Wet primair onderwijs BES

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 12-05-2024 en zichtdatum 12-05-2024.
Geldend van 01-08-2023 t/m 31-07-2024

Wet primair onderwijs BES

Hoofdstuk I. Basisonderwijs

Titel I. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze wet wordt verstaan onder:

basisregister onderwijs: een basisregister onderwijs als bedoeld in artikel 24b van de Wet op het onderwijstoezicht;

bevoegd gezag: voor wat betreft

  • a. een openbare school:

    • 1°. het bestuurscollege van het betreffende openbaar lichaam, voor zover de eilandsraad niet anders bepaalt, en, indien de eilandsraad dit besluit, met inachtneming van door hem te stellen regelen;

    • 2°. de openbare rechtspersoon, bedoeld in artikel 53; dan wel

    • 3°. de stichting, bedoeld in artikel 54;

  • b. een bijzondere school: de rechtspersoon, bedoeld in artikel 60;

bijzondere school: een door een natuurlijk persoon of een privaatrechtelijke rechtspersoon, niet zijnde een stichting als bedoeld in artikel 54, in stand gehouden school;

expertisecentrum onderwijszorg: de rechtspersoon, bedoeld in artikel 28, eerste lid;

inspectie of inspecteur: de inspectie, bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht, voor zover belast met taken op het gebied van het basisonderwijs;

Onderwijsraad: de Onderwijsraad, bedoeld in de Wet op de Onderwijsraad;

Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

openbaar lichaam: het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

openbare rechtspersoon: een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld als bedoeld in artikel 53;

openbare school:

  • a. een door een openbaar lichaam, al dan niet tezamen met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid in stand gehouden school;

  • b. een door een openbare rechtspersoon als bedoeld in artikel 53 in stand gehouden school; dan wel

  • c. een door een stichting als bedoeld in artikel 54 in stand gehouden school;

ouders: ouders, voogden of verzorgers;

personeel:

  • a. de benoemde directeur, het personeel benoemd in een functie voor het geven van onderwijs, het personeel benoemd in een andere functie dan het geven van onderwijs, of het personeel dat is benoemd voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van meer dan een school, waaronder begrepen de leden van het bestuur van die scholen die zijn benoemd door een raad van toezicht als bedoeld in artikel 25, derde lid, voor zover die leden mede zijn benoemd op basis van een arbeidsovereenkomst of een schriftelijke aanstelling;

  • b. het onder a bedoelde personeel dat zonder benoeming is tewerkgesteld, tenzij het betreft de toepassing van de artikelen 37, 39, 40, 58 en 64, voor zover niet anders is bepaald, en de toepassing van daarmee verband houdende wettelijke bepalingen;

persoonsgebonden nummer BES: het administratienummer van de leerling, dan wel het door Onze Minister uitgegeven onderwijsnummer, bedoeld in artikel 46, vierde lid;

Rijksvertegenwoordiger: Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

school: een school waar basisonderwijs wordt gegeven;

school voor voortgezet onderwijs: een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020, in een openbaar lichaam;

schooljaar: het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaraanvolgend.

Artikel 2. Doelgroep

Het basisonderwijs is het onderwijs bestemd voor kinderen vanaf de leeftijd van omstreeks 4 jaar. Het legt mede de grondslag voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs.

Artikel 3. Bevoegdheid schoolonderwijs

  • 2 Het onderwijs in de onderwijsactiviteit zintuiglijke en lichamelijke oefening in het derde tot en met achtste schooljaar kan in afwijking van het eerste lid, onderdeel b. 1°, behalve door degene die beschikt over een in dat onderdeel b. 1° bedoeld getuigschrift waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de bekwaamheidseisen voor het geven van lichamelijke opvoeding in het voortgezet onderwijs, uitsluitend worden gegeven door degene die:

    • a. beschikt over een in dat onderdeel b. 1° bedoeld getuigschrift waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 35, eerste lid, en

    • b. in het bezit is van een bij ministeriële regeling aangewezen getuigschrift dat specifiek is gericht op de bekwaamheid tot het geven van dat onderwijs, of onderwijs volgt ter verkrijging van een dergelijk getuigschrift, in welk laatste geval betrokkene het onderwijs in deze onderwijsactiviteit mag geven gedurende ten hoogste twee aaneengesloten schooljaren, gerekend vanaf het moment waarop betrokkene het onderwijs ter verkrijging van dit getuigschrift voor de eerste maal volgt.

  • 3 Onze Minister kan aan personen die in het bezit zijn van een buiten de Europese Economische Ruimte of Zwitserland behaald bewijsstuk waarmee de bekwaamheid wordt aangetoond, de bevoegdheid tot het geven van schoolonderwijs verlenen. Hij kan daarbij voorwaarden en beperkingen stellen.

  • 4 Ten aanzien van studenten die een duale opleiding volgen als bedoeld in artikel 7.7 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek leidend tot een getuigschrift als bedoeld in het eerste lid, onder b.1°, en aan die opleiding ten minste 180 studiepunten hebben behaald, kan worden afgeweken van de eisen in het eerste lid onder b, met dien verstande dat het tijdelijk dienstverband van de student een periode beslaat die overeenkomt met een volledig dienstverband van vijf maanden. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van studenten die ten minste 166 doch nog geen 180 studiepunten hebben behaald, indien door de desbetreffende hogeschool wordt verklaard dat de student beschikt over met 180 studiepunten vergelijkbare en tevens voor het dienstverband relevante kennis, inzicht en vaardigheden. De toepassing van de vorige volzin vervalt ten aanzien van die student die niet binnen vier weken na aanvang van het dienstverband over 180 studiepunten beschikt. De in artikel 7.7, vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bedoelde overeenkomst vermeldt tevens de leraar onder wiens verantwoordelijkheid de betrokken student werkzaamheden van onderwijskundige aard verricht.

Artikel 4. Bevoegdheid onderwijsondersteunende werkzaamheden

  • 2 De onderwijsondersteunende functionaris die niet voldoet aan de eisen van het eerste lid, onder b, c of d, mag voor zover het werkzaamheden betreft waarvoor op grond van artikel 35, derde lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, niettemin met die werkzaamheden worden belast, voor een periode van ten hoogste twee jaren. Aan de eerste volzin wordt uitsluitend toepassing gegeven indien het bevoegd gezag en betrokkene in ieder geval schriftelijk hebben verklaard dat betrokkene verplicht is zich in te spannen om binnen twee jaren alsnog te voldoen aan de bekwaamheidseisen voor die werkzaamheden.

Artikel 5. Kosten van voeding, kleding of vervoer voor leerlingen

  • 1 Bij eilandsverordening worden regels gegeven met betrekking tot het verstrekken van voeding en kleding aan alsmede het mogelijk maken van vervoer naar en van school voor leerlingen die zonder deze voorzieningen redelijkerwijs niet in staat zouden zijn de school geregeld te bezoeken als bedoeld in de artikelen 6 en 7 van de Leerplichtwet BES.

  • 2 De eilandsverordening maakt geen onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs.

  • 3 De eilandsverordening eerbiedigt de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders berustende keuze van een school.

  • 4 De eilandsverordening voorziet erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is.

  • 5 De eilandsverordening kan bepalen dat het openbaar lichaam, in plaats van vergoeding in geld te geven, het verstrekken van voeding of kleding of het vervoer verzorgt of doet verzorgen.

  • 6 De eilandsverordening kan bepalen dat het bestuurscollege in bijzondere gevallen de bevoegdheid heeft ten gunste van de ouders van de inhoud van de eilandsverordening af te wijken.

  • 7 De eilandsverordening bepaalt dat voor leerlingen die wegens hun lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken, een adequate voorziening wordt getroffen.

Artikel 6. Verplichting tot overleg en aangifte inzake zedenmisdrijven

  • 2 Indien uit het overleg, bedoeld in het eerste lid, moet worden geconcludeerd dat er sprake is van een redelijk vermoeden dat de desbetreffende persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in het eerste lid jegens een leerling van de school, doet het bevoegd gezag onverwijld aangifte bij een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES, en stelt het bevoegd gezag de vertrouwensinspecteur daarvan onverwijld in kennis. Voordat het bevoegd gezag overgaat tot het doen van aangifte, stelt het de ouders van de betrokken leerling, onderscheidenlijk de betreffende ten behoeve van de school met taken belaste persoon, hiervan op de hoogte.

  • 3 Indien een personeelslid op enigerlei wijze bekend is geworden dat een ten behoeve van de school met taken belast persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in het eerste lid jegens een leerling van de school, stelt het personeelslid het bevoegd gezag daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 6a. Zorgplicht veiligheid op school

  • 1 Het bevoegd gezag draagt zorg voor de veiligheid op school, waarbij het bevoegd gezag in ieder geval:

    • a. beleid met betrekking tot de veiligheid voert,

    • b. de veiligheid van leerlingen op school monitort met een instrument dat een representatief en actueel beeld geeft, en

    • c. er zorg voor draagt dat bij een persoon ten minste de volgende taken zijn belegd:

      • 1°. het coördineren van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten, en

      • 2°. het fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.

  • 2 Onder veiligheid, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het instrument, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, dat door de school wordt vormgegeven of gekozen, waaronder:

    • a. de aandachtsgebieden die het instrument inzichtelijk maakt,

    • b. de representativiteit van het instrument, en

    • c. de frequentie waarmee het instrument wordt ingezet.

  • 4 Het bevoegd gezag zendt onverwijld de resultaten van de monitor, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, aan de inspectie.

Artikel 7. Niet uit de openbare kas bekostigd bijzonder schoolonderwijs

Het bevoegd gezag van een bijzondere school geeft binnen vier weken na de oprichting van de school onder overlegging van de statuten van de rechtspersoon, die de school in stand houdt, en van de reglementen, van die oprichting kennis aan Onze Minister. Indien de statuten of reglementen worden gewijzigd of ingetrokken, wordt eveneens binnen vier weken van de wijziging of van de intrekking van de statuten of reglementen aan Onze Minister kennis gegeven.

Artikel 8. Uitgaven uit de openbare kas

Ten laste van een andere openbare kas dan van Rijk en openbaar lichaam worden geen scholen in stand gehouden, noch uitgaven voor een school gedaan. Openbare lichamen doen geen uitgaven voor een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school dan krachtens de wet.

Artikel 9. Reikwijdte wet

  • 1 Deze wet is niet van toepassing op scholen die uitsluitend bestemd zijn voor kinderen die niet de Nederlandse nationaliteit hebben.

  • 2 Bij twijfel of op een school het eerste lid van toepassing is, besluit de Kroon, de Raad van State gehoord.

Titel II. Openbaar en uit de openbare kassen bekostigd bijzonder onderwijs

Afdeling 1. Regelen voor het openbaar onderwijs, tevens voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder onderwijs

§ 1. Onderwijs

Artikel 10. Uitgangspunten en doelstelling onderwijs

  • 1 Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen. Het wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.

  • 2 Het onderwijs richt zich in elk geval op de emotionele en de verstandelijke ontwikkeling, en op het ontwikkelen van creativiteit, op het verwerven van noodzakelijke kennis en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden.

  • 3 Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en samenhangende wijze, waarbij het onderwijs zich in ieder geval herkenbaar richt op:

    • a. het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals verankerd in de Grondwet, en de universeel geldende fundamentele rechten en vrijheden van de mens, en het handelen naar deze basiswaarden op school;

    • b. het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke competenties die de leerling in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen aan de pluriforme, democratische Caribisch Nederlandse samenleving; en

    • c. het bijbrengen van kennis over en respect voor verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid alsmede de waarde dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden.

  • 3a Het bevoegd gezag draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met de waarden, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, creëert een omgeving waarin leerlingen worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met en het handelen naar deze waarden en draagt voorts zorg voor een omgeving waarin leerlingen en personeel zich veilig en geaccepteerd weten, ongeacht de in het derde lid, onder c, genoemde verschillen.

  • 4 De scholen voorzien in een leerlingvolgsysteem waarin in elk geval de vorderingen van de leerling op de basisvaardigheden worden bijgehouden.

  • 5 Ten aanzien van leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte, is het onderwijs gericht op individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de leerling.

  • 6 Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat:

    • a. de leerlingen in beginsel binnen een tijdvak van 8 aaneensluitende schooljaren de school kunnen doorlopen;

    • b. de leerlingen in 8 schooljaren ten minste 7 520 uren onderwijs ontvangen, met dien verstande dat de leerlingen in de eerste 4 schooljaren ten minste 3 520 uren onderwijs en in de laatste 4 schooljaren ten minste 3 760 uren onderwijs ontvangen, en aan de leerlingen in de laatste 6 schooljaren ten hoogste 7 weken van het schooljaar 4 dagen per week onderwijs wordt gegeven, die evenwichtig zijn verdeeld over het schooljaar, bij een schoolweek van in beginsel niet minder dan 5 dagen onderwijs, en

    • c. de onderwijsactiviteiten evenwichtig over de dag worden verdeeld.

  • 7 Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat leerlingen die in verband met ziekte thuis verblijven dan wel zijn opgenomen in een ziekenhuis, op adequate wijze voldoende onderwijs kunnen genieten.

  • 8 Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden in het bijzonder van taalachterstanden.

Artikel 11. Inhoud onderwijs openbaar lichaam Bonaire

  • 1 Het onderwijs in het openbaar lichaam Bonaire omvat, waar mogelijk in samenhang:

    • a. zintuiglijke en lichamelijke oefening;

    • b. Nederlandse taal;

    • c. Papiaments;

    • d. Engelse taal;

    • e. rekenen en wiskunde;

    • f. enkele kennisgebieden;

    • g. expressie-activiteiten;

    • h. bevordering van sociale redzaamheid, waaronder gedrag in het verkeer;

    • i. bevordering van gezond gedrag.

  • 2 Bij de kennisgebieden wordt in elk geval aandacht besteed aan:

    • a. aardrijkskunde;

    • b. geschiedenis;

    • c. de natuur, waaronder biologie;

    • d. maatschappelijke verhoudingen, waaronder staatsinrichting;

    • e. geestelijke stromingen.

  • 2a Het onderwijs in zintuiglijke en lichamelijke oefening, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, wordt gespreid verzorgd over alle schooljaren en beslaat in een schooljaar gemiddeld ten minste twee uren per schoolweek.

  • 3 Het onderwijs kan naast de onderwijsactiviteiten, genoemd in het eerste en tweede lid, tevens de Spaanse taal omvatten.

  • 4 Ten aanzien van de onderwijsactiviteiten, genoemd in het eerste en tweede lid, worden bij algemene maatregel van bestuur kerndoelen vastgesteld.

  • 5 Voor de school geldt de eis dat zij tenminste de kerndoelen bij haar onderwijsactiviteiten als aan het eind van het basisonderwijs te bereiken doelstellingen hanteert. Kerndoelen geven een beschrijving van kwaliteiten van leerlingen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden. Indien de eerste volzin niet kan worden toegepast voor een leerling met een specifieke onderwijsbehoefte, wordt in het handelingsplan, bedoeld in artikel 45, aangegeven wat daarvan de reden is en welke vervangende onderwijsdoelen worden gehanteerd.

  • 6 Indien een bevoegd gezag van een bijzondere school dringend bedenkingen heeft tegen de krachtens het vierde lid vastgestelde kerndoelen, kan het bevoegd gezag eigen kerndoelen voor de school vaststellen. Deze kerndoelen zijn van gelijk niveau als de kerndoelen, bedoeld in het vierde lid. Het bevoegd gezag zendt de vastgestelde kerndoelen aan de inspecteur.

  • 7 Het onderwijs wordt gegeven in het Nederlands en in het Papiaments.

  • 8 Onze Minister kan in bijzondere gevallen op aanvraag van het bevoegd gezag besluiten toe te staan dat wordt afgeweken van de voorschriften in het eerste en tweede lid. De toestemming wordt verleend voor een bepaald tijdvak; zij kan voorwaarden bevatten.

Artikel 12. Inhoud onderwijs openbare lichamen Sint Eustatius en Saba

  • 1 Het onderwijs in de openbare lichamen Sint Eustatius en Saba omvat, waar mogelijk in samenhang:

    • a. zintuiglijke en lichamelijke oefening;

    • b. Nederlandse taal;

    • c. Engelse taal;

    • d. rekenen en wiskunde;

    • e. enkele kennisgebieden;

    • f. expressie-activiteiten;

    • g. bevordering van sociale redzaamheid, waaronder gedrag in het verkeer;

    • h. bevordering van gezond gedrag.

  • 2 Bij de kennisgebieden wordt in elk geval aandacht besteed aan:

    • a. aardrijkskunde;

    • b. geschiedenis;

    • c. de natuur, waaronder biologie;

    • d. maatschappelijke verhoudingen, waaronder staatsinrichting;

    • e. geestelijke stromingen.

  • 2a Het onderwijs in zintuiglijke en lichamelijke oefening, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, wordt gespreid verzorgd over alle schooljaren en beslaat in een schooljaar gemiddeld ten minste twee uren per schoolweek.

  • 3 Het onderwijs kan naast de onderwijsactiviteiten, genoemd in het eerste en tweede lid, tevens de Spaanse taal omvatten.

  • 4 Ten aanzien van de onderwijsactiviteiten, genoemd in het eerste en tweede lid, worden bij algemene maatregel van bestuur kerndoelen vastgesteld.

  • 5 Voor de school geldt de eis dat zij tenminste de kerndoelen bij haar onderwijsactiviteiten als aan het eind van het basisonderwijs te bereiken doelstellingen hanteert. Kerndoelen geven een beschrijving van kwaliteiten van leerlingen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden. Indien de eerste volzin niet kan worden toegepast voor een leerling met een specifieke onderwijsbehoefte, wordt in het handelingsplan, bedoeld in artikel 45, aangegeven wat daarvan de reden is en welke vervangende onderwijsdoelen worden gehanteerd.

  • 6 Indien een bevoegd gezag van een bijzondere school dringend bedenkingen heeft tegen de krachtens het vierde lid vastgestelde kerndoelen, kan het bevoegd gezag eigen kerndoelen voor de school vaststellen. Deze kerndoelen zijn van gelijk niveau als de kerndoelen, bedoeld in het vierde lid. Het bevoegd gezag zendt de vastgestelde kerndoelen aan de inspecteur.

  • 7 Het onderwijs wordt gegeven in het Nederlands en in het Engels.

  • 8 Onze Minister kan in bijzondere gevallen op aanvraag van het bevoegd gezag besluiten toe te staan dat wordt afgeweken van de voorschriften in het eerste en tweede lid. De toestemming wordt verleend voor een bepaald tijdvak; zij kan voorwaarden bevatten.

Artikel 13. Kwaliteit onderwijs

Het bevoegd gezag draagt zorg voor de kwaliteit van het onderwijs op de school. Onder zorg dragen voor de kwaliteit van het onderwijs wordt in elk geval verstaan het naleven van de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg, bedoeld in artikel 15, vierde lid.

Artikel 13a. Zeer zwak onderwijs

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 14. Rapportage vorderingen van leerlingen

Het bevoegd gezag rapporteert over de vorderingen van de leerlingen aan hun ouders.

Artikel 15. Schoolplan

  • 1 Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd, en omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg. In het schoolplan wordt aangegeven op welke wijze de identiteitscommissie, bedoeld in artikel 22a, invulling geeft aan het openbare karakter onderscheidenlijk de identiteit voor zover het betreft een samenwerkingsschool. Het schoolplan omvat mede het beleid ten aanzien van de aanvaarding van materiële bijdragen of geldelijke bijdragen, niet zijnde ouderbijdragen of op de onderwijswetgeving gebaseerde bijdragen, indien het bevoegd gezag daarbij verplichtingen op zich neemt waarmee de leerlingen binnen de schooltijden en tijdens de activiteiten die worden georganiseerd onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, alsmede tijdens het overblijven, zullen worden geconfronteerd.

  • 2 De beschrijving van het onderwijskundig beleid omvat in elk geval:

    • a. de uitwerking van de wettelijke voorschriften betreffende de uitgangspunten, de doelstelling en de inhoud van het onderwijs,

    • b. de door het bevoegd gezag in het schoolplan opgenomen eigen opdrachten voor het onderwijs in een onderwijsprogramma,

    • c. het pedagogisch-didactisch klimaat en het schoolklimaat,

    • d. het zorg dragen voor de veiligheid op school, bedoeld in artikel 6a.

    Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid worden tevens de voorzieningen betrokken die zijn getroffen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften.

  • 3 De beschrijving van het personeelsbeleid omvat in elk geval:

    • a. het voldoen aan de eisen van bevoegdheid en de wijze waarop de bekwaamheid wordt onderhouden,

    • b. de maatregelen met betrekking tot het personeel die bijdragen aan de ontwikkeling en de uitvoering van het onderwijskundig beleid, en

    • c. het pedagogisch-didactisch handelen van het onderwijspersoneel.

  • 4 De beschrijving van het stelsel van kwaliteitszorg omvat in elk geval het zorg dragen voor:

    • a. het bewaken dat een ononderbroken ontwikkelingsproces van leerlingen mogelijk wordt gemaakt en dat het onderwijs wordt afgestemd op de ontwikkeling van leerlingen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, mede met behulp van het leerling- en onderwijsvolgsysteem, bedoeld in artikel 10, vierde lid,

    • b. het vaststellen welke maatregelen ter verbetering nodig zijn, en

    • c. het vorm geven aan de uitwerking van het eilandelijk zorgplan, bedoeld in artikel 27.

Artikel 16. Schoolgids

  • 1 De schoolgids bevat voor ouders en leerlingen informatie over de werkwijze van de school en bevat in elk geval informatie over:

    • a. de doelen van het onderwijs en de resultaten die met het onderwijsleerproces worden bereikt, met dien verstande dat bij algemene maatregel van bestuur voorschriften kunnen worden gegeven met betrekking tot de wijze waarop:

      • 1°. de resultaten worden beschreven die met het onderwijsleerproces worden bereikt, en

      • 2°. de context wordt vermeld waarin de onder 1° bedoelde resultaten dienen te worden geplaatst.

    • b. de wijze waarop aan de zorg voor het jonge kind wordt vormgegeven,

    • c. de wijze waarop aan de zorg voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften wordt vormgegeven,

    • d. de wijze waarop de verplichte onderwijstijd wordt benut,

    • e. de geldelijke bijdrage, bedoeld in artikel 44, eerste lid, waarbij wordt vermeld dat deze vrijwillig is en dat het niet voldoen van die bijdrage niet leidt tot het uitsluiten van leerlingen van deelname aan activiteiten,

    • f. de rechten en plichten van de ouders, de leerlingen en het bevoegd gezag, waaronder de informatie over de klachtenregeling, bedoeld in artikel 17, en de gronden voor vrijstelling van het onderwijs, bedoeld in artikel 47, tweede lid,

    • g. de wijze waarop het bevoegd gezag omgaat met de in artikel 15, eerste lid, omschreven bijdragen,

    • h. de door de school gehanteerde instructietaal of instructietalen,

    • i. het beleid met betrekking tot de veiligheid,

    • j. de wijze waarop de voorzieningen, bedoeld in artikel 50, worden georganiseerd,

    • k. het verzuimbeleid,

    • l. de in het kader van het stelsel van kwaliteitszorg, bedoeld in artikel 15, vierde lid, gedane bevindingen en de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn getroffen,

    • m. de persoon bij wie de taken, bedoeld in artikel 6a, eerste lid, onderdeel c, zijn belegd, en

    • n. de wijze waarop de identiteitscommissie, bedoeld in artikel 22a, invulling geeft aan het openbare karakter onderscheidenlijk de identiteit voor zover het betreft een samenwerkingsschool.

  • 2 [Red: Vervallen.]

Artikel 16a. Vaststelling en beschikbaarstelling schoolplan en schoolgids

  • 1 Het bevoegd gezag stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolplan vast en stelt dit zo spoedig mogelijk na de vaststelling beschikbaar voor de inspectie.

  • 2 Het bevoegd gezag stelt jaarlijks de schoolgids vast ten behoeve van het eerstvolgende schooljaar en stelt deze zo spoedig mogelijk na de vaststelling beschikbaar voor de ouders en de inspectie.

Artikel 17. Klachtenregeling

  • 1 Ouders en personeelsleden kunnen bij de klachtencommissie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, een klacht indienen over gedragingen en beslissingen van het bevoegd gezag of het personeel, waaronder discriminatie, dan wel het nalaten van gedragingen en het niet nemen van beslissingen door het bevoegd gezag of het personeel.

  • 2 Het bevoegd gezag treft een regeling voor de behandeling van klachten. Deze regeling vermeldt in ieder geval:

    • a. de instelling van een klachtencommissie, die klachten behandelt,

    • b. de wijze waarop de klachtencommissie haar werkzaamheden verricht,

    • c. de termijn waarbinnen de klager een klacht kan indienen en

    • d. de termijn waarbinnen mededeling plaatsvindt van het oordeel, bedoeld in het zesde lid, en hoe bij noodzakelijke afwijking van deze termijn wordt gehandeld.

  • 3 Deze regeling strekt ter vervanging van klachtenregelingen op grond van andere voorschriften dan dit artikel en strekt niet ter vervanging van een andere voorziening die op grond van een wettelijke regeling, niet zijnde een klachtenregeling, voor de klager openstaat of heeft opengestaan.

  • 4 Deze regeling:

    • a. voorziet erin dat de klachten worden behandeld door een klachtencommissie die bestaat uit ten minste drie leden, waaronder een voorzitter die geen deel uitmaakt van het bevoegd gezag en niet werkzaam is voor of bij het bevoegd gezag en

    • b. waarborgt dat aan de behandeling van een klacht niet wordt deelgenomen door een persoon op wiens gedraging de klacht rechtstreeks betrekking heeft.

  • 5 De klager en degene over wie is geklaagd dan wel de instantie waarover is geklaagd krijgen de gelegenheid:

    • a. hun zienswijze mondeling of schriftelijk toe te lichten, en

    • b. zich bij de behandeling van de klacht te laten bijstaan.

  • 6 De klachtencommissie vormt zich een oordeel over de gegrondheid van de klacht en deelt dit oordeel, al dan niet vergezeld van aanbevelingen, schriftelijk mede aan de klager, degene over wie is geklaagd dan wel de instantie waarover is geklaagd en het bevoegd gezag.

  • 7 Het bevoegd gezag deelt de klager en de klachtencommissie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, binnen 4 weken na ontvangst van het in het zesde lid bedoelde oordeel van de klachtencommissie schriftelijk mede of hij het oordeel over de gegrondheid van de klacht deelt en of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen en zo ja welke. Bij afwijking van de in de eerste volzin bedoelde termijn, doet het bevoegd gezag daarvan met redenen omkleed mededeling aan de klager en de klachtencommissie onder vermelding van de termijn waarbinnen het bevoegd gezag zijn standpunt bekend zal maken.

  • 8 Degene die betrokken is bij de uitvoering van dit artikel en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijze moet vermoeden, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

  • 9 Gegevens die betrekking hebben op een klacht worden bewaard op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor de leden van de klachtencommissie en het bevoegd gezag.

Artikel 18. Samenstelling medezeggenschapsraad

  • 1 Aan een school is een medezeggenschapsraad verbonden.

  • 2 De medezeggenschapsraad van een school bestaat uit ten minste 4 leden.

  • 3 De medezeggenschapsraad van een school bestaat uit

    • a. leden die uit en door het personeel worden gekozen, en

    • b. leden die uit en door de ouders worden gekozen.

  • 4 De aantallen leden, bedoeld in het derde lid, onderdeel a en onderdeel b, zijn aan elkaar gelijk.

  • 5 Indien het bevoegd gezag personeel heeft benoemd of te werk gesteld zonder benoeming dat werkzaamheden verricht ten behoeve van meer dan een school, kan een medezeggenschapsraad worden ingesteld die bestaat uit leden die uit en door dat personeel worden gekozen. De medezeggenschapsraad bestaat in dat geval uit ten minste 2 leden.

  • 6 Geen lid van de medezeggenschapsraad kunnen zijn degenen die deel uitmaken van het bevoegd gezag.

  • 7 Een personeelslid dat is opgedragen om namens het bevoegd gezag op te treden in besprekingen met de medezeggenschapsraad kan niet tevens lid zijn van de medezeggenschapsraad.

  • 8 Kandidaten voor de verkiezing van het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door het personeel wordt gekozen, kunnen worden gesteld door personeelsleden en door organisaties van personeel. Kandidaten voor de verkiezing van het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door de ouders wordt gekozen, kunnen worden gesteld door ouders en door organisaties van ouders.

  • 9 De verkiezing van de leden van de medezeggenschapsraad geschiedt bij geheime schriftelijke stemming.

  • 10 Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven over de periode waarin de verkiezing van de leden van de medezeggenschapsraad plaatsvindt.

  • 11 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor, dat de leden van de medezeggenschapsraad niet uit hoofde van hun lidmaatschap van de raad worden benadeeld in hun positie met betrekking tot de school. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van kandidaatleden en voormalige leden.

  • 12 De beëindiging anders dan op eigen verzoek van de betrekking van een lid van het personeel mag geen verband houden met de kandidaatstelling voor het lidmaatschap, het lidmaatschap of het voormalig lidmaatschap van de betrokkene van de medezeggenschapsraad. Een beëindiging van de betrekking in strijd met dit lid is nietig.

  • 13 De medezeggenschapsraad kiest uit hun midden een voorzitter en een of meer plaatsvervangende voorzitters. De voorzitter, of bij diens verhindering een plaatsvervangende voorzitter, vertegenwoordigt de raad in rechte.

Artikel 19. Medezeggenschap

  • 1 Het bevoegd gezag stelt de medezeggenschapsraad, bedoeld in artikel 18, ten minste twee maal per jaar in de gelegenheid de algemene gang van zaken in de school met hem te bespreken.

  • 2 Het bevoegd gezag en de medezeggenschapsraad komen bijeen indien daarom onder opgave van redenen door het bevoegd gezag, de vertegenwoordigers van ouders of de vertegenwoordigers van personeel wordt verzocht. De besprekingen kunnen namens het bevoegd gezag worden gevoerd.

Artikel 20. Meetellen tijd op andere school; vaststellen vakanties

  • 1 Indien een leerling gedurende een deel van de week onderwijs ontvangt op een andere school of wordt begeleid bij het expertisecentrum onderwijszorg, telt de tijd gedurende welke de leerling dit onderwijs ontvangt mee voor het aantal uren onderwijs dat de leerling ten minste moet ontvangen.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld omtrent vakanties. Daarbij kunnen begin en eind van vakanties worden vastgesteld die niet voor alle scholen gelijk behoeven te zijn.

Artikel 21a. Fusies

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent fusies.

  • 2 Onder fusie wordt verstaan: een fusie waarbij een of meer rechtspersonen de instandhouding van een school overdragen.

  • 4 De voorschriften, bedoeld in het eerste lid, kunnen inhouden:

    • a. dat toestemming vooraf is vereist;

    • b. dat bij die regeling vast te stellen criteria in acht worden genomen;

    • c. dat bij die regeling voorgeschreven procedures in acht worden genomen.

Artikel 22. Bestuurlijke fusie openbare en bijzondere scholen

  • 1 De instandhouding van een of meer openbare en een of meer bijzondere scholen kan worden opgedragen of overgedragen aan een stichting die met dit doel wordt onderscheidenlijk is opgericht. De besluitvorming van de zijde van het openbaar lichaam vindt plaats door de eilandsraad.

  • 2 Het statutaire doel van de stichting is in elk geval het geven van openbaar onderwijs en bijzonder onderwijs in afzonderlijke scholen voor openbaar onderscheidenlijk bijzonder onderwijs.

  • 3 De stichting oefent alle taken en bevoegdheden van het bevoegd gezag uit.

  • 4 Het personeel dat werkzaam is aan de openbare school en niet zonder benoeming is tewerkgesteld, wordt benoemd krachtens een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.

  • 5 De statuten voorzien in ieder geval in een regeling omtrent:

    • a. de samenstelling, werkwijze en inrichting van het bestuur van de stichting,

    • b. de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de bestuursleden,

    • c. de termijn waarvoor de bestuursleden worden benoemd,

    • d. de vaststelling van de begroting en jaarrekening na overleg met de eilandsraad van het openbaar lichaam waarin de openbare school is gelegen,

    • e. de wijze waarop de eilandsraad van het openbaar lichaam waarin de openbare school is gelegen, toezicht op het bestuur van de openbare school uitoefent,

    • f. de gronden waarop het bestuur kan besluiten de vergaderingen besloten te houden,

    • g. de periode waarvoor de stichting in het leven wordt geroepen, met dien verstande dat deze periode ten minste 5 jaren bedraagt, en

    • h. de bevoegdheid de stichting te ontbinden, met dien verstande dat in de regeling een overheersende invloed van de overheid in het bestuur is verzekerd voor zover het openbaar onderwijs betreft.

  • 6 De statuten van de stichting kunnen slechts worden gewijzigd na goedkeuring van de eilandsraad van het openbaar lichaam waarin de openbare school is gelegen. Goedkeuring kan slechts worden onthouden indien overheersende invloed van de overheid in het bestuur niet is verzekerd voor zover het openbaar onderwijs betreft.

  • 7 Het bestuur brengt jaarlijks aan de eilandsraad van het openbaar lichaam waarin de openbare school is gelegen, verslag uit over de werkzaamheden, waarbij in ieder geval aandacht wordt geschonken aan de wezenskenmerken van het openbaar onderwijs. Het verslag wordt bekendgemaakt.

  • 8 De vergaderingen van het bestuur van de stichting zijn openbaar, tenzij het bestuur anders beslist, op gronden, vermeld in de statuten.

  • 9 In geval van ernstige taakverwaarlozing door het bestuur of functioneren in strijd met de wet, voor zover het openbaar onderwijs betreft, neemt de eilandsraad van het openbaar lichaam waarin de openbare school is gelegen, de maatregelen die hij nodig acht om de continuïteit van het onderwijsproces te waarborgen voor zover het openbaar onderwijs betreft.

  • 10 Indien de laatste afzonderlijke openbare school en de laatste afzonderlijke bijzondere school die door de stichting in stand worden gehouden, zijn gefuseerd tot een samenwerkingsschool als bedoeld in artikel 22a kan de instandhouding van die samenwerkingsschool opgedragen blijven aan de stichting.

Artikel 22a. Samenwerkingsschool

  • 1 Een samenwerkingsschool is een school waarin zowel openbaar onderwijs als bijzonder onderwijs wordt aangeboden. Een samenwerkingsschool kan uitsluitend tot stand komen door samenvoeging van één of meer openbare scholen met één of meer bijzondere scholen en wordt in stand gehouden door een stichting, een stichting als bedoeld in artikel 22 of een stichting als bedoeld in artikel 54 waarvan het statutaire doel in ieder geval is het in stand houden van een samenwerkingsschool. De artikelen 55 en 61 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Een samenwerkingsschool kan uitsluitend tot stand komen indien:

    • a. met die totstandkoming van de samenwerkingsschool de continuïteit van het openbaar of bijzonder onderwijs gehandhaafd kan blijven; en

    • b. de betrokken scholen ten minste zes schooljaren zijn bekostigd.

  • 3 Van een situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, is sprake indien één van de betrokken scholen op 1 oktober van het eerste of tweede schooljaar voorafgaand aan de fusiedatum werd bezocht door ten hoogste 83 leerlingen.

  • 4 Samenwerkingsscholen zijn toegankelijk voor alle kinderen zonder onderscheid van godsdienst of levensbeschouwing.

  • 5 Aan een samenwerkingsschool is een identiteitscommissie verbonden.

  • 6 De identiteitscommissie adviseert gevraagd en ongevraagd het bevoegd gezag en de directeur over alle aangelegenheden die betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het openbare karakter en de identiteit van de samenwerkingsschool. De identiteitscommissie kan tevens voorstellen doen over de aangelegenheden, bedoeld in de eerste volzin.

  • 7 De statuten van de stichting die de samenwerkingsschool in stand houdt, voorzien in een regeling over de identiteitscommissie waarin in ieder geval de samenstelling, benoeming, herbenoeming, ontslag, duur van de benoeming, werkwijze, inrichting en bevoegdheden van de identiteitscommissie zijn vastgelegd alsmede een voorziening voor het beslechten van geschillen tussen het bevoegd gezag en de identiteitscommissie. Bij de samenstelling van de identiteitscommissie is sprake van een evenwichtige verdeling tussen openbaar en bijzonder onderwijs.

  • 8 Wijziging van de statuten van de stichting die de samenwerkingsschool in stand houdt voor zover die betrekking hebben op de regeling over de identiteitscommissie, is slechts mogelijk indien het bevoegd gezag en de identiteitscommissie daartoe gezamenlijk besluiten. Indien het een stichting betreft anders dan een stichting als bedoeld in artikel 22 en anders dan bedoeld in artikel 54, kan een wijziging als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend tot stand komen met goedkeuring van de eilandsraad van het openbaar lichaam waarin de samenwerkingsschool gelegen is. Goedkeuring kan slechts worden onthouden indien overheersende invloed van de overheid in de identiteitscommissie niet is verzekerd voor zover het openbaar onderwijs binnen de samenwerkingsschool betreft.

  • 9 De stichting anders dan een stichting als bedoeld in artikel 22 en anders dan bedoeld in artikel 54 brengt jaarlijks aan de eilandsraad van het openbaar lichaam waarin de samenwerkingsschool gelegen is, verslag uit over de werkzaamheden waarbij in ieder geval aandacht wordt geschonken aan de wezenskenmerken van het openbaar onderwijs. Het verslag wordt bekendgemaakt.

  • 10 De voorschriften van deze wet en van andere wetten die het primair onderwijs betreffen, alsmede de daarop gebaseerde regelingen, voor zover die voorschriften en regelingen betrekking hebben op een bijzondere school, zijn van overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsschool als bedoeld in het eerste lid, tenzij het tegendeel blijkt.

  • 11 In geval van ernstige taakverwaarlozing door het bestuur of functioneren in strijd met de wet, voor zover het openbaar onderwijs betreft, neemt de eilandsraad van het openbaar lichaam waar de samenwerkingsschool gelegen is, de maatregelen die hij nodig acht om de continuïteit van het onderwijsproces te waarborgen voor zover het openbaar onderwijs betreft. De feitelijke samenwerking wordt beëindigd op 1 augustus van het jaar na een daartoe door de eilandsraad van het openbaar lichaam waar de samenwerkingsschool gelegen is, en het bevoegd gezag van de samenwerkingsschool gezamenlijk genomen besluit.

Artikel 23. Scheiding toezicht en bestuur

  • 1 Het bevoegd gezag draagt mede in verband met de verplichting, bedoeld in artikel 13, zorg voor een goed bestuurde school met een scheiding tussen de functies van bestuur en het toezicht daarop, en met een rechtmatig bestuur en beheer.

  • 2 De benoeming in de functies van het bestuur en het toezicht op het bestuur, bedoeld in het eerste lid, geschiedt op basis van vooraf openbaar gemaakte profielen.

Artikel 24. Intern toezicht

  • 1 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de functies van bestuur en intern toezicht op het bestuur in functionele of organieke zin zijn gescheiden.

  • 2 Een intern toezichthouder of een lid van het interne toezichthoudend orgaan functioneert onafhankelijk van het bestuur.

Artikel 25. Inhoud intern toezicht

  • 1 De interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden door het bestuur en staat het bestuur met raad terzijde. De toezichthouder of het toezichthoudend orgaan is ten minste belast met:

    • a. het goedkeuren van de begroting en het jaarverslag en, indien van toepassing, het strategisch meerjarenplan van de school;

    • b. het toezien op de naleving door het bestuur van wettelijke verplichtingen, de code voor goed bestuur, bedoeld in artikel 125, eerste lid, onderdeel a, en de afwijkingen van die code;

    • c. het toezien op de rechtmatige verwerving en de doelmatige en rechtmatige bestemming en aanwending van de middelen van de school verkregen op grond van deze wet;

    • d. het aanwijzen van een deskundige als bedoeld in artikel 121, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek BES die verslag uitbrengt aan de toezichthouder of het toezichthoudend orgaan, en

    • e. het jaarlijks afleggen van verantwoording over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld onder a tot en met d, in het jaarverslag.

  • 2 De taken en bevoegdheden van de interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan zijn zodanig dat hij een deugdelijk en onafhankelijk intern toezicht kan uitoefenen. Indien sprake is van meer dan een toezichthouder of van een toezichthoudend orgaan is de eerste volzin van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de combinatie van de toezichthouders of de samenstelling van het toezichthoudend orgaan.

  • 3 De interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan pleegt ten minste tweemaal per jaar overleg met de medezeggenschapsraad van de school.

  • 4 Indien het intern toezicht wordt uitgeoefend door een raad van toezicht, zijn het eerste tot en met derde lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de raad van toezicht. Een raad van toezicht is tevens belast met het benoemen, schorsen en ontslaan van de leden van het bestuur, alsmede de toepassing van de artikelen 31, vijfde lid, 37, 39, 40 en 64 van deze wet, de Ambtenarenwet BES en de daarmee verband houdende wettelijke bepalingen op leden van het bestuur die mede tot het personeel behoren.

§ 2. Zorgstructuur

Artikel 26. Samenwerkingsverband

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan een samenwerkingsverband bestaan uit de betrokkenen, bedoeld in de bedoeld in de onderdelen a, b, c of d die gezamenlijk een expertisecentrum onderwijszorg in stand houden.

  • 3 Het samenwerkingsverband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van zorgvoorzieningen binnen en tussen scholen en in samenwerking met de betrokkenen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b tot en met e, te realiseren en wel zodanig dat zoveel mogelijk leerlingen, deelnemers, vavo-studenten en studenten een ononderbroken onderwijsloopbaan kunnen doormaken.

  • 4 Per openbaar lichaam is er één samenwerkingsverband.

  • 5 Indien een bevoegd gezag wenst deel te nemen aan het samenwerkingsverband, wordt deze deelname door de bevoegde gezagsorganen van het samenwerkingsverband niet geweigerd.

  • 6 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de wijze waarop een geschil tussen de organisaties, bedoeld in het eerste lid, over aangelegenheden die het samenwerkingsverband aangaan, wordt beslecht.

Artikel 27. Eilandelijk zorgplan

  • 1 Het bevoegd gezag stelt samen met de bevoegde gezagsorganen die samenwerken in een samenwerkingsverband en met het expertisecentrum onderwijszorg indien artikel 26, eerste lid, van toepassing is, jaarlijks voor 1 mei een gezamenlijk eilandelijk zorgplan vast voor het daaropvolgende schooljaar.

  • 2 Het eilandelijk zorgplan bevat in elk geval een beschrijving van:

    • a. de wijze waarop wordt voldaan aan artikel 26, eerste en derde lid,

    • b. de wijze, waarop de bekostiging voor de zorgvoorzieningen, bedoeld in artikel 68, wordt ingezet,

    • c. de wijze waarop de subsidie voor de taken, bedoeld in artikel 28, eerste lid, en voor zover van toepassing het zevende lid van dat artikel, wordt ingezet,

    • d. de beoogde en bereikte kwalitatieve en kwantitatieve resultaten ten aanzien van de onderwijskundige opvang van de leerlingen, deelnemers, vavo-studenten en studenten met een specifieke onderwijsbehoefte,

    • e. de procedures voor de handelingsgerichte diagnose van leerlingen, deelnemers, vavo-studenten en studenten, en

    • f. de wijze waarop aan de ouders informatie wordt verstrekt over de zorgvoorzieningen.

  • 3 Het eilandelijk zorgplan wordt voor 15 mei voorafgaand aan het schooljaar waarop het betrekking heeft, toegezonden aan de inspectie.

Artikel 28. Expertisecentrum onderwijszorg

  • 1 Onze Minister kan op verzoek een rechtspersoon aanwijzen die naar zijn oordeel in staat is deskundige ondersteuning te bieden aan leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte waarin binnen de school redelijkerwijs niet kan worden voorzien en waaronder in elk geval de volgende taken worden verstaan:

    • a. het verzorgen van onderwijsondersteunende activiteiten aan leerlingen met een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke, geestelijke of meervoudige handicap of stoornis,

    • b. het verzorgen van ambulante begeleiding ten behoeve van leerlingen met een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke, geestelijke of meervoudige handicap of stoornis,

    • c. het verrichten van handelingsgerichte diagnostiek ten behoeve van de leerlingen op verzoek van het bevoegd gezag, het samenwerkingsverband of de ouders, of

    • d. het op verzoek van een bevoegd gezag, het samenwerkingsverband of de ouders van leerlingen adviseren en collegiaal consulteren.

  • 2 De rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de toepassing van deze wet aangeduid als expertisecentrum onderwijszorg.

  • 3 Een leerling die binnen een locatie van het expertisecentrum onderwijszorg wordt begeleid, blijft ingeschreven bij de school. Het bevoegd gezag van deze school blijft verantwoordelijk voor de leerling tijdens het verblijf binnen het expertisecentrum onderwijszorg. Onder deze verantwoordelijkheid valt in elk geval de zorg voor het geven van adequaat onderwijs door een leraar die daartoe bevoegd is op grond van artikel 3.

  • 4 Met inachtneming van artikel 99, derde lid vergoedt het bevoegd gezag voor het begeleiden van zijn leerling, bedoeld in het derde lid, naar redelijkheid en indien dit naar het oordeel van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 26, nodig is, de kosten die worden gemaakt door:

  • 5 Per openbaar lichaam is er één expertisecentrum onderwijszorg.

  • 6 Het expertisecentrum onderwijszorg treft een regeling voor de behandeling van klachten over gedragingen en beslissingen van het bestuur van dit centrum of het personeel, waaronder discriminatie, dan wel het nalaten van gedragingen en het niet nemen van beslissingen door het bestuur of het personeel voor zover het betreft zijn onderscheidenlijk hun werkzaamheden in het kader van het onderwijsproces of de deskundige ondersteuning, bedoeld in het eerste lid. Artikel 17 is van overeenkomstige toepassing.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over de taken van het expertisecentrum onderwijszorg.

Artikel 29. Toezicht expertisecentrum onderwijszorg

  • 1 Met het toezicht op de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 28, eerste lid, en voor zover van toepassing het zevende lid van dat artikel, zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

Artikel 30. Taakverwaarlozing door expertisecentrum onderwijszorg

  • 1 Onze Minister is bevoegd tot het treffen van noodzakelijke voorzieningen indien het expertisecentrum onderwijszorg naar het oordeel van Onze Minister zijn taken ernstig verwaarloost.

  • 2 De voorzieningen, bedoeld in het eerste lid, worden niet eerder getroffen dan nadat het expertisecentrum onderwijszorg in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen redelijke termijn alsnog zijn taken naar behoren uit te voeren.

§ 3. Personeel

Artikel 31. Directie, leraren en onderwijsondersteunend personeel

  • 1 Aan elke school zijn 1 of 2 directeuren verbonden, bij wie onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag de onderwijskundige, organisatorische en huishoudelijke leiding berust. De functie van directeur kan minder dan een volledige formatieplaats omvatten. De directeur van een school kan tevens met de leiding worden belast van een andere school waar de functie van directeur vacant is. De directeur van een school kan tevens directeur zijn van een andere school.

  • 2 Aan een school zijn een of meer leraren verbonden.

  • 3 Een of meer leraren kunnen tevens tot adjunct-directeur worden benoemd dan wel tewerkgesteld zonder benoeming. Indien geen adjunct-directeur wordt benoemd dan wel tewerkgesteld zonder benoeming en aan de school slechts 1 directeur is verbonden, wijst het bevoegd gezag een leraar aan als plaatsvervanger van de directeur.

  • 4 Voor zover het betreft de functie van directeur en adjunct-directeur, wordt in geval van samenvoeging van scholen de overblijvende school gelijkgesteld met een nieuwe school. De directeur, onderscheidenlijk de adjunct-directeur of adjunct-directeuren, kan slechts een van de directeuren onderscheidenlijk kunnen slechts een of meer van de adjunct-directeuren van de samen te voegen scholen zijn, tenzij geen van de betrokkenen de desbetreffende functie wenst te aanvaarden.

  • 5 Het bevoegd gezag kan tevens personeel, dat werkzaamheden verricht ten behoeve van meer dan een school, benoemen of tewerkstellen zonder benoeming waaronder begrepen leden van het bestuur van die scholen voor zover het intern toezicht wordt uitgeoefend door een raad van toezicht als bedoeld in artikel 25, derde lid.

  • 6 Aan een school kan onderwijsondersteunend personeel zijn verbonden.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welke rechtspositionele gevolgen zijn verbonden aan functies die zowel onderwijsgevende als onderwijsondersteunende taken omvatten.

  • 8 Het bevoegd gezag stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking tot de formatie van de verschillende categorieën personeel van de school. Indien toepassing is gegeven aan het vijfde lid, stelt het bevoegd gezag tevens jaarlijks het beleid vast met betrekking tot de formatie van dat personeel. Zoveel mogelijk tegelijk met de vaststelling van het in de eerste en tweede volzin bedoelde beleid met betrekking tot de formatie, bepaalt het bevoegd gezag functies en taken van het personeel van de school, met inachtneming van de daaromtrent bij algemene maatregel van bestuur te geven nadere voorschriften, en in voorkomend geval functies en taken van het in het vijfde lid bedoelde personeel.

Artikel 32. Overdracht taken en bevoegdheden

  • 1 Het bestuur kan hem bij wettelijk voorschrift opgedragen taken en bevoegdheden overdragen aan de directeur van de school of indien toepassing is gegeven aan artikel 31, vijfde lid, het in dat artikellid bedoelde personeel voor zover dat is belast met managementtaken met betrekking tot de scholen.

  • 2 De directeur van de school of indien toepassing is gegeven aan artikel 31, vijfde lid, het in dat artikellid bedoelde personeel voor zover dat is belast met managementtaken met betrekking tot de scholen, kan hem bij wettelijk voorschrift opgedragen, of door het bevoegd gezag overgedragen, taken en bevoegdheden overdragen aan elkaar of aan de adjunct-directeur.

Artikel 33. Vaststelling managementstatuut

  • 1 Het bevoegd gezag stelt na overleg met de directeur en indien toepassing is gegeven aan artikel 31, vijfde lid, met het in dat artikellid bedoelde personeel voor zover dat is belast met managementtaken met betrekking tot de scholen, een managementstatuut vast. In het managementstatuut is ten minste een regeling opgenomen betreffende de bevoegdheden van de directeur en indien toepassing is gegeven aan artikel 31, vijfde lid, tevens van de bevoegdheden van het in dat artikellid bedoelde personeel voor zover dat is belast met managementtaken met betrekking tot de scholen en met betrekking tot de toedeling, bestemming en aanwending van de bekostiging.

  • 2 Het managementstatuut bevat tevens de aanduiding van de andere aan het bevoegd gezag bij wettelijk voorschrift toegekende taken en bevoegdheden waarvan het bevoegd gezag heeft bepaald dat de directeur van de school of indien toepassing is gegeven aan artikel 31, vijfde lid, het in dat artikellid bedoelde personeel voor zover dat is belast met managementtaken met betrekking tot de scholen, deze in naam van het bevoegd gezag kan uitoefenen. Het managementstatuut bevat voorts instructies ten aanzien van deze taken en bevoegdheden.

  • 3 In het managementstatuut worden tevens vastgelegd:

    • a. de taken en bevoegdheden die het bestuur overdraagt aan de directeur van de school of indien toepassing is gegeven aan artikel 31, vijfde lid, het in dat artikellid bedoelde personeel voor zover dat is belast met managementtaken met betrekking tot de scholen, indien toepassing is gegeven aan artikel 32, eerste lid;

    • b. de taken en bevoegdheden die het bestuur, de directeur van de school of indien toepassing is gegeven aan artikel 31, vijfde lid, het in dat artikellid bedoelde personeel voor zover dat is belast met managementtaken met betrekking tot de scholen overdraagt aan de adjunct-directeur, indien toepassing is gegeven aan artikel 32, tweede lid; en

    • c. de richtlijnen voor de uitoefening van de overgedragen taken en bevoegdheden.

  • 4 Het bevoegd gezag stelt het managementstatuut, alsmede elke wijziging daarvan, zo spoedig mogelijk na de vaststelling op een voor eenieder toegankelijke wijze beschikbaar.

Artikel 34. Vereisten benoeming of tewerkstelling personeel

  • 1 Directeuren, adjunct-directeuren en leraren worden door het bevoegd gezag benoemd dan wel tewerkgesteld zonder benoeming.

  • 3 De directeur of adjunct-directeur die niet voldoet aan de eisen van het tweede lid, onder b, mag voor zover het werkzaamheden betreft waarvoor op grond van artikel 35, tweede lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, niettemin met die werkzaamheden worden belast, voor een periode van ten hoogste twee jaren.

  • 4 De directeur of adjunct-directeur die op grond van artikel 3 bevoegd is tot het geven van onderwijs of die op grond van artikel 4 bevoegd is tot het verrichten van de daar bedoelde onderwijsondersteunende werkzaamheden, kan tevens worden belast met het geven van onderwijs respectievelijk met het verrichten van die onderwijsondersteunende werkzaamheden.

  • 5 Om te kunnen worden benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming tot leraar dient betrokkene te voldoen aan artikel 3, eerste lid, of op grond van het derde lid van dat artikel bevoegd te zijn tot het geven van onderwijs.

  • 6 De onderwijsondersteunend functionaris die wordt belast met werkzaamheden waarvoor op grond van artikel 35, derde lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, dient te voldoen aan artikel 4, eerste lid, onverminderd het tweede en derde lid van dat artikel.

  • 7 De onderwijsondersteunend functionaris die wordt belast met andere werkzaamheden dan die waarvoor op grond van artikel 35, derde lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, dient:

    • a. in het bezit te zijn van de verklaring, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, en

    • b. te voldoen aan de overige vereisten voor de te vervullen functie.

  • 8 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de vereisten, bedoeld in het zevende lid, onder b.

  • 9 Indien betrokkene in het bezit is van een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 137 vindt de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming plaats voor een periode van ten hoogste twee aaneengesloten schooljaren. Het bevoegd gezag kan deze benoemingsperiode, al dan niet onder door dat gezag te stellen voorwaarden, verlengen met ten hoogste twee jaren indien het bevoegd gezag daarvoor redenen aanwezig acht. Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens met betrekking tot de toepassing van de tweede volzin. Het bevoegd gezag dat betrokkene voor de eerste maal na afgifte van de geschiktheidsverklaring benoemt of tewerkstelt zonder benoeming, tekent het feit en de datum van benoeming of tewerkstelling zonder benoeming aan op die verklaring.

Artikel 35. Bekwaamheidseisen

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden bekwaamheidseisen vastgesteld voor leraren.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bekwaamheidseisen worden vastgesteld voor werkzaamheden van leidinggevende aard die nauw verband houden met het pedagogisch-didactische klimaat op de school of die onderwijskundige leiding omvatten, en kunnen ook voor andere werkzaamheden van leidinggevende aard bekwaamheidseisen worden vastgesteld.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bekwaamheidseisen worden vastgesteld voor bij die maatregel aan te wijzen onderwijsondersteunende werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het onderwijsleerproces.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde bekwaamheidseisen zijn gericht op het handelen in het onderwijsleerproces, het algemeen professioneel handelen en het werken binnen een onderwijsorganisatie. Zij omvatten in elk geval eisen ten aanzien van:

    • a. pedagogisch-didactische kennis, inzicht en vaardigheden, en

    • b. vakbekwaamheid.

  • 5 Onze Minister stelt een beroepsorganisatie die hij vanuit het oogpunt van beroepskwaliteit representatief acht voor onderwijspersoneel als bedoeld in deze wet, in de gelegenheid hem een voorstel te doen voor de in het eerste, tweede of derde lid voorgeschreven bekwaamheidseisen en kan een representatief geachte beroepsorganisatie in de gelegenheid stellen hem een voorstel te doen voor bekwaamheidseisen die op grond van het tweede lid kunnen worden vastgesteld. Onze Minister stelt deze organisatie vervolgens in elk geval eenmaal in de zes jaar in de gelegenheid, hem een voorstel te doen over ongewijzigde handhaving of wijziging van de bekwaamheidseisen voor zover vastgesteld. Uit een voorstel als bedoeld in de eerste of tweede volzin blijkt tevens, in hoeverre dat voorstel mede steun geniet van een vertegenwoordiging van bevoegde gezagsorganen en ouders van de leerlingen.

Artikel 36. Bekwaamheidsdossier

Het bevoegd gezag beschikt ten aanzien van elk personeelslid dat een functie of werkzaamheden verricht waarvoor bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, over geordende gegevens met betrekking tot de bekwaamheid en het onderhouden van de bekwaamheid. Ten behoeve van de onderlinge vergelijkbaarheid en herkenbaarheid van de gegevens kunnen bij ministeriële regeling voorschriften worden vastgesteld over de inrichting en wijze van ordening van deze gegevens.

Artikel 37. Rechtspositieregeling personeel van een bijzondere school

  • 1 De Ambtenarenwet BES en de daarop berustende regelingen zijn voor het personeel van een school voor bijzonder onderwijs van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Voor de salarissen en toelagen van het personeel wordt een regeling vastgesteld bij eilandsbesluit.

  • 3 Het bestuurscollege stelt de regeling, bedoeld in het tweede lid, dan wel een wijziging daarvan niet vast dan nadat daarover op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de bevoegde gezagsorganen en met de onderwijsvakbonden of, bij het ontbreken daarvan, met een representatief te achten vertegenwoordiging van het personeel. Artikel 101 van de Ambtenarenwet BES is niet van toepassing op de vaststelling dan wel wijziging van de regeling, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 39. Benoeming, schorsing en ontslag

Het bevoegd gezag benoemt, schorst en ontslaat het personeel. Van een benoeming in vaste dienst en in tijdelijke dienst voor langer dan een half jaar, alsmede van een ontslag uit een zodanige betrekking, doet het bevoegd gezag terstond mededeling aan de inspecteur.

Artikel 40. Benoeming in algemene dienst

  • 1 Het bevoegd gezag benoemt de directeur en de adjunct-directeur, de leraren en het onderwijsondersteunend personeel in algemene dienst van het bevoegd gezag.

  • 2 Onder benoeming in algemene dienst van het bevoegd gezag wordt verstaan een benoeming ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden aan door het bevoegd gezag in stand gehouden scholen.

Artikel 41. Verplichting tot bieden van stagemogelijkheden

  • 1 Het bevoegd gezag is verplicht aan studenten die in opleiding zijn voor een functie in het basisonderwijs of in het voortgezet onderwijs, gelegenheid te bieden de als onderdeel van hun opleiding vereiste ervaring in de school te verkrijgen.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, betreft:

    • a. studenten die op een school voor de opleiding van onderwijzend personeel zijn ingeschreven of anderszins studeren om aan de bekwaamheidseisen te voldoen;

    • b. in een schooljaar gelijktijdig niet meer studenten als bedoeld onder a, dan de helft van het aantal groepsleraren in dat jaar.

  • 3 Een bevoegd gezag kan een student de verdere toegang tot de school ontzeggen indien deze in de school in strijd handelt met de grondslag en doelstellingen van de school. Van een beslissing tot ontzegging van de toegang tot de school wordt mededeling gedaan door toezending of uitreiking van een afschrift aan het bevoegd gezag van de betrokken opleidingsinstelling.

  • 4 De directeur regelt, onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, de werkzaamheden in verband met de begeleiding door het onderwijzend personeel van de studenten in de school in overeenstemming met dit personeel, alsmede in overeenstemming met de betrokken opleidingsinstellingen, dan wel, indien het betreft studenten die zich voorbereiden op het afleggen van een staatsexamen om te voldoen aan de bekwaamheidseisen, in overeenstemming met de betrokken staatsexamencommissie.

  • 5 Onze Minister kan het bevoegd gezag op grond van bijzondere omstandigheden gehele of gedeeltelijke ontheffing van de verplichting verlenen. De ontheffing geldt voor een schooljaar.

  • 6 De scholen waarop studenten als bedoeld in het eerste lid zijn toegelaten, zijn toegankelijk voor de inspectie belast met het toezicht op de opleidingsinstellingen, voor de directeuren en de door deze aan te wijzen leraren van die opleidingsinstellingen, alsmede voor de leden van de betrokken staatsexamencommissies, een en ander voor zover zulks voor de uitoefening van het toezicht op de praktische vorming, onderscheidenlijk de begeleiding van de praktische vorming van de in de school aanwezige studenten noodzakelijk is.

Artikel 42. Scholings- en begeleidingsovereenkomst zij-instroom in het beroep

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

§ 4. Leerlingen

Artikel 43. Toelatingsleeftijd; duur onderwijs

  • 1 Om als leerling tot een school te worden toegelaten, moet een kind de leeftijd van 4 jaar hebben bereikt.

  • 2 Het bevoegd gezag kan voor kinderen die nog niet eerder tot een school zijn toegelaten, toelatingstijdstippen vaststellen op ten minste eenmaal per maand.

  • 3 In de periode vanaf de leeftijd van 3 jaar en 10 maanden tot het bereiken van de leeftijd van 4 jaar kan het bevoegd gezag kinderen gedurende ten hoogste 5 dagen toelaten. Deze kinderen zijn geen leerlingen in de zin van de wet.

  • 4 Leerlingen bij wie naar het oordeel van de directeur van de school de grondslag voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs in voldoende mate is gelegd, verlaten aan het einde van het schooljaar de school, mits hierover met de ouders overeenstemming bestaat. In elk geval verlaten de leerlingen de school aan het einde van het schooljaar waarin zij de leeftijd van 14 jaar hebben bereikt.

Artikel 44. Toelating en verwijdering van leerlingen

  • 1 De beslissing over toelating, schorsing en verwijdering van leerlingen berust bij het bevoegd gezag. De toelating tot de school is niet afhankelijk van het houden van rechtmatig verblijf in de zin van de artikelen 3, 5a of 6 van de Wet toelating en uitzetting BES. De toelating mag niet afhankelijk worden gesteld van een geldelijke bijdrage van de ouders.

  • 2 Overeenkomsten waarbij ouders worden verplicht tot het betalen van een geldelijke bijdrage zijn nietig, behoudens voor zover zij na de toelating van de leerling tot de school schriftelijk zijn aangegaan en in het desbetreffende schriftelijke stuk aan de ouders kenbaar is gemaakt dat het een vrijwillige bijdrage betreft waarvoor de overeenkomst niet behoeft te worden aangegaan, doch waarvoor geldt dat na de ondertekening wel een verplichting tot betaling van de overeengekomen bijdrage bestaat. Zodanige overeenkomsten zijn evenzeer nietig, indien deze niet hebben voorzien in de vermelding dat de ouders de mogelijkheid hebben er voor te kiezen om de overeenkomst slechts voor bepaalde voorzieningen aan te gaan en ten behoeve daarvan niet een specificatie voor de te onderscheiden voorzieningen in de overeenkomst is opgenomen. Zodanige overeenkomsten zijn voorts nietig indien ten aanzien daarvan geen reductie- en kwijtscheldingsregeling geldt en de inhoud van die regeling niet in de overeenkomst is opgenomen. Een overeenkomst wordt telkens voor de periode van een schooljaar aangegaan.

  • 3 Toelating van leerlingen tot een school voor bijzonder onderwijs wordt slechts geweigerd op grond van godsdienstige of levensbeschouwelijke redenen of aantoonbaar plaatsgebrek.

  • 4 Voordat wordt besloten tot schorsing van drie dagen of meer of definitieve verwijdering, hoort het bevoegd gezag de betrokken ouders. Definitieve verwijdering van een leerling vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten.

Artikel 45. Handelingsplan

[Treedt in werking op 01-08-2025]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 46. Te verstrekken gegevens bij toelating

  • 1 Onverminderd bij algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften met betrekking tot de in- en uitschrijving van leerlingen, vindt toelating van een leerling als bedoeld in artikel 44 slechts plaats nadat de ouders de gegevens betreffende de geslachtsnaam, de voorletters, de geboortedatum, het geslacht en het persoonsgebonden nummer BES van de leerling hebben overgelegd. Indien de ouders aannemelijk maken dat zij geen persoonsgebonden nummer BES van de leerling kunnen overleggen, vindt de toelating plaats met inachtneming van het derde lid.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde gegevens worden overgelegd door middel van een van overheidswege verstrekt document dan wel een door een andere school verstrekt bewijs van uitschrijving, waarin de desbetreffende gegevens zijn opgenomen.

  • 3 Indien de ouders aannemelijk maken dat zij geen persoonsgebonden nummer BES van de leerling kunnen overleggen, meldt het bevoegd gezag binnen twee weken na het besluit tot toelating aan Onze Minister de beschikbare gegevens van de leerling, bedoeld in het eerste lid, alsmede zijn adres en woonplaats

  • 4 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

  • 5 Het bevoegd gezag neemt de in het eerste lid bedoelde gegevens op in de leerlingenadministratie van de school. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald welke andere gegevens in de leerlingenadministratie worden opgenomen.

  • 6 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

Artikel 47. Verplichte deelname leerlingen aan het onderwijs

  • 1 De leerlingen nemen deel aan alle voor hen bestemde onderwijsactiviteiten, met dien verstande dat die onderwijsactiviteiten voor de leerlingen onderling kunnen verschillen.

  • 2 Het bevoegd gezag kan op verzoek van de ouders een leerling vrijstellen van het deelnemen aan bepaalde onderwijsactiviteiten. Een vrijstelling kan slechts worden verleend op door het bevoegd gezag vastgestelde gronden. Het bevoegd gezag bepaalt bij de vrijstelling welke onderwijsactiviteiten voor de leerling in de plaats komen van die waarvan vrijstelling is verleend.

Artikel 47a. Deelname leerlingen aan extra activiteiten

  • 1 De deelname van leerlingen aan activiteiten die geen onderdeel uitmaken van het verplichte onderwijsprogramma en worden georganiseerd onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, wordt niet afhankelijk gesteld van een bijdrage als bedoeld in artikel 44, eerste lid.

  • 2 Aan het eerste lid wordt in ieder geval voldaan voor de daar bedoelde activiteiten, indien:

    • a. deze activiteiten buiten de kerndoelen, bedoeld in artikel 11, vierde lid, langdurig aan leerlingen worden aangeboden door een school die door dat bevoegd gezag in stand gehouden wordt,

    • b. die school is aangesloten bij een verband van scholen die dergelijke activiteiten organiseren, en

    • c. krachtens een door dat verband vastgestelde code een regeling is getroffen voor de leerlingen ten aanzien van wie niet of niet geheel de gevraagde ouderbijdrage wordt betaald.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gesteld aan de scholen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, en aan de code, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c.

Artikel 48. Onderwijskundig rapport

Over iedere leerling die de school verlaat, stelt de directeur, na overleg met het onderwijzend personeel, ten behoeve van de ontvangende school of school voor voortgezet onderwijs een onderwijskundig rapport op. Afschrift van dit rapport wordt aan de ouders van de leerling verstrekt. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften omtrent dit rapport gegeven.

§ 5. Ouders

Artikel 50. Tussenschoolse opvang

  • 1 Het bevoegd gezag draagt zorg voor een voorziening voor leerlingen om de middagpauze onder toezicht door te brengen, indien ouders hierom verzoeken. Ingeval de voorziening, bedoeld in de eerste volzin, tot stand komt, draagt het bevoegd gezag er zorg voor dat:

    • a. er een overblijfaanpak tot stand komt,

    • b. overleg over de overblijfaanpak tot stand komt met degenen die met het toezicht op de leerlingen worden belast, en met de ouders,

    • c. het overblijven plaats vindt in een veilige en kindvriendelijke ruimte, en

    • d. ten minste de helft van degenen die met het toezicht op de leerlingen worden belast, een scholing heeft gevolgd op het gebied van het overblijven.

  • 2 De kosten die hieruit voortvloeien komen voor rekening van de ouders. Indien de leerlingen van de voorziening, bedoeld in de eerste volzin, gebruik maken, draagt het bevoegd gezag er zorg voor dat degene, die met het toezicht op de leerlingen wordt belast, voor wettelijke aansprakelijkheid verzekerd is. Het bevoegd gezag van een bijzondere school is, telkenmale voor de duur van een schooljaar, ontheven van de verplichting tot verzekering indien:

    • a. deze verplichting zich naar zijn oordeel niet verdraagt met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan de school ten grondslag ligt; en

    • b. het bevoegd gezag van zijn oordeel mededeling heeft gedaan aan de ouders.

  • 3 Het bevoegd gezag van een school draagt op daarvoor met ouders afgesproken dagen, zorg voor de organisatie van opvang van leerlingen, op doordeweekse niet-schooldagen, niet zijnde algemeen erkende feestdagen en op schooldagen gedurende de voor- en naschoolse periode, tussen bij ministeriële regeling te bepalen tijdstippen, indien een of meer ouders hierom verzoeken. De kosten die uit de opvang als bedoeld in de eerste volzin voortvloeien, komen voor rekening van de ouders.

Artikel 51. Informeren ouders bij zeer zwakke school

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

§ 6. Toetsing basisonderwijs en doorstroom voortgezet onderwijs

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Afdeling 2. Overige regelen voor het openbaar onderwijs

Artikel 52. Karakter openbaar onderwijs

  • 1 Het openbaar onderwijs draagt bij aan de ontwikkeling van de leerlingen met aandacht voor de godsdienstige, levensbeschouwelijke en maatschappelijke waarden zoals die leven in de Nederlandse en Caribische samenleving en met onderkenning van de betekenis van de verscheidenheid van die waarden.

  • 2 Openbare scholen zijn toegankelijk voor alle kinderen zonder onderscheid van godsdienst of levensbeschouwing.

  • 3 Openbaar onderwijs wordt gegeven met eerbiediging van ieders godsdienst of levensbeschouwing.

Artikel 53. Instandhouding openbare school door een openbare rechtspersoon

  • 1 Een eilandsraad kan bij verordening een openbare rechtspersoon instellen die tot doel heeft een of meer openbare scholen in het openbaar lichaam in stand te houden, al dan niet tezamen met openbare scholen voor voortgezet onderwijs.

  • 2 De eilandsraad maakt het voornemen tot een besluit als bedoeld in het eerste lid bekend.

  • 3 De openbare rechtspersoon oefent alle taken en bevoegdheden uit van het bevoegd gezag. Hij bezit rechtspersoonlijkheid.

  • 4 De verordening, bedoeld in het eerste lid, voorziet in ieder geval in een regeling waarin een overheersende invloed van de overheid in het bestuur is verzekerd, en waarin voorts wordt geregeld:

    • a. de samenstelling, werkwijze en inrichting van het bestuur van de openbare rechtspersoon,

    • b. de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de bestuursleden, met dien verstande dat de leden van het bestuur worden benoemd door de eilandsraad en dat ten minste een derde gedeelte, doch geen meerderheid, van die leden wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van de leerlingen die zijn ingeschreven op de betrokken school of scholen,

    • c. de termijn waarvoor de bestuursleden worden benoemd,

    • d. de vaststelling van de begroting na goedkeuring door de eilandsraad en de vaststelling van de jaarrekening na instemming van de eilandsraad,

    • e. de wijze waarop de eilandsraad toezicht op het bestuur uitoefent,

    • f. de gronden waarop het bestuur kan besluiten de vergaderingen besloten te houden, en

    • g. de periode waarvoor de openbare rechtspersoon in het leven wordt geroepen, met dien verstande dat deze periode ten minste 5 jaren bedraagt.

  • 5 De goedkeuring, bedoeld in het vierde lid, onderdeel d, kan worden onthouden wegens strijd met het recht of met het algemeen belang, waaronder begrepen het financiële belang van het openbaar lichaam.

  • 6 Het bestuur brengt jaarlijks aan de eilandsraad verslag uit over de werkzaamheden, waarbij in ieder geval aandacht wordt geschonken aan de wezenskenmerken van het openbaar onderwijs. Het verslag wordt openbaar gemaakt.

  • 7 De vergaderingen van het bestuur van de openbare rechtspersoon zijn openbaar, tenzij het bestuur anders beslist, op gronden, vermeld in de verordening.

  • 8 Indien voor 1 februari van het jaar waarvoor de begroting geldt, de begroting niet is goedgekeurd, neemt de eilandsraad de maatregelen die hij nodig acht om de continuïteit van het onderwijsproces te waarborgen.

  • 9 De eilandsraad is in geval van ernstige taakverwaarlozing door het bestuur of functioneren in strijd met de wet bevoegd zelf te voorzien in het bestuur van de scholen en zo nodig de openbare rechtspersoon te ontbinden.

  • 10 Indien de school een raad van toezicht heeft, is het vierde lid niet van toepassing en voorziet de verordening, bedoeld in het eerste lid, onverminderd artikel 25, in ieder geval in een regeling waarin een overheersende invloed van de overheid in de raad van toezicht is verzekerd, en waarin voorts wordt geregeld:

    • a. de samenstelling, werkwijze en inrichting van de raad van toezicht van de openbare rechtspersoon,

    • b. de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de leden van de raad van toezicht, met dien verstande dat de leden van de raad van toezicht worden benoemd door de eilandsraad en dat ten minste een derde gedeelte, doch geen meerderheid, van die leden wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van de leerlingen die zijn ingeschreven op de betrokken school of scholen,

    • c. de termijn waarvoor de leden van de raad van toezicht worden benoemd,

    • d. de vaststelling van de begroting en de jaarrekening, en

    • e. de periode waarvoor de openbare rechtspersoon in het leven wordt geroepen, met dien verstande dat deze periode ten minste 5 jaren bedraagt. Het vijfde, zesde en achtste lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 54. Instandhouding openbare school door een stichting

  • 1 Een eilandsraad kan besluiten dat een of meer openbare scholen in het openbaar lichaam in stand worden gehouden door een stichting die zich ten doel stelt het in stand houden van een of meer openbare scholen, al dan niet tezamen met openbare scholen voor voortgezet onderwijs.

  • 2 De eilandsraad maakt het voornemen tot een besluit als bedoeld in het eerste lid bekend.

  • 3 Een stichting die een openbare school in stand houdt, wordt opgericht door een openbaar lichaam, al dan niet tezamen met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid.

  • 5 De stichting oefent alle taken en bevoegdheden van het bevoegd gezag uit.

  • 6 Onverminderd het vierde lid voorzien de statuten in ieder geval in een regeling waarin een overheersende invloed van de overheid in het bestuur is verzekerd:

    • a. de samenstelling, werkwijze en inrichting van het bestuur van de stichting,

    • b. de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de bestuursleden, met dien verstande dat de leden van het bestuur worden benoemd door de eilandsraad en dat ten minste een derde gedeelte, doch geen meerderheid, van die leden wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van de leerlingen die zijn ingeschreven op de betrokken school of scholen,

    • c. de termijn waarvoor de bestuursleden worden benoemd,

    • d. de vaststelling van de begroting na goedkeuring door de eilandsraad en de vaststelling van de jaarrekening na instemming van de eilandsraad,

    • e. de wijze waarop de eilandsraad toezicht op het bestuur uitoefent,

    • f. de gronden waarop het bestuur kan besluiten de vergaderingen besloten te houden,

    • g. de periode waarvoor de stichting in het leven wordt geroepen, met dien verstande dat deze periode ten minste 5 jaren bedraagt, en

    • h. de bevoegdheid de stichting te ontbinden.

  • 7 De goedkeuring, bedoeld in het zesde lid, onderdeel d, kan worden onthouden wegens strijd met het recht of met het algemeen belang, waaronder begrepen het financiële belang van het openbaar lichaam.

  • 8 De statuten van de stichting kunnen slechts worden gewijzigd na instemming van de eilandsraad.

  • 9 Het bestuur brengt jaarlijks aan de eilandsraad verslag uit over de werkzaamheden, waarbij in ieder geval aandacht wordt geschonken aan de wezenskenmerken van het openbaar onderwijs. Het verslag wordt openbaar gemaakt.

  • 10 De vergaderingen van het bestuur van de stichting zijn openbaar, tenzij het bestuur anders beslist, op gronden, vermeld in de statuten.

  • 11 Indien voor 1 februari van het jaar waarvoor de begroting geldt, de begroting niet is goedgekeurd, neemt de eilandsraad de maatregelen die hij nodig acht om de continuïteit van het onderwijsproces te waarborgen.

  • 12 De eilandsraad is in geval van ernstige taakverwaarlozing door het bestuur of functioneren in strijd met de wet bevoegd zelf te voorzien in het bestuur van de scholen en zo nodig de stichting te ontbinden.

  • 13 Indien de school een raad van toezicht heeft, is het zesde lid niet van toepassing en voorzien de statuten, onverminderd artikel 25, in ieder geval in een regeling waarin een overheersende invloed van de overheid in de raad van toezicht is verzekerd:

    • a. de samenstelling, werkwijze en inrichting van de raad van toezicht van de stichting,

    • b. de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de leden van de raad van toezicht, met dien verstande dat de leden van de raad van toezicht worden benoemd door de eilandsraad en dat ten minste een derde gedeelte, doch geen meerderheid, van die leden wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van de leerlingen die zijn ingeschreven op de betrokken school of scholen,

    • c. de termijn waarvoor de leden van de raad van toezicht worden benoemd,

    • d. de vaststelling van de begroting en de jaarrekening,

    • e. de periode waarvoor de stichting in het leven wordt geroepen, met dien verstande dat deze periode ten minste 5 jaren bedraagt,

    • f. de bevoegdheid de stichting te ontbinden. Het achtste, negende en elfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 55. Bestuursoverdracht openbare scholen

  • 1 De rechtspersoon die een openbare school in stand houdt, kan de instandhouding van die school overdragen aan een andere rechtspersoon die tot instandhouding van een openbare school bevoegd is. De overdracht geschiedt bij notariële akte.

  • 2 Bij deze akte verbindt de overdragende rechtspersoon zich tevens de rechten ten aanzien van gebouwen en terreinen alsmede de roerende zaken over te dragen. Deze akte geldt tevens als akte van levering als bedoeld in artikel 89 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES.

  • 3 In de akte wordt bepaald dat de rechtspersoon aan wie wordt overgedragen, het personeel in gelijke betrekkingen en onder dezelfde voorwaarden als vermeld in de schriftelijke aanstelling, aan de school aanstelt met ingang van de datum van overdracht.

  • 4 Door overdracht met inachtneming van de voorgaande leden treedt de verkrijgende rechtspersoon in alle uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen die zijn rechtsvoorganger bezit in zijn hoedanigheid van bevoegd gezag, onverminderd hetgeen verder voor de overgang daarvan naar burgerlijk recht is vereist.

Artikel 56. Mogelijkheid godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs

Het bevoegd gezag stelt de leerlingen in de gelegenheid op de school, binnen de schooltijden, godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te ontvangen. Van de tijd daaraan te besteden worden ten hoogste 120 uren per schooljaar meegeteld voor het aantal uren onderwijs dat de leerlingen krachtens artikel 10, zesde lid, aanhef en onder b, ten minste moeten ontvangen. Voor de leerlingen die dit onderwijs niet volgen, voorziet het bevoegd gezag in andere onderwijsactiviteiten op de school.

Artikel 57. Leraren godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs

  • 1 Godsdienstonderwijs wordt gegeven door leraren daartoe aangewezen door kerkelijke gemeenten, plaatselijke kerken, of rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die zich blijkens hun statuten het geven van godsdienstonderwijs ten doel stellen. Levensbeschouwelijk vormingsonderwijs wordt gegeven door leraren daartoe aangewezen door volledige rechtsbevoegdheid bezittende organisaties op geestelijke grondslag.

  • 2 Het bevoegd gezag ziet erop toe dat dit onderwijs uitsluitend wordt gegeven door een leraar die blijkens een daartoe strekkende verklaring van de aanwijzende instantie:

    • a. voldoet aan de bekwaamheidseisen die krachtens artikel 35, eerste lid, voor het geven van dat onderwijs zijn vastgesteld, en

    • b. zijn bekwaamheid onderhoudt.

Artikel 58. Disciplinaire maatregel, schorsing en ontslag door Rijksvertegenwoordiger

De Rijksvertegenwoordiger is, in afwijking van artikel 39, bevoegd de disciplinaire straf of de schorsing op te leggen dan wel het ontslag te verlenen, indien het een directeur, een adjunct-directeur, of een ander lid van het onderwijzend personeel van een openbare school betreft en deze tevens lid is van de eilandsraad van het openbaar lichaam die de school in stand houdt.

Artikel 59. Horen bij aanstelling personeel, directeuren en adjunct-directeuren

  • 1 De aanstelling of tewerkstelling zonder aanstelling van de mede-directeur, de adjunct-directeur of leraren geschiedt, de directeur gehoord.

  • 2 De aanstelling en de overplaatsing van directeuren en adjunct-directeuren geschiedt door het bevoegd gezag, het personeel gehoord.

Afdeling 3. Overige voorwaarden voor bekostiging uit de openbare kassen van het bijzonder onderwijs

Artikel 60. Instandhouding bijzondere school door rechtspersoon

Een bijzondere school wordt in stand gehouden door een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich blijkens de statuten of reglementen het geven van onderwijs ten doel stelt zonder daarbij het maken van winst te beogen.

Artikel 61. Bestuursoverdracht

  • 1 De rechtspersoon die de school in stand houdt, kan de instandhouding van de school overdragen aan een andere rechtspersoon die voldoet aan artikel 60. De overdracht geschiedt bij notariële akte.

  • 2 Bij deze akte verbindt de overdragende rechtspersoon zich tevens de rechten ten aanzien van gebouwen en terreinen alsmede de roerende zaken over te dragen. Deze akte geldt tevens als akte van levering bedoeld in artikel 89 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES.

  • 3 In de akte wordt bepaald dat de rechtspersoon aan wie wordt overgedragen, het personeel in gelijke betrekkingen en onder dezelfde voorwaarden als vermeld in de akte van benoeming, benoemt met ingang van de datum van overdracht.

  • 4 Door overdracht met inachtneming van de voorgaande leden, treedt de verkrijgende rechtspersoon in alle uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen van zijn rechtsvoorganger met betrekking tot de school, onverminderd hetgeen verder voor de overgang daarvan naar burgerlijk recht is vereist.

  • 5 Bij een splitsing als bedoeld in artikel 335 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek BES van een rechtspersoon die een school in stand houdt, wordt in de splitsingsakte bepaald dat de voortbestaande splitsende rechtspersoon de school in stand zal houden of op welke verkrijgende rechtspersoon de instandhouding van de school overgaat. In het laatste geval zijn het tweede tot en met vierde lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 62. Godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs

Onverminderd de artikelen 11 en 12 kunnen de onderwijsactiviteiten godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs omvatten. Van de tijd daaraan te besteden worden ten hoogste 120 uren per schooljaar meegeteld voor het aantal uren onderwijs dat de leerlingen krachtens artikel 10, zesde lid, aanhef en onder b, ten minste moeten ontvangen. Het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs kan worden opgedragen aan een niet aan de school verbonden leraar.

Artikel 63. Geen weigering toelating op grond van godsdienstige gezindheid of levensbeschouwing

  • 1 Indien binnen redelijke afstand van de woning van de leerling geen gelegenheid bestaat tot het volgen van openbaar onderwijs, mag de toelating tot de school niet worden geweigerd op grond van godsdienstige gezindheid of levensbeschouwing. Het voorgaande is niet van toepassing indien de school uitsluitend is bestemd voor interne leerlingen.

  • 2 Leerlingen die ingevolge het eerste lid zijn toegelaten, kunnen niet worden verplicht godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te volgen.

Artikel 64. Akte van benoeming

  • 1 Ieder personeelslid is in het bezit van een door het bevoegd gezag en hemzelf getekende akte van benoeming.

Artikel 65. Beslissingen bijzonder onderwijs inzake toelating en verwijdering en bezwaarprocedure

  • 1 Indien het bevoegd gezag van een bijzondere school op grond van artikel 41, derde lid, een student de toegang weigert, deelt het deze beslissing, schriftelijk en met redenen omkleed, mede door toezending of uitreiking aan de student, onverminderd het bepaalde in dat artikellid.

  • 2 Indien het bevoegd gezag van een bijzondere school op grond van artikel 44 weigert een leerling toe te laten dan wel een leerling verwijdert, deelt het de beslissing daartoe, schriftelijk en met redenen omkleed, mede door toezending of uitreiking aan de ouders. Daarbij wordt tevens de inhoud van het bepaalde in het derde lid, eerste volzin, vermeld. Het bevoegd gezag neemt de beslissing, bedoeld in de eerste volzin, zo spoedig mogelijk.

  • 3 Binnen 6 weken na de mededeling, bedoeld in het tweede lid, kunnen de ouders bij het bevoegd gezag schriftelijk hun bezwaren kenbaar maken tegen de beslissing. Het bevoegd gezag beslist binnen 4 weken na ontvangst van de bezwaren. Alvorens te beslissen hoort het bevoegd gezag de ouders.

Titel III. Bekostiging

Afdeling 1. Algemeen

Artikel 66. Algemene bepalingen bekostiging scholen

  • 1 Het Rijk bekostigt openbare en de bijzondere scholen met in achtneming van deze titel, met uitzondering van afdeling 3.

  • 2 Geen bekostiging vindt plaats indien leerlingen van verschillende scholen al dan niet van hetzelfde bevoegd gezag gezamenlijk onderwijs ontvangen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ter uitvoering van het eerste lid. Deze algemene maatregel van bestuur bevat in ieder geval een regeling van de termijnen waarbinnen besluiten moeten worden genomen.

Artikel 67. Aanvullende middelen

  • 1 Onze Minister kan aanvullende middelen ter beschikking stellen die niet strekken tot bekostiging van het onderwijs, bedoeld in deze wet, wet, of de schoolbegeleiding ten behoeve daarvan, maar direct of indirect nodig zijn voor de uitvoering van het onderwijs of voor de bevordering van deelname aan het onderwijs.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van het eerste lid.

Artikel 68. Grondslag bekostiging zorg leerlingen met specifieke onderwijsbehoefte

  • 1 Het Rijk bekostigt openbare en bijzondere scholen voor zorg voor leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte. Deze bekostiging is verwerkt in de bedragen, bedoeld in artikel 100.

  • 2 Onze Minister kan aan een of meer scholen extra bekostiging verstrekken voor de zorg voor leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Artikel 69. Subsidie expertisecentrum onderwijszorg

  • 1 Onze Minister verstrekt het expertisecentrum onderwijszorg subsidie.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gegeven over het verstrekken van subsidie aan het expertisecentrum onderwijszorg voor de taken, bedoeld in artikel 28, eerste lid.

Artikel 70. Beroep

Artikel 71. Instandhouding openbare scholen door een stichting of een openbare rechtspersoon

  • 1 Voor de toepassing van deze titel zijn de voorschriften die betrekking hebben op bijzondere scholen, van overeenkomstige toepassing op openbare scholen die in stand worden gehouden door een stichting als bedoeld in artikel 54 of een openbare rechtspersoon als bedoeld in artikel 53, tenzij het tegendeel blijkt.

  • 2 Indien een openbare school in stand wordt gehouden door een stichting of een openbare rechtspersoon, wordt deze aangemerkt als een door het openbaar lichaam in stand gehouden openbare school voor de toepassing van afdeling 2 en afdeling 8.

Afdeling 2. Aanvang van de bekostiging

§ 1. Scholen

Artikel 72. Aanvang bekostiging

  • 1 Onze Minister kan een school voor bekostiging in aanmerking brengen.

  • 2 De bekostiging van een openbare en een bijzondere school kan slechts een aanvang nemen indien het bevoegd gezag een aanvraag daartoe heeft ingediend bij Onze Minister. Deze aanvraag vermeldt of het openbaar of bijzonder onderwijs betreft, en de beoogde plaats van vestiging van de school.

  • 3 De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een belangstellingsmeting als bedoeld in artikel 72a;

    • b. het voorgenomen beleid over de kwaliteit van het onderwijs dat binnen de school zal worden gevoerd, voor zover dit betreft de uitwerking van de wettelijke voorschriften voor:

      • de inhoud van het onderwijs, bedoeld in artikel 10, derde lid;

      • de inrichting van het onderwijs, bedoeld in artikel 10, eerste lid en een leerlingvolgsysteem als bedoeld in artikel 10, vierde lid;

      • de inrichting van het onderwijs, bedoeld in artikel 10, zesde lid;

      • de inhoud van het onderwijs, die dekkend zal zijn voor de kerndoelen, bedoeld in artikel 11 of 12; en

      • de scheiding tussen de functies van bestuur en het toezicht daarop, bedoeld in artikel 23 en 24 en, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 32, een beschrijving van de over te dragen taken;

    • c. een document waaruit blijkt dat het openbaar lichaam van het eiland van vestiging van de school en de bevoegde gezagsorganen van de scholen en vestigingen binnen het voedingsgebied van de school zijn gevraagd om te overleggen over het voornemen tot het doen van een aanvraag om bekostiging; en

    • d. een verklaring omtrent het gedrag afgegeven volgens de Wet justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES van de personen die het bestuur en het intern toezicht vormen en die op het tijdstip van het doen van de aanvraag niet ouder is dan zes maanden.

  • 4 De aanvraag bevat tevens:

    • a. een beschrijving van het beleid met betrekking tot de bewaking en verbetering van de kwaliteit van het onderwijs;

    • b. een beschrijving van de beoogde samenstelling van de formatie van de school;

    • c. een beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de voorschriften die worden gesteld aan de bekwaamheid van leraren, en degenen die onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten en werkzaamheden verricht van leidinggevende aard;

    • d. een beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de zorg voor de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen op school;

    • e. een meerjarenbegroting over de eerste drie schooljaren die is gebaseerd op de bekostiging die de school zal ontvangen gegeven het aantal te verwachten leerlingen in die periode;

    • f. de verwachtingen met betrekking tot de huisvesting;

    • g. informatie over de hoogte van en het beleid ten aanzien van de vrijwillige geldelijke bijdrage die van de ouders zal worden gevraagd en het jaarlijks verwachte totaalbedrag van die bijdragen; en

    • h. een beschrijving van de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de medezeggenschap in de school.

  • 5 Een school wordt slechts voor bekostiging in aanmerking gebracht indien op grond van de belangstellingsmeting aannemelijk is dat zij binnen 8 jaar vanaf de datum van ingang van de bekostiging zal worden bezocht door ten minste 200 leerlingen.

  • 6 De artikelen 73 tot en met 75 zijn niet van toepassing bij omzetting van een bekostigde bijzondere school in een bekostigde openbare school of omgekeerd.

  • 7 De bekostiging kan slechts aanvangen per 1 augustus van een schooljaar.

  • 8 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de elementen, bedoeld in het tweede lid.

  • 9 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld aan de wijze waarop de aanvraag plaatsvindt en kan een model voor de aanvraag worden vastgesteld.

Artikel 72a. Belangstellingsmeting

  • 1 De belangstellingsmeting, bedoeld in artikel 72, tweede lid, onderdeel a, wordt uitgevoerd aan de hand van hetzij ouderverklaringen dan wel, in bij ministeriële regeling te bepalen gevallen, een marktonderzoek.

  • 2 De belangstellingsmeting:

    • a. geeft inzicht in het te verwachten aantal kinderen op 1 januari van het elfde jaar na de indiening van de aanvraag; en

    • b. vindt plaats binnen het voedingsgebied dat het eiland omvat van de beoogde plaats van vestiging van de school.

  • 3 Het te verwachten aantal leerlingen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt berekend overeenkomstig de formule q = (y/x *100%) * w * z, waarbij:

    • a. in het geval van keuze voor de ouderverklaring geldt:

      y = aantal kinderen in de leeftijd van 2 tot en met 4 jaar van wie in de ouderverklaring is aangegeven belangstelling te hebben voor de school in de aanvraag;

      x = totaal aantal kinderen in de leeftijd van 2 tot en met 4 jaar op 1 januari van het kalenderjaar waarin de aanvraag wordt gedaan, in het voedingsgebied, bedoeld in het tweede lid, onder b;

      w = het totaal aantal kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 11 jaar, vermeerderd met 30 procent van het aantal kinderen in de leeftijd van 12 jaar in het voedingsgebied, bedoeld in het tweede lid onder b, op 1 januari van het elfde jaar na de indiening van de aanvraag, gebaseerd op gegevens onder meer verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek;

      z = een bij ministeriële regeling te bepalen correctiefactor;

    • b. in het geval van keuze voor het marktonderzoek geldt:

      y = aantal kinderen in de leeftijd van 2 tot en met 4 jaar ten aanzien van wie in het marktonderzoek is aangegeven dat er belangstelling is voor de school in de aanvraag;

      x = totaal aantal kinderen in de leeftijd van 2 tot en met 4 jaar, ten aanzien van wie in het marktonderzoek is deelgenomen;

      w = het totaal aantal kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 11 jaar vermeerderd met 30 procent van het aantal kinderen in de leeftijd van 12 jaar in het voedingsgebied, bedoeld in het tweede lid onder b, op 1 januari van het elfde jaar na de indiening van de aanvraag, gebaseerd op gegevens onder meer verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek;

      z = een bij ministeriële regeling te bepalen correctiefactor.

    De aanvraag bevat de berekeningen die tot de uitkomst van de formules, bedoeld onder a en b, hebben geleid

  • 4 De ouderverklaring, bedoeld in het eerste lid, heeft betrekking op één kind in de leeftijd van 2 tot en met 4 jaar op 1 november van het kalenderjaar waarin de aanvraag wordt gedaan en wordt ingediend door de ouder van deze leerling.

  • 5 Het marktonderzoek, bedoeld in het eerste lid,:

    • a. heeft betrekking op kinderen in de leeftijd van 2 tot en met 4 jaar;

    • b. wordt afgenomen onder de ouders van kinderen, bedoeld in onderdeel a, op een wetenschappelijk verantwoorde manier door een onafhankelijk onderzoeksbureau dat aantoonbaar werkt volgens een door een brancheorganisatie opgestelde gedragscode met betrekking tot de uitvoering van marktonderzoek;

    • c. wordt uitgevoerd aan de hand van een aselecte steekproef uit de kinderen, bedoeld in onderdeel a, die aantoonbaar representatief is voor die kinderen; en

    • d. mag niet ouder zijn dan 24 maanden voorafgaand aan de uiterste indieningsdatum van de aanvraag.

  • 6 Indien uit de belangstellingsmeting van meer dan één aanvraag blijkt dat de betrokken postcodegebieden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, elkaar overlappen en daardoor de som van de kinderen voor wie belangstelling is aangetoond in het overlappende voedingsgebied groter is dan het totaal aantal kinderen in het overlappende voedingsgebied, worden de aantallen van de kinderen voor wie belangstelling is aangetoond in het overlappende voedingsgebied naar evenredigheid verminderd tot de som van het totaal kinderen in het overlappende voedingsgebied voor wie belangstelling is aangetoond gelijk is aan het totaal aantal kinderen in het overlappende voedingsgebied.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld aan de uitvoering van de belangstellingsmeting over:

    • a. de wijze waarop de belangstellingsmeting wordt uitgevoerd; en

    • b. de omvang van het marktonderzoek in relatie tot de minimale verhoudingen tussen de verschillende onderdelen van de formule voor de belangstellingsmeting, bedoeld in het derde lid.

Artikel 73. Voldoende openbaar onderwijs

  • 1 Indien uit schriftelijke verklaringen van ten minste 50 verschillende ouders van kinderen tot en met de leeftijd van 12 jaar behoefte blijkt te bestaan aan het volgen van openbaar onderwijs en dat in die behoefte niet of onvoldoende wordt voorzien, onderzoekt het bestuurscollege of uit de belangstellingsmeting, bedoeld in artikel 72, tweede lid, onderdeel a, voldoende belangstelling blijkt.

  • 2 Indien uit de belangstellingsmeting voldoende belangstelling is gebleken, dient het bestuurscollege een aanvraag als bedoeld in artikel 72, eerste tot en met derde lid, in, met uitzondering van een document waaruit blijkt dat de gemeente van de beoogde plaats van vestiging van de school is gevraagd om te overleggen over het voornemen tot het doen van een aanvraag om bekostiging.

  • 3 Voor een openbare school wordt in elk geval door het bestuurscollege een aanvraag als bedoeld in artikel 72 ingediend, indien binnen 10 kilometer van de plaats in de gemeente waar het onderwijs moet worden gegeven over de weg gemeten geen school aanwezig is waar openbaar onderwijs wordt gegeven en aan het volgen van openbaar onderwijs behoefte bestaat.

  • 4 Indien binnen 10 kilometer van de plaats in de gemeente waar het onderwijs moet worden gegeven over de weg gemeten geen school aanwezig is waar openbaar onderwijs wordt gegeven en aan het volgen van openbaar onderwijs behoefte bestaat, brengt Onze Minister een openbare school waarvoor een aanvraag is gedaan voor bekostiging in aanmerking, indien voldaan is aan de voorschriften van artikel 72, tweede en derde lid.

Artikel 75. Aanvraagprocedure nieuwe school

  • 1 De aanvraag, bedoeld in artikel 72, tweede lid, wordt ingediend voor 1 november. De inspectie adviseert Onze Minister of de aanvraag voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 72, derde lid, onderdeel b.

  • 2 Indien het bevoegd gezag het voornemen heeft om een aanvraag, bedoeld in het eerste lid, in te dienen, meldt het bevoegd gezag dit voor 1 juli aan Onze Minister voorafgaand aan die voorgenomen aanvraag. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld aan de wijze waarop deze melding plaatsvindt en kan een model voor de melding worden vastgesteld.

  • 3 Onze Minister controleert of de belangstellingsmeting, bedoeld in artikel 72, derde lid, onderdeel a, juist en volledig is en besluit op basis van de aanvraag, bedoeld in artikel 72, tweede, derde en vijfde lid, voor 1 juni of de school met ingang van 1 augustus van het kalenderjaar volgend op het besluit van Onze Minister voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht.

  • 4 Onze Minister kan de aanvraag, bedoeld in artikel 72, tweede lid, afwijzen indien de aanvraag is ingediend door een rechtspersoon, niet zijnde een gemeente, die reeds een of meer scholen in stand houdt en die een aanwijzing heeft ontvangen als bedoeld in artikel 128, eerste lid, of waarvan een of meer van de bestuurders of toezichthouders deel uitmaakte of uitmaakt van een andere rechtspersoon die een dergelijke aanwijzing heeft ontvangen welke aanwijzing onherroepelijk is geworden en ten tijde van de aanvraag nog geen vijf jaren oud is gerekend vanaf de ontvangst van het besluit tot toepassing van artikel 128, eerste lid.

  • 5 De bekostiging vangt aan op 1 augustus. De aanspraak op bekostiging vervalt indien uiterlijk op de eerste schooldag na1 augustus in het kalenderjaar na het besluit van Onze Minister geen onderwijs aan de nieuwe school wordt gegeven.

  • 6 In afwijking van het vijfde lid en op aanvraag van het bevoegd gezag of het openbaar lichaam van het eiland van vestiging van de school kan Onze Minister besluiten in bijzondere gevallen de aanspraak op bekostiging voor een jaar te handhaven. Indien Onze Minister daartoe besluit, vervalt de aanspraak op bekostiging, indien uiterlijk op de eerste schooldag na 1 augustus in het tweede kalenderjaar na het in het vijfde lid bedoelde besluit geen onderwijs wordt gegeven.

  • 7 Dit artikel is niet van toepassing op de totstandkoming van een nevenvestiging, bij omzetting van een bekostigde bijzondere school in een bekostigde openbare school of omgekeerd en bij de totstandkoming van een samenwerkingsschool.

  • 9 Voor uitsluitend de controle of de gegevens uit de ouderverklaringen, bedoeld in artikel 72a, vijfde lid, onderdeel a, juist en volledig zijn, maakt Onze Minister gebruik van het burgerservicenummer van een van de ouders en het kind waarop de ouderverklaring betrekking heeft.

  • 10 Onze Minister stelt op voordracht van de inspectie een kader vast waarin de werkwijze voor het advies, bedoeld in het eerste lid, is vastgelegd. Deze werkwijze omvat in ieder geval een gesprek over de aanvraag met het bevoegd gezag dat de aanvraag heeft ingediend. Dit kader wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

  • 11 Het bestuurscollege van de beoogde plaats van vestiging van de school kan voor de datum, genoemd in het eerste lid, bij Onze Minister een zienswijze naar voren brengen.

Artikel 76. Omzetting, verhuizing en verplaatsing

  • 1 Onze Minister kan onder door hem te stellen voorwaarden voor bekostiging in aanmerking brengen een school die wordt omgezet van een bijzondere school in een openbare school of omgekeerd dan wel een school die tot stand komt als samenwerkingsschool als bedoeld in artikel 22a, eerste lid. Een omzetting kan slechts plaatsvinden met ingang van 1 augustus van enig kalenderjaar.

  • 2 Indien het bevoegd gezag binnen een gemeente een vestiging verplaatst over hemelsbreed gemeten een afstand van minder dan 3 kilometer van het huidige vestigingsadres, blijft de aanspraak op bekostiging bestaan.

  • 3 Indien het bevoegd gezag een vestiging verplaatst over hemelsbreed gemeten 3 kilometer of meer van het huidige vestigingsadres, zijn de artikelen 72, 72a en 75 van overeenkomstige toepassing. Onze Minister kan onder door hem te stellen voorwaarden een vestiging voor bekostiging in aanmerking blijven brengen zonder dat de belangstellingsmeting aannemelijk maakt dat de vestiging op 1 januari van het elfde jaar na de verplaatsing zal worden bezocht door ten minste het aantal leerlingen dat overeenkomt met de stichtingsnorm.

§ 2. Nadere voorschriften voor de uitvoering van afdeling 2

Artikel 77. Nadere voorschriften voor de uitvoering van afdeling 2

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven voor de uitvoering van deze afdeling.

Afdeling 3. Voorziening in de huisvesting

Artikel 78. Voorziening in huisvesting door het openbaar lichaam

  • 1 De eilandsraad of het bestuurscollege draagt overeenkomstig het bepaalde in deze afdeling ten behoeve van de scholen zorg voor de voorzieningen in de huisvesting op het grondgebied van het openbaar lichaam. Deze huisvesting is zodanig dat kan worden voldaan aan de redelijke eisen die het onderwijs aan de huisvesting van scholen in het openbaar lichaam stelt. De eilandsraad of het bestuurscollege behandelt daarbij de door het openbaar lichaam in stand gehouden scholen en de andere scholen op gelijke voet.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden bruto vloeroppervlakten per gelijktijdig aanwezige leerling voorgeschreven die voorzieningen in de huisvesting ten minste dienen te bevatten.

Artikel 79. Voorzieningen in de huisvesting

  • 1 Voor de toepassing van deze afdeling worden onder voorzieningen in de huisvesting begrepen:

    • a. voor blijvend onderscheidenlijk voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit:

      • 1°. nieuwbouw, een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan, verplaatsing van een bestaand gebouw of van een gedeelte daarvan, terreinen, alsmede eerste aanschaf van onderwijsleerpakketten en meubilair,

      • 2°. uitbreiding van de onder 1° bedoelde voorzieningen, en

      • 3°. medegebruik van een ruimte die geschikt is voor het onderwijs;

    • b. herstel van constructiefouten aan het gebouw, alsmede herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw, onderwijsleerpakketten en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden.

  • 2 De kosten van bouwvoorbereiding kunnen tot de kosten van huisvesting worden gerekend.

Artikel 80. Vaststelling door bestuurscollege van bekostigingsplafond voor nieuwe voorzieningen in de huisvesting

  • 1 Het bestuurscollege stelt jaarlijks, na overleg met de betrokken bevoegde gezagsorganen, ten behoeve van het eerstvolgende jaar voor een door het college te bepalen tijdstip een bekostigingsplafond vast voor de bekostiging van de voorzieningen in de huisvesting voor:

    • a. scholen, en

    • b. scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs.

  • 2 Het bekostigingsplafond wordt zodanig vastgesteld dat redelijkerwijs kan worden voorzien in de huisvesting van de in het eerste lid bedoelde scholen op het grondgebied van het openbaar lichaam.

Artikel 81. Indiening aanvraag

  • 1 Het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school dat een voorziening in de huisvesting wenst, dient een aanvraag voor 1 september voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft in bij het bestuurscollege.

  • 2 De eilandsraad stelt bij verordening de vereisten van de aanvraag vast.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de door het openbaar lichaam in stand gehouden scholen.

Artikel 82. Beschikkingen op aanvragen

  • 1 Het bestuurscollege beslist voor 1 januari van het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft op de aanvraag. Het bestuurscollege geeft het bevoegd gezag de gelegenheid om een onvolledige aanvraag binnen een door het bestuurscollege te stellen termijn aan te vullen.

  • 2 Het bestuurscollege kan besluiten de aanvraag niet te behandelen,

    indien:

    • a. het bevoegd gezag niet heeft voldaan aan de vereisten voor het in behandeling nemen van de aanvraag, uit de eilandsverordening, bedoeld in artikel 81, tweede lid, of

    • b. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking.

  • 3 Indien het bekostigingsplafond, bedoeld in artikel 80, niet toereikend is, wordt de volgorde van verlening van bekostiging bepaald op basis van de urgentie van de gevraagde voorziening.

  • 4 De beschikking van het bestuurscollege kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere voorziening dan gewenst omvatten.

Artikel 83. Beschikkingen op aanvragen met een spoedeisend karakter

  • 1 In afwijking van de termijnen genoemd in de artikelen 81 en 82, beslist het bestuurscollege binnen vier weken op een aanvraag voor een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden.

Artikel 84. Weigeringsgronden

  • 1 Een voorziening in de huisvesting wordt slechts geweigerd, indien:

    • a. de gewenste voorziening geen voorziening is in de zin van artikel 79,

    • b. de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de aard en de omvang van de voorzieningen waarover de school reeds beschikt, voor zover deze uit de openbare kas zijn bekostigd,

    • c. de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de te verwachten ontwikkeling van het aantal leerlingen of onderwijskundige ontwikkelingen,

    • d. op andere wijze dan wordt gewenst redelijkerwijs in de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien, onder meer doordat binnen redelijke afstand van de gewenste plaats van de voorziening gebruik dan wel medegebruik mogelijk is, of een reeds voor bekostiging in aanmerking gebracht gebouw of deel daarvan beschikbaar komt,

    • e. het bekostigingsplafond, bedoeld in artikel 80, niet toereikend is voor de te verstrekken voorzieningen voor scholen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, van dat artikel, of

    • f. de gewenste voorziening anders dan op grond van de onderdelen b tot en met d niet noodzakelijk is.

  • 2 Een voorziening in de huisvesting kan tevens worden geweigerd, indien de voorziening als gevolg van het verwijtbaar nalaten van noodzakelijk onderhoud in een slechte bouwkundige staat verkeert of indien de voorziening nodig is voor herstel van schade die is veroorzaakt door schuld of toedoen van het bevoegd gezag.

Artikel 85. Tijdstip aanvang bekostiging; vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1 Het bestuurscollege beslist met ingang van welk tijdstip de bekostiging van een voorziening daadwerkelijk een aanvang kan nemen, onverminderd het bepaalde in artikel 86.

  • 2 De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet binnen een bij de beschikking te bepalen termijn met betrekking tot de voorziening een bouwopdracht is gegeven dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten.

Artikel 86. Toetsing i.v.m. wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden

Voorzieningen komen voor bekostiging in aanmerking, mits op het op grond van artikel 85, eerste lid, vastgestelde tijdstip,

  • a. is voldaan aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften, en

  • b. de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert, ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van de beschikking tot verlening niet ingrijpend zijn gewijzigd.

Artikel 87. Bouwheerschap

  • 1 Het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school geeft opdracht de voorziening in de huisvesting waartoe op grond van de artikelen 82 en 83 kan worden overgegaan, tot stand te brengen met daartoe door het openbaar lichaam beschikbaar te stellen gelden, tenzij het met het bestuurscollege overeenkomt dat het openbaar lichaam deze voorziening tot stand brengt.

  • 2 Indien het openbaar lichaam de voorziening in de huisvesting van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school tot stand heeft gebracht, worden gebouw en terrein aan het bevoegd gezag in eigendom overgedragen, tenzij het bestuurscollege en het bevoegd gezag anders overeenkomen.

  • 3 Indien de voorziening in de huisvesting, bedoeld in het tweede lid, niet voldoet aan de eisen voor eigendomsoverdracht, geeft het bestuurscollege deze aan het bevoegd gezag in gebruik.

Artikel 88. Instemming met eigen bouwplannen voor een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school

Indien het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school aanspraak heeft op bekostiging van een voorziening in de huisvesting, behoeven de bouwplannen en de desbetreffende begrotingen de instemming van het bestuurscollege, tenzij het bevoegd gezag met het bestuurscollege overeenkomt dat het openbaar lichaam deze voorziening tot stand brengt.

Artikel 89. Totstandbrenging voorziening voor een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school

Het openbaar lichaam brengt een voorziening in de huisvesting van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school slechts tot stand, indien tussen het bestuurscollege en het bevoegd gezag overeenstemming bestaat over de bouwplannen en de wijze van uitvoering.

Artikel 90. Onderhoudsplicht; verbod tot vervreemding en bezwaring

  • 1 Het bevoegd gezag is verplicht het gebouw en terrein, alsmede de roerende zaken waarvoor bekostiging wordt genoten, behoorlijk te gebruiken en te onderhouden.

  • 2 Vervreemding door het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school anders dan op grond van artikel 55 of artikel 61 van gebouwen, terreinen en roerende zaken waarvoor bekostiging wordt genoten, of bezwaren met een zakelijk recht door het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school van zodanige gebouwen en terreinen, is zonder toestemming van het bestuurscollege nietig.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van het recht van opstal ten behoeve van een door het openbaar lichaam te plaatsen tijdelijke voorziening in de huisvesting op grond die eigendom is van het bevoegd gezag van de betrokken school.

Artikel 91. Vorderingsrecht

  • 1 Het bestuurscollege is bevoegd een gedeelte van een gebouw of terrein dat tijdelijk of gedurende een gedeelte van de dag niet nodig zal zijn voor de daar gevestigde school, gedurende die tijd te bestemmen als huisvesting voor een andere school, voor ander uit de openbare kas bekostigd onderwijs niet zijnde basisonderwijs, of voor educatie als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs BES dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Het voorgenomen gebruik dient zich te verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school. Tevens is het bestuurscollege bevoegd ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening of expressie-activiteiten een gebouw of terrein dan wel een gedeelte daarvan dat tijdelijk gedurende gedeelten van de dag of in het geheel niet nodig zal zijn voor de daar gevestigde school, gedurende die tijd te bestemmen als huisvesting voor een andere school, voor ander uit de openbare kas bekostigd onderwijs niet zijnde basisonderwijs, of voor educatie als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs BES dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

  • 2 Indien het gebouw of terrein in gebruik is voor een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school pleegt het bestuurscollege vooraf overleg met het bevoegd gezag en, voor zover van toepassing, ook met het bevoegd gezag van die school waarvoor de huisvesting is bestemd.

Artikel 92. Verhuur en medegebruik gebouw of terrein

  • 1 Voor zover artikel 91 geen toepassing vindt, kan het bevoegd gezag een gedeelte van een gebouw of terrein in gebruik geven ten behoeve van uit de openbare kas bekostigd onderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Voor zover niet nodig voor uit de openbare kas bekostigd onderwijs, kan het bevoegd gezag een gedeelte van het gebouw of terrein verhuren aan een derde, voor zover het gehuurde niet bestemd zal zijn als woon- of bedrijfsruimte in de zin van de vijfde en zesde afdeling van titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Indien het een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school betreft, is voor verhuur toestemming van het bestuurscollege vereist.

  • 2 De ingebruikgeving of verhuur ingevolge het eerste lid eindigt:

    • a. indien het bestuurscollege gebruik maakt van zijn bevoegdheid op grond van artikel 91 zonder dat enige schadeplicht ontstaat, of

    • b. indien het in gebruik gegeven dan wel verhuurde deel nodig is voor gebruik door de eigen school.

  • 3 Ingebruikgeving of verhuur ingevolge het eerste lid geschiedt niet indien het voorgenomen gebruik zich niet verdraagt met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school.

  • 5 Het zonder toestemming van het bestuurscollege verhuren van een gebouw of terrein door het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school alsmede elk met dit artikel strijdig beding opgenomen in een huurovereenkomst met betrekking tot schoolgebouwen, is nietig.

Artikel 93. Voorziening niet ten laste van het openbaar lichaam

Voorzieningen aan gebouwen of terreinen in verband met verhuur krachtens de artikelen 92 of 94 door het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school komen niet ten laste van het openbaar lichaam.

Artikel 94. Einde gebruik gebouw of terrein door een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school

  • 1 Het bestuurscollege en het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school dat eigenaar is van het gebouw en terrein, kunnen in een gezamenlijke akte verklaren dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken.

  • 2 De Rijksvertegenwoordiger kan in geval van een geschil omtrent de toepassing van het eerste lid desgevraagd besluiten dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken. De aanvraag om het besluit wordt gedaan door het bestuurscollege of door het bevoegd gezag van de school. Alvorens op de aanvraag te besluiten, hoort de Rijksvertegenwoordiger de wederpartij.

  • 3 Het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school dat voornemens is gebouwen of terreinen, of een gedeelte daarvan, blijvend niet meer voor de school te gebruiken, doet hiervan onverwijld mededeling aan het bestuurscollege.

  • 4 Zodra de in het eerste lid bedoelde akte door beide partijen is getekend, of het in het tweede lid bedoelde besluit van de Rijksvertegenwoordiger onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is bepaald dat de uitspraak van de rechter, inhoudende een besluit als bedoeld in het tweede lid eerste volzin, in de plaats treedt van het vernietigde besluit, wordt de akte, het onherroepelijk geworden besluit onderscheidenlijk de uitspraak, ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES. Door de inschrijving verkrijgt het openbaar lichaam de eigendom.

  • 5 Het vierde lid is niet van toepassing indien het gebouw of terrein volledig voor rekening van het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school is gebouwd of aangelegd, tenzij het bestuurscollege en het bevoegd gezag anders overeenkomen. Het bestuurscollege en het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school bepalen gezamenlijk de vergoeding van het openbaar lichaam aan het bevoegd gezag en, indien de gebouwen en terreinen niet meer voor het basisonderwijs worden gebruikt, de verplichtingen van het bevoegd gezag ten opzichte van het openbaar lichaam. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de toepassing van de eerste en tweede volzin.

  • 6 Het bestuurscollege en het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school dat eigenaar is van het schoolgebouw, kunnen in een gezamenlijke akte verklaren dat een gedeelte van het gebouw dat niet vatbaar is voor eigendomsoverdracht, blijvend niet meer voor het onderwijs nodig zal zijn.

  • 7 De Rijksvertegenwoordiger kan in geval van een geschil omtrent de toepassing van het vijfde lid desgevraagd besluiten dat een gedeelte van het gebouw dat niet vatbaar is voor eigendomsoverdracht, blijvend niet meer voor het onderwijs nodig zal zijn. De aanvraag om het besluit wordt gedaan door het bestuurscollege of door het bevoegd gezag van de school. Alvorens op de aanvraag te besluiten, hoort de Rijksvertegenwoordiger de wederpartij.

  • 8 Zodra de in het vijfde lid bedoelde akte door beide partijen is getekend, of het in het zesde lid bedoelde besluit van de Rijksvertegenwoordiger onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is bepaald dat de uitspraak van de rechter, inhoudende een beslissing als bedoeld in het zesde lid eerste volzin, in de plaats treedt van het vernietigde besluit, kan het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school het desbetreffende gedeelte van het gebouw met toestemming van het bestuurscollege verhuren.

  • 9 De toestemming, bedoeld in het zevende lid, wordt verleend voor een tijdvak van ten hoogste 3 jaren. Op aanvraag van het bevoegd gezag kan dit tijdvak telkens worden verlengd met een termijn van ten hoogste 3 jaren.

Artikel 95. Jaarlijks bedrag voor huisvestingskosten van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school

In afwijking van deze afdeling kan de eilandsraad besluiten dat jaarlijks een bedrag voor huisvestingskosten wordt betaald aan het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school. De eilandsraad neemt het besluit in overeenstemming met het bevoegd gezag.

Artikel 96. Informatieverstrekking aan eilandsraad en bestuurscollege

Het bevoegd gezag van een niet door het desbetreffende openbaar lichaam in stand gehouden school is gehouden aan de eilandsraad onderscheidenlijk het bestuurscollege alle inlichtingen te verschaffen die de eilandsraad onderscheidenlijk bestuurscollege voor een adequate uitvoering van de bepalingen in deze afdeling noodzakelijk achten.

Artikel 97. Exploitatie schoolgebouw

  • 2 Het bevoegd gezag van een bijzondere school dat eigenaar is van een schoolgebouw, kan met het bestuurscollege overeenkomen dat het openbaar lichaam het in het eerste lid bedoelde deel van de exploitatie, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk verzorgt.

  • 3 Het bevoegd gezag dat eigenaar is van een schoolgebouw kan met een bevoegd gezag dat gebruikmaakt van dat schoolgebouw overeenkomen dat het laatstgenoemde bevoegd gezag een deel van de exploitatie, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk verzorgt.

  • 4 Indien het openbaar lichaam eigenaar is van het schoolgebouw, kan het bevoegd gezag van een bijzondere school met het openbaar lichaam overeenkomen dat het bevoegd gezag het deel van de exploitatie, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk verzorgt.

Artikel 98. Bekostiging voor belastingen ter zake van onroerende zaken

Het openbaar lichaam bekostigt aan het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school dat is onderworpen aan een of meer der in artikel 43 van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bedoelde belastingen ter zake van onroerende zaken het bedrag dat is uitgegeven voor de belastingen met betrekking tot de in het openbaar lichaam gelegen gebouwen en terreinen.

Afdeling 4. Grondslag bekostiging

Artikel 99. Bekostiging scholen

  • 1 De bekostiging van een school is bestemd voor kosten voor personeel en exploitatie van die school.

  • 2 De bekostiging van de scholen wordt in ieder geval verstrekt voor de kosten van:

    • a. de salarissen, toelagen, uitkeringen en vergoedingen voor het personeel;

    • b. personeel op grond van voorschriften bij of krachtens de Ambtenarenwet BES;

    • c. de bijdragen voor het pensioen voor het personeel en dat van de nagelaten betrekkingen;

    • d. het onderhoud van het gebouw en het terrein;

    • e. het energie- en waterverbruik;

    • f. de middelen;

    • g. de administratie, het beheer en het bestuur;

    • h. de loopbaanoriëntatie en -begeleiding;

    • i. de schoonmaak van het gebouw en het terrein; en

    • j. de publiekrechtelijke heffingen, met uitzondering van belastingen ter zake van onroerende zaken.

  • 3 Het bevoegd gezag wendt met in achtneming van het eilandelijk zorgplan de bekostiging aan voor de kosten, bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Het bevoegd gezag kan de bekostiging mede aanwenden voor de kosten, bedoeld in het tweede lid, van:

    • a. een andere school;

    • b. een school voor voortgezet onderwijs;

    • c. een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs BES, en

    • d. het expertisecentrum onderwijszorg.

  • 5 Het bevoegd gezag beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat het voortbestaan van de school is verzekerd.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ter uitvoering van het eerste lid.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het door het bevoegd gezag uitzetten van gelden, het aangaan van geldleningen en het aangaan van verbintenissen voor financiële producten.

Artikel 100. Hoogte bekostiging scholen

  • 1 Onze Minister stelt jaarlijks de bekostiging voor een school vast.

  • 2 De bekostiging voor een school bestaat uit een bedrag per school en een bedrag per leerling.

  • 3 Onze Minister kan extra bekostiging toekennen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de gevallen waarin, de voorwaarden waaronder en het bedrag dat aan extra bekostiging kan worden toegekend. In ieder geval wordt extra bekostiging toegekend vanwege de geïsoleerde ligging van een school en het prijspeil van Sint Eustatius en Saba.

  • 4 Onze Minister stelt de hoogte van de bedragen, bedoeld in het tweede en derde lid, zodanig vast dat zij voldoet aan de redelijke behoeften van een in normale omstandigheden verkerende school.

  • 5 Bij ministeriële regeling worden jaarlijks de bedragen, bedoeld in het tweede en derde lid, vastgesteld, worden nadere regels gesteld over de wijze waarop de hoogte van de bekostiging wordt berekend en worden regels gesteld over de termijnen van de betaling daarvan.

  • 6 De bedragen, bedoeld in het tweede en derde lid, gelden voor het kalenderjaar volgend op het tijdstip van de vaststelling.

  • 7 Bij de vaststelling of tussentijdse aanpassing van de bedragen, bedoeld in het eerste en vijfde lid, worden loon- en prijsontwikkelingen verwerkt, tenzij de toestand van 's Rijks financiën zich daartegen verzet.

Artikel 101. Bekostiging bij samenvoeging

In geval van samenvoeging van basisscholen, waarbij een of meer basisscholen worden opgeheven en sprake is van een minimale instroom van leerlingen in de samengevoegde basisschool, wordt de bekostiging, bedoeld in artikel 100, eerste lid, van alle betrokken basisscholen gehandhaafd tot het einde van het kalenderjaar waarin de basisscholen zijn samengevoegd.

Artikel 102. Teldatum aantal leerlingen

  • 1 Bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in artikel 100, eerste lid, gaat Onze Minister uit van het aantal leerlingen van de school op 1 februari van het voorafgaande kalenderjaar.

  • 2 Voor een school die voor het eerst wordt bekostigd gaat Onze Minister bij het bepalen van de bekostiging, bedoeld in artikel 100, eerste lid:

    • a. voor de resterende maanden van het kalenderjaar waarin de school wordt geopend, uit van het aantal leerlingen op 1 oktober volgende op de opening en

    • b. voor het daaropvolgende kalenderjaar, uit van het aantal leerlingen van de school op 1 februari volgende op de opening.

  • 3 In geval van samenvoeging van scholen, bedoeld in artikel 101, eerste lid, gaat Onze Minister bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in artikel 100, eerste lid, uit van het aantal leerlingen van alle bij de samenvoeging betrokken scholen, voor elke school vastgesteld volgens het eerste lid.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ter uitvoering van het eerste lid tot en met het derde lid.

Artikel 103. Aanvullende bekostiging bij bijzondere ontwikkelingen

  • 1 In geval van bijzondere ontwikkelingen in het basisonderwijs, kan Onze Minister in aanvulling op de bekostiging, bedoeld in artikel 100, bekostiging verstrekken.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het verstrekken van de aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Onze Minister kan een bekostigingsplafond instellen voor de aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels gesteld over de verdeling.

Artikel 104. Aanvullende bekostiging bij bijzondere omstandigheden

  • 1 In geval van bijzondere omstandigheden, kan Onze Minister voor een school in aanvulling op de bekostiging, bedoeld in de artikelen 100 en 103, bekostiging verstrekken.

  • 2 De bekostiging vindt plaats:

    • a. op aanvraag van het bevoegd gezag;

    • b. indien nodig, onder het opleggen van verplichtingen aan het bevoegd gezag;

    • c. voor een bepaalde periode.

  • 3 De aanvraag wordt niet eerder ingediend dan 16 weken voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de bijzondere omstandigheden zich zullen voordoen en niet later dan in het kalenderjaar waarin die omstandigheden zich hebben voorgedaan.

  • 4 Onze Minister beslist binnen 16 weken na ontvangst van de aanvraag. Onze Minister kan deze termijn eenmaal met ten hoogste 28 weken verlengen.

  • 5 Onze Minister kan een bekostigingsplafond instellen voor de aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels gesteld over de verdeling.

Afdeling 5. Lichamelijke oefening en eilandelijk beleid

§ 1. Lichamelijke oefening

Artikel 105. Grondslag bekostiging lichamelijke oefening

  • 1 Het bestuurscollege stelt na overleg met de bevoegde gezagen van de niet door het openbaar lichaam in stand gehouden scholen het aantal uren per week vast dat per groep leerlingen ten hoogste:

    • a. ter beschikking wordt gesteld in een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening, of

    • b. voor bekostiging voor de exploitatie van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening in aanmerking komt.

  • 2 Het aantal uren, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op ten minste twee uren.

  • 3 Het bestuurscollege stelt de hoogte vast van:

    • a. de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, onder b, en

    • b. de bekostiging voor de vaste kosten van de exploitatie van een ruimte voor lichamelijke oefening waarvan de eigendom berust bij het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school.

  • 4 De hoogte van de bekostiging, bedoeld in het derde lid, kan verschillend worden vastgesteld, afhankelijk van de oppervlakte van de ruimte, alsmede tussen ruimten voor de exploitatie waarvan op grond van de onderwijswetgeving bekostiging wordt verleend en ruimten waarvoor dat niet het geval is.

Artikel 106. Bekostiging door openbaar lichaam aan bevoegd gezag

  • 1 Het openbaar lichaam verstrekt jaarlijks aan het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school dat eigenaar is van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening:

    • a. een bedrag dat wordt bepaald ingevolge artikel 105, en

    • b. voor zover het gebruik van die ruimte ontoereikend is een overeenkomstig het tweede lid vastgesteld bedrag.

  • 2 Voor zover geen ruimte ter beschikking is gesteld als bedoeld in artikel 105, eerste lid onderdeel a, verstrekt het openbaar lichaam jaarlijks aan het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school dat geen eigenaar is van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening een bedrag dat wordt bepaald ingevolge artikel 105, eerste lid onderdeel b, en derde lid onder a.

§ 2. Eilandelijk beleid

Artikel 107. Eilandelijk beleid als openbaar lichaam zelf geen openbare scholen in stand houdt of als openbare scholen ontbreken

  • 1 Indien in een openbaar lichaam uitsluitend een of meer andere rechtspersonen dan het openbaar lichaam openbare scholen in stand houdt of houden of openbare scholen ontbreken en het openbaar lichaam uitgaven wil doen voor het onderwijs aan die scholen welke niet door het Rijk worden bekostigd, stelt de eilandsraad bij eilandsverordening een regeling daarvoor vast en zijn de artikelen 109 tot en met 113 niet van toepassing.

  • 2 De regeling, bedoeld in het eerste lid, maakt geen onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs en voorziet in een behandeling van scholen naar dezelfde maatstaf.

  • 3 De regeling, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval de voorzieningen die door het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school kunnen worden aangevraagd en de aanvraagprocedure.

  • 4 De eilandsraad kan besluiten dat het bestuurscollege de regeling, bedoeld in het eerste lid, tijdelijk kan aanvullen met nieuwe voorzieningen. De aanvulling wordt binnen een week aan de bevoegde gezagsorganen van de niet door het openbaar lichaam in stand gehouden scholen gezonden. Binnen 12 weken na de totstandkoming van de aanvulling wordt deze voorgelegd aan de eilandsraad en besluit de eilandsraad over de bekrachtiging ervan. Indien de eilandsraad niet binnen 12 weken heeft besloten, wordt de aanvulling gelijk gesteld met een aanvulling die is bekrachtigd. Een afwijzing van de aanvulling door de eilandsraad heeft geen gevolgen voor aanvragen waarop reeds is besloten of die reeds zijn ingediend en die voorzieningen betreffen waarop de aanvulling betrekking heeft.

  • 6 Het bestuurscollege maakt jaarlijks in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze, een overzicht bekend van voorzieningen die zijn toegekend op grond van de regeling, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 108. Eilandelijk beleid als openbaar lichaam zelf openbare scholen in stand houdt

  • 1 Indien een openbaar lichaam zelf een of meer openbare scholen in stand houdt en hij uitgaven wil doen voor het onderwijs aan die scholen welke niet door het Rijk worden bekostigd, kan de eilandsraad daarvoor bij eilandsverordening een regeling vaststellen.

Afdeling 6. Overschrijding en betaling

§ 1. Overschrijdingsregeling

Artikel 109. Overschrijdingsbedrag

  • 1 Indien een openbaar lichaam voor een of meer door hem in stand gehouden scholen meer uitgaven doet dan door het Rijk worden bekostigd, wordt met inachtneming van deze paragraaf aan het bevoegd gezag van de niet door het openbaar lichaam in stand gehouden scholen om de vijf jaar een overschrijdingsbedrag verstrekt.

  • 2 Indien een openbaar lichaam vanaf een tijdstip binnen een periode van vijf jaar als bedoeld in het eerste lid, geen school in stand houdt, wordt, in afwijking van die volzin, het overschrijdingsbedrag toegekend uiterlijk 31 december van het kalenderjaar dat volgt op dat tijdstip waarop het openbaar lichaam niet langer een school in stand houdt.

  • 3 Het bestuurscollege kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school besluiten dat met betrekking tot een of meer scholen van dat bevoegd gezag uitgaven die het openbaar lichaam doet voor een door hem in stand gehouden school buiten beschouwing worden gelaten bij het vaststellen van de bedragen, bedoeld in de artikelen 110 en 111.

Artikel 110. Voorschot overschrijding

  • 1 Het bestuurscollege stelt jaarlijks vast in welke mate het voor de door het openbaar lichaam in stand gehouden scholen meer dan wel minder uitgaven zal doen dan door het Rijk worden bekostigd. Deze vaststelling geschiedt voor het komende begrotingsjaar en het resterende deel van het vijfjarig tijdvak, bedoeld in artikel 109, eerste lid.

  • 2 Indien voor het komende begrotingsjaar meer uitgaven zullen worden gedaan dan door het Rijk worden bekostigd, verleent het bestuurscollege in dat begrotingsjaar aan het bevoegd gezag van de niet door het openbaar lichaam in stand gehouden scholen een voorschot op het te verwachten overschrijdingsbedrag, bedoeld in artikel 109, eerste lid.

  • 3 Indien uit het besluit van het bestuurscollege, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat de hiervoor bedoelde meeruitgaven in de resterende jaren van het vijfjarig tijdvak geheel of ten dele worden gecompenseerd door minder uitgaven, wordt hiermee rekening gehouden bij de bepaling van de hoogte van het voorschot.

  • 4 Indien uit de jaarlijkse voorlopige vaststelling van de bedragen, bedoeld in artikel 111, eerste lid, blijkt dat, in afwijking van hetgeen is vastgesteld bij het besluit van het bestuurscollege, bedoeld in het eerste lid, meer uitgaven zijn gedaan dan door het Rijk worden bekostigd, verleent het bestuurscollege alsnog een voorschot aan het bevoegd gezag van de niet door het openbaar lichaam in stand gehouden scholen.

  • 5 Bij de bepaling van de hoogte van het voorschot, bedoeld in het vierde lid, is het derde lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 111. Vaststelling overschrijdingsbedrag

  • 1 Indien een openbaar lichaam een of meer scholen in stand houdt, stelt het bestuurscollege jaarlijks voorlopig vast:

    • a. het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 115, derde lid, die in het voorafgaande kalenderjaar zijn uitgegeven;

    • b. het totaal van de ontvangsten, bedoeld in de artikelen 99, 100, 103 en 104, in het voorafgaande kalenderjaar;

    • c. een staat van voorzieningen die zijn ingesteld voor de door het openbaar lichaam in stand gehouden scholen.

  • 2 Indien het openbaar lichaam een deel van de ontvangsten, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, toevoegt aan een voorziening, wordt dat deel aangemerkt als een uitgave als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3 Bij het vaststellen van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden buiten beschouwing gelaten de uitgaven en ontvangsten voor:

  • 4 Bij het vaststellen van de bedragen, bedoeld in het eerste lid onderdeel a, worden buiten beschouwing gelaten de uitgaven die worden gedekt door ontvangsten van bedragen die door derden zijn betaald en de uitgaven voor de voorzieningen waarvoor het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school op grond van de regeling, bedoeld in artikel 108, eerste lid, een aanvraag bij het openbaar lichaam kon indienen en wel gedurende de periode waarvoor een dergelijke aanvraag kon worden gedaan.

  • 5 Bij het vaststellen van de bedragen bedoeld in het eerste lid, onder c, mogen voorzieningen die volgens de desbetreffende rijksbekostiging een afschrijvingstermijn van ten minste 20 jaar hebben, over ten hoogste 20 jaar worden aangemerkt als jaarlijkse uitgaven op grond van rente op basis van een fictieve lening met een looptijd van ten hoogste 20 jaar en een lineaire aflossing.

  • 6 Indien het openbaar lichaam een deel van de bekostiging voor uitgaven overdraagt aan een ander bevoegd gezag, wordt dat deel aangemerkt als een uitgave als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a. Indien door een ander bevoegd gezag een deel van de bekostiging aan het openbaar lichaam wordt overgedragen, wordt dat deel aangemerkt als een ontvangst als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 7 Om de vijf jaar stelt het bestuurscollege voorlopig vast het totaal van de vastgestelde uitgaven en ontvangsten in de voorafgaande vijf kalenderjaren, zoals in het eerste tot en met zesde lid is aangegeven. Indien de uitgaven hoger zijn dan de ontvangsten, bepaalt het bestuurscollege tevens het bedrag van de overschrijding. Indien een openbaar lichaam vanaf een tijdstip binnen een periode van vijf jaar als bedoeld in de eerste volzin geen school in stand houdt, stelt het bestuurscollege in afwijking van die volzin zo spoedig mogelijk na dat tijdstip voorlopig vast het totaal van de vastgestelde uitgaven en ontvangsten in het aan dat tijdstip voorafgaande deel van de periode van vijf jaar, zoals in het eerste tot en met zesde lid is aangegeven.

  • 8 Na sluiting van de rekening van het openbaar lichaam stelt het bestuurscollege de in het eerste en zevende lid bedoelde bedragen, zo nodig gewijzigd, vast. In het geval, bedoeld in het zevende lid, tweede volzin, drukt het bestuurscollege vervolgens het bedrag van de overschrijding uit in een percentage van het totaal van de ontvangsten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d. Het percentage wordt afgerond tot twee decimalen. Afronding naar beneden vindt plaats indien de derde decimaal kleiner is dan 5, en naar boven indien deze decimaal ten minste 5 bedraagt.

Artikel 112. Vaststelling overschrijdingsbedrag voor een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school

  • 1 In het jaar volgend op de definitieve vaststelling, bedoeld in artikel 111, achtste lid, wordt het overschrijdingsbedrag vastgesteld waarop het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school, die gedurende een of meer jaren van het desbetreffende tijdvak in het openbaar lichaam was gevestigd, aanspraak heeft.

  • 2 Het overschrijdingsbedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld door het percentage, bedoeld in artikel 111, achtste lid, te vermenigvuldigen met het totaal van de ontvangsten van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school dat is gebaseerd op de bedragen die krachtens de artikel 99 voor het desbetreffende tijdvak zijn vastgesteld, met dien verstande dat bij het vaststellen van het totaal van de ontvangsten, bedoeld in voorgaande volzin, buiten beschouwing blijven de ontvangsten, bedoeld in artikel 99, tweede lid, onderdeel g, en de exploitatie van de ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening.

  • 3 Indien aan het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school een deel van de bekostiging is overgedragen door een ander bevoegd gezag, wordt bij het vaststellen van het totaal van de ontvangsten, bedoeld in het tweede lid, tweede volzin, dat deel bij genoemde school wel en bij de school van laatstgenoemd bevoegd gezag niet aangemerkt als ontvangsten.

  • 4 Indien een openbaar lichaam voor een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school het deel van de kosten, bedoeld in artikel 99, tweede lid, onderdelen d, e en j, betrekking hebben, geheel of gedeeltelijk verzorgt, wordt een overeenkomstig deel van de ontvangsten in mindering gebracht op het totaal van de ontvangsten voor de betrokken school waarover ingevolge het eerste lid het overschrijdingsbedrag wordt vastgesteld.

  • 5 Indien een openbaar lichaam gedurende een gedeelte van het desbetreffende tijdvak een of meer scholen in stand houdt, wordt voor het vaststellen van het overschrijdingsbedrag, bedoeld in het eerste lid, uitgegaan van het totaal van de ontvangsten van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school over een overeenkomstig gedeelte van het desbetreffende tijdvak.

Artikel 113. Mededeling en beroep

  • 1 Aan het bevoegd gezag van de niet door het openbaar lichaam in stand gehouden scholen wordt een afschrift gezonden van de besluiten van het bestuurscollege tot vaststelling van de mate waarin meer dan wel minder uitgaven worden gedaan, bedoeld in artikel 110, eerste lid, tot verlening van het voorschot, bedoeld in artikel 110, tweede of derde lid, en tot voorlopige en definitieve vaststelling van het overschrijdingsbedrag, bedoeld in artikel 111, zevende en achtste lid. Daarbij is opgenomen een staat van voorzieningen als bedoeld in artikel 111, eerste lid onderdeel d, waarin per kalenderjaar wordt aangegeven het verloop van de toevoegingen en de onttrekkingen aan de voorzieningen.

  • 2 De toezending geschiedt binnen twee weken na de dag waarop het bestuurscollege een besluit als bedoeld in het eerste lid heeft genomen.

  • 3 In afwijking van artikel 55 van de Wet administratieve rechtspraak BES kan het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school tegen de in het eerste lid bedoelde besluiten beroep instellen bij de Rijksvertegenwoordiger. De artikelen 54 en 55 van de Wet administratieve rechtspraak BES zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 2. Betaling

Artikel 114. Betaling bekostiging door voorschotten

  • 1 Op de bekostiging of onderdelen daarvan kunnen voorschotten worden verleend volgens regels, te stellen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden tevens voorschriften gegeven voor de verrekening van de betaalde voorschotten met het bedrag van de vastgestelde bekostiging of onderdelen daarvan.

Artikel 115. Verrekening van vorderingen

Onze Minister is bevoegd tot verrekening van vorderingen krachtens deze wet van of op het bevoegd gezag van een school met vorderingen van of op Onze Minister krachtens een andere wet.

Afdeling 7. Beëindiging van de bekostiging

§ 1. Scholen

Artikel 116. Einde bekostiging bijzondere school en opheffing openbare school

  • 1 De bekostiging van een bijzondere school wordt beëindigd en een openbare school wordt opgeheven indien het aantal leerlingen op de teldatum 1 oktober, gedurende 3 achtereenvolgende schooljaren telkens minder heeft bedragen dan 23. De eerste volzin is niet van toepassing gedurende de eerste 8 schooljaren van de bekostiging van een school. In afwijking van de tweede volzin eindigt de bekostiging van een in die volzin bedoelde bijzondere school en wordt een openbare school opgeheven met ingang van het vijfde schooljaar indien het aantal leerlingen van een school als bedoeld in de tweede volzin in het vierde schooljaar van de bekostiging niet ten minste de helft van de stichtingsnorm bedraagt. De tweede en derde volzin is niet van toepassing op scholen als bedoeld in artikel 76.

  • 2 De beëindiging van de bekostiging van een bijzondere school of de opheffing van een openbare school geschiedt met ingang van 1 augustus volgend op de 3 achtereenvolgende schooljaren, bedoeld in het eerste lid. De beëindiging van de bekostiging van een bijzondere school of de opheffing van een openbare school ten aanzien waarvan gedurende de eerste 8 schooljaren van de bekostiging van de school het eerste lid, tweede volzin, toepassing diende te vinden, geschiedt met ingang van 1 augustus volgend op die 8 schooljaren.

  • 3 Indien binnen 10 km van een school waarbinnen openbaar onderwijs wordt gegeven, over de weg gemeten geen school aanwezig is waarbinnen openbaar onderwijs wordt gegeven en aan het volgen van openbaar onderwijs behoefte bestaat, wordt de eerstgenoemde school niet opgeheven op grond van dit artikel.

Artikel 117. Discretionaire bevoegdheid minister

  • 1 Het bevoegd gezag van een school die op de teldatum 1 oktober minder dan 23 leerlingen telt, kan Onze Minister verzoeken in afwijking van artikel 116, eerste en tweede lid, die bijzondere school te blijven bekostigen of die openbare school in stand te houden voor een door Onze Minister te bepalen termijn. Een besluit tot instandhouding wordt in elk geval niet genomen indien het bevoegd gezag tekortschiet in haar zorg voor de kwaliteit van het onderwijs, bedoeld in artikel 13, of geen perspectief bestaat op structurele toename van het aantal leerlingen van de school tot het aantal van ten minste 23 op 1 oktober voorafgaand aan de datum waarop de door Onze Minister te bepalen termijn eindigt. Het al dan niet aanwezig zijn van basisscholen in de omgeving van de school kan Onze Minister eveneens betrekken bij zijn besluit.

  • 2 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid moet voor 1 februari voorafgaand aan de datum voor de beëindiging van de bekostiging onderscheidenlijk de opheffing schriftelijk worden ingediend bij Onze Minister. De aanvraag gaat vergezeld van gegevens ter onderbouwing van het perspectief, bedoeld in het eerste lid, een beredeneerde leerlingprognose en gegevens over de ligging van de school ten opzichte van de dichtstbijzijnde basisscholen.

  • 3 Onze Minister besluit voor 1 mei, volgend op de aanvraag, bedoeld in het tweede lid, dat:

    • a. met ingang van 1 augustus van het volgende schooljaar de bekostiging van de bijzondere school wordt beëindigd dan wel de openbare school wordt opgeheven, of

    • b. met ingang van 1 augustus van het volgende schooljaar de bekostiging van de bijzondere school wordt voortgezet of de openbare school in stand wordt gehouden.

  • 4 Onze Minister kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, op aanvraag van het bevoegd gezag eenmalig verlengen met maximaal de duur van de termijn die op grond van het eerste lid ten aanzien van de school door hem was bepaald. De tweede en derde volzin van het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 118. Vermindering aantal openbare scholen

  • 1 De eilandsraad kan besluiten tot vermindering van het aantal openbare scholen.

  • 2 De openbare rechtspersoon, bedoeld in artikel 53, en de stichting, bedoeld in artikel 22 of 54, kunnen besluiten tot opheffing van een door die openbare rechtspersoon of stichting in stand gehouden school. Een besluit tot opheffing wordt uiterlijk op 1 augustus van het schooljaar voorafgaand aan de beoogde datum van opheffing medegedeeld aan de eilandsraad. Indien de eilandsraad voor 1 februari daaropvolgend besluit dat hij de school in stand wenst te houden, wordt deze niet opgeheven, maar wordt de instandhouding van de school overgedragen aan het openbaar lichaam.

  • 3 In afwijking van het eerste lid en het tweede lid, eerste volzin, vindt opheffing niet plaats in het geval, bedoeld in artikel 116, derde lid.

  • 4 Indien een besluit tot opheffing, bedoeld in het tweede lid, in afwijking van de tweede volzin van dat lid na 1 augustus, maar uiterlijk op 1 januari van het schooljaar voorafgaand aan de beoogde datum van opheffing wordt medegedeeld aan de eilandsraad, dan wordt de school slechts opgeheven op grond van dat besluit indien de eilandsraad uiterlijk op 1 februari volgend op die mededeling besluit om in te stemmen met opheffing van de school.

  • 5 Indien het besluit, bedoeld in het tweede lid, na 1 januari van het schooljaar voorafgaand aan de beoogde datum van opheffing wordt medegedeeld aan de eilandsraad, dan wordt de school niet opgeheven op grond van dat besluit.

Artikel 119. Bekendmaking over beëindiging bekostiging school en opheffing school

  • 1 Indien naar het oordeel van Onze Minister de bekostiging van een bijzondere school dient te worden beëindigd of een openbare school dient te worden opgeheven, maakt Onze Minister dit voor 1 januari voorafgaand aan de datum van beëindiging van de bekostiging onderscheidenlijk opheffing van de school bekend aan het bevoegd gezag.

  • 2 Indien naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 116, derde lid, deelt het bevoegd gezag dit voor 1 februari voorafgaand aan de datum voor de opheffing schriftelijk mede aan Onze Minister. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welke gegevens bij deze mededeling worden overgelegd.

  • 3 Voor zover Onze Minister niet reeds heeft bekendgemaakt dat hij de mededeling, bedoeld in het tweede lid, buiten behandeling laat wegens het niet verstrekken van de voorgeschreven gegevens, maakt hij voor 1 mei, volgend op de mededeling, bedoeld in het tweede lid, aan het bevoegd gezag van de desbetreffende school bekend dat:

    • a. naar zijn oordeel geen sprake is van een uitzonderingssituatie, bedoeld in het tweede lid, en dat met ingang van 1 augustus van het volgende schooljaar de openbare school dient te worden opgeheven, of

    • b. met ingang van 1 augustus van het volgende schooljaar de openbare school in stand dient te worden gehouden.

  • 4 Indien Onze Minister niet voor 1 mei, volgend op de mededeling, bedoeld in het tweede lid, een bekendmaking als bedoeld in het derde lid heeft gedaan, dient met ingang van 1 augustus van het volgende schooljaar de openbare school met ingang van laatstgenoemde datum in stand te worden gehouden.

§ 2. Overige bepalingen

Artikel 120. Overdracht gebouwen, terreinen en roerende zaken

  • 1 Indien de bekostiging van een bijzondere school wordt beëindigd of het bevoegd gezag tot de opheffing van de school beslist, eindigt het recht op het gebouw en terrein en worden alle roerende zaken, behalve die welke het bevoegd gezag uit eigen middelen heeft aangeschaft, aan het openbaar lichaam op wiens grondgebied het gebouw en terrein zijn gelegen, overgedragen.

  • 2 Artikel 94, eerste tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in de verklaring ingevolge het eerste lid en het besluit ingevolge het tweede lid als datum waarop het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein voor de school te gebruiken, zal worden genoemd de datum waarop de bekostiging is geëindigd dan wel zal eindigen.

Artikel 121. Terugstorting

  • 1 Indien de bekostiging van de laatste bijzondere school van een bevoegd gezag wordt beëindigd of het bevoegd gezag tot de opheffing van de laatste school beslist, dan wel de laatste openbare school wordt opgeheven, stort het bevoegd gezag de niet bestede bekostigingsbedragen terug in de desbetreffende overheidskas.

  • 2 Het exploitatietekort blijft in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, voor rekening van het bevoegd gezag.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de wijze waarop het exploitatieoverschot, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend.

Artikel 122. Aanwijzing

  • 1 Onze Minister kan het bevoegd gezag een aanwijzing tot het nemen van een of meer maatregelen geven, indien sprake is van wanbeheer.

  • 2 Onder wanbeheer wordt verstaan:

    • a. financieel wanbeleid;

    • b. het in ernstige of langdurig mate nalaten om, in ieder geval in strijd met artikel 13, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en de goede voortgang van het onderwijs, waaronder de deugdelijke afsluiting daarvan;

    • c. het door een bestuurder of toezichthouder ongerechtvaardigd verrijken van het bevoegd gezag, zichzelf of een derde;

    • d. het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waardoor financieel voordeel wordt behaald ten gunste van het bevoegd gezag, zichzelf of een derde;

    • e. het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen in de schoolorganisatie, waaronder in ieder geval wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel, leerlingen of ouders door een bestuurder of toezichthouder;

    • f. het handelen in strijd met de zorgplicht voor de veiligheid, bedoeld in artikel 6a, dat leidt of dreigt te leiden tot het toebrengen van ernstige sociale, psychische of fysieke schade aan een of meer leerlingen;

    • g. het structureel of flagrant handelen in strijd met de burgerschapsopdracht, bedoeld in artikel 10, derde lid en lid 3a, dat leidt of dreigt te leiden tot ernstige aantasting van een of meer basiswaarden van de democratische rechtsstaat.

  • 3 Onze Minister motiveert in de aanwijzing waarom het doel van de aanwijzing niet met een minder zwaar middel kan worden bereikt.

  • 4 De aanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.

Artikel 122a. Spoedaanwijzing

  • 1 Onze Minister kan het bevoegd gezag een spoedaanwijzing tot het nemen van een of meer voorlopige maatregelen geven, indien:

    • a. het bevoegd gezag tekortschiet in de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet;

    • b. uit dat tekortschieten of mede uit dat tekortschieten een wezenlijk vermoeden van wanbeheer als bedoeld in artikel 122, tweede lid, volgt; en

    • c. dat is vereist in verband met onverwijlde spoed.

  • 2 Onze Minister motiveert in de spoedaanwijzing waarom het doel van de spoedaanwijzing niet met een minder zwaar middel kan worden bereikt.

  • 3 De spoedaanwijzing vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.

  • 4 De spoedaanwijzing bepaalt de duur waarvoor zij geldt. Deze geldigheidsduur bedraagt ten hoogste zes maanden. Onze Minister kan de geldingsduur eenmalig verlengen met ten hoogste zes maanden. Op een verlengingsbesluit is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 6 Onze Minister informeert de beide Kamers der Staten-Generaal onverwijld nadat toepassing is gegeven aan het eerste lid.

Artikel 123. Inhouding bekostiging

  • 1 Indien het bevoegd gezag van een school in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens deze wet, waaronder mede wordt verstaan het niet opvolgen van een aanwijzing als bedoeld in artikel 122 of een spoedaanwijzing als bedoeld in artikel 122a, kan Onze Minister de bekostiging, voorschotten daaronder begrepen, geheel of gedeeltelijk inhouden dan wel opschorten.

  • 3 Onze Minister kent de bekostiging wederom toe, indien blijkt dat de reden voor de toepassing van het eerste of tweede lid is vervallen.

Artikel 124. Maatregelen

  • 1 Indien het bevoegd gezag tekortschiet in haar zorg voor de kwaliteit van het onderwijs, bedoeld in artikel 13, kan Onze Minister op verzoek van het bevoegd gezag van een school of uit eigen beweging in overeenstemming met het bevoegd gezag maatregelen treffen.

  • 2 Tot de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, behoort de mogelijkheid het bestuur van de instelling te laten bijstaan door een extern deskundige. Ook kunnen onder voorwaarden extra financiële middelen aan de instelling ter beschikking worden gesteld.

  • 3 Onze Minister stelt nadere regels omtrent de toekenning van en verantwoording voor maatregelen, voor zover deze het verstrekken van financiële middelen betreffen.

Afdeling 8. Verslaglegging en informatieverstrekking

Artikel 125. Jaarverslag

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welke onderdelen het jaarverslag tevens dient te bevatten, dan wel welke onderdelen komen te vervallen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan een nadere invulling worden gegeven aan de onderdelen, bedoeld in het eerste en tweede lid, en kunnen nadere voorschriften worden gegeven over:

    • a. de indeling en de wijze van ordening van de gegevens per onderdeel van het jaarverslag,

    • b. de wijze en het tijdstip waarop de desbetreffende onderdelen beschikbaar gesteld worden,

    • c. de elektronische verzending van het cijfermatige deel uit de jaarrekening, en

    • d. de grondslagen voor de jaarrekening.

  • 4 De beschikbaarstelling van de gegevens, bedoeld in het derde lid, onder b, gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid, afgegeven door een door de toezichthouder of het toezichthoudend orgaan aangewezen deskundige als bedoeld in artikel 121, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek BES. Bij de aanwijzing van de deskundige bedingt de toezichthouder of het toezichthoudend orgaan dat de controle overeenkomstig een door Onze Minister vast te stellen accountantsprotocol plaatsvindt.

  • 5 De code voor goed bestuur, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bevat ten minste bepalingen over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan:

    • a. een beleid dat de eigen deskundigheid en verantwoordelijkheid van het personeel voor de kwaliteit van het onderwijs tot haar recht komt,

    • b. een integere bedrijfsvoering, waaronder voorzieningen om verstrengeling van belangen tegen te gaan, en

    • c. afstemming met en verantwoording aan de ouders en andere belanghebbenden binnen en buiten de school.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur kan een branchecode voor goed bestuur worden aangewezen.

  • 7 Het bevoegd gezag maakt het jaarverslag openbaar.

  • 8 Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking van het jaarverslag plaatsvindt.

Artikel 126. Informatie over bekostiging

  • 1 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat het ten behoeve van Onze Minister beschikt over geordende gegevens die van belang zijn voor de berekening van de hoogte van de bekostiging, alsmede over een verklaring over de juistheid van de bekostigingsgegevens, afgegeven door een door de toezichthouder of het toezichthoudend orgaan aangewezen deskundige als bedoeld in artikel 121, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek BES.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de definiëring, de wijze van ordening en de beschikbaarstelling van de gegevens, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Het bevoegd gezag bewaart de gegevens, bedoeld in het eerste lid, en de desbetreffende boeken en bescheiden gedurende een periode van zeven jaren.

Artikel 127. Beleidsinhoudelijke informatie

  • 1 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat het beschikt over geordende gegevens ten behoeve van het door Onze Minister te voeren beleid met betrekking tot het onderwijs, bedoeld in deze wet, en verleent desgevraagd medewerking aan door of namens Onze Minister uit te voeren onderzoek dat geheel of mede op deze gegevens is gebaseerd.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de definiëring, de wijze van ordening en de beschikbaarstelling van de gegevens, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 128. Reikwijdte voorschriften

De voorschriften, bedoeld in artikel 131, derde lid, artikel 132, tweede lid, en artikel 133, tweede lid, hebben geen betrekking op het persoonsgebonden nummer BES van een leerling of op andere gegevens waarmee een leerling wordt geïdentificeerd.

Artikel 129. Onderzoek vanwege de minister en correctie bekostiging

  • 1 Onverminderd de bevoegdheid van de inspectie op grond van de Wet op het onderwijstoezicht kan Onze Minister een onderzoek instellen of doen instellen naar de jaarverslaggeving, naar de gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de bekostiging, naar de rechtmatigheid van de bestedingen en naar de doelmatigheid van het beheer van de school.

  • 2 Indien uit een op grond van het eerste lid ingesteld onderzoek blijkt dat de bekostiging voor een school onjuist is vastgesteld, kan Onze Minister correcties aanbrengen op de bekostiging.

  • 3 Onze Minister doet het bevoegd gezag schriftelijk mededeling van een besluit tot het aanbrengen van een correctie op de bekostiging.

  • 4 Indien uit de jaarverslaggeving, bedoeld in 125, eerste lid, uit de verklaring van de deskundige, bedoeld in 125, vierde lid, of uit een op grond van het eerste lid ingesteld onderzoek blijkt dat de bekostiging voor een school onrechtmatig is besteed of evident ondoelmatig is aangewend, kan Onze Minister bepalen dat het desbetreffende gedeelte van de bekostiging niet ten laste komt van het Rijk of dat de daarmee gemoeide bedragen in mindering worden gebracht op de bekostiging.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de wijze waarop wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige aanwending van de bekostiging als bedoeld in het vierde lid.

  • 6 De voordracht voor een krachtens het vijfde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 7 Een in het tweede lid bedoelde correctie wordt indien de correctie strekt tot verhoging van de bekostiging, binnen acht weken na de mededeling, bedoeld in het derde lid, door Onze Minister betaald.

Afdeling 9. Zij-instroom in het beroep

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Afdeling 10. Experimenten

Artikel 140. Ruimte voor innovatie

  • 2 In geval van toepassing van het eerste lid wordt bij algemene maatregel van bestuur in elk geval bepaald:

    • a. het doel van het experiment,

    • b. op welke wijze van welke in het eerste lid bedoelde voorschriften wordt afgeweken,

    • c. de duur van het experiment, en

    • d. op welke wijze en aan de hand van welke criteria de met het experiment beoogde effecten worden geëvalueerd.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de uitvoering van een experiment.

  • 4 Een experiment duurt ten hoogste zes jaar, tenzij een langere duur gezien de bijzondere aard van het experiment noodzakelijk is. Alsdan wordt de duur van het experiment op ten hoogste acht jaar bepaald. Indien een voorstel van wet is ingediend bij de Staten-Generaal om het experiment om te zetten in een structurele wettelijke regeling, voordat een experiment is afgelopen, kan Onze Minister het experiment verlengen tot het tijdstip waarop het wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking treedt.

  • 5 Onze Minister zendt drie maanden voor het einde van de werkingsduur van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid aan de Staten-Generaal, een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk, evenals een standpunt over de voortzetting van die algemene maatregel van bestuur, anders dan een voortzetting als experiment.

  • 6 In verband met een experiment als bedoeld in het eerste lid, kan bij algemene maatregel van bestuur eveneens bij wijze van experiment worden afgeweken van artikel 1 van de Leerplichtwet BES.

  • 7 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsverband van een school met een school als bedoeld in artikel 1, of een school als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020. Bij samenwerking met een school als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020 kan worden afgeweken van de Wet voortgezet onderwijs 2020, met uitzondering van hoofdstuk 3, paragrafen 7 en 10, de hoofdstukken 4, 6 en 9, en hoofdstuk 11, paragrafen 4 en 6, van die wet. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, wordt geregeld welke bij of krachtens de wet, of de Wet voortgezet onderwijs 2020 vastgestelde voorschriften van toepassing of van overeenkomstige toepassing zijn op de samenwerking.

Afdeling 11. Overige bepalingen

Artikel 141. Vermindering bekostiging i.v.m. schuld of nalatigheid

  • 1 Onze Minister kan bepalen dat geen of slechts een gedeeltelijke bekostiging wordt verstrekt voor uitgaven die het gevolg zijn van schuld of nalatigheid van het bevoegd gezag.

  • 2 Indien de uitgaven bedoeld in het eerste lid, voor bekostiging door het Rijk in aanmerking komen, treedt het Rijk op het moment van een uitdrukkelijk besluit tot bekostiging in alle rechten die het bevoegd gezag ter zake tegen derden mocht hebben.

  • 3 Indien het openbaar lichaam een collectieve verzekering heeft afgesloten voor de vergoeding van schade, ontstaan aan gebouwen, terreinen of roerende zaken van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school, heeft het bevoegd gezag van de desbetreffende school jegens het openbaar lichaam geen aanspraak op vergoeding van dergelijke schade, voor zover die collectieve verzekering de schade dekt.

  • 4 Indien schade, ontstaan aan gebouwen, terreinen of roerende zaken van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school voor vergoeding door het openbaar lichaam in aanmerking komt, treedt het openbaar lichaam op het moment van een uitdrukkelijk besluit tot vergoeding in alle rechten die het bevoegd gezag ter zake van die schade tegen derden mocht hebben.

Artikel 142. Gebruik persoonsgebonden nummer BES door bevoegd gezag

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 143. Gebruik persoonsgebonden nummer BES door het openbaar lichaam

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 144. Schadevergoeding bij termijnoverschrijding

  • 1 Indien een bij of krachtens de wet gestelde termijn door het bevoegd gezag wordt overschreden en het openbaar lichaam daardoor geen bekostiging van het Rijk dan wel lagere bekostiging of met ingang van een latere datum bekostiging van het Rijk ontvangt dan het geval zou zijn geweest indien deze termijn wel in acht was genomen, vergoedt het bevoegd gezag de door het openbaar lichaam geleden schade.

  • 2 Indien een bij of krachtens de wet gestelde termijn door het bestuurscollege wordt overschreden en het bevoegd gezag daardoor geen bekostiging van het Rijk dan wel lagere bekostiging of met ingang van een latere datum bekostiging van het Rijk ontvangt dan het geval zou zijn geweest indien deze termijn wel in acht was genomen, vergoedt het openbaar lichaam de door het bevoegd gezag geleden schade.

  • 3 Het bestuurscollege en het bevoegd gezag kunnen in onderling overleg de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting tot schadevergoeding matigen. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, is artikel 106 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek BES van toepassing.

Artikel 145. Gebruik ontvangen gelden overeenkomstig bestemming; boekhoudvoorschriften

Het bevoegd gezag van een bijzondere school is verplicht de uit de overheidskassen ontvangen gelden overeenkomstig de bestemming te gebruiken. Van de inkomsten en uitgaven wordt volgens bij algemene maatregel van bestuur te geven voorschriften nauwkeurig boekgehouden.

Hoofdstuk II. Slotbepalingen

Artikel 147. Bevoegde leraren

  • 1 In afwijking van artikel 3, eerste lid, en artikel 34, vijfde lid, mag basisonderwijs in de groepen één tot en met vier tevens gegeven worden door degenen die op de dag voorafgaand aan het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel, bevoegd waren tot het geven van basisonderwijs in de eerste cyclus en dit onderwijs gaven op een van de scholen in de openbare lichamen.

  • 2 In afwijking van artikel 3, eerste lid, en artikel 34, vijfde lid, mag basisonderwijs tevens gegeven worden door degenen die op de dag voorafgaand aan het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel, bevoegd waren tot het geven van basisonderwijs in de tweede cyclus en dit onderwijs gaven op een van de scholen in de openbare lichamen.

Artikel 148. Onbevoegde leraren

In afwijking van artikel 3, eerste lid, en artikel 34, vijfde lid, mag gedurende een periode van vijf jaar na het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel, basisonderwijs tevens gegeven worden door degenen die voor dat tijdstip basisonderwijs gaven op een van de scholen in de openbare lichamen zonder daartoe bevoegd te zijn mits zij binnen zes maanden na dat tijdstip in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES, die op het tijdstip van overlegging aan het bevoegd gezag niet ouder is dan zes maanden.

Artikel 149. Toekomstige leraren

  • 1 Onverminderd artikel 3, eerste lid, onderdelen a en c, mogen in afwijking van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, en artikel 34, vijfde lid, degenen die geen getuigschrift bezitten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, maar wel voor het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel een opleiding begonnen zijn die leidt tot een bewijs van bekwaamheid tot het geven van onderwijs in de eerste cyclus als bedoeld in de Landsverordening funderend onderwijs of de Wet primair onderwijs BES zoals die wet op 10 oktober 2010 is komen te luiden, gedurende een periode van vijf jaar na het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel, met dit bewijs van bekwaamheid worden benoemd of tewerkgesteld worden zonder benoeming tot leraar in de groepen één tot en met vier.

  • 2 Onverminderd artikel 3, eerste lid, onderdelen a en c, mogen in afwijking van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, en artikel 34, vijfde lid, degenen die geen getuigschrift als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, maar wel voor het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel een opleiding begonnen zijn die leidt tot een bewijs van bekwaamheid tot het geven van onderwijs in de tweede cyclus als bedoeld in de landsverordening funderend onderwijs gedurende een periode van vijf jaar na het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel, met dit bewijs van bekwaamheid worden benoemd tot leraar.

Artikel 150. Bevoegdheid in de onderwijsactiviteit zintuiglijke en lichamelijke oefening

In afwijking van artikel 3, tweede lid, kunnen degenen die op de dag voorafgaand aan het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel, werkzaam waren op een van de scholen voor basisonderwijs in de openbare lichamen, het onderwijs in de onderwijsactiviteit zintuiglijke en lichamelijke oefening in het eerste tot en met achtste schooljaar geven.

Artikel 151. Bevoegdheid onderwijsondersteunende werkzaamheden

In afwijking van artikel 4, eerste lid, mogen onderwijsondersteunende werkzaamheden als bedoeld in artikel 35, derde lid, ook worden verricht door degene die op de dag voorafgaand aan het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel, deze onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichtte op een van de scholen in de openbare lichamen en daartoe bevoegd waren.

Artikel 152. Onbevoegdheid onderwijsondersteunende werkzaamheden

In afwijking van artikel 4, eerste lid, mogen gedurende een periode van vijf jaar na het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel, onderwijsondersteunende werkzaamheden als bedoeld in artikel 35, derde lid, ook worden verricht door degenen die op de dag voorafgaand aan het tijdstip van de inwerkingtreding van dit artikel, deze werkzaamheden verrichtten op een van de scholen in de openbare lichamen zonder daartoe bevoegd te zijn.

Artikel 153. Overgangsrecht openbaar orgaan

Een openbaar orgaan als bedoeld in artikel 35 van de Wet primair onderwijs BES zoals die wet op 10 oktober 2010 is komen te luiden, wordt aangemerkt als een openbare rechtspersoon als bedoeld in artikel 53.

Artikel 154. Aanspraak op bekostiging

De aanspraak op bekostiging van een school die direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 72 werd bekostigd op grond van de Wet primair onderwijs BES zoals die wet op 10 oktober 2010 is komen te luiden, berust vanaf de inwerkingtreding van artikel 72 op hoofdstuk I, titel III en op hoofdstuk II.

Artikel 155. Begroting

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven over de vaststelling door het bevoegd gezag van een begroting en de inrichting daarvan.

  • 2 Dit artikel vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 156. Aanvraag omzetting; uitbreiding met openbaar of bijzonder onderwijs; verplaatsing

Tot de datum van inwerkingtreding van artikel 76, derde lid, is een aanvraag om een besluit als bedoeld in artikel 76, eerste of tweede lid, met redenen omkleed en gaat vergezeld van de gegevens, genoemd in artikel 72, tweede lid. Onze Minister willigt de aanvraag om een besluit als bedoeld in artikel 76, eerste lid, slechts in, ingeval:

  • a. de school bij toepassing van artikel 72, derde lid, door hem in aanmerking zou worden gebracht voor bekostiging,

  • b. indien op de onder a genoemde grond geen bekostiging zou kunnen worden verstrekt en het een omzetting in een openbare school of een uitbreiding met openbaar onderwijs betreft, binnen 10 kilometer van de plaats in het openbaar lichaam waar het onderwijs moet worden gegeven over de weg gemeten geen school aanwezig is waarbinnen openbaar onderwijs wordt gegeven en aan het volgen van openbaar onderwijs behoefte bestaat, of

  • c. de bekostiging van de school, indien daaraan het onderwijs wordt uitgebreid met openbaar onderwijs of met onderwijs van een of meer richtingen, van uitsluitend een of meer op te heffen scholen, met inachtneming van artikel 116, eerste lid, gedurende ten minste 20 achtereenvolgende jaren zou kunnen worden voortgezet.

Artikel 157. Opgave aantal leerlingen

  • 1 Tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip zendt het bevoegd gezag voor 15 oktober volgend op de teldatum 1 oktober aan Onze Minister een opgave van het aantal leerlingen. Indien deze opgave niet voor die datum wordt gedaan, stelt Onze Minister het aantal leerlingen, indien die gegevens voor de voortzetting of beëindiging van de bekostiging onderscheidenlijk de opheffing of instandhouding van een school noodzakelijk zijn, ambtshalve vast. Een opgave van het aantal leerlingen op of na 15 oktober aan Onze Minister heeft geen invloed op het ambtshalve vastgestelde aantal leerlingen voor zover het betreft het al of niet beëindigen van de bekostiging van een bijzondere school of de opheffing of instandhouding van een openbare school.

  • 2 Tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip wijst Onze Minister het bevoegd gezag voorafgaand aan de teldatum 1 oktober op de verplichting, bedoeld in de eerste volzin van het eerste lid.

Artikel 158. Voorziening in de huisvesting voor het jaar 2011 tot en met een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip

  • 1 In afwijking van de artikelen 78 tot en met 84 en met overeenkomstige toepassing van artikel 87 gelden voor het jaar 2011 tot en met een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip de voorschriften van het tweede tot en met zevende lid voor de voorziening in de huisvesting van uit 's Rijks kas bekostigde scholen.

  • 2 Onze Minister en het bestuurscollege van het openbaar lichaam zijn voor het jaar 2011 tot en met een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip gezamenlijk verantwoordelijk voor de huisvesting van uit ’s Rijks kas bekostigde scholen alsmede voor de financiering daarvan.

  • 3 Onze Minister en het bestuurscollege van het openbaar lichaam sluiten ter invulling van de gezamenlijke verantwoordelijkheid, bedoeld in het tweede lid, namens de Staat der Nederlanden onderscheidenlijk namens het betreffende openbaar lichaam, een of meer convenanten.

  • 4 Overeenkomstig het convenant of de convenanten, bedoeld in het derde lid, stelt Onze Minister voor elk van de openbare lichamen een plan vast, waarin de voornemens op het terrein van de huisvesting, bedoeld in het tweede lid, alsmede de financiering daarvan, op hoofdlijnen worden beschreven.

  • 5 Onze Minister stelt de plannen, bedoeld in het vierde lid, vast in overeenstemming met het bestuurscollege van het openbaar lichaam en na overleg met de betreffende bevoegde gezagsorganen van de scholen.

  • 6 Onze Minister kan een of meer plannen, bedoeld in het vierde lid, in overeenstemming met het bestuurscollege van het betreffende openbaar lichaam, wijzigen.

  • 7 De plannen dan wel een wijziging daarvan, worden aan de betrokken bevoegde gezagsorganen van de scholen en in de Staatscourant bekend gemaakt.

Artikel 159. Continueren oude bepalingen voor zover de nieuwe nog niet in werking treden

[Vervallen per 01-08-2022]

Artikel 160. Wijziging overeenkomst inzake ouderbijdrage

Op het tijdstip waarop artikel 16 in werking treedt, vervalt het tweede lid van artikel 44, onder vernummering van het derde tot en met het vijfde lid tot tweede tot en met vierde lid.

Artikel 161. Inwerkingtreding

De artikelen die niet bij Besluit van 3 februari 2011, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van een aantal onderdelen van de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Stb. 2011, 34) in werking zijn getreden, treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan, verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 162. Evaluatie zorgplicht veiligheid op school

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van artikel IV van de Wet van 4 juni 2015 tot wijziging van enige onderwijswetten in verband met het invoeren van de verplichting voor scholen om zorg te dragen voor de veiligheid op school (Stb. 238) aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en effecten van de artikelen 6a en 16, eerste lid, onderdeel m, in de praktijk.

Artikel 163. Evaluatie in verband met het pseudonimiseren van het persoonsgebonden nummer van een onderwijsdeelnemer

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Wet van 29 november 2017 tot wijziging van diverse onderwijswetten in verband met het pseudonimiseren van het persoonsgebonden nummer van een onderwijsdeelnemer ten behoeve van het bieden van voorzieningen in het kader van het onderwijs en de begeleiding van onderwijsdeelnemers (Stb. 508) aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en effecten van artikel 147, achtste tot en met elfde lid, in de praktijk.

Artikel 164. Evaluatie in verband met nieuwe stichtingssystematiek

Onze Minister zendt na vijf, tien en vijftien jaar na de inwerkingtreding van de Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen) (Stb. 2020, 160) aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de gewijzigde systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe scholen in de praktijk. Daarbij wordt in ieder geval gelet op de effecten op de segregatie.

Artikel 166. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet primair onderwijs BES.