Ondernemerschap en gratis (gesponsorde) evenementen

[Regeling vervallen per 07-12-2011.]
Geraadpleegd op 26-04-2024.
Geldend van 17-07-2000 t/m 06-12-2011

Ondernemerschap en gratis (gesponsorde) evenementen

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Op 14 juni 2000 heeft het Hof ‘s-Hertogenbosch onder nummer 97/20790 uitspraak gedaan inzake een organisatie die uitvoeringen van kamermuziek verzorgt, welke uitvoeringen voor het publiek gratis toegankelijk zijn, en daarnaast reclameactiviteiten verricht. Een samenvatting van deze uitspraak is hierna opgenomen onder nummer 2000/…. Die uitspraak houdt in dat de betrokken organisatie als ondernemer is aan te merken, mede voor het verzorgen van (kamer)muziekuitvoeringen en dus niet, zoals de inspecteur stelde, alleen voor de reclameactiviteiten wegens het ontbreken van wederzijdse afhankelijkheid tussen deze activiteiten en de muziekuitvoeringen. Aan ’s Hofs beslissing ligt ten grondslag de feitelijke vaststelling dat de sponsors als tegenprestatie hebben bedongen dat de muziekuitvoeringen daadwerkelijk zouden plaatsvinden en dat hun naam in diverse publicaties –in casu programmafolders en posters– van de organisator zouden worden vermeld en de vaststelling dat de sponsorgelden nagenoeg de enige inkomensbron waren voor de organisator (waaruit vrijwel de volledige kosten van de muziekuitvoeringen werden bestreden). Op grond hiervan kon worden aangenomen dat het organiseren van die muziekuitvoeringen de rechtstreekse tegenprestatie vormde voor de sponsorgelden. Het ondernemerschap leidt er in casu toe dat de organisatie alle voorbelasting op de voet van artikel 15 van die wet in aftrek kan brengen.

Ik merk in dit verband het volgende op. Niet in geschil was dat de organisatie die de gratis toegankelijke muziekuitvoeringen verzorgde voor het verrichten van de reclameactiviteiten als ondernemer moest worden aangemerkt. Het ondernemerschap voor de muziekuitvoeringen zelf hing af van de vraag of de organisatie daarmee aan het economische verkeer deelnam. Het Hof heeft deze vraag positief beantwoord. Naar het oordeel van het Hof was sprake van een rechtstreekse relatie tussen de muziekuitvoeringen en de sponsorbijdragen, met name vanwege hetgeen de sponsor omtrent het daadwerkelijk verrichten van de muziekuitvoeringen had bedongen en de omstandigheid dat de sponsorbedragen vrijwel de enige inkomstenbron van de organisatie vormden. Als gevolg van laatstbedoelde omstandigheid werden de kosten van de muziekuitvoeringen vrijwel volledig bestreden uit de sponsorbijdragen.

Anders dan in het onderhavige geval, kan het evenwel voorkomen dat een organisatie die zich bezighoudt met voor het publiek gratis toegankelijke evenementen, voor de bekostiging van die activiteiten niet (nagenoeg) geheel afhankelijk is van sponsorbijdragen, bijvoorbeeld omdat de ter zake verkregen subsidie substantiëler is dan in het door het Hof besliste geval. Hoewel ook in een dergelijke situatie in de overeenkomst tussen de sponsor en de organisatie in het kader van het verlenen van een sponsorbijdrage een beding kan zijn opgenomen omtrent het plaatsvinden van het evenement zelf, leid ik uit ’s Hofs uitspraak af dat er alleen een rechtstreekse relatie tussen het evenement en die sponsorbijdrage bestaat in de gevallen waarin ook de kosten van een evenement geheel of nagenoeg geheel uit de sponsorbijdragen kunnen worden bestreden. Indien dit laatste niet geval is, kan naar mijn oordeel in het algemeen niet worden gesteld dat het organiseren van het evenement geschiedt in het economische verkeer, zodat in zoverre geen sprake is van ondernemerschap met het daaraan gekoppelde recht op aftrek van voorbelasting. Om praktische redenen keur ik in dit verband echter goed dat het ondernemerschap voor het organiseren van het evenement wordt aangenomen indien de kosten van het evenement voor 70% of meer worden bestreden uit een met omzetbelasting belaste sponsorbijdrage. Daarnaast is sprake van ondernemerschap, als de gratis toegankelijke evenementen in een verhouding van wederzijdse afhankelijkheid samenhangen met tegen vergoeding te verrichten reclameactiviteiten of andere aan de heffing van omzetbelasting onderworpen activiteiten (zie de arresten van de Hoge Raad van 25 januari 1995, nr. 29.652, BNB 1995/216, en 30 augustus 1996, nr. 31.009, BNB 1996/391).

Naar boven