Stcrt. 2015, 44807, datum inwerkingtreding 01-01-2016, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2015.
1 De voorzitter van de Kamer ontvangt per kalenderjaar een bezoldiging die gelijk is
aan het salaris van bijlage A van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren
1984.
2 De overige leden van de Kamer ontvangen per kalenderjaar een bezoldiging die gelijk
is aan de salarisschaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren
1984.
3 Bovenop de bezoldiging ontvangen de leden van de Kamer een vakantie- en een eindejaarsuitkering
van respectievelijk 8% en 8,3% van twaalf maal het bruto maandsalaris plus de in het
vierde lid bedoelde toelage.
4 Bovenop de bezoldiging ontvangen de leden van de Kamer tevens een maandelijkse toelage.
De hoogte van de toelage is afhankelijk van de bijtelling van de auto, bedoeld in
artikel 7, eerste lid, en wordt zodanig vastgesteld dat de totale bezoldiging per
kalenderjaar het bezoldigingsmaximum, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Wet
normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, niet overschrijdt.
5 De totale bezoldiging, bedoeld in het vierde lid, is de som van de toepasselijke bezoldigingscomponenten,
genoemd in artikel 2, eerste lid, Uitvoeringsregeling WNT.
6 De bezoldiging wordt, met uitzondering van de vakantie- en eindejaarsuitkering, uitbetaald
in gelijke maandelijkse termijnen. De vakantie- en eindejaarsuitkering worden eens
per jaar uitbetaald, in de maanden mei respectievelijk november van ieder jaar.