Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten brim 2011
[Regeling vervallen per 01-04-2021]
Hoofdstuk 1.2. Uitwerking algemene bepalingen
[Regeling vervallen per 01-04-2021]
Algemeen
[Regeling vervallen per 01-04-2021]
In hoofdstuk 1.1 staan algemene bepalingen ten aanzien van subsidiabele kosten. Deze
bepalingen gelden voor alle subsidiabele kosten, genoemd in deze bijlage.
Met deze bijlage 'Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten Brim 2011' (hierna:
Leidraad) wordt gestreefd naar een efficiënte afhandeling van subsidieaanvragen en
subsidievaststellingen. Daartoe is aangesloten bij de indeling van werkzaamheden bij
de reeds bestaande ‘STABU-hoofdcodering’. STABU staat voor Standaardbestek voor de
Burger- en Utiliteitsbouw. De Leidraad is gebaseerd op dezelfde codering als STABU.
Voor specifieke werkzaamheden, die niet of onvoldoende in de STABU-hoofdcodering voorkomen,
is een nieuwe codering toegevoegd. Dit is bijvoorbeeld gebeurd voor werktuigbouwkundige
installaties, ‘klinkende’ monumenten (zoals orgels), ‘groene’ monumenten (zoals parken
en tuinen) en archeologische monumenten.
In het instandhoudingsplan, met name in de werkomschrijving of het bestek en in de
begroting, moeten de onderdelen zoals genoemd in deze Leidraad terug te vinden zijn.
Kosten van werkzaamheden die niet zijn opgenomen in de Leidraad komen niet voor subsidieverlening
in aanmerking. In een aantal gevallen is aangegeven welke kosten niet subsidiabel
zijn. Deze niet-subsidiabele kostenposten zijn telkens bedoeld ter verduidelijking
en als afbakening om aan te geven waar de grens tussen subsidiabel en niet-subsidiabel
ligt, maar zijn niet limitatief.
Waar in de Leidraad wordt gesproken van ‘instandhouding’, wordt gelet op artikel 34 van de Monumentenwet 1988 zowel op onderhoud als op herstel gedoeld.
De werkzaamheden moeten strekken tot instandhouding van het beschermd monument of
het zelfstandig onderdeel daarvan, ze moeten sober, doelmatig en technisch noodzakelijk
zijn en gericht op maximaal behoud van monumentale waarden. Het is uiteindelijk ter
beoordeling van de minister of aan deze uitgangspunten wordt voldaan. Sober en doelmatig
houdt in dit verband in dat de werkzaamheden gericht moeten zijn op maximaal behoud
van monumentale waarden, dat ze op een vakkundige wijze worden uitgevoerd en dat met
de werkzaamheden verval en vervolgschade worden voorkomen. Behoud gaat hierbij vóór
herstel, herstel vóór vervanging en vervanging vóór reconstructie. Het reconstrueren
van monumenten is in beginsel niet subsidiabel.
Bij (materiaal)technisch noodzakelijk gebleken vervanging dienen de nieuwe onderdelen
in materiaal, vorm, detaillering, uitvoering, afwerking én kwaliteit zoveel mogelijk
overeen te komen met de afkomende, te vervangen onderdelen. Van geval tot geval zal
een gedegen afweging moeten plaatsvinden of onderdelen of elementen gereconstrueerd
mogen en kunnen worden en zo ja op welke manier.
Zoals gezegd worden alleen de werkzaamheden die direct verband houden met de instandhouding
van de monumentale waarden van het beschermd monument, op grond van het Brim 2011 gesubsidieerd. Uit de aard der zaak wordt de hoofdstructuur van het monument daartoe
gerekend, maar ook bijvoorbeeld vaste interieuronderdelen en monumentale installaties.
In de Leidraad zijn werkzaamheden die als zodanig kunnen worden aangemerkt opgenomen.
Een en ander neemt niet weg dat deze werkzaamheden niet altijd noodzakelijk zullen
zijn en dus ook niet altijd zonder meer subsidiabel zullen zijn. Zo zal bijvoorbeeld
herstel van voegwerk dat technisch gezien nog goed is, niet subsidiabel zijn. Het
onderhoud van niet-monumentale verwarmingsinstallaties, elektrotechnische en andere
installaties is evenmin subsidiabel.
Interieur
[Regeling vervallen per 01-04-2021]
Voor zover het werkzaamheden aan het interieur van het monument betreft, wordt het
volgende opgemerkt. In de Leidraad is bij de subsidiabele kosten niet telkens onderscheid
gemaakt tussen kosten van werkzaamheden aan de buitenkant van een monument en van
werkzaamheden aan de binnenkant van een monument. Uitgangspunt is dat kosten die betrekking
hebben op werkzaamheden aan de binnenkant van een monument, slechts subsidiabel zijn
indien die werkzaamheden strekken tot behoud van de monumentale waarde van het monument
of bijvoorbeeld om constructieve reden noodzakelijk zijn. Zo zal het ‘witten’ van
binnenmuren in de meeste gevallen niet subsidiabel zijn omdat dit niet noodzakelijk
is voor de bescherming van de monumentale waarde of een constructieve noodzaak heeft.
Dit schilderwerk is wel subsidiabel indien pleisterwerk om constructieve of technische
redenen vervangen moet worden.
Of interieuronderdelen daadwerkelijk monumentale waarden bezitten, dient, voor zover
mogelijk, beoordeeld te worden aan de hand van hetgeen vermeld is in de omschrijving
van het beschermd monument in het monumentenregister. Daarnaast kan ook het oordeel
van de minister ertoe leiden dat in het kader van de vaststelling van de subsidiabele
kosten aan bepaalde onderdelen monumentale waarde wordt toegekend.
Het interieur van een beschermd monument bestaat uit vaste en losse onderdelen.
Het Burgerlijk Wetboek (art. 3:4) is bepalend voor de vraag of iets kan worden aangemerkt als vast interieuronderdeel
van een gebouw. De vuistregels zijn in dit verband grofweg: is iets hecht verbonden
met het gebouw of maakt iets het gebouw als gebouw compleet.
Ten aanzien van de fysieke hechtheid van de verbinding werd in het verleden ook wel
gesproken van ‘aard- en nagelvast’. Hierbij kan worden gedacht aan vloeren, plafonds,
schouwen en betimmeringen, hecht verankerd (kerk)meubilair, maar ook aan wandbespanningen
en geschilderd behangsel.
Voor de vraag of een gebouw incompleet is, moet worden gekeken of het gebouw zonder
het interieuronderdeel als gebouw incompleet – onaf – is. Voorbeelden van dit soort
interieuronderdelen zijn deuren (die betrekkelijk eenvoudig uit hun hengsels zijn
te lichten) en wandafwerkingen, aangebracht op of voor onafgewerkte muurvlakken, die
zonder beschadiging zijn te verwijderen. Het gaat hierbij overigens om het gebouw
en niet zozeer om de functie die het heeft. Het ontbreken van een object dat van belang
is voor de functie, bijvoorbeeld voor de eredienst in een kerkgebouw, maakt dit gebouw
niet incompleet.
Voor zover vaste interieuronderdelen van belang zijn voor de monumentale waarde van
het beschermd monument, zijn de kosten van werkzaamheden aan deze onderdelen in beginsel
subsidiabel.
Bij losse interieuronderdelen (veelal de inrichting) kan gedacht worden aan gebruiksvoorwerpen,
gordijnen, kandelaars, los meubilair, kerkschatten, schilderijen en tapijten. Losse
interieuronderdelen en de werkzaamheden daaraan, zijn niet subsidiabel.
Hiermee is uiteraard niet gezegd dat losse voorwerpen en objecten niet van waarde
kunnen zijn in relatie tot het beschermd monument. Hiervan is namelijk in veel gevallen
sprake, zoals ook blijkt uit veel omschrijvingen van beschermde monumenten in het
monumentenregister. De Monumentenwet 1988 maakt subsidiëring van dergelijke – ‘roerende’ – zaken echter niet mogelijk.
Veiligheid
[Regeling vervallen per 01-04-2021]
De Arbeidsomstandighedenwet stelt eisen met betrekking tot veiligheid, gezondheid
en welzijn van degenen die met de uitvoering van werk belast zijn. Die wet is ook
van toepassing op restauratiewerkzaamheden. Op grond daarvan moeten zogenoemde Arbo-voorzieningen
worden getroffen om risico’s zo veel mogelijk te beperken. Met betrekking tot de instandhouding
van monumenten wordt onderscheid gemaakt tussen tijdelijke bouwplaatsvoorzieningen
(steigers, dakrandbeveiliging, en dergelijke) en voorzieningen van meer permanente
aard (zoals ladder- en veiligheidshaken, loopbruggen, luiken en verlichting).
De tijdelijke bouwplaatsvoorzieningen zijn uitsluitend nodig, indien ingrijpende werkzaamheden
moeten worden uitgevoerd. In de regel wordt hiervoor een (hoofd)aannemer ingeschakeld.
Het treffen van de benodigde tijdelijke voorzieningen valt onder de verantwoordelijkheid
van de aannemer (zie hoofdstuk 1.3, paragrafen 01.04 en 01.05).
Het komt vaak voor dat delen van monumenten zeer moeilijk of niet bereikbaar zijn
zonder een hoogwerker, kraan of steiger. Om reguliere inspecties en werkzaamheden
goed en veilig te kunnen uitvoeren is het in zo’n situatie noodzakelijk voorzieningen
van meer permanente aard aan te brengen om die gedeelten steeds gemakkelijk te kunnen
bereiken. Voorbeelden van dergelijke voorzieningen zijn loopbruggen in ruimten boven
gewelven in kerken, ladder- en veiligheidshaken, klimhaken (voldoende en op de juiste
plaats) en dak- en torenspitsluiken. Hoewel zelden een verfraaiing, zijn dergelijke
Arbo-voorzieningen noodzakelijk om monumenten in stand te kunnen blijven houden. Het
aanbrengen, mits tot een minimum beperkt en deskundig uitgevoerd, is dan ook subsidiabel
(zie hoofdstuk 1.3, paragrafen 32, 33 en 70).
Tekeningen en andere bescheiden
[Regeling vervallen per 01-04-2021]
Afhankelijk van de aard en omvang van de in het instandhoudingsplan opgenomen werkzaamheden
moeten stukken bij de subsidieaanvraag gevoegd worden. In de toelichting op het aanvraagformulier
is nauwkeurig aangegeven wanneer welke stukken bijgevoegd moeten worden en aan welke
eisen deze stukken moeten voldoen.
De tekeningen worden onderscheiden in: opnametekeningen (bestaande toestand en gebrekentekeningen),
plantekeningen (nieuwe toestand, hoe de gebreken worden verholpen, of welke wijzigingen
worden aangebracht) en aanvullende tekeningen (zoals doorsneden, principedetails en
werktekeningen).
Het vervaardigen van de tekeningen behoort bij het opstellen van het instandhoudingsplan
en is subsidiabel (zie paragraaf 01.04 van de Leidraad bij ‘architecten-/plankosten’).
Specialistische werkzaamheden
[Regeling vervallen per 01-04-2021]
Diverse specialistische werkzaamheden worden in de planvorming niet door de (restauratie)architect
uitgevoerd, maar door andere specialisten. In dit verband kan gedacht worden aan adviezen
op bouwfysisch, constructief of installatietechnisch gebied, aan bouwhistorisch- of
interieuronderzoek, aan beeldhouwwerk, bijzonder schilderwerk en werkzaamheden aan
installaties en interieur en aan specialistische werkzaamheden ten behoeve van groene
of archeologische monumenten (zoals het opstellen van tuinhistorische adviezen of
adviezen over grondmechanica en het maken van bodem- en geochemische analyses). Dergelijke
werkzaamheden door derden (zoals adviseurs, onderzoekers en restauratoren) zijn subsidiabel,
mits ze noodzakelijk zijn en voorgeschreven dan wel vooraf goedgekeurd zijn door de
minister (zie hoofdstuk 1.3, paragraaf 01.04, onder ‘overige kosten’).
Zelfwerkzaamheid
[Regeling vervallen per 01-04-2021]
Voor de instandhouding van een monument is specifiek vakmanschap doorgaans onontbeerlijk.
De regelgeving biedt een eigenaar van een monument de ruimte om instandhoudingswerkzaamheden
– gedeeltelijk of geheel – door eigen personeel te laten uitvoeren of zelf uit te
voeren, in het kader van een door hem gedreven onderneming (zie hoofdstuk 1.3, paragraaf
01.04).
In het algemeen geldt dat de kosten van ‘zelfwerkzaamheid’ alleen dan subsidiabel
zijn indien de eigenaar achteraf kan aantonen (bijvoorbeeld door middel van een accountantsverklaring)
hoeveel uren door hemzelf of zijn personeel binnen het kader van een door hem gedreven
onderneming zijn besteed aan subsidiabele werkzaamheden. Uren die zijn besteed buiten
het kader van de door hem gedreven onderneming gelden als ‘doe-het-zelf’-uren en zijn
niet subsidiabel.
Meerwerk
[Regeling vervallen per 01-04-2021]
Tijdens de uitvoering van het instandhoudingsplan kunnen onverwacht gebreken aan het
licht komen, waardoor extra werkzaamheden noodzakelijk zijn om het beschermd monument
in stand te kunnen houden. Mits het subsidiabele instandhoudingswerkzaamheden betreft,
kan de begrotingspost ‘onvoorzien’ voor de dekking hiervan gebruikt worden. De systematiek
van het Brim 2011 laat het tussentijds verhogen van de subsidie voor dergelijk meerwerk namelijk niet
toe.
Informatie en toegang voor publiek
[Regeling vervallen per 01-04-2021]
Kosten die verband houden met het geven van informatie aan bezoekers, zoals het aanbrengen
of vernieuwen van richting- en informatieborden, zijn niet subsidiabel. Ook kosten
die verband houden met het toegankelijk maken of ontsluiten van een monument voor
het publiek zijn niet subsidiabel. Het betreft kosten, gerelateerd aan het vergroten
van het draagvlak voor beschermde monumenten, die niet direct noodzakelijk zijn voor
de instandhouding ervan.