Stb. 2023, 237, datum inwerkingtreding 07-07-2023, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2022.
3 In afwijking van het tweede lid kan de vakantie-uitkering op verzoek van de ambtenaar
binnen een periode als bedoeld in het tweede lid op twee momenten worden uitbetaald.
In dat geval vindt de eerste uitbetaling plaats in de door de ambtenaar verzochte
maand, en wel over de maand juni, bedoeld in het tweede lid, en de volgende maanden
tot en met de maand van de eerste uitbetaling. De tweede uitbetaling vindt dan plaats
in de maand mei, en wel over de resterende maanden.
4 In afwijking van het tweede of derde lid, wordt bij ontslag van de ambtenaar de vakantie-uitkering
onderscheidenlijk het resterende deel van de eindejaarsuitkering uitbetaald in de
laatste maand van zijn dienstverband.
5 Bij overlijden van de ambtenaar vindt betaling van de vakantie-uitkering plaats aan
de weduwe of weduwnaar. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt
de uitbetaling ten behoeve van de minderjarige kinderen. Onder kinderen worden in
dit lid verstaan natuurlijke kinderen en kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke
zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt in dit lid verstaan de zorg voor het
onderhoud en de opvoeding van een kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van
enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken
ook kinderen, dan geschiedt de betaling van de vakantie-uitkering aan degenen die
geheel of grotendeels afhankelijk waren van de bezoldiging van de overledene. Laat
de overledene ook geen betrekkingen na als bedoeld in de vorige volzin, dan wordt
de vakantie-uitkering geheel of ten dele aangewend voor de betaling van de kosten
van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, voor zover de nalatenschap van de overledene
voor de betaling van die kosten ontoereikend is.