Uitleveringsbesluit van Aruba, Curaçao en Sint Maarten

Geraadpleegd op 05-05-2024.
Geldend van 01-05-2024 t/m heden

Koninklijk besluit van 21 september 1926 tot vaststelling van het Curacaosch Uitleveringsbesluit

De Minister van Justitie

Gelet op:

Artikel 3, eerste lid, onder h, Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden

Artikel 48, derde lid, Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. Gouverneur: Gouverneur van het land waar de opgeëiste persoon wordt of is aangetroffen. Voor de toepassing van artikel 21 van het besluit wordt daaronder verstaan de Gouverneur van het land waar de vreemdeling zich bevindt;

  • b. het Hof van Justitie: het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

  • c. de procureur-generaal: de procureur-generaal van het land waar de opgeëiste persoon wordt of is aangetroffen. Voor de toepassing van artikel 13 van het besluit wordt daaronder verstaan de procureur-generaal met de behandeling van de zaak belast;

  • d. openbaar ministerie: het openbaar ministerie van het land waar de opgeëiste persoon wordt of is aangetroffen.

Artikel 1a

Ten aanzien van de uitlevering van personen worden geen nieuwe verdragen gesloten of bestaande vernieuwd, dan met inachtneming van de bepalingen van dit besluit.

Artikel 2

  • 1 Uitlevering kan alleen worden toegestaan ten behoeve van:

    • a. een door de autoriteiten van de verzoekende Staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek terzake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een feit waarvoor, zowel naar het recht van de verzoekende Staat als naar dat van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten, een vrijheidsstraf van een jaar, of van langere duur, kan worden opgelegd;

    • b. de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vier maanden, of van langere duur, door de opgeëiste persoon op het grondgebied van de verzoekende Staat te ondergaan wegens een feit als onder a bedoeld.

  • 2. Voor de toepassing van het voorgaande lid wordt onder een naar het geldend recht in Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten strafbaar feit mede verstaan een feit waardoor inbreuk is gemaakt op de rechtsorde van de verzoekende staat, terwijl krachtens de wetgeving van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten eenzelfde inbreuk op de rechtsorde van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten strafbaar is.

  • 3 Indien de aanvraag tot uitlevering betrekking heeft op verscheidene, afzonderlijke feiten, die alle krachtens de wetgeving van de verzoekende Staat en van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten strafbaar zijn gesteld met vrijheidsstraf, maar waarvan sommige niet voldoen aan de voorwaarde met betrekking tot de hoogte van de straf, kan de uitlevering eveneens voor deze laatste feiten worden toegestaan.

Artikel 2a

Voor de toepassing van artikel 2 worden gelijkgesteld:

  • a. met vrijheidsstraffen: door de rechter naast of in plaats van een straf op te leggen maatregelen strekkende tot vrijheidsbeneming;

  • b. met vrijheidsstraffen van langere duur dan een jaar: vrijheidsstraffen — met inbegrip van maatregelen als bedoeld onder a — voor de duur van het leven of voor onbepaalde tijd.

Artikel 2b

  • 1 Uitlevering wordt niet toegestaan voor strafbare feiten van politieke aard, met inbegrip van daarmee samenhangende feiten.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op uitlevering wegens een van de feiten, omschreven in artikel 1 van het Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme (Trb. 1977, 63), aan een Staat die gehouden is in een overeenkomstig geval uitlevering aan Aruba, Curaçao of Sint Maarten niet te weigeren wegens de politieke aard van het feit.

  • 3 De aanslag tegen het leven of de vrijheid van een Staatshoofd of een lid van het regerende Huis wordt niet beschouwd als een strafbaar feit van politieke aard in de zin van het eerste lid.

  • 4 Militaire delicten die niet tevens misdrijven naar het algemene strafrecht van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten zijn, en fiscale delicten kunnen geen aanleiding geven tot uitlevering, tenzij bij verdrag uitdrukkelijk anders is bepaald.

Artikel 2c

Indien, naar het recht van de verzoekende staat, de doodstraf is gesteld op het feit waarvoor de uitlevering is gevraagd, wordt de opgeëiste persoon niet uitgeleverd, tenzij naar het oordeel van de Gouverneur voldoende is gewaarborgd dat die straf, zo een veroordeling daartoe mocht volgen, niet ten uitvoer zal worden gelegd.

Artikel 3

De uitlevering mag geschieden niet alleen wegens het begaan van het misdrijf, maar ook wegens poging daartoe of medeplichtigheid daaraan, voor zover die poging of die medeplichtigheid ook in Aruba, Curaçao of Sint Maarten strafbaar is.

Artikel 4

  • 1 Nederlanders worden niet uitgeleverd.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de uitlevering van een Nederlander is gevraagd ten behoeve van een tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek en naar het oordeel van de Gouverneur is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor zijn uitlevering kan worden toegestaan in de verzoekende staat tot onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in eigen land zal mogen ondergaan.

Artikel 5

Geen uitlevering wordt toegestaan wegens misdrijven, waarvan de vervolging of de opgelegde straf vóór de aanhouding in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, of ingeval er nog geen aanhouding heeft plaats gehad, vóór de oproeping om door het Hof van Justitie te worden gehoord, naar de aldaar geldende wetgeving is verjaard.

Artikel 6

  • 1 Indien de persoon wegens een ander strafbaar feit dan waarvoor zijn uitlevering wordt aangevraagd, in Aruba, Curaçao of Sint Maarten vervolgd wordt of straf ondergaat, mag de uitlevering niet worden toegestaan dan na afloop van de in Aruba, Curaçao of Sint Maarten ingestelde vervolging en nadat hij de hem opgelegde straf zal hebben ondergaan of hem daarvan gratie zal zijn verleend.

  • 2 Deze bepaling belet niet, dat de persoon tijdelijk wordt uitgeleverd, ten einde in de verzoekende Staat terecht te staan, onder voorwaarde dat hij na afloop van het onderzoek wordt teruggevoerd.

Artikel 7

Geen uitlevering wordt toegestaan dan onder voorwaarde dat de uitgeleverde niet zal mogen worden vervolgd of gestraft voor enig strafbaar feit vóór zijn uitlevering gepleegd, dan dat hetwelk de reden tot uitlevering is geweest, tenzij hij na zijn uitlevering dertig dagen de tijd heeft gehad om het land weer te verlaten, dan wel de instemming van de Gouverneur met zodanige vervolging of bestraffing zal zijn verkregen.

Artikel 8

  • 1 De uitlevering wordt aangevraagd langs diplomatieke weg.

  • 2 De uitlevering wordt niet toegestaan dan na advies van het Hof van Justitie. Indien dit advies strekt tot afwijzing van het verzoek tot uitlevering, weigert de Gouverneur de uitlevering.

  • 3 Het Hof beslist bij zijn advies welke der in beslag genomen goederen in geval van uitlevering aan de opgeëiste persoon zullen worden teruggegeven, welke als stukken van overtuiging zullen worden afgegeven.

Artikel 9

  • 1 In afwachting van de aanvrage tot uitlevering kan de persoon wiens uitlevering kan worden aangevraagd op last van de procureur-generaal voorlopig worden aangehouden op aanvrage van de macht in de verzoekende staat tot voorlopige aanhouding bevoegd en als zodanig in het verdrag aangewezen. De op en bij de aangehoudene zijnde goederen mogen in beslag genomen worden.

  • 2 Indien de aanhouding plaats vindt op Aruba of Sint Maarten kan de aangehoudene naar Willemstad worden overgebracht indien zulks zijn verhoor door het Hof van Justitie zou bespoedigen.

Artikel 10

  • 1 De procureur-generaal is bevoegd om, na de aangehoudene te hebben gehoord, een bevel tot voorlopige aanhouding tegen hem uit te vaardigen, dat hem zo spoedig mogelijk wordt betekend.

  • 2 Na de aangehoudene te hebben gehoord, kan de procureur-generaal bevelen dat deze gedurende drie dagen, te rekenen vanaf het tijdstip van de voorlopige aanhouding, in verzekering gesteld zal worden tot het tijdstip waarop de rechter-commissaris over diens bewaring beslist. De termijn van inverzekeringstelling kan door de procureur-generaal eenmaal met drie dagen worden verlengd.

  • 3 De rechter-commissaris kan, na de aangehoudene te hebben gehoord, op vordering van de procureur-generaal de bewaring van de aangehoudene bevelen.

  • 4 De aangehoudene is bevoegd zich door een raadsman te doen bijstaan.

  • 5 Het bevel tot inverzekeringstelling of bewaring kan te allen tijde ambtshalve of op verzoek van de aangehoudene of diens raadsman worden opgeheven of worden geschorst. De te stellen schorsingsvoorwaarden mogen alleen strekken tot voorkoming van vlucht.

  • 6 De procureur-generaal, onderscheidenlijk de rechter-commissaris, beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van de aangehoudene, tenzij hij uit anderen hoofde behoort in verzekerde bewaring te blijven, en de teruggave van de in beslag genomen goederen, tenzij er uit anderen hoofde redenen van terughouding bestaan, een en ander indien hem geen aanvrage tot uitlevering met de daarbij nodige bescheiden is medegedeeld binnen een termijn bij het verdrag te bepalen en van niet langer dan: twee maanden na de dagtekening van het bevel tot voorlopige aanhouding. Geschiedt de aanvrage tot uitlevering binnen de gestelde termijn, dan wordt verder gehandeld overeenkomstig het bepaalde bij de artikelen 13 tot en met 18.

Artikel 10a

De bijstand door en vergoeding van een raadsman geschieden op overeenkomstige wijze als bepaald in de Wetboeken van Strafvordering van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten.

Artikel 11

Bij de aanvrage tot uitlevering moet in het oorspronkelijke of in gewaarmerkt afschrift worden overgelegd hetzij het vonnis van veroordeling hetzij het vonnis van in staat van beschuldiging stelling of van rechtsingang met bevel van gevangenneming, hetzij een daarmede gelijk te stellen akte, in de verzoekende Staat gebruikelijk en als zodanig in het verdrag aangewezen.

Artikel 12

  • 2 Het bevel van aanhouding moet hun zo spoedig mogelijk worden betekend.

  • 3 De op en bij hen zijnde goederen mogen worden in beslag genomen.

  • 4 Zo spoedig mogelijk na de aanhouding wordt daarvan kennis gegeven aan de procureur-generaal.

  • 5 Van elke krachtens dit besluit gedane aanhouding geeft de procureur-generaal onverwijld kennis aan de Gouverneur, die op zijn beurt onverwijld aan deze mededeling doet van iedere tot hem gerichte aanvrage tot uitlevering.

Artikel 13

De procureur-generaal requireert, zodra de aanhouding te zijner kennis is gekomen, en ingeval deze geen plaats heeft gehad of reeds vóór de aanvrage is geschied, zo spoedig mogelijk na daartoe te zijn aangeschreven, dat de opgeëiste persoon door het Hof van Justitie wordt gehoord, en dat dit zijn advies uitbrengt over het al of niet toestaan der gevraagde uitlevering.

Artikel 14

  • 1 Het verhoor geschiedt in het openbaar, tenzij de opgeëiste persoon de behandeling der zaak met gesloten deuren verlangt, of het Hof, om gewichtige redenen, bij het proces-verbaal der zitting te vermelden, beveelt, dat het geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren zal plaats hebben.

  • 2 Het verhoor heeft plaats in de tegenwoordigheid van het openbaar ministerie.

  • 3 De opgeëiste persoon is bevoegd zich door een raadsman te doen bijstaan.

  • 4 Als raadsman mag gekozen worden ieder die bevoegd is voor de strafrechter tot verdediging van beklaagden op te treden.

Artikel 15

Binnen veertien dagen na het verhoor zendt het Hof zijn advies en zijn beslissing, in artikel 8 bedoeld, met de tot de zaak behorende stukken aan de Gouverneur.

Artikel 18

  • 1 Na kennis te hebben genomen van het advies, bedoeld in artikel 15, gelast of weigert de Gouverneur de uitlevering.

  • 2 Aan de gelasting tot uitlevering van een Nederlander verbindt de Gouverneur de voorwaarde, dat zo de opgeëiste persoon terzake van feiten waarvoor hij wordt uitgeleverd, in de verzoekende staat tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in eigen land mag ondergaan.

  • 3 In geval van weigering wordt de opgeëiste, indien hij aangehouden is, onmiddellijk ontslagen, tenzij hij uit anderen hoofde behoort in hechtenis te blijven, en worden hem de in beslag genomen goederen teruggegeven, tenzij er uit anderen hoofde redenen van terughouding bestaan.

Artikel 19

Is de opgeëiste persoon niet aangehouden en, na behoorlijk te zijn opgeroepen om door het Hof van Justitie te worden gehoord, niet verschenen, dan gaat de termijn, in artikel 15 genoemd, in met de dag, waarop het verhoor door het Hof is bepaald.

Artikel 19a

Voor zover het toepasselijke verdrag daarin voorziet, wordt de persoon wiens voorlopige aanhouding of uitlevering vanwege een andere staat is verzocht zo spoedig mogelijk door de procureur-generaal in kennis gesteld van de mogelijkheid tot onmiddellijke uitlevering.

Artikel 19b

  • 1 De persoon wiens voorlopige aanhouding of uitlevering vanwege een andere staat is verzocht kan, uiterlijk op de dag voorafgaande aan de dag welke is bepaald voor diens verhoor door het Hof van Justitie, verklaren dat wordt ingestemd met onmiddellijke uitlevering.

  • 2 De verklaring wordt afgelegd ten overstaan van een rechter-commissaris.

  • 3 De persoon wiens voorlopige aanhouding of uitlevering vanwege een andere staat is verzocht wordt, voordat diegene de verklaring aflegt, op de mogelijke gevolgen gewezen, daaronder begrepen dat artikel 7 niet van toepassing is. Van de verklaring wordt proces-verbaal opgemaakt.

  • 4 De persoon wiens voorlopige aanhouding of uitlevering vanwege een andere staat is verzocht kan zich bij het afleggen van de verklaring doen bijstaan door een raadsman. Indien de persoon zonder raadsman verschijnt, vestigt de rechter-commissaris de aandacht van de persoon op dat recht. Indien nodig wordt de persoon bijgestaan door een tolk.

  • 5 De rechter-commissaris ten overstaan van wie de verklaring, bedoeld in het eerste lid, is afgelegd, zendt het proces-verbaal daarvan aan de bij het verzoek tot voorlopige aanhouding of uitlevering betrokken procureur-generaal.

Artikel 19c

  • 1 In afwijking van artikel 8, tweede lid, en artikel 18, eerste lid, kan, nadat een verklaring overeenkomstig artikel 19b is afgelegd, de procureur-generaal beslissen dat de persoon wiens voorlopige aanhouding of uitlevering vanwege een andere staat is verzocht ter beschikking zal worden gesteld van de autoriteiten van de staat waarvan het verzoek tot voorlopige aanhouding of uitlevering is uitgegaan.

  • 2 Van deze beslissing geeft de procureur-generaal zo spoedig mogelijk kennis aan de Gouverneur.

  • 3 De verzoekende staat wordt binnen twintig dagen na de datum van de verklaring, bedoeld in artikel 19b, in kennis gesteld van de beslissing ter zake van de onmiddellijke uitlevering.

  • 4 De procureur-generaal bepaalt, na overleg met de autoriteiten van de staat waarvan het verzoek tot voorlopige aanhouding of uitlevering is uitgegaan, zo spoedig mogelijk de tijd en de plaats waarop de uitlevering zal geschieden.

  • 5 Het eerste lid blijft buiten toepassing:

    • a. indien voor het feit of de feiten, in verband waarmee de voorlopige aanhouding of de uitlevering is gevraagd, ingevolge de artikelen 2b, 2c, 4, 5 of 6 geen uitlevering kan worden toegestaan; of

    • b. indien blijkt dat tegen de persoon wiens voorlopige aanhouding of uitlevering vanwege een andere staat is verzocht in Aruba, Curaçao dan wel Sint Maarten een strafrechtelijke vervolging gaande is, of dat tegen deze persoon door een rechter van Aruba, Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten een nog geheel of ten dele voor tenuitvoerlegging vatbaar strafvonnis is gewezen.

Artikel 19d

  • 1 Voor zover het toepasselijke verdrag daarin voorziet, wordt in afwijking van artikel 10, zesde lid, de verzoekende staat er binnen tien dagen na datum van de voorlopige aanhouding door de procureur-generaal van in kennis gesteld of de aangehoudene al dan niet een verklaring overeenkomstig artikel 19b heeft afgelegd teneinde de verzoekende staat in de gelegenheid te stellen een verzoek tot uitlevering in te dienen. Indien een verklaring overeenkomstig artikel 19b is afgelegd nadat de termijn van tien dagen is verstreken, wordt de procedure, bedoeld in artikel 19c, toegepast.

  • 2 Na de dag waarop een verklaring overeenkomstig artikel 19b is afgelegd, kan de aangehoudene op bevel van de rechter-commissaris ten hoogste veertig dagen in bewaring gesteld blijven of gesteld worden. Wanneer de uitlevering door bijzondere omstandigheden niet binnen de termijn van veertig dagen heeft kunnen plaatsvinden, kan deze termijn op vordering van de procureur-generaal door de rechter-commissaris voor ten hoogste dertig dagen worden verlengd. De aangehoudene wordt in de gelegenheid gesteld op de vordering tot verlenging door de rechter-commissaris te worden gehoord.

  • 3 Indien de aangehoudene een verklaring als bedoeld in artikel 19b heeft afgelegd, maar de procureur-generaal niettemin besluit de procedure, bedoeld in artikel 19c, niet toe te passen, stelt de procureur-generaal de verzoekende staat daarvan zo spoedig mogelijk in kennis om deze in de gelegenheid te stellen een verzoek tot uitlevering langs de diplomatieke weg in te dienen voordat de gestelde termijn in artikel 10, zesde lid, verstrijkt. Het tweede lid blijft in dat geval buiten toepassing.

Artikel 20

De Gouverneur kan toestaan dat een persoon wiens uitlevering door een vreemde Staat aan een andere Staat is toegestaan, over het grondgebied van Aruba, Curaçao of Sint Maarten onder medegeleide van ambtenaren van Aruba, Curaçao of Sint Maarten wordt vervoerd, mits met de Staat, waaraan de uitlevering geschiedt, een uitleveringsverdrag is gesloten en het misdrijf waarvoor uitlevering is toegestaan onder de werking van dat verdrag valt.

Artikel 21

  • 1 Personen die in Aruba, Curaçao of Sint Maarten in voorlopige hechtenis zijn of straf ondergaan mogen ter confrontatie of tot het afleggen van verklaringen in strafgedingen, die in een vreemde Staat aanhangig zijn, op last van de Gouverneur tijdelijk worden overgezonden.

  • 2 Indien die personen in Aruba, Curaçao of Sint Maarten straf ondergaan, zal hun straftijd geacht worden niet te zijn afgebroken door die tijdelijke overzending.

Artikel 23

  • 1 Alle akten en stukken ten gevolge van dit besluit op te maken, zijn vrij van zegel en worden kosteloos afgegeven.

  • 2 Alle ingevolge dit besluit te verrichten betekeningen mogen geschieden door een dienaar der openbare macht.

Artikel 24

Dit besluit is niet van toepassing op het aanhouden, het aan boord terugbrengen of het ter beschikking van de consulaire ambtenaren stellen van gedeserteerde matrozen.

Artikel 25

Voor de toepassing van dit besluit wordt onder Staat mede begrepen: elk tot het westelijk halfrond behorend gebied of gebiedsdeel van Frankrijk, van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland of van de Verenigde Staten van Amerika, of voor welks buitenlandse betrekkingen een van genoemde mogendheden de zorg draagt.

Artikel 26

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitleveringsbesluit van Aruba, Curaçao en Sint Maarten.

Naar boven