Subsidieregeling opvang kinderen van ouders met trekkend/varend bestaan

[Regeling vervalt per 01-01-2027.]
Geraadpleegd op 12-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2016 en zichtdatum 25-09-2024.
Geldend van 01-01-2016 t/m 31-03-2016

Regeling van de Minister voor Jeugd en Gezin van 17 december 2009, nr. JZ/LJ-2977004, houdende vaststelling van regels voor de rechtstreekse subsidiëring van het huisvesten, verzorgen en opvoeden van kinderen of pleegkinderen van binnenschippers, kermisexploitanten en circusartiesten (Subsidieregeling opvang kinderen van ouders met trekkend/varend bestaan)

De Minister voor Jeugd en Gezin,

Gelet op de artikelen 3, 5 en 7 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a. minister: minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

    • b. binnenschipper: schipper die met zijn gezin aan boord van een bedrijfsmatig voor de binnenvaart gebruikt schip woont, alsmede een aldaar met zijn gezin wonende en werkzame werknemer van een zodanige schipper of van een binnenvaartrederij;

    • c. kermisexploitant: ondernemer die het kermisbedrijf uitoefent of een werknemer van een zodanige ondernemer, indien deze ten behoeve van zijn werkzaamheden gedurende ten minste vier maanden per jaar met zijn gezin een trekkend bestaan leidt;

    • d. circusartiest: ondernemer die het circusbedrijf uitoefent of een werknemer van een zodanige ondernemer, indien deze ten behoeve van zijn werkzaamheden gedurende tenminste vier maanden per jaar met zijn gezin een trekkend bestaan leidt;

    • e. kind: kind of pleegkind van een binnenschipper, kermisexploitant of circusartiest;

    • f. internaat: gebouw of een samenstel van gebouwen waarin kinderen huisvesting, verzorging en opvoeding wordt geboden of een gezinshuis;

    • g. exploitant: een privaatrechtelijke rechtspersoon die een of meerdere voorzieningen in stand houdt die zijn gericht op het huisvesten, verzorgen en opvoeden van kinderen in een internaat of in een pleeggezin;

    • h. pleeggezin: gezin van een ander dan de binnenschipper, kermisexploitant of circusartiest, waarin het kind van die binnenschipper, kermisexploitant of circusartiest huisvesting, verzorging en opvoeding wordt geboden;

    • i. bemiddeling: totstandbrenging en begeleiding van de huisvesting, verzorging en opvoeding van een kind in een pleeggezin;

    • j. cliënt:

      • kind dat in een internaat of pleeggezin wordt gehuisvest, verzorgd en opgevoed of

      • binnenschipper, kermisexploitant of circusartiest waarvan het kind een internaat of pleeggezin wordt gehuisvest, verzorgd en opgevoed;

    • k. instellingssubsidie: instellingssubsidie als bedoeld in artikel 4.

  • 2 De minister kan voor de toepassing van deze regeling een persoon die in vergelijkbare omstandigheden verkeert, gelijk stellen met een binnenschipper, kermisexploitant of circusexploitant.

Artikel 3

  • 1 Een instellingssubsidie wordt uitsluitend verstrekt ten behoeve van een kind:

  • 2 In afwijking van het eerste lid,onderdeel a, wordt de subsidie bij wijze van uitzondering ook verstrekt ten behoeve van een kind waarvan de ouders vóór 1 januari 2010 in Nederland woonachtig zijn, maar buitenlands belastingplichtig zijn.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, wordt de subsidie bij wijze van uitzondering ook verstrekt ten behoeve van een kind voor wie:

    • a. op grond van de Leerplichtwet 1969 nog geen leerplicht of kwalificatieplicht geldt, maar voor wie wegens bijzondere omstandigheden ten behoeve van zijn ontwikkeling de huisvesting, verzorging en opvoeding in een internaat of pleeggezin noodzakelijk is of

    • b. op grond van de Leerplichtwet 1969 geen leerplicht of kwalificatieplicht meer geldt, maar:

      • dat aansluitend op het behalen van een startkwalificatie als bedoeld in de Leerplichtwet 1969 een andere opleiding of ander onderwijs volgt als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Leerplichtwet 1969;

      • ten behoeve van het afronden van de opleiding wegens bijzondere omstandigheden een eenmalige verlenging van de huisvesting, verzorging en opvoeding in een internaat of pleeggezin met één jaar noodzakelijk is of

      • wegens bijzondere omstandigheden door gebrek aan een alternatief de huisvesting, verzorging en opvoeding in een internaat of pleeggezin noodzakelijk is, ten langste tot en met de leeftijd van 19 jaar.

  • 3 De subsidieontvanger meldt de plaatsing van een kind als bedoeld in het tweede lid aan de minister.

Paragraaf 2. Instellingssubsidie

Artikel 4

De minister kan aan een exploitant een instellingssubsidie verstrekken:

  • a. voor het huisvesten, verzorgen en opvoeden van kinderen in een internaat of in een pleeggezin,

  • b. ten behoeve van de kwaliteit van de huisvesting, verzorging en opvoeding van de kinderen en

  • c. ten behoeve van het in samenwerking met andere exploitanten opvangen van de personele gevolgen van wijzigingen in de capaciteit voor het huisvesten, verzorgen en opvoeden van kinderen in een internaat.

Artikel 5

  • 1 Bij de verlening van de instellingssubsidie wordt het bedrag van de instellingssubsidie ten behoeve van het kalenderjaar 2016 berekend met de formule Σ(A x B)n+Σ(A x C)n+(D x E) – F, waarbij wordt verstaan onder de letter:

    • A: het aantal kinderen dat op 15 september van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd, in het internaat van de exploitant werd gehuisvest, verzorgd en opgevoed;

    • B: indien de exploitant:

      • 1°. het internaat huurt: een bedrag van € 26.418;

      • 2°. eigenaar is van het internaat en in verband met een op of na 1 januari 2001 op het internaat gevestigde hypotheek rente- en aflossingskosten verschuldigd is: € 31.016;

      • 3°. eigenaar is van het internaat, doch niet of niet langer rente- en aflossingskosten verschuldigd is in verband met een daarop gevestigde hypotheek: € 24.753;

      • 4°. eigenaar is van het internaat, doch niet van de onroerende zaak waarop het internaat is gebouwd: € 24.885;

    • n: het aantal internaten van de exploitant;

    • C: een bedrag dat wordt berekend door € 1.000.000 te delen door het totaal aantal kinderen dat op 15 september van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd, in de internaten van de exploitanten werd gehuisvest, verzorgd en opgevoed;

    • D: het aantal kinderen dat op 15 september van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd, door bemiddeling van de exploitant in pleeggezinnen werd gehuisvest, verzorgd en opgevoed;

    • E: een bedrag van € 6.014;

    • F: een door de minister goed te keuren raming van het totale bedrag aan ouderbijdragen, bedoeld in de artikelen 9 en 10.

  • 2 Indien een internaat bestaat uit een samenstel van gebouwen en deze gebouwen onder meer dan één categorie vallen, zoals omschreven in het eerste lid, letter B, wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van het gebouw waarin het kind overnacht.

  • 3 Indien een exploitant voor de eerste maal een instellingssubsidie aanvraagt, wordt de subsidie eenmalig verstrekt voor het tijdvak van 1 september tot en met 31 december van het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft. De subsidie wordt alsdan overeenkomstig het eerste lid berekend met dien verstande dat voor de berekening onder de letters A, C en D van de in aanhef van het eerste lid vermelde formule het aantal kinderen wordt verstaan dat hij voornemens is in een internaat dan wel pleeggezin te huisvesten, verzorgen en opvoeden. De subsidie wordt voorts naar evenredigheid berekend voor vier maanden.

Paragraaf 3. Aanvraag

Artikel 6

Voor de aanvraag van een instellingssubsidie wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.

Artikel 7

De aanvraag van een instellingssubsidie bevat een opgave van het aantal kinderen, genoemd in artikel 5, eerste lid onder de letters A en D. Deze opgave gaat vergezeld van een assurancerapport van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek overeenkomstig een door de minister vastgesteld modelassurancerapport met inachtneming van een door de minister vastgesteld accountantsprotocol.

Artikel 8

  • 1 De aanvraag van een instellingssubsidie wordt ingediend voor 1 november van het kalenderjaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor de instellingssubsidie wordt aangevraagd.

  • 2 Indien een exploitant voor de eerste maal een aanvraag om instellingssubsidie indient, wordt de aanvraag ingediend vóór 1 juli van enig kalenderjaar. Bij de aanvraag wordt opgave gedaan van het aantal kinderen dat hij voornemens is in een internaat dan wel pleeggezin te huisvesten, verzorgen en opvoeden. Artikel 7 is op een dergelijke aanvraag niet van toepassing.

Paragraaf 4. Subsidieverplichtingen

Artikel 9

  • 1 De exploitant komt schriftelijk met de binnenschipper, kermisexploitant of circusartiest overeen dat ten behoeve van de huisvesting, verzorging en opvoeding van diens kind in het internaat een ouderbijdrage is verschuldigd aan de exploitant.

  • 2 De ouderbijdrage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt voor het boekjaar 2016:

    • a. voor het eerste kind uit een gezin € 1.660,02, vermeerderd met 3% van dat deel van het belastbare inkomen van de binnenschipper, kermisexploitant of circusartiest dat het bedrag van € 17.570,00 te boven gaat, tot een maximum van € 3.010,34;

    • b. voor het tweede en elk volgend kind uit een gezin € 1.106,50, vermeerderd met 1,5% van dat deel van het belastbare inkomen van de binnenschipper, kermisexploitant of circusartiest dat het bedrag van € 17.570,00 te boven gaat, tot een maximum van € 1.781,63.

Artikel 10

  • 1 De exploitant komt schriftelijk met de binnenschipper, kermisexploitant of circusartiest overeen dat ten behoeve van de huisvesting, verzorging en opvoeding van diens kind in het pleeggezin een ouderbijdrage is verschuldigd aan de exploitant.

  • 2 De ouderbijdrage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt voor het boekjaar 2016:

    • a. voor het eerste kind uit een gezin € 1.660,02 vermeerderd met 1% van dat deel van het belastbare inkomen van de binnenschipper, kermisexploitant of circusartiest dat het bedrag van € 17.570,00 te boven gaat, tot een maximum van € 2.110,14;

    • b. voor het tweede en elk volgend kind uit een gezin € 1.106,50, vermeerderd met 0,5% van dat deel van het belastbare inkomen van de binnenschipper, kermisexploitant of circusartiest dat het bedrag van € 17.570,00 te boven gaat, tot een maximum van € 1.331,52.

Artikel 11

Het belastbare inkomen, bedoeld in de artikelen 9, tweede lid, en 10, tweede lid, is het belastbare inkomen dat is vermeld op de belastingaanslag over het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de instellingssubsidie wordt verstrekt.

Artikel 12

De ouderbijdrage, bedoeld in de artikelen 9 en 10, is verschuldigd naar evenredigheid van het aantal schoolweken van het jaar dat het kind is geplaatst in een internaat of een pleeggezin.

Artikel 14

  • 1 De exploitant draagt er aantoonbaar zorg voor dat de huisvesting, verzorging en opvoeding van verantwoorde kwaliteit is en dat daartoe waarborgen worden getroffen die onder meer betrekking hebben op de medezeggenschap van zijn cliënten, op het behandelen van klachten van zijn cliënten, op de personele en materiële voorzieningen en op de systematische bewaking van de kwaliteit.

  • 2 Ter uitvoering van het eerste lid vergewist de exploitant zich ervan dat de personen die werkzaam zijn voor de huisvesting, verzorging en opvoeding in het bezit zijn van een voldoende recente verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

Artikel 15

  • 1 De exploitant doet binnen dertien weken na afloop van het boekjaar verslag over de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de verplichtingen die zijn opgenomen in artikel 14.

  • 2 Het verslag, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan overeenkomstig een door de minister vastgesteld model.

  • 3 De exploitant zendt het verslag aan de minister en in afschrift aan de inspectie jeugdzorg, bedoeld in artikel 9.1 van de Jeugdwet.

Artikel 16

Met het toezicht op de naleving van de artikelen 14 en 15 zijn belast de ambtenaren van de inspectie jeugdzorg, bedoeld in artikel 9.1 van de Jeugdwet.

Artikel 18

  • 1 De vergoeding die de instelling betaalt aan een organisatie die zich de ondersteuning van één of meer gesubsidieerde instellingen ten doel stelt, voor door die organisatie aan de instelling ter beschikking gestelde goederen, is niet hoger dan het bedrag dat op grond van de verkrijgingsprijs of vervaardigingsprijs verminderd met de ontvangen investeringssubsidies en bestemmingsgiften berekend wordt, rekening houdend met de geldende afschrijvingspercentages.

  • 2 Het bedrag dat de instelling betaalt aan een organisatie die zich de ondersteuning van één of meer gesubsidieerde instellingen ten doel stelt, voor door die organisatie voor de instelling verrichte activiteiten, is indien het activiteiten betreft die in het algemeen door soortgelijke instellingen in eigen beheer worden verricht, niet hoger dan de som van het bedrag dat gelijk is aan de kosten die de instelling zou hebben gehad bij het verrichten van de activiteiten in eigen beheer en het bedrag dat voortvloeiend uit de tussen de instelling en de desbetreffende organisatie afgesloten overeenkomst jaarlijks onder het beheer van de desbetreffende organisatie wordt gebracht.

  • 3 De vergoeding die de instelling betaalt aan een organisatie die zich de ondersteuning van één of meer gesubsidieerde instellingen ten doel stelt, voor door die organisatie aan de instelling geleverde diensten, andere dan de in het tweede lid bedoelde activiteiten, is niet hoger dan het bedrag dat voor het doen verrichten van dergelijke diensten door andere organisaties gebruikelijk kan worden geacht.

Artikel 19

Indien bij de minister het vermoeden is gerezen dat artikel 18 niet is nageleefd, spant de subsidieontvanger zich desgevraagd in de jaarrekening van de desbetreffende organisatie over te leggen.

Artikel 20

Voor de aanvraag van de vaststelling van een instellingssubsidie wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.

Paragraaf 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 22

De Subsidieregeling schippersinternaten vervalt met dien verstande dat die regeling van toepassing blijft ten aanzien van subsidies die op grond van die regeling zijn verstrekt.

Artikel 23

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2017 met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op subsidies die op grond van deze regeling zijn verstrekt.

Artikel 24

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling opvang kinderen van ouders met trekkend/varend bestaan.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet