaliteit en doelmatigheid
van het aanvragende partnerschap. Aanvragen van partnerschappen waarvan de kwaliteit
als onvoldoende wordt beoordeeld worden afgewezen.
De partnerschaptoets bevat de volgende criteria:
-
1.
De capaciteit van het partnerschap: Bij de beoordeling van de capaciteit van het partnerschap is de capaciteit van de
verschillende individuele partijen van belang. Dit wordt beoordeeld op de volgende
elementen:
-
• de mate waarin de projectpartners beschikken over relevante expertise (op het gebied
van samenwerking, het thema en de context waarin gewerkt zal worden). Hierbij wordt
onder andere gekeken naar track record van de afgelopen drie jaar: De partijen zijn
op grond van de door hun inspanningen in de afgelopen drie jaren behaalde resultaten
in staat om geplande ‘outputs’ en ‘outcomes’ te realiseren, om de bijdragen van derden
die noodzakelijk waren voor de uitvoering van de projecten daadwerkelijk te verkrijgen,
en om de duurzaamheid van de projecten te verankeren bij de uiteindelijke doelgroep.
Het project sluit aan bij de huidige activiteiten en strategie van de projectpartners;
-
• de mate waarin het partnerschap beschikt over voldoende capaciteit op het gebied van
projectmanagement, governance, monitoring en evaluatie en financieel en administratief
management om het project succesvol te kunnen uitvoeren en hierover verantwoording
af te leggen;
-
2.
De meerwaarde van het partnerschap: Het is van belang dat de partijen aantonen dat ze gezamenlijk een voorstel uitvoeren.
Uit het voorstel moet blijken waarom en hoe de samenwerking meerwaarde oplevert voor
het inhoudelijke doel van het project, ten opzichte van zelfstandige aanvragen van
partijen. Dit wordt beoordeeld op de volgende elementen:
-
• Het partnerschap kent een strategische meerwaarde (voor de OS-doelstellingen). Het
projectplan toont de strategische meerwaarde van het partnerschap aan die kan liggen
in verschillende factoren, zoals synergie (thematische specialisatie, maakt vernieuwende
aanpak mogelijk) en efficiencywinst (intern functioneren partnerschap). Tevens wordt
beargumenteerd in hoeverre het partnerschap cruciaal is voor het behalen van de beoogde
doelen; waarom kunnen de partijen de doelen niet onafhankelijk van elkaar behalen?
-
• Het partnerschap is haalbaar. Dit wordt mede beoordeeld op basis van een haalbaarheidsanalyse.
In deze analyse is in ieder geval aandacht besteed aan de succes- en risicofactoren
dan wel de zwakke/sterke punten van het partnerschap. De haalbaarheidsanalyse signaleert
risico’s en bevat concrete maatregelen om deze te beheersen.
5.5.4. Puntenverdeling partnerschaptoets en projecttoets
[Regeling vervallen per 16-10-2014]
In totaal zijn er 100 punten te verdienen bij de project- en partnerschaptoets. Dit
is als volgt verdeeld.
Totaal aantal punten
|
100
|
Projecttoets
|
70
|
Partnerschaptoets
|
30
|
Ook geldt een minimum aantal punten voor de project en partnerschaptoets. Voorstellen
die niet voldoen aan deze eis worden afgewezen. Binnen de projecttoets moet bovendien
worden voldaan aan een minimum score voor de onderwerpen Beleidsrelevantie en Interventiestrategie.
Wordt aan deze eis niet voldaan dan wordt het voorstel afgewezen.
Minimaal aantal punten
|
|
Projecttoets (totaal)
• Beleidsrelevantie
• Interventiestrategie
|
42
10.8
10.8
|
Partnerschaptoets
|
18
|
5.6. Beslissen
[Regeling vervallen per 16-10-2014]
Binnen 22 weken na de uiterste indieningsdatum voor de aanvragen wordt besloten of
de aanvraag wordt gehonoreerd en de subsidie wordt verleend. Partnerschappen zullen
door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland worden geïnformeerd over de beslissing.
Aan de subsidie worden verplichtingen verbonden. Bij afwijzing van de aanvraag zullen
de redenen van afwijzing worden medegedeeld.
6. Projectuitvoering en vaststelling
[Regeling vervallen per 16-10-2014]
6.1. Voortgangsrapportage, resultaat 1
[Regeling vervallen per 16-10-2014]
Randvoorwaardelijke vereisten van het project, bijvoorbeeld het verkrijgen van benodigde
vergunningen worden vastgelegd als Resultaat 1 in de beschikking tot verlening van
subsidie. Het bereiken van Resultaat 1 is essentieel voor de verdere uitvoering van
het subsidieproject. Voordat Resultaat 1 is bereikt mogen geen kosten voor hardware
worden gemaakt. Indien Resultaat 1 niet, niet tijdig of niet volledig is gerealiseerd,
kan dit gevolgen hebben voor continuering van de subsidieverstrekking en kan de subsidieverlening
worden gewijzigd of zelfs worden ingetrokken. De eerste voortgangsrapportage wordt
ingediend binnen 2 maanden na afloop van de termijn voor het realiseren van Resultaat
1. De voortgangsrapportage, resultaat 1 dient in het Engels te worden opgesteld volgens
het beschikbaar gestelde model.
6.2. Jaarlijkse voortgangsrapportage en eindrapportage
[Regeling vervallen per 16-10-2014]
De subsidieontvanger dient eenmaal per 12 maanden te rapporteren over de gerealiseerde
activiteiten en kosten. Hierin wordt tevens gerapporteerd op de voor het project relevante
indicatoren zoals vastgesteld wordt in de subsidieverleningsbeschikking.
De termijn voor het indienen van de daaropvolgende voortgangsrapportages is telkens
12 maanden na de termijn voor het indienen van de vorige voortgangsrapportage, met
dien verstande dat in het laatste jaar van het subsidietijdvak de eindrapportage in
de plaats treedt van de voortgangsrapportage. De rapportages dienen in het Engels
te worden opgesteld volgens het beschikbaar gestelde model.
6.3. Overige verplichtingen
[Regeling vervallen per 16-10-2014]
Meldingsplicht: De subsidieontvanger is verplicht onverwijld een schriftelijke melding
te doen, zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend
niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, dan wel hij niet aan de verplichtingen
die aan de subsidie zijn verbonden zal voldoen.
Internationale normen: De subsidieontvanger is verplicht het project uit te voeren
volgens de OESO Richtlijnen voor multinationale bedrijven, de ILO-Verklaring inzake
fundamentele rechten en principes voor werk en de VN-Conventie voor Biologische Diversiteit.
Verplichting tot bijzondere meldingsplicht in het kader van de Wet bestuurlijke boete meldingsplichten subsidies: De subsidieontvanger dient er zorg voor te dragen dat de partners en de eerste wezenlijke
toeleverancier geen gebruik maken van kinderarbeid en/of dwangarbeid, noch voor het
project waar de aanvraag betrekking op heeft, noch voor andere activiteiten. De subsidieontvanger
dient eventuele feiten of omstandigheden die wijzen op kinder- of dwangarbeid bij
deze bedrijven onverwijld te melden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
6.4. Bevoorschotting en vaststelling subsidie
[Regeling vervallen per 16-10-2014]
Voorschotten: Bij de subsidieverlening zal worden bepaald op welke wijze bevoorschotting
plaatsvindt. Gedurende het project bedragen de voorschotten in totaal niet meer dan
90% van de verstrekte subsidie. Na het behalen van Resultaat 1 worden de voorschotten
gefaseerd, eens per drie maanden, verstrekt.
Subsidievaststelling: De penvoerder moet binnen 2 maanden na afronding van de activiteiten
of binnen 2 maanden na de in de beschikking genoemde einddatum de inhoudelijke en
financiële eindrapportage aanleveren samen met een aanvraag tot vaststelling van de
subsidie. Deze eindrapportage dient in het Engels te worden opgesteld en te worden
ingediend overeenkomstig het beschikbaar gestelde model (zie http://english.rvo.nl/subsidies-programmes/ghana-wash-window).
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland beslist binnen 13 weken na ontvangst van
het verzoek tot subsidievaststelling. Een fysieke inspectie ter plaatse kan onderdeel
uitmaken van de beoordeling van de aanvraag tot subsidievaststelling. In dat geval
kan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de beslistermijn verlengen tot 22 weken.
Informatie na vaststelling: Tot 24 maanden na vaststelling van de subsidie kan de
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de penvoerder verzoeken informatie te verstrekken
over de impact van het project.
6.5. Administratieve lasten
[Regeling vervallen per 16-10-2014]
Een toets op administratieve lasten voor penvoerders is uitgevoerd volgens een standaard
rekenmodel waarbij de administratieve lasten zijn geschat op 0,4% van het totale subsidie
budget. Aangezien administratieve lasten tijdens de uitvoering en verantwoording in
het project opgenomen kunnen worden, zijn alleen administratieve lasten van de subsidieaanvraag
meegenomen. Er zijn verschillende maatregelen getroffen die zullen helpen om de administratieve
lasten zoveel beperkt mogelijk te maken, zoals het aanbieden van voorlichtingsbijeenkomsten,
intake gesprekken en het vereenvoudigen van de procedure en formulieren op basis van
de feedback verkregen na de eerste call van het Fonds Duurzaam Water.