Uitspraken van 9 september 2009 (categorie 1 veldproeven met isolatiezone)
“Het onderhavige geval betreft een introductie van een genetisch gemodificeerde hogere
plant, zijnde maïs, in de vorm van een categorie 1 veldproef. De kennisgeving ter
verkrijging van een vergunning voor deze wijze van introductie moet een technisch
dossier omvatten met de volgens bijlage III B bij deze richtlijn vereiste informatie
om te bepalen wat de concrete gevolgen van een dergelijke introductie voor het milieu
zijn, waaronder de ligging en de omvang van de introductiegebieden.
Bij een categorie 1 veldproef met genetisch gemodificeerde gewassen moeten schadelijke
effecten van mens en milieu worden voorkomen en de uitkruising van het gewas worden beperkt. De
minister voert voor zaaizaad een beleid dat is gericht op het beperken van mogelijke
negatieve effecten tot het proefobject. De inperking van de negatieve effecten voor
mens en milieu kan worden bereikt door middel van onder andere het verwijderen van
bloeiwijzen en het hanteren van isolatieafstanden. Op welke wijze de negatieve effecten
worden voorkomen wordt van gewas tot gewas bekeken. Voor categorie 1 veldproeven met
maïs wordt, naast vier randrijen niet genetisch gemodificeerde maïs rondom het proefobject,
een isolatieafstand gehanteerd. Deze isolatieafstanden zijn gelegen buiten het perceel
waarbinnen de proef met genetisch gemodificeerde maïs plaatsvindt. Binnen deze zone
rondom het proefobject mag geen commerciële teelt van conventionele en biologische
maïs worden verricht. Om deze isolatieafstanden gestand te doen is medewerking van
derden nodig. Gelet hierop is het voor de minister, om te bepalen wat de concrete
gevolgen van deze introductie voor mens en milieu zijn, gezien het belang dat aan
het hanteren van isolatieafstanden in dat kader wordt gesteld, vereist dat de precieze
geografische ligging van de percelen waarbinnen de proefobjecten zijn gelegen, zijnde
de plaats van introductie, in de kennisgeving wordt opgenomen. Daartoe overweegt de
Afdeling dat voor de minister inzichtelijk moet zijn of deze risico-inperkende maatregelen
redelijkerwijs acceptabel zijn en, gezien de omgeving waarin de proefvelden zijn gelegen
en de andere agrarische werkzaamheden die daar plaatsvinden, ook daadwerkelijk naleefbaar
zijn. De omstandigheid dat, zoals de minister onder meer op 2 juni 2009 ter zitting
naar voren heeft gebracht, een convenant is gesloten dat vergunninghouders verplicht
om in de omgeving gevestigde agrariërs te informeren over de beoogde introductie van
genetisch gemodificeerde hogere planten maakt dit niet anders. Dit omdat de systematiek
van de richtlijn 2001/18/EG de minister verplicht tot het voor derden transparant maken van de in het kader van
kennisgeving benodigde gegevens. Dit kan dan ook niet aan het initiatief van vergunninghouders
worden overgelaten.”
Uitspraken van 28 april 2010 (categorie 2 veldproef zonder isolatiezone en categorie
3 veldproef zonder isolatiezone)
“2.8.6 …
Het onderhavige geval betreft een introductie van een genetisch gemodificeerde hogere
plant, zijnde maïs, in de vorm van een categorie 2-veldproef. De kennisgeving ter
verkrijging van een vergunning voor deze wijze van introductie moet een technisch
dossier omvatten met de volgens bijlage III B bij deze richtlijn vereiste informatie
om te bepalen wat de concrete gevolgen van een dergelijke introductie voor het milieu
zijn, waaronder de ligging en de omvang van de introductiegebieden.
Bij een categorie 2-veldproef met genetisch gemodificeerde gewassen behoeft uitkruising,
nu uit de categorie 1-proef volgt dat van schadelijke gevolgen voor mens en milieu
geen sprake zal zijn, niet te worden voorkomen.
Gelet hierop is het, om te bepalen wat de concrete gevolgen van deze introductie voor
mens en milieu zijn, niet vereist dat de precieze geografische ligging van de percelen
waarbinnen de proefobjecten zijn gelegen, zijnde de plaats van introductie, in de
kennisgeving wordt opgenomen.
2.8.7. Gezien hetgeen de Afdeling hiervoor heeft overwogen, verzet artikel 25, vierde
lid, van Richtlijn 2001/18/EG zich niet tegen de wijze waarop de minister ligging van de percelen waarbinnen de
proefobjecten zijn gelegen heeft bekend gemaakt.”
En:
“2.3.6. Het onderhavige geval betreft een introductie van een genetisch gemodificeerde
hogere plant, zijnde aardappelen, in de vorm van een categorie 3-veldproef. De kennisgeving
ter verkrijging van een vergunning voor deze wijze van introductie moet een technisch
dossier omvatten met de volgens bijlage III B bij deze richtlijn vereiste informatie
om te bepalen wat de concrete gevolgen van een dergelijke introductie voor het milieu
zijn, waaronder de ligging en de omvang van de introductiegebieden.
Bij een categorie 3-veldproef met genetisch gemodificeerde gewassen behoeft uitkruising,
nu uit de categorie 1-proef volgt dat van schadelijke gevolgen voor mens en milieu
geen sprake zal zijn, niet te worden voorkomen. Daarnaast zijn bij een categorie 3-veldproef
inperkende maatregelen niet noodzakelijk omdat op basis van gegevens aannemelijk moet
zijn gemaakt dat eventuele schadelijke effecten voor mens en milieu verwaarloosbaar
klein zijn. Bij een categorie 3-veldproef wordt geen maximum gesteld aan het aantal
locaties en de omvang van de werkzaamheden.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van heden (zaak nr. 200801400/1)
hoeft bij een categorie 2-veldproef met genetisch gemodificeerde aardappelen uitkruising
niet te worden voorkomen. Om te bepalen wat de concrete gevolgen van een introductie
van categorie 2-veldproeven voor mens en milieu zijn, is niet vereist dat de precieze
geografische ligging van de percelen waarbinnen de proefobjecten zijn gelegen, zijnde
de plaats van introductie, in de kennisgeving wordt opgenomen. Het bestreden besluit
ziet op categorie 3-veldproeven, waarbij uitkruising eveneens niet hoeft te worden
voorkomen en bovendien geen maximum wordt gesteld aan het aantal locaties en de omvang
van de werkzaamheden. Gelet hierop is ook in het onderhavige geval niet vereist dat
de plaats van introductie in de kennisgeving wordt opgenomen, om te bepalen wat de
concrete gevolgen van deze introductie voor mens en milieu zijn.”