Regeling burgerluchthavens

Geraadpleegd op 12-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 07-10-2023 en zichtdatum 07-10-2023.
Geldend van 07-10-2023 t/m 31-12-2023

Regeling houdende regels voor burgerluchthavens (Regeling burgerluchthavens)

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren: contouren ter aanduiding van de beperkingengebieden in verband met het externe-veiligheidsrisico vanwege het luchthavenluchtverkeer als bedoeld in artikel 9 van het Besluit burgerluchthavens;

  • besluit: Besluit burgerluchthavens;

  • gemotoriseerd schermvliegtuig: schermvliegtuig, zijnde een zweeftoestel zonder starre hoofdstructuur dat kan worden gedragen en slechts kan worden gestart en geland door gebruik te maken van de benen van de bestuurder, dat over een motor beschikt;

  • Lden-contouren: contouren ter aanduiding van de beperkingengebieden in verband met de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer als bedoeld in artikel 9 van het Besluit burgerluchthavens;

  • schermzweeftoestel: ongemotoriseerd schermvliegtuig, zijnde een zweeftoestel zonder starre hoofdstructuur dat kan worden gedragen en slechts kan worden gestart en geland door gebruik te maken van de benen van de bestuurder;

  • totaal risicogewicht: grenswaarde met betrekking tot het externe veiligheidsrisico vanwege het luchthavenluchtverkeer als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het besluit;

  • verdrag: het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1973, 109);

  • vrije ballon: luchtvaartuig, lichter dan lucht, dat niet voorzien is van een voortstuwingsinrichting en is ingericht en bestemd om ten minste één persoon te vervoeren;

  • wet: Wet luchtvaart;

  • zeilvliegtuig: zweeftoestel met een starre hoofdstructuur, dat kan worden gedragen en slechts gestart en geland kan worden door gebruik te maken van de benen van de bestuurder.

Artikel 2

  • 1 Een wijziging van de op grond van deze regeling toepasselijke bijlagen bij het verdrag gaat, tenzij bij besluit van de minister anders is bepaald, voor de toepassing van deze regeling gelden met ingang van de dag waarop die wijziging internationaal in werking treedt.

  • 2 Een besluit van de minister als bedoeld in het eerste lid wordt in de Staatscourant bekendgemaakt.

Hoofdstuk 2. Grenswaarden en beperkingengebieden

Artikel 4

  • 1 De Lden-contouren, de Lden-grenswaarden in handhavingspunten en de geluidbelasting in handhavingspunten worden berekend en bepaald overeenkomstig het in bijlage 1 van deze regeling opgenomen voorschrift. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de door het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium opgestelde Indelingslijst luchtvaartuigtypen en van de Appendices van de voorschriften voor de berekening van de geluidbelasting in Lden.

  • 2 Van het verschijnen van een nieuwe versie van de in het eerste lid bedoelde indelingslijst of appendices wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 5

  • 1 De 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren en het totaal risicogewicht worden berekend en bepaald overeenkomstig het in bijlage 2 van deze regeling opgenomen voorschrift. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu in beheer zijnde lijst met standaardgegevens voor vliegtuigen en helikopters.

  • 2 Van het verschijnen van een nieuwe versie van de in het eerste lid bedoelde lijst wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 6

Het berekenen en bepalen van de Lden-contouren en de 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren geschiedt, ten behoeve van het vaststellen van een luchthavenbesluit, op basis van dezelfde geprognotiseerde gebruiksgegevens van de luchthaven als die gebruikt worden voor het berekenen van de in het luchthavenbesluit vast te stellen grenswaarden in handhavingspunten.

Artikel 7

  • 2 In het veiligheidsgebied:

    • a. zijn hellingen niet groter dan 5%;

    • b. zijn hellingovergangen zo geleidelijk mogelijk; en

    • c. zijn abrupte overgangen en plotseling tegengestelde hellingen niet toegestaan.

  • 3 In het veiligheidsgebied voldoen obstakels aan de voorschriften die zijn opgenomen in de hoofdstukken 2, 3, 4 en 7 van ICAO DOC 9157 Aerodrome Design Manual part 6, dat als bijlage 4 bij deze regeling is opgenomen, met uitzondering van de onderdelen 2.1.2 tot en met 2.1.15, 2.2.3, 2.2.6 tot en met 2.2.8, 3.1.3 tot en met 3.1.10, 4.1.1 tot en met 4.1.3, 4.1.5, 4.3, 4.4.1, 4.4.2, 4.9.1 tot en met 4.9.10, 4.9.25, 4.9.26, 4.9.31, 7.1 en 7.3, en met dien verstande dat het voorschrift in de onderdelen 3.3.1 en 4.9.30 geldt voor alle obstakels in het veiligheidsgebied.

Artikel 8

  • 1 Het gebied met hoogtebeperkingen in verband met de vliegveiligheid als bedoeld in artikel 14 van het besluit wordt vastgesteld overeenkomstig de voorschriften en aanbevelingen van hoofdstuk 4 van deel I (Aerodrome Design and Operations) van bijlage 14 van het verdrag, met uitzondering van de onderdelen 4.1.11, 4.1.12, 4.1.17 tot en met 4.1.24, 4.2.3, 4.2.4, 4.2.5, 4.2.10 tot en met 4.2.12, 4.2.14, 4.2.15, 4.2.18 tot en met 4.2.21, 4.2.25, 4.2.27, 4.3.1, 4.3.2, 4.4.1, 4.4.2, figuur 4-2 en de in tabel 4-1 opgenomen inner approach surface, inner transitional surface en balked landing surface en de daarbij behorende dimensies, en met dien verstande dat:

    • a. voor luchthavens met een approach runway met code number 1, 2, 3 of 4 als bedoeld in tabel 4-1 de outer horizontal surface en de conical surface worden vastgesteld overeenkomstig bijlage 5 van deze regeling;

    • b. voor het bepalen van een in tabel 4-1 en tabel 4-2 opgenomen code number gebruik wordt gemaakt van tabel 1-1 in deel I (Aerodrome Design and Operations) van bijlage 14 van het verdrag;

    • c. voor het toepassen van de in tabel 4-1 opgenomen begrippen non-precision approach en precision approach category I, II, III, gebruik wordt gemaakt van de definitie Instrument runway in hoofdstuk 1 van deel I (Aerodrome Design and Operations) van bijlage 14 van het verdrag;

    • d. onderdeel 4.2.13 ook van toepassing is op een precision approach runway category II en III als bedoeld in tabel 4-1;

    • e. voor het toepassen van de begrippen aerodrome reference point, aerodrome reference field length, clearway, displaced threshold, non-instrument runway, obstacle, runway, runway strip, take-off runway en threshold gebruik wordt gemaakt van de desbetreffende definities in hoofdstuk 1 van deel I (Aerodrome Design and Operations) van bijlage 14 van het verdrag.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt het gebied met hoogtebeperkingen in verband met de vliegveiligheid bij een luchthaven die uitsluitend wordt gebruikt door helikopters vastgesteld overeenkomstig de voorschriften en aanbevelingen van hoofdstuk 4 van deel II (Heliports) van bijlage 14 van het verdrag, met uitzondering van de volgende onderdelen:

    • a. de volzin ‘For heliports intended to be used by helicopters operated in performance class 1 and when approved by an appropriate authority, the origin of the inclined plane may be raised directly above the FATO’ in 4.1.3 en 4.1.15;

    • b. 4.1.22 tot en met 4.1.26;

    • c. 4.2.4 tot en met 4.2.6;

    • d. 4.2.12 tot en met 4.2.29.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid geldt het volgende:

    • a. voor het bepalen van de klasse ‘helicopters operated in performance class 1, 2 en 3’ wordt gebruik gemaakt van de definities in hoofdstuk 1 van deel III (Operation of Aircraft) van bijlage 6 van het verdrag;

    • b. de opmerking ‘For a FATO at a heliport without a PinS approach incorporating a visual segment surface (VSS) there is no requirement to provide transitional surface.’ onder de kop transitional service uit 4.1 van deel II (Heliports) van bijlage 14 van het verdrag is van toepassing;

    • c. voor luchthavens die uitsluitend worden gebruikt door helikopters en in gebruik zijn genomen voor 1 juli 2014, geldt voor de eerste sectie van de naderings- en startsector, bedoeld in onderdeel 4.2.3 van deel II (Heliports) van bijlage 14 van het verdrag, een helling van 12,5%.

Artikel 9

Het gebied met hoogtebeperkingen in verband met de goede werking van de apparatuur voor luchtverkeerscommunicatie, -navigatie of -begeleiding als bedoeld in artikel 15 van het besluit alsmede de daarin geldende hoogtebeperkingen worden vastgesteld overeenkomstig het in bijlage 6 van deze regeling opgenomen voorschrift.

Artikel 10

Het laserstraalvrije gebied als bedoeld in artikel 17 van het besluit wordt vastgesteld:

  • a. in het geval van een luchthaven met naderingsluchtverkeersleiding overeenkomstig onderdeel 5.3.1.2 en de figuren 5-11, 5-12 en 5-13 van hoofdstuk 5 van deel I (Aerodrome Design and Operations) van bijlage 14 van het verdrag met dien verstande dat de omvang van de laser-beam sensitive flight zone gelijk is aan de omvang van het naderingsluchtverkeersleidingsgebied van de desbetreffende luchthaven bedoeld in de Regeling luchtverkeersdienstverlening;

  • b. in het geval van een luchthaven zonder naderingsluchtverkeersleiding overeenkomstig onderdeel 5.3.1.2 en de figuren 5-11, 5-12 en 5-13 van hoofdstuk 5 van deel 1 (Aerodrome Design and Operations) van bijlage 14 van het verdrag met dien verstande dat geen laser-beam sensitive flight zone wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 3. Verklaring van veilig gebruik luchtruim

Artikel 11

  • 1 De aanvraag voor een verklaring als bedoeld in artikel 8.49, eerste lid, van de wet bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a. het aantal en de soort luchtvaartuigen die naar verwachting van de luchthaven gebruik zullen maken;

    • b. het tijdstip waarop de luchtvaartuigen naar verwachting van de luchthaven gebruik zullen maken;

    • c. de verwachte verdeling van het luchthavenluchtverkeer over de op de luchthaven aanwezige start- en landingsbanen;

    • d. indien de aanvraag betrekking heeft op een luchthavenbesluit of luchthavenregeling voor een:

      • 1°. luchthaven op een terrein dat nog niet eerder als luchthaven in gebruik is geweest;

      • 2°. baanverlenging op een reeds bestaande luchthaven;

      • 3°. uitbreiding van het banenstelsel op een bestaande luchthaven; of

      • 4°. verdraaiing van een baan op een bestaande luchthaven: een kaart van het gebied berekend overeenkomstig de artikelen 8 en 9 met daarin aangegeven de objecten die hoger zijn dan de op basis van de artikelen 8 en 9 toegestane maximale bouwhoogte en een kaart van de overeenkomstig artikel 7 berekende gebieden met daarop aangegeven de obstakels en hellingen die niet voldoen aan de in artikel 7 gestelde eisen;

    • e. indien de aanvraag betrekking heeft op een luchthaven met een instrumentbaan categorie I, II of III op een terrein dat nog niet eerder als luchthaven in gebruik is geweest: een onderzoek op grond waarvan kan worden beoordeeld in hoeverre het grondgebruik in een straal van 6 kilometer rond het luchthavengebied gevaar oplevert voor de vliegveiligheid in verband met vogelaanvaringen; en

    • f. het door provinciale staten voor de desbetreffende luchthaven vastgestelde luchthavenbesluit of de luchthavenregeling.

  • 2 De aanvraag wordt ingediend bij de Inspecteur-Generaal van de Inspectie Verkeer en Waterstaat.

Hoofdstuk 4. Het registreren en verstrekken van gegevens

Artikel 12

De artikelen 13 tot en met 16 zijn van toepassing op overige burgerluchthavens als bedoeld in artikel 8.1 van de wet met dien verstande dat in het geval van een luchthaven van regionale betekenis de gegevens bedoeld in artikel 13, tweede lid, en de termijn bedoeld in artikel 13, derde lid, worden verstrekt aan respectievelijk wordt gesteld door gedeputeerde staten en deze artikelen op een luchthaven van regionale betekenis slechts van toepassing zijn voor zover bij provinciale verordening, met gebruikmaking van artikel 8.54, tweede lid van de wet, geen afwijkende bepalingen zijn vastgesteld.

Artikel 13

  • 1 De exploitant van de luchthaven registreert en berekent de in bijlage 7 van deze regeling aangegeven gegevens over de daarbij aangegeven tijdvakken.

  • 2 De exploitant van de luchthaven verstrekt deze gegevens binnen de in bijlage 7 van deze regeling vermelde termijn aan de Inspecteur-Generaal van de Inspectie Verkeer en Waterstaat.

  • 3 In het geval van een dreigende overschrijding van een in een luchthavenbesluit of luchthavenregeling opgenomen grenswaarde kan de Inspecteur-Generaal een andere dan de in het tweede lid bedoelde termijn bepalen waarbinnen de exploitant de desbetreffende in het eerste lid bedoelde gegevens dient te verstrekken.

Artikel 14

De exploitant van de luchthaven:

  • a. maakt dagelijks een back-up van de in artikel 13, eerste lid, bedoelde gegevens;

  • b. bewaart de gegevens gedurende een periode van 5 jaar;

  • c. draagt er zorg voor dat de gegevens worden beveiligd tegen ongeautoriseerde wijzigingen, diefstal en brand.

Artikel 15

De exploitant van de luchthaven draagt er zorg voor dat de bevoegde personen die de registraties en berekeningen bedoeld in artikel 13, eerste lid, uitvoeren, aantoonbaar in staat zijn om de registraties en berekeningen uit te voeren.

Artikel 16

De exploitant van de luchthaven beschikt over de benodigde middelen en infrastructuur om de registratie, berekening en verstrekking van de in artikel 13, eerste lid, bedoelde gegevens te kunnen uitvoeren en draagt er zorg voor dat deze middelen en infrastructuur worden onderhouden en worden beveiligd tegen ongeautoriseerd gebruik, diefstal en brand.

Artikel 17

  • 1 Het verslag bedoeld in de artikelen 8.55 en 8.65 juncto 8.55 van de wet bevat ten minste:

    • a. een overzicht van zich in het afgelopen gebruiksjaar voorgedane overschrijdingen van in het luchthavenbesluit of de luchthavenregeling opgenomen grenswaarden, en

    • b. een beschrijving van de ter uitvoering van artikel 8.45 of 8.64 juncto artikel 8.45 van de wet getroffen maatregelen en van de doelmatigheid en doeltreffendheid van die maatregelen.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde verslag, alsmede het verslag, bedoeld in de artikelen 8.73 en 8.78 juncto 8.73 van de wet, wordt uitgebracht en openbaar gemaakt binnen 4 maanden na het einde van het gebruiksjaar van de luchthaven.

Hoofdstuk 5. Vrijstelling

Artikel 18

  • 1 Van het verbod bedoeld in artikel 8.1a, derde lid, eerste volzin, van de wet worden vrijgesteld:

    • a. luchthavens die buiten de provinciegrenzen zijn gelegen;

    • b. luchthavens gelegen op mijnbouwinstallaties in de Waddenzee;

    • c. luchthavens die uitsluitend worden gebruikt voor het opstijgen met vrije ballonnen;

    • d. luchthavens die uitsluitend worden gebruikt voor het opstijgen met schermzweeftoestellen;

    • e. luchthavens die uitsluitend worden gebruikt voor het opstijgen met zeilvliegtuigen;

    • f. luchthavens die uitsluitend worden gebruikt voor het opstijgen met gemotoriseerde schermvliegtuigen;

    • g. luchthavens die uitsluitend worden gebruikt voor het opstijgen en landen van modelluchtvaartuigen, waarvan de totale massa ten hoogste 25 kilogram bedraagt.

  • 2 Van de in het vorige lid, onderdelen c tot en met g bedoelde vrijstelling kan slechts gebruik worden gemaakt onder de voorwaarden dat de gebruiker van de luchthaven beschikt over een door de burgemeester van de gemeente waar de luchthaven is gelegen, in verband met de openbare orde en veiligheid, afgegeven verklaring van geen bezwaar en dat de gebruiker van de luchthaven mededeling doet van de afgifte van deze verklaring aan de inspecteur-generaal van de Inspectie Leefomgeving en Transport.

Artikel 19

Van het verbod bedoeld in artikel 8.1a, vierde lid, van de wet zijn vrijgesteld luchthavens die uitsluitend worden gebruikt door helikopters.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlage 4 die ter inzage zal worden gelegd bij de bibliotheek van de Hoofddirectie Juridische Zaken van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings

De

Minister

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer

Bijlage 1. als bedoeld in artikel 4 van de Regeling burgerluchthavens

Voorschrift voor de berekening van de Lden-geluidbelasting in dB(A) voor overige burgerluchthavens

Mei 2012

Betekenis symbolen

Symbool

Eenheid

Omschrijving

fc

Factor die de verhouding weergeeft tussen verwerkte en niet verwerkte passages met een luchtvaartuig bij de bepaling van de hindersom

Fzj

Snijpunt van het grondpad j en de, in een verticaal vlak gelegen, loodlijn vanuit Z op dit grondpad

hzjkm

m

Vlieghoogte van een verzameling luchtvaartuigen km behorend bij een afgelegde weg wzj

Hden

Hindersom over een jaar in een berekeningspunt, gerelateerd aan de etmaalperiode

Hden, c

Hden gecorrigeerd voor niet verwerkte passages met een luchtvaartuig

Hjkm,den

Hindersombijdrage over een jaar in een berekeningspunt van de verzameling luchtvaartuigen km behorend bij het grondpad j, gerelateerd aan de etmaalperiode

j

Index voor een grondpad

k

Index voor een categorie van een luchtvaartuig

km

Verzameling van luchtvaartuigen, behorende tot een categorie van een luchtvaartuig k, die een start-, landings- of circuitprocedure m uitvoeren

LAzjkm

dB(A)

Het momentane geluidsniveau in een berekeningspunt met inachtneming van de laterale geluidverzwakking, ten gevolge van een luchtvaartuig behorend tot de verzameling km, welke zich bevindt in het punt Z boven een grondpad j

LA’zjkm

dB(A)

Het momentane geluidsniveau in een berekeningspunt zonder inachtneming van de laterale geluidverzwakking ten gevolge van een luchtvaartuig behorend tot de verzameling km, welke zich bevindt in punt Z boven een grondpad j

LA(t)p

dB(A)

Het momentane geluidsniveau in een berekeningspunt ten gevolge van een passage met een luchtvaartuig p en met inachtneming van de laterale geluidverzwakking

Lden

dB(A)

Gemiddeld (equivalente) A-gewogen geluidsniveau, dosismaat voor de geluidbelasting ten gevolge van luchthavenluchtverkeer

LAXjkm

dB(A)

Tijdsgeïntegreerd A-gewogen geluidsniveau in een berekeningspunt ten gevolge van de passage van een luchtvaartuig behorend tot de verzameling km boven een grondpad j en met inachtneming van de laterale geluidverzwakking

LAXp

dB(A)

Tijdsgeïntegreerd A-gewogen geluidsniveau in een berekeningspunt, ten gevolge van een passage met een luchtvaartuig p en met inachtneming van de laterale geluidverzwakking

LGV

dB(A)

Laterale geluidverzwakking in een berekeningspunt

LGVzjkm

dB(A)

Laterale geluidverzwakking in een berekeningspunt behorend bij een luchtvaartuig uit de verzameling km, welke zich bevindt in het punt Z boven een grondpad j

m

Index voor een start-, landings- of circuitprocedure

Nday

Het aantal passages met een luchtvaartuig in één jaar welke plaatsvinden tijdens de dagperiode (van 07:00 uur tot 19:00 uur lokale tijd)

Nevening

Het aantal passages met een luchtvaartuig in één jaar welke plaatsvinden tijdens de avondperiode (van 19:00 uur tot 23:00 uur lokale tijd)

Nnight

Het aantal passages met een luchtvaartuig in één jaar welke plaatsvinden tijdens de nachtelijke periode (van 23:00 uur tot 07:00 uur lokale tijd)

Njkm,day

Het aantal passages met een luchtvaartuig in één jaar, welke plaatsvinden in de dagperiode (van 07:00 uur tot 19:00 uur lokale tijd), van de verzameling luchtvaartuigen km behorende bij een grondpad j

Njkm, den

Het effectieve aantal passages met een luchtvaartuig in één jaar, van de verzameling luchtvaartuigen km behorende bij een grondpad j

Njkm, evening

Het aantal passages met een luchtvaartuig in één jaar, welke plaatsvinden in de avondperiode (van 19:00 uur tot 23:00 uur lokale tijd), van de verzameling luchtvaartuigen km behorende bij een grondpad j

Njkm, night

Het aantal passages met een luchtvaartuig in één jaar, welke plaatsvinden in de nachtelijke periode (van 23:00 uur tot 07:00 uur lokale tijd), van de verzameling luchtvaartuigen km behorende bij een grondpad j

Nnv

Aantal niet verwerkte passages met een luchtvaartuig bij de bepaling van de hindersom

Nv

Aantal verwerkte passages met een luchtvaartuig bij de bepaling van de hindersom

p

Index voor een passage met een luchtvaartuig

q

Factor die de afschermende werking van luchtvaartuigdelen in rekening brengt

s

m

Afstand tussen een berekeningspunt en een punt op de vliegbaan

s0

m

Referentieafstand bij de berekening van de bodemverzwakking (1 m)

szjkm

m

Afstand vanaf een berekeningspunt tot een punt Z, gelegen op de vliegbaan van een luchtvaartuig, behorend tot een verzameling km en vliegend boven het grondpad j

shzj

m

Afstand vanaf een berekeningspunt tot het punt Fzj

t

s

Tijdsduur

Tden

s

De totale duur van de periode waarover de hindersom Hden bepaald wordt

TIzjkm

Motorstuwkracht(index) van een verzameling luchtvaartuigen km behorend bij een afgelegde weg wzj

V

m/s

De grondsnelheid, op basis van de gegevens in de Appendices.

w

m

De afgelegde weg per integratiestap

wzj

m

Afgelegde weg vanaf het begin van een grondpad j tot het punt Fzj, gemeten langs het grondpad j

z

Index voor een punt Z

Z

Punt gelegen op de vliegbaan

β

rad

Elevatiehoek

βzjkm

rad

Elevatiehoek, de hoek, gevormd enerzijds door de verbindingslijn tussen een berekeningspunt en een punt op de vliegbaan van de verzameling luchtvaartuigen km loodrecht boven het punt Fzj, en anderzijds door de projectie van deze lijn op het referentievlak

ΔL

dB(A)

Bodemverzwakking

Δt

s

Tijdsduur van de integratiestap ter bepaling van het tijdsgeïntegreerde geluidsniveau

τ

s

Referentieperiode van 1 seconde

Betekenis begrippen

  • Berekeningspunt

    Een punt waarvoor de geluidbelasting wordt berekend. Het kan hierbij gaan om een netwerkpunt of een handhavingspunt.

  • Deelroute

    Route waarover een deel van het luchthavenluchtverkeer op een bepaalde nominale route wordt afgewikkeld. Door te rekenen met deelroutes wordt de horizontale spreiding van het luchthavenluchtverkeer voor een nominale route in rekening gebracht.

  • Geluidbelastingberekening

    Berekening voor het bepalen van Lden-contouren ten behoeve van het luchthavenbesluit en voor de grenswaarden in handhavingspunten, ten behoeve van een luchthavenbesluit of een luchthavenregeling.

  • Grondpad

    Projectie van een route (nominale route of deelroute) of radartrack op het horizontale referentievlak.

  • Groot verkeer

    Passages met een luchtvaartuig op een luchthaven uitgevoerd met alle ‘jet’ vliegtuigen en overige vliegtuigtypes met een maximaal startgewicht van meer dan, of gelijk aan, 6000 kilogram met uitzondering van de helikopters.

  • Handhavingsberekening

    Geluidsberekening waarmee de gerealiseerde geluidbelasting in handhavingspunten over een bepaalde periode (over het algemeen een kwartaal of een jaar) wordt bepaald.

  • Handhavingspunt

    Locatie waar de geluidbelasting van het luchthavenluchtverkeer niet hoger mag zijn dan de in een luchthavenbesluit of luchthavenregeling vastgestelde grenswaarde.

  • Helikopter

    Gemotoriseerd luchtvaartuig met rotorbladen, zwaarder dan lucht, dat hoofdzakelijk in de lucht gehouden kan worden door aerodynamische reactiekrachten op zijn rotorbladen.

  • Helikopterbeweging

    Beweging in start- of landingsfase met een helikopter.

  • Helikopterluchthaven

    Luchthaven waarop uitsluitend helikopterverkeer voorkomt.

  • Helikopterverkeer

    Starts en landingen op een luchthaven uitgevoerd met helikopters.

  • Indelingslijst

    De toedeling van ICAO luchtvaartuigtypen naar categorieën.

  • Klein verkeer

    Passages met een luchtvaartuig op een luchthaven uitgevoerd met vliegtuigtypes (met uitzondering van ‘jet’ vliegtuigen) met een maximaal startgewicht tussen de 150 en 6000 kilogram.

  • Luchthaven

    Verzamelnaam voor luchthavens voor vliegtuigen en helikopters en helikopterlandingsplaats.

  • Luchthavenluchtverkeer

    Het opstijgen en landen van luchtvaartuigen op een luchthaven en de daarmee verband houdende bewegingen van luchtvaartuigen op de grond.

  • Luchtvaartuig

    Verzamelnaam voor vliegtuigen en helikopters met een maximaal startgewicht (MTOW) van meer dan 150 kg.

  • Meteotoeslag

    Toeslag op het baangebruik van een verkeersprognose om rekening te houden met de onzekerheid in het verwachte baangebruik als gevolg van de jaarlijkse veranderingen in het weer.

  • Netwerkpunten

    Netwerk van punten waarvoor de geluidbelasting wordt berekend.

  • Passage met een luchtvaartuig

    Beweging in start- of landingsfase met een vliegtuig of helikopter.

  • Radartrack

    Een met behulp van radar geregistreerde gevlogen vliegbaan van een afzonderlijke vliegtuig- of helikopterbeweging. Een radartrack kan worden gebruikt om voor de betreffende beweging het grondpad af te leiden voor toepassing in een handhavingsberekening.

  • Route (of nominale route)

    Te volgen vliegroute voor een start, landing of circuits welke is opgenomen in het AIP. Voor de luchthavens zonder naderingsluchtverkeersleiding zijn in het AIP over het algemeen alleen het circuitgebied, waarbinnen circuitvluchten moeten worden uitgevoerd, en de in- en uitvliegpunten opgenomen.

  • Spreidingsgebied

    Gebied dat in een geluidsberekening de horizontale spreiding weergeeft van het luchthavenluchtverkeer dat een bepaalde route volgt.

  • Vliegbaan

    Beschrijving van een gevlogen weg op zowel het horizontale vlak als in verticale zin (vlieghoogte).

  • Vliegtuig

    Vastevleugelvliegtuig.

Deel I. Achtergrond voorschrift en beknopte beschrijving berekeningsmethodiek

1. Achtergrond

1.1. Algemeen

Het voorliggende voorschrift voor de berekening van de Lden-geluidbelasting heeft betrekking op de overige burgerluchthavens als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet luchtvaart. In dit voorschrift is voor de genoemde luchthavens de methodiek vastgelegd voor de berekening van de Lden-geluidbelasting, uitgedrukt in dB(A), ten gevolge van luchthavenluchtverkeer. De Lden-geluidbelasting in dB(A) bepaalt de geluidbelasting buitenshuis. De Lden-geluidbelasting in dB(A) is het jaargemiddelde (equivalente) geluidsniveau, berekend over de etmaalperiode. Het is een dosismaat waarmee de door mensen ondervonden hinder als gevolg van omgevingslawaai, waaronder luchthavenluchtverkeer, kan worden beoordeeld.

Het voorliggende voorschrift is gebaseerd op het berekeningsvoorschrift dat voor Schiphol geldt [Ref.  1].

1.2. Doel van het voorschrift

Het voorschrift heeft tot doel om op eenduidige wijze de berekeningsmethodiek, waarmee conform artikel 4 van de Regeling burgerluchthavens de Lden-geluidbelasting voor de overige burgerluchthavens dient te worden berekend, vast te leggen. Voor het uitvoeren van een berekening zijn, naast een algemeen toepasbare berekeningswijze, invoergegevens benodigd. Deel II van deze beschrijving gaat nader in op de invoergegevens. Een deel van de toe te passen invoergegevens is vastgelegd in de Appendices van de voorschriften voor de berekening van de geluidbelasting [Ref. 2]. Deze Appendices zijn separaat gebundeld maar maken integraal onderdeel uit van het voorschrift.

Op grond van dit voorschrift kan de Lden-geluidbelasting worden berekend die wordt veroorzaakt door de op overige burgerluchthavens landende en startende luchtvaartuigen. Het betreft daarbij de geluidbelasting in netwerkpunten en handhavingspunten. Voor wat betreft de geluidbelasting in handhavingspunten gaat het daarbij om zowel de berekening van de grenswaarden (geluidbelastingberekening) als de berekening van de gerealiseerde geluidbelasting (handhavingsberekening). Een berekening voor netwerkpunten wordt gemaakt voor het kunnen bepalen van Lden-contouren (geluidbelastingberekening). In dit voorschrift is tevens beschreven op welke wijze geluidcontouren dienen te worden afgeleid, uitgaande van de berekende geluidbelastingwaarden in de netwerkpunten.

1.3. Totstandkoming en scope van het voorschrift

Met de wijziging van de Wet luchtvaart inzake de regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML) neemt de Nederlandse overheid de EU dosismaat Lden over voor de overige burgerluchthavens die onder deze wet vallen. Hiermee worden de dosismaten Ke en Bkl, die eerder van toepassing waren op deze luchthavens, vervangen. De Lden-maat geldt voor alle luchtvaartuigen met een maximaal startgewicht (MTOW) van meer dan 150 kg. De Bkl was van toepassing op luchtvaartuigen met een MTOW vanaf 390 kg. Zeer lichte luchtvaartuigen (met MTOW tussen 150 en 390 kg), die voorheen niet onder de Bkl vielen, vallen nu dus wel onder de Lden-dosismaat.

In de Richtlijn omgevingslawaai (2002/49/EG) heeft de EU onder meer bepaald dat voor de strategische geluidbelastingkaarten die op grond van de richtlijn moeten worden opgesteld de geluidbelastingsindicatoren Lden en Lnightworden gehanteerd, zoals omschreven in bijlage I bij de richtlijn. Daarbij is aangegeven dat wanneer de lidstaat reeds beschikt over nationale berekeningsmethoden deze gebruikt mogen worden mits deze voldoen aan de voorwaarden gesteld in bijlage I. Voor lidstaten die nog niet over nationale berekeningsmethoden beschikken wordt voor vliegtuiglawaai de methode beschreven in het rapport ECAC.CEAC Doc.29 [Ref. 3] aanbevolen. Van een verplicht Europees berekeningsvoorschrift was nog geen en is nog steeds geen sprake. In Nederland wordt voor het opstellen van de strategische geluidbelastingkaarten gebruik gemaakt van het voorschrift uit 2001 voor de berekening van de geluidbelasting in Lden en Lnight voor Schiphol. Dit berekeningsvoorschrift voldoet aan de voorwaarden beschreven in de richtlijn, met uitzondering van de waarneemhoogte. De voorwaarde met betrekking tot de waarneemhoogte is m.n. bedoeld voor de opstelling van geluidbelastingkaarten in verband met spoorweg- en wegverkeerslawaai en is niet bruikbaar in verband met vliegtuiglawaai. Het onderhavige voorschrift voor de berekening van de Lden-geluidbelasting voor overige burgerluchthavens is gebaseerd op het berekeningsvoorschrift voor Schiphol. Het voldoet daarmee evenals dat voor Schiphol aan de in de EU-richtlijn opgenomen voorwaarden voor Lden-berekeningen.

Binnen afzienbare tijd zal de EU bepalen welke gemeenschappelijke berekeningsmethode moet worden gebruikt voor de berekening van de geluidbelasting. Naar alle waarschijnlijkheid zal dat gebeuren door aan te geven welke onderdelen van ECAC Doc.29 binnen de lidstaten verplicht moeten worden ingevoerd. Het onderhavige berekeningsvoorschrift zal hierop vervolgens worden aangepast. Op dit moment vindt in Nederland al onderzoek plaats naar de wijze waarop ECAC Doc.29 zou kunnen worden geïmplementeerd.

De Lden-geluidbelasting die conform het onderhavige rekenvoorschrift wordt berekend heeft betrekking op al het startende en landende luchthavenluchtverkeer op een (helikopter)luchthaven. De geluidbelasting als gevolg van taxiën en proefdraaien direct voor de start kan het beste worden aangepakt door operationele maatregelen op te nemen in het luchthavenbesluit voor de betreffende luchthaven. Voor het berekenen van het geluid van taxiënde vliegtuigen zijn namelijk geen afdoende gefundeerde en gevalideerde modellen voorhanden. Het proefdraaien direct voor de start is een stationaire activiteit, die niet in de berekeningen kan worden meegenomen omdat deze uitgaan van vliegtuigen in beweging. Voorts heeft onderzoek naar taxiën rond Schiphol uitgewezen dat het taxiën in de geluidbelasting een uiterst marginale rol speelt: op zeer korte afstand van het rijbaanstelsel is sprake van een zeer beperkte toename van de geluidbelasting; verder weg is de bijdrage van het taxiën aan de geluidbelasting verwaarloosbaar [Ref. 7]. Met operationele maatregelen daarentegen kan de hinder die wordt ondervonden van het geluid van taxiën en van proefdraaien direct voor de start zoveel mogelijk worden beperkt. Per luchthaven kan aan de hand van de concrete situatie worden beoordeeld welke maatregelen het meest in aanmerking komen. Deze werkwijze is bovendien in lijn met ECAC Doc. 29 [Ref. 3].

1.4. Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het voorschrift voor de Lden-geluidbelasting op hoofdlijnen beschreven. Deel II van het voorliggende berekeningsvoorschrift geeft een toelichting op de te gebruiken invoergegevens bij het maken van een geluidsberekening. Een gedetailleerde beschrijving van de te doorlopen rekenstappen is opgenomen in Deel III van het voorschrift.

2. Beknopte beschrijving berekeningsmethodiek

In dit hoofdstuk is de voorgeschreven methodiek voor de berekening van de geluidbelasting Lden op hoofdlijnen beschreven. In Deel III van het voorliggende document is een gedetailleerde weergave van de berekeningsmethodiek opgenomen.

De geluidbelasting veroorzaakt door het op overige burgerluchthavens landende en opstijgende luchthavenluchtverkeer dient te worden berekend volgens de formule:

Bijlage 250282.png

Met

Bijlage 250283.png

Waarbij:

Hden

=

De hindersom over een jaar in een berekeningspunt, gerelateerd aan de etmaalperiode.

Nday

=

Het totaal aantal passages met een luchtvaartuig in één jaar ten gevolge van landende en opstijgende luchtvaartuigen, voor zover plaatsvindend tijdens de dagperiode. De dagperiode betreft een periode van twaalf uren van 07:00 uur tot 19:00 uur lokale tijd, zoals is vastgelegd in annex I van [Ref. 4].

Nevening

=

Het totaal aantal passages met een luchtvaartuig in één jaar ten gevolge van landende en opstijgende luchtvaartuigen, voor zover plaatsvindend tijdens de avondperiode. De avondperiode betreft een periode van vier uren van 19:00 uur tot 23:00 uur lokale tijd, zoals is vastgelegd in annex I van [Ref. 4].

Nnight

=

Het totaal aantal passages met een luchtvaartuig in één jaar ten gevolge van landende en opstijgende luchtvaartuigen, voor zover plaatsvindend in de nachtelijke periode. De nachtelijke periode betreft een periode van acht uren van 23:00 uur tot 07:00 uur lokale tijd, zoals is vastgelegd in annex I van [Ref. 4].

Tden

=

De totale duur van de periode waarover de hindersom Hden bepaald wordt, uitgedrukt in seconden.

τ

=

Referentieperiode van 1 seconde.

p

=

Index voor een passage met een luchtvaartuig.

LAXp

=

Het tijdsgeïntegreerde A-gewogen geluidsniveau in een berekeningspunt, ten gevolge van een passage met een luchtvaartuig p, in dB(A), gedefinieerd volgens onderstaande formule 3.

Bijlage 250284.png

Waarbij:

τ

=

Referentieperiode van 1 seconde.

LA(t)p

=

Het geluidsniveau in een berekeningspunt, ten gevolge van een passage met een luchtvaartuig p in dB(A) op tijdstip t.

Op hoofdlijnen kan de berekening als volgt worden beschreven:

  • a) De luchthaven en de omgeving, alsmede de vliegbanen worden geprojecteerd in een plat vlak. In dit zogenoemde referentievlak wordt een studiegebied gedefinieerd waarin een reeks van punten (losse punten of een netwerk) wordt gelegd. Vervolgens wordt in deze punten de geluidbelasting berekend.

  • b) Voor één passage met een luchtvaartuig p, langs een vliegbaan, wordt in ieder berekeningspunt het momentane geluidsniveau LA(t)p bepaald, gebruik makend van de geluidsniveaus die per categorie van een luchtvaartuig (zie hoofdstuk 5) als functie van de motorstuwkracht(index) en de afstand tussen bron en waarnemer in [Ref. 2] vermeld staan. Het momentane geluidsniveau wordt gecorrigeerd voor de bodemdempingsinvloed, de zogenaamde laterale geluidverzwakking (LGV) (zie Deel III).

  • c) Door numerieke integratie van het momentane geluidsniveau, met gebruikmaking van de grondsnelheid (afkomstig uit de gegevens in [Ref. 2]), wordt het tijdsgeïntegreerde geluidsniveau LAXp verkregen. Met behulp van formule [2.] is vervolgens de hindersombijdrage voor deze passage met een luchtvaartuig in de berekeningspunten te bepalen.

  • d) Op overeenkomstige wijze worden de overige passages met een luchtvaartuig verwerkt. Sommatie van de hindersombijdragen in ieder berekeningspunt geeft met behulp van formule [1.] de Lden-geluidbelasting ten gevolge van het luchthavenluchtverkeer in elk berekeningspunt.

  • e) De geluidbelastingcontouren (lijnen die punten met een gelijke geluidbelasting verbinden) worden bepaald door interpolatie tussen de in de netwerkpunten berekende geluidbelastingwaarden (zie Appendix A).

Deel II. Voorbereiding van de berekening

3. Algemeen

3.1. Berekeningspunten

Referentievlak

De geluidbelasting dient te worden berekend in punten die in het horizontale vlak van het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting liggen, het referentievlak (zie Figuur 1). Dit referentievlak ligt op maaiveldhoogte. Voor de presentatie van geluidbelastingcontouren en handhavingspunten worden topografische kaarten toegepast, waarbij gebruik gemaakt is van projectie in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting (R.D. stelsel).

Bijlage 250285.png
Figuur 1 De projectie van een op het aardoppervlak gelegen punt P op het referentievlak P’ (bron: NLR-CR-2001-372-PT-2, 2001)

De geluidbelasting wordt bepaald voor berekeningspunten binnen een studiegebied. Het studiegebied is een gebied rondom de luchthaven waarbinnen zich alle relevante berekeningspunten bevinden (handhavingspunten of netwerkpunten ten behoeve van de bepaling van geluidbelastingcontouren).

Studiegebied

Binnen het studiegebied dient een netwerk van berekeningspunten voor het bepalen van geluidbelastingcontouren te worden gedefinieerd. Voor luchthavens met naderingsluchtverkeersleiding wordt een netwerk met een maaswijdte van 100 meter gebruikt. Voor luchthavens zonder naderingsluchtverkeersleiding is dit 50 meter. Voor helikopterluchthavens wordt gerekend met een maaswijdte van 10 meter. Het netwerk van punten waarin de geluidbelasting wordt berekend is zodanig bepaald dat de berekeningspunten iedere 1000 meter in X- en Y-richting samenvallen met de gehele kilometerwaarden in het R.D. stelsel (zie Figuur 2). Daarnaast kunnen binnen het studiegebied ook losse berekeningspunten (bijvoorbeeld handhavingspunten) worden gedefinieerd.

De grootte van het studiegebied en de lengte van grondpaden waarvoor de geluidbelasting dient te worden berekend, is afhankelijk van de aard en omvang van het luchthavenluchtverkeer en de routestructuur van de te beschouwen luchthaven. Het studiegebied dient een dusdanige grootte te hebben dat de te berekenen Lden-contour met de laagste waarde en de handhavingspunten volledig binnen het studiegebied zijn gelegen. Voor grondpaden dient een dusdanige lengte gedefinieerd te worden dat voldoende nauwkeurig wordt gerekend. Van een voldoende nauwkeurige berekening is sprake indien grondpaden doorlopen tot ten minste 1 km buiten het studiegebied.

Bijlage 250286.png
Figuur 2 Ligging van de netwerkpunten t.o.v. de R.D. roosterpunten voor luchthavens met naderingsluchtverkeersleiding (bron: NLR-CR-2001-372-PT-1, 2001)

Handhavingspunten

In artikel 8 van het Besluit burgerluchthavens is aangegeven dat een luchthavenbesluit in ieder geval de volgende handhavingspunten bevat:

  • (a) één handhavingspunt met een grenswaarde voor de geluidbelasting aan beide zijden in het verlengde van de middellijn van de start- en landingsbaan op 100 meter van het einde van de baan, en

  • (b) één handhavingspunt met een grenswaarde voor de geluidbelasting op elke locatie waar woonbebouwing met een aaneengesloten karakter gelegen is op of in de nabijheid van een geluidcontour van 56 dB(A) Lden.

Daarnaast mogen additionele handhavingspunten worden gedefinieerd.

Voor de handhavingspunten op 100 meter in het verlengde van een start/landingsbaan (de handhavingspunten onder (a) bovenstaand) geldt dat de geluidbelasting in deze punten gekoppeld is aan de betreffende start/landingsbaan. Alleen het verkeer van en naar de betreffende start/landingsbaan wordt meegenomen bij het berekenen van de geluidbelasting in deze handhavingspunten. Dit geldt zowel bij het vaststellen van een grenswaarde (geluidbelastingberekening) als bij het handhaven van de grenswaarde (handhavingsberekening).

De geluidbelasting in alle overige handhavingspunten (de handhavingspunten onder (b) bovenstaand en eventuele additionele handhavingspunten die zijn gedefinieerd) en in alle netwerkpunten wordt berekend op basis van al het verkeer op een luchthaven.

De berekende grenswaarde in handhavingspunten (geluidbelastingberekening) alsmede de berekening van de gerealiseerde geluidbelasting in handhavingspunten (handhavingsberekening) wordt afgerond op 2 decimalen.

3.2. Invoergegevens

Voor het uitvoeren van een geluidbelastingberekening zijn invoergegevens nodig, die het verloop van het startende en landende luchthavenluchtverkeer rondom een luchthaven specificeren. De benodigde gegevens zijn hieronder kort samengevat en worden in de volgende hoofdstukken verder toegelicht.

De gegevens die ten grondslag liggen aan een geluidbelastingberekening dienen gedocumenteerd te worden, ten einde deze geluidbelastingberekening te kunnen reproduceren. Dit omvat naast de invoergegevens zoals in deze paragraaf beschreven (waaronder de gehanteerde versies van de indelingslijst en Appendices), ook het gehanteerde studiegebied en de locatie van de handhavingspunten.

Luchthavengegevens

De ligging van de start- en landingsbanen van een luchthaven is van invloed op de verdeling van de geluidbelasting over de omgeving. Bepalend hierin zijn de fysieke baanuiteinden en de baandrempels (voor landend verkeer), zie onderstaande figuur.

Bijlage 250287.png

De locaties (x, y) van de baaneinden en de afstand (s) tussen baaneinde en baandrempel voor bestaande luchthavens dienen ontleend te worden aan het luchthavenbesluit of de luchthavenregeling. Eventueel kan de Aeronautical Information Publication (AIP) geraadpleegd worden. Voor nieuwe luchthavens, of bij aanpassing van een start- en landingsbaan dient te worden aangesloten bij het ontwerp voor het luchthavenbesluit of de luchthavenregeling.

De locaties (x, y) van helikopterlandingsplaatsen dienen eveneens te worden ontleend aan het luchthavenbesluit of de luchthavenregeling. Eventueel kan ook hiervoor het AIP worden geraadpleegd.

Voor nieuwe helikopterluchthavens of eventuele aanpassingen dient te worden aangesloten bij het ontwerp voor het luchthavenbesluit of de luchthavenregeling.

Vliegbaangegevens

Bij de berekening wordt er van uitgegaan, dat alle passages met een luchtvaartuig langs zogenaamde vliegbanen worden afgewikkeld. Een vliegbaan wordt beschreven door:

  • zijn projectie op het referentievlak, het zogenaamde grondpad;

  • het verloop van de vlieghoogte boven de grond als functie van de afgelegde weg langs het grondpad, het zogenaamde hoogteprofiel.

Het grondpad van de vliegbaan van de vliegtuig- of helikopterbeweging wordt weergegeven in Rijksdriehoekscoördinaten, uitgedrukt in meters. De wijze waarop grondpaden worden vastgesteld is uitgewerkt in hoofdstuk 4 van dit voorschrift.

Luchtvaartuiggegevens

In de Appendices [Ref. 2] en de indelingslijst [Ref.6] zijn standaard gegevens vastgelegd voor de representatie van luchtvaartuigtypes in geluidbelasting- en handhavingsberekeningen. De volgende luchtvaartuiggegevens worden onderscheiden:

  • De indeling van luchtvaartuigtypen naar categorieën van luchtvaartuigen (zie verder paragraaf 5.1 van dit voorschift);

  • Prestatiegegevens welke betrekking hebben op een beschrijving van de vlieghoogte, motorstuwkracht en vliegsnelheid als functie van de afgelegde weg langs het grondpad (zie verder paragraaf 5.2 van dit voorschrift);

  • De geluidskarakteristieken van categorieën van luchtvaartuigen (zie verder hoofdstuk 6 van dit voorschrift).

In een geluidbelastingberekening dient de vigerende versie (zijnde de meest recente versie) van de Appendices gebruikt te worden. In een handhavingsberekening dient in principe van dezelfde Appendices gegevens, en daarmee dezelfde versie van de Appendices, gebruik te worden gemaakt als de gegevens op basis waarvan de grenswaarden zijn berekend. Een uitzondering hierop heeft betrekking op procedures, en categorieën van luchtvaartuigen (en bijbehorende geluidgegevens) die nieuw zijn toegevoegd aan de Appendices. Wanneer een procedure of een geluidscategorie niet aanwezig is in de Appendices op basis waarvan de grenswaarden zijn berekend, dan dient de meest recente versie van de Appendices geraadpleegd te worden voor de benodigde informatie.

In een geluidbelastingberekening dient de vigerende versie (zijnde de meest recente versie) van de indelingslijst [Ref. 6] gebruik te worden gemaakt. In een handhavingsberekening dient van dezelfde indelingslijst gebruik te worden gemaakt als de indelingslijst op basis waarvan de grenswaarden zijn berekend. Een uitzondering hierop heeft betrekking op luchtvaartuigtypen die nieuw zijn toegevoegd aan de indelingslijst. Wanneer een luchtvaartuigtype niet aanwezig is in de indelingslijst op basis waarvan de grenswaarden zijn berekend, dan dient de meest recente versie van de indelingslijst geraadpleegd te worden voor de toedeling van het betreffende luchtvaartuigtype aan een geluidscategorie. Komt een luchtvaartuig niet voor in de te gebruiken indelingslijst(en), dan wordt de betreffende vlucht in de correctiefactor (zie Hoofdstuk 10) meegenomen.

Gegevens luchthavenluchtverkeer

De verkeersgegevens specificeren het gebruik van de luchthaven. Deze gegevens betreffen het aantal vliegtuig- en helikopterbewegingen per categorie van een luchtvaartuig, per start-/landingsbaan, per route, per procedure en per periode van de dag.

Als compensatie voor de onzekerheid in het verwachte baangebruik als gevolg van de jaarlijkse variatie in het weer dient in een geluidbelastingberekening (ten behoeve van de vaststelling van een grenswaarde op te nemen in een luchthavenbesluit of luchthavenregeling) een meteotoeslag te worden toegepast. De hoogte van deze toeslag is op basis van onderzoek uitgevoerd in het jaar 2002 vastgesteld op 20% [Ref 5.]. De verdeling van de 20% meteotoeslag over de start-/landingsbaan (of -banen) van de luchthaven dient gemotiveerd te worden. In een handhavingsberekening wordt geen meteotoeslag toegepast.

In het luchthavenluchtverkeer worden alle landende en startende luchtvaartuigen (inclusief helikopters) met een MTOW > 150 kg meegenomen. Een uitzondering hierbij betreft berekeningen die worden gemaakt ten behoeve van een omzettingsregeling voor luchthavens waarvoor vòòr de inwerkingtreding van de wijziging van de Wet luchtvaart inzake RBML alleen een Bkl-zone in de aanwijzing is vastgelegd (en dus geen Ke-zone). De grenswaarden voor handhavingspunten die bij het nemen van de omzettingsregelingen voor deze luchthavens worden vastgesteld, worden gebaseerd op het luchthavenluchtverkeer dat eveneens is gebruikt voor het vaststellen voor de laatst vastgestelde Bkl-zone. Bij het vaststellen van Bkl-zones zijn met name helikopterverkeer en zeer licht verkeer (Micro Light Aircraft – MLA’s) niet meegenomen. Voor dit type verkeer zijn in de aanwijzingen veelal quota opgenomen. Deze quota zullen worden overgenomen in de omzettingsregelingen. Ook bij het handhaven van de grenswaarden in handhavingspunten, die met een omzettingregeling zijn vastgesteld, wordt alleen het type verkeer meegenomen dat ten grondslag ligt aan de laatst vastgestelde Bkl-zone. Op het moment dat een luchthavenbesluit of luchthavenregeling wordt genomen wordt al het landend en startend luchthavenluchtverkeer met een MTOW > 150 kg meegenomen.

4. Grondpaden en spreiding

De vluchtuitvoering in het horizontale vlak wordt gekarakteriseerd door grondpaden voor de aan- en uitvliegroutes, eventueel met spreiding om de ligging van vliegpaden ten opzichte van de routes goed te karakteriseren.

Met betrekking tot het vaststellen van grondpaden en eventuele spreiding wordt, conform artikel 3, lid 3, van het Besluit burgerluchthavens, een onderscheid worden gemaakt tussen:

  • Luchthavens zonder naderingsluchtverkeersleiding;

  • Luchthavens met naderingsluchtverkeersleiding.

4.1. Luchthavens zonder naderingsluchtverkeersleiding

Geluidbelastingberekening

Voor het verkeer op deze luchthavens is in het algemeen alleen het circuitgebied en de in- en uitvliegpunten opgenomen in het AIP. In het AIP is voor deze luchthavens dus geen volledige vliegroutestructuur opgenomen. In een Lden-geluidsberekening kunnen voor luchtvaartuigen die gebruik maken van dezelfde start/naderingsbaan en eenzelfde soort vlucht uitvoeren, één of meerdere nominale routes worden toegepast.

Voor circuitvluchten, alsmede voor de met een circuit samenvallende delen van start- en naderingsroutes, dient te worden aangesloten bij de ligging van het circuitgebied zoals opgenomen in het AIP. De routes voor de circuitvluchten dienen te liggen binnen het circuitgebied. De ligging voor de start- en landingsroutes, welke dus niet in het AIP zijn opgenomen, dienen te worden vastgesteld op basis van de best mogelijke aannames.

Voor het uitvoeren van een geluidbelastingberekening, dienen de routes omgezet te worden naar grondpaden . Daarnaast kunnen op basis van de routes spreidingsgebieden, en daarbij behorende deelroutes, worden vastgesteld. Dit om de spreiding in de vliegpaden ten opzichte van de routes in de berekening mee te nemen. Voor iedere deelroute wordt dan een grondpad vastgesteld, en per deelroute wordt een percentage van het verkeer dat gebruik maakt van de deelroute vastgesteld. Het rekenen met spreidingsgebieden en deelroutes is niet verplicht. Desgewenst kan worden volstaan met het rekenen met alleen grondpaden die behoren bij de nominale routes.

De wijze waarop grondpaden, spreidingsgebieden en daaruit af te leiden deelroutes worden vastgesteld, maakt geen deel uit van het berekeningsvoorschrift. In de toelichting op de uitgevoerde geluidsberekeningen (ten behoeve van de vaststelling van een grenswaarde op te nemen in een luchthavenbesluit of luchthavenregeling) dient te worden beschreven en gemotiveerd wat er op dit punt in de berekeningen is toegepast.

Wel is voorgeschreven dat bij het beschouwen van spreiding per nominale route minimaal 3 en maximaal 243 routes dienen te worden beschouwd. Het aantal te beschouwen deelroutes is daarbij afhankelijk van een in de berekening te hanteren nauwkeurigheidscriterium. De hindersombijdrage (zie ook hoofdstuk 10) in ieder berekeningspunt van iedere passage met een luchtvaartuig dient in eerste instantie berekend te worden op basis van alleen de nominale route en 3 deelroutes. Als het verschil tussen de berekende hindersombijdrage met respectievelijk 1 en 3 deelroutes groter is dan het van toepassing zijnde nauwkeurigheidscriterium, dan dient het aantal deelroutes met een factor 3 opgehoogd te worden en dient de hindersombijdrage voor de betreffende passage met een luchtvaartuig in het betreffende berekeningspunt opnieuw berekend te worden. Vervolgens worden de resultaten van de berekeningen met 3 en 9 deelroutes met elkaar vergeleken. Dit wederom aan de hand van het nauwkeurigheidscriterium. Deze procedure herhaalt zich tot het moment dat het verschil tussen de laatste 2 berekeningen kleiner of gelijk is aan het nauwkeurigheidscriterium en/of tot het moment dat gerekend is met het maximum aantal deelroutes van 243. Voor iedere deelroute wordt hierbij gerekend met het percentage van het verkeer dat gebruik maakt van de betreffende deelroute.

Voor luchthavens zonder naderingsluchtverkeersleiding die worden gebruikt door vliegtuigen dient voor het nauwkeurigheidscriterium een waarde van 0.1% aangehouden te worden. Voor helikopterluchthavens dient voor het nauwkeurigheidscriterium eveneens een waarde van 0.1% aangehouden te worden.

Handhavingsberekening

In de handhavingsberekening dient uitgegaan te worden van dezelfde grondpaden van routes (en eventuele spreiding) als in de geluidbelastingberekening voor het vaststellen van de grenswaarde in de handhavingspunten is toegepast. Aangezien op deze categorie luchthavens geen naderingsluchtverkeersleiding is, worden de gevlogen routes van afzonderlijke bewegingen niet vastgelegd in radartracks. In een handhavingsberekening voor deze luchthavens kan dan ook geen gebruik worden gemaakt van radartracks.

4.2. Luchthavens met naderingsluchtverkeersleiding

Geluidbelastingberekening

Voor de in een geluidbelastingberekening te hanteren nominale routes dient te worden aangesloten bij de informatie over routes welke is opgenomen in het AIP.

Bij het berekenen van Lden-contouren en grenswaarden in handhavingspunten dient voor het groot verkeer (met uitzondering van circuitbewegingen) horizontale spreiding t.o.v. nominale routes in rekening te worden gebracht door bijvoorbeeld:

  • a. Spreidingsgebieden te definiëren met deelroutes (en bijbehorende grondpaden) en een gedefinieerd percentage voor de hoeveelheid verkeer dat gebruik maakt van een deelroute; en/of

  • b. Gebruik te maken van recente radargegevens. Het gaat hier om radardata waarbij per passage met een luchtvaartuig een afzonderlijk grondpad is te herleiden. Op grond van deze gegevens kan per route een spreiding worden gedefinieerd. De spreiding wordt weergegeven door een set van deelroutes met bijbehorende grondpaden. Bij het in beeld brengen van de spreiding voor een bepaalde nominale route kan een onderscheid gemaakt worden tussen verschillende categorieën van luchtvaartuigen en verschillende procedures op de betreffende route.

Voor klein verkeer, helikopterverkeer en circuitbewegingen uitgevoerd met groot verkeer is het in rekening brengen van horizontale spreiding rond routes, door middel van het definiëren van deelroutes, niet verplicht maar wel toegestaan.

De wijze waarop grondpaden, spreidingsgebieden en daaruit af te leiden deelroutes worden vastgesteld, maakt geen deel uit van het berekeningsvoorschrift. In de bij het luchthavenbesluit behorende toelichting op de uitgevoerde geluidsberekeningen (ten behoeve van de vaststelling van een grenswaarde op te nemen in het luchthavenbesluit) dient te worden beschreven en gemotiveerd wat er op dit punt in de berekeningen is toegepast.

Wel is voorgeschreven dat bij het beschouwen van spreiding per nominale route minimaal 3 en maximaal 243 routes dienen te worden beschouwd. Het aantal te beschouwen deelroutes is daarbij afhankelijk van een in de berekening te hanteren nauwkeurigheidscriterium. De hindersombijdrage (zie ook hoofdstuk 10) in ieder berekeningspunt van iedere passage met een luchtvaartuig dient in eerste instantie berekend te worden op basis van alleen de nominale route en 3 deelroutes. Als het verschil tussen de berekende hindersombijdrage met respectievelijk 1 en 3 deelroutes groter is dan het van toepassing zijnde nauwkeurigheidscriterium, dan dient het aantal deelroutes met een factor 3 opgehoogd te worden en dient de hindersombijdrage voor de betreffende passage met een luchtvaartuig in het betreffende berekeningspunt opnieuw berekend te worden. Vervolgens worden de resultaten van de berekeningen met 3 en 9 deelroutes met elkaar vergeleken. Dit wederom aan de hand van het nauwkeurigheidscriterium. Deze procedure herhaalt zich tot het moment dat het verschil tussen de laatste 2 berekeningen kleiner of gelijk is aan het nauwkeurigheidscriterium en/of tot het moment dat gerekend is met het maximum aantal deelroutes van 243. Voor iedere deelroute wordt hierbij gerekend met het percentage van het verkeer dat gebruik maakt van de betreffende deelroute.

Voor luchthavens met naderingsluchtverkeersleiding dient voor het nauwkeurigheidscriterium een waarde van 0.1% aangehouden te worden.

Handhavingsberekening

Handhavingspunten in de nabijheid van de start-/landingsbanen

De geluidbelasting in handhavingspunten die ‘in de nabijheid’ van een start/landingsbaan liggen (dit betreft in ieder geval de handhavingspunten op 100 meter van het einde van de baan), wordt berekend op basis van dezelfde grondpaden van routes (en spreiding) als in de geluidbelastingberekening voor het vaststellen van de grenswaarde in de handhavingspunten is toegepast. Een punt ligt ‘in de nabijheid’ van een start-/landingsbaan als deze in een (rechthoekig) gebied ligt dat als volgt wordt vastgesteld (zie ook figuur 3):

  • In het verlengde van het midden (de middenlijn) van de start/landingsbaan wordt vanaf beide baankoppen een lijn getrokken van 1000 meter.

  • Loodrecht op de eindpunten van de 2 lijnen van 1000 meter, wordt een lijn van 300 meter getrokken. Het midden van de 2 lijnen van 300 meter ligt op het eindpunt van de bijbehorende lijnen van 1000 meter.

  • De uiteinden van de lijnen van 300 meter worden verbonden tot een rechthoek.

Bijlage 250288.png
Figuur 3 Definitie van gebied rond start/landingsbaan waarbinnen wordt gerekend met gemodelleerde routes (handhavingsberekeningen luchthavens met naderingsluchtverkeersleiding).

De geluidbelasting in de handhavingspunten binnen (of op de lijn van) de gedefinieerde rechthoek wordt berekend op basis van gemodelleerde routes.

Overige handhavingspunten (indien van toepassing)

Indien radartracks voor de betreffende periode waar de handhavingsberekening betrekking op heeft beschikbaar zijn, waarbij per vliegtuig- of helikopterbeweging een afzonderlijk grondpad is vast te stellen, dienen deze te worden gebruikt in een handhavingsberekening. Er wordt alleen van de met radar geregistreerde grondpaden gebruik gemaakt als deze kunnen worden gekoppeld aan de afzonderlijke bewegingen welke zijn vastgelegd in het luchthavenregister. Voor de overige vliegtuig- of helikopterbewegingen wordt gebruik gemaakt van dezelfde grondpaden van routes (en eventuele spreiding) als in de geluidbelastingberekening is toegepast (zie subparagraaf ‘Geluidbelastingberekening’).

5. Categorieën van luchtvaartuigen en prestatiegegevens

5.1. Categorieën van luchtvaartuigen

In de luchtvaart zijn vele verschillende luchtvaartuigtypen in gebruik, waarvan per type veelal diverse configuraties zijn ontwikkeld. Met name bij geluidbelastingberekeningen is het praktisch het aantal te onderscheiden typen en configuraties te beperken. Bovendien zijn niet van alle typen en configuraties de voor de berekening van de geluidbelasting benodigde geluids- en prestatiegegevens bekend en beschikbaar. Daarnaast zijn, bij de berekening van de geluidbelasting voor toekomstige situaties, schattingen noodzakelijk met betrekking tot de geluids- en prestatiegegevens van de in de toekomst te verwachten en nog niet bestaande luchtvaartuigtypen.

Om deze redenen worden voor de berekening van de geluidbelasting de bestaande luchtvaartuigtypen ingedeeld in een beperkt aantal gespecificeerde categorieën. De categorieën en de toedeling van luchtvaartuigtypen (met ICAO code) naar de categorieën, zijn vastgelegd in de indelingslijst [Ref. 6] (zie ook paragraaf 3.2). Per categorie is in de Appendices een representatief luchtvaartuigtype aangegeven, hetgeen inhoudt dat alle luchtvaartuigtypen die tot één categorie behoren, worden verondersteld identieke geluids- en prestatiegegevens te hebben. Alleen de in de Appendices vermelde representatieve luchtvaartuigtypes per categorie mogen bij de berekening van de geluidbelasting worden toegepast. Voor de te gebruiken versie van de Appendices en de indelingslijst wordt verwezen naar paragraaf 3.2 van dit berekeningsvoorschrift.

5.2. Prestatiegegevens

De prestatiegegevens voor het groot verkeer en helikopterverkeer, zoals vastgelegd in de Appendices [Ref. 2], bevatten een beschrijving van de vlieghoogte (het hoogteprofiel), de motorstuwkracht (het stuwkrachtprofiel) en de vliegsnelheid langs het grondpad (het snelheidsprofiel) als functie van de afgelegde weg langs het grondpad. Deze gegevens zijn per categorie van een luchtvaartuig afhankelijk gesteld van de te volgen klim- of daalprocedure en het luchtvaartuiggewicht (afhankelijk van bestemming). Bij het vaststellen van deze prestatiegegevens is veelal gebruik gemaakt van door de fabrikant of door de gebruikers verstrekte gegevens. De prestatiegegevens zijn bepaald op basis van de gebruikelijke configuraties en -procedures.

De afgelegde weg is onderverdeeld in een aantal segmenten, vastgelegd door een begin- en eindpunt, waarbij per segment geldt:

  • a) een lineaire toe- of afname van de vlieghoogte, dan wel een constante vlieghoogte. Het verloop wordt vastgelegd door de waarde van de vlieghoogte (uitgedrukt in ft) in het begin- en eindpunt van het segment.

  • b) een lineaire toe- of afname van de motorstuwkracht, dan wel een constante motorstuwkracht. Het verloop wordt vastgelegd door de motorstuwkrachtwaarden in het begin- en eindpunt van het segment. Een geïndexeerde motorstuwkracht is per definitie constant over een segment.

  • c) een constante vliegsnelheid. De waarde ervan is per segment bepaald.

Alle afstanden langs het grondpad, zoals opgenomen in de prestatietabellen, zijn gegeven ten opzichte van het beginpunt van het grondpad. Voor starts is dit het beginpunt van de startrol; in het algemeen betreft dit de baankop (zie figuur 4). De af te leggen afstand in het eerste segment is afhankelijk van de specifieke luchtvaartuiggegevens en is vermeld bij de prestatiegegevens in de Appendices [Ref. 2]. Voor naderingen is de afgelegde weg langs het grondpad in omgekeerde richting opgenomen in de Appendices en zijn de afstanden gegeven ten opzichte van de baandrempel aan het begin van de landingsbaan. De af te leggen afstand in het eerste grondpadsegment is kleiner of gelijk aan de beschikbare landingsbaanlengte, oftewel de afstand vanaf het landingpunt tot aan het einde van de landingsbaan (zie figuur 4). Omdat deze afstand per luchthaven en per landingsbaan kan variëren, is de af te leggen afstand in het eerste grondpadsegment dus ook afhankelijk van de luchthaven en de landingsbaan. Dit is de reden dat in de Appendices [Ref. 2] voor landingen bij het eerste grondpadsegment veelal een fictieve lengte van 0 meter is aangegeven. Indien in het prestatieprofiel voor de lengte van het grondpadsegment een waarde > 0 is aangegeven, dan begint het prestatieprofiel aan het begin van het grondpad. De afgelegde weg langs het grondpad en de afgelegde weg in het prestatieprofiel komen in dit geval dus overeen.

Bijlage 250289.png
Figuur 4 Afstanden langs het grondpad bij start en landing.

De prestatiegegevens zijn in tabelvorm per categorie van een luchtvaartuig vermeld in de Appendices [Ref. 2]. Per categorie van een luchtvaartuig is vervolgens een onderscheid gemaakt naar start-, landing- of circuitprocedure. De vliegprocedures zijn verder onderverdeeld in zogenaamde afstandsklassen. Voor startprocedures is in de Appendices [Ref. 2] een indeling in afstandsklassen opgenomen.

Met behulp van een representatief luchtvaartuiggewicht, gelet op de te overbruggen afstand, en de gehanteerde startprocedure, worden het in de berekening te gebruiken hoogteprofiel, het stuwkracht- en vliegsnelheidsverloop op basis van de gegevens in de Appendices [Ref. 2] bepaald. Immers, afhankelijk van de hoeveelheid meegenomen brandstof zal een vliegtuig sneller dan wel langzamer stijgen. In deze methodiek, inzake indeling in klassen, zijn de representatieve vliegtuiggewichten bepaald op basis van rekenkundige middeling van vliegtuiggewichten binnen het interval van de te overbruggen afstand. De reden voor het indelen op grond van de af te leggen weg is gelegen in het feit dat er over het algemeen meer gegevens beschikbaar zijn van aantallen vliegtuigen per bestemming dan van aantallen vliegtuigen per gewicht.

Aangezien voor zowel landings- als circuitprocedures de respectievelijke vliegtuiggewichten per categorie relatief weinig variëren, is hiervoor geen indeling naar klassen gemaakt. Voor landingsprocedures is een onderverdeling gemaakt op basis van de initiële naderingshoogte. Bovendien zijn voor een beperkt aantal types noise abatement procedures opgenomen, zoals continuous descent approaches en reduced flap procedures.

Voor elk van de categorieën van luchtvaartuigen van het klein verkeer (categorie 001 t/m 008) zijn in de Appendices algemene prestatiegegevens opgenomen voor verschillende vluchtfasen (startrol, stijgvlucht, kruisvlucht, daalvlucht van kruishoogte naar circuithoogte, horizontale vlucht in circuit en nadering vanaf circuithoogte). Voor iedere categorie van een luchtvaartuig is voor elk van de vluchtfasen in de Appendices informatie opgenomen omtrent de stijg- of daalhoek, het motorvermogen en de grondsnelheid. Voor de verschillende vluchtfases geldt een lineaire toe- of afname van de vlieghoogte, dan wel een constante vlieghoogte. In de Appendices wordt verder beschreven hoe uit de algemene prestatiegegevens voor het klein verkeer luchthavenspecifieke prestatieprofielen kunnen worden afgeleid.

De lengte van prestatieprofielen (dit betreft hoogte-, snelheids- en stuwkrachtprofielen) is gelijk aan de som van de lengten van alle profielsegmenten. Als het grondpad van een route, waarvoor de geluidbelasting moet worden berekend, langer is dan de bijbehorende lengte van de prestatieprofielen, dan moeten deze prestatieprofielen worden geëxtrapoleerd. Hiervoor is de volgende procedure voorgeschreven:

  • de vlieghoogte in ft wordt lineair geëxtrapoleerd, m.a.w. de functie, die de hoogte, afhankelijk van de afgelegde weg, beschrijft op het laatste segment, geldt ook voor de extrapolatie.

  • de waarde van de stuwkracht(index) en de snelheid zijn constant, en gelijk aan de waarde aan het einde van het laatste profielsegment.

De bij de bepaling van de prestatiegegevens gebruikte atmosferische grootheden zijn ontleend aan de ICAO standaard-atmosfeer op zeeniveau:

• luchtdruk op zeeniveau:

1013 hPa

• luchtdichtheid op zeeniveau:

1,225 kg/m3

• temperatuur op zeeniveau:

15º C

• relatieve vochtigheid:

70%

• geen wind

 

De prestatiegegevens zijn als representatief gekozen voor alle meteorologische omstandigheden.

Alleen de in de Appendices [Ref. 2] vermelde prestatiegegevens mogen bij de berekening van de geluidbelasting worden toegepast. Een uitzondering hierop is van toepassing voor helikopterluchthavens die boven het maaiveld liggen (bijvoorbeeld helikopterplatforms op ziekenhuizen). Voor deze helikopterluchthavens wordt in de berekening van de geluidbelasting rekening gehouden met het hoogteverschil tussen de ligging van de helikopterluchthaven en het maaiveld. De hoogteligging ten opzichte van het maaiveld dient dan in de berekening meegenomen te worden, waarbij de hoogteligging in de prestatieprofielen wordt verwerkt door alle (vlieg)hoogtes in het hoogteprofiel op te hogen met dit hoogteverschil. Zodoende wordt de geluidbelasting berekend op maaiveldniveau.

Voor de te gebruiken versie van de Appendices wordt verwezen naar paragraaf 3.2 van dit berekeningsvoorschrift.

6. Geluidsniveaus

Voor iedere in de Appendices beschouwde categorie van een luchtvaartuig zijn in de geluidstabellen, welke eveneens zijn opgenomen in de Appendices [Ref. 2], de geluidsniveaus vermeld als functie van de motorstuwkracht(index) en de afstand tussen het luchtvaartuig en het berekeningspunt. Deze geluidsniveaus, uitgedrukt in dB(A), zijn gegeven zonder correctie voor de zogenoemde laterale geluidverzwakking, die is beschreven in Deel III van dit voorschrift. De stuwkrachtwaarde, benodigd om het geluidsniveau vast te stellen, wordt bepaald aan de hand van het stuwkrachtprofiel, waarin voor elk segment is aangegeven wat de stuwkrachtwaarde is.

De afstand tussen het luchtvaartuig en het betreffende berekeningspunt wordt berekend zoals beschreven in Deel III. Voor het bepalen van het geluidsniveau dient meestal geïnterpoleerd of geëxtrapoleerd te worden tussen de opgegeven waarden in de geluidstabellen in de Appendices [Ref. 2].

Voor andere afstanden tot het luchtvaartuig dan die waarvoor de opgegeven geluidsniveaus expliciet in de Appendices [Ref. 2] zijn vermeld, wordt lineair geïnterpoleerd dan wel geëxtrapoleerd op basis van de waarden van de logaritme van de afstand zoals opgenomen in de geluidstabellen in de Appendices [Ref. 2]. Voor andere motorstuwkrachtwaarden dan opgegeven in de Appendices [Ref. 2] wordt lineair geïnterpoleerd dan wel geëxtrapoleerd. Dit geldt niet als de stuwkracht is opgegeven in de vorm van een stuwkrachtindex.

Als de berekende log(afstand) of stuwkracht, of zowel de log(afstand) als de stuwkracht buiten de van toepassing zijnde geluidstabel in de Appendices [Ref. 2] valt (vallen), dan wordt lineair geëxtrapoleerd op basis van de twee waarden van de log(afstand), dan wel de stuwkracht, die het dichtst liggen bij de waarden van de log(afstand), resp. de stuwkracht, waarvoor het geluidsniveau moet worden berekend, en de bijbehorende geluidsniveaus uit de tabel. Alle uit de tabel bepaalde geluidsniveaus dienen bij verdere berekening te worden meegenomen, m.a.w. er geldt geen drempelwaarde, waar beneden de betreffende bijdrage wordt verwaarloosd.

De meteorologische omstandigheden waarvoor de geluidsniveaus geldig zijn, komen overeen met die van de ICAO standaard-atmosfeer op zeeniveau (zie hoofdstuk 5). De geluidsniveaus worden representatief geacht voor alle meteorologische omstandigheden.

Alleen de in de Appendices [Ref. 2] vermelde geluidsgegevens mogen bij de berekening van de geluidbelasting worden toegepast. Voor de te gebruiken versie van de Appendices wordt verwezen naar paragraaf 3.2 van dit berekeningsvoorschrift.

7. Voorbereiding handhavingsberekeningen

Het voorliggende voorschrift is, conform artikel 4 van de Regeling burgerluchthavens, van toepassing voor zowel geluidbelastingberekeningen als handhavingsberekeningen. Ten aanzien van de invoer van een handhavingsberekening zijn er een aantal specifieke voorschriften welke onderstaand beschreven worden.

In een handhavingsberekening wordt gebruik gemaakt van de in het luchthavenregister vastgelegde gegevens met betrekking tot de vliegtuig- en helikopterbewegingen over de periode waarop de handhavingsberekening betrekking heeft. In een handhavingsberekening wordt gebruik gemaakt van de volgende door een exploitant te registreren kenmerken van bewegingen:

  • Luchtvaartuigtype (ICAO-code);

  • Luchtvaartuigregistratienummer;

  • MTOW luchtvaartuigtype;

  • Baangebruik;

  • Vluchtsoort (start/landing/circuit);

  • CBS-vluchtcode;

  • Bestemmingsluchthaven bij starts;

  • Het gevolgde circuit;

  • Start of landingstijdstip;

  • IFR / VFR;

  • Aantal bewegingen (waarbij één circuitvlucht geldt als 2 bewegingen).

Daarnaast wordt, voor luchthavens met naderingsluchtverkeersleiding gebruik gemaakt van radarwaarnemingen voor het bepalen van grondpaden. Uit de radarwaarnemingen worden met een flight track monitoringssysteem (bijvoorbeeld FANOMOS) radartracks vastgesteld. De exploitant van de luchthaven met naderingsluchtverkeersleiding draagt er zorg voor dat de vastgestelde radartracks aan hem ter beschikking worden gesteld. De radartracks hebben betrekking op zowel de horizontale positie als op de vlieghoogte (verticale luchtvaartuigpositie). De afzonderlijke radartracks worden gekoppeld aan de afzonderlijke vliegtuig- of helikopterbewegingen vastgelegd in het luchthavenregister.

Bij het samenstellen van de invoer voor een handhavingsberekening gelden de volgende specifieke voorschriften.

  • 1. In een handhavingsberekening wordt voor de luchtvaartuigen die zijn gecertificeerd volgens ICAO Annex 16 – Volume I – hoofdstuk 6 of 10, de geluidscategorie afgeleid op basis van het luchtvaartuigregistratienummer of het luchtvaartuigtype, volgens de volgende stappen:

    • a) Indien een luchtvaartuigregistratie is opgenomen in het Luchtvaartuigregister (LVTR) dient de geluidscategorie daaruit te worden overgenomen. Hierbij wordt opgemerkt dat in het LVTR alleen in Nederland geregistreerde luchtvaartuigen zijn opgenomen.

    • b) Indien verifieerbare informatie beschikbaar is over de geluidscategorie van een buitenlandse luchtvaartuigregistratie (i.e. een geluidscertificaat) wordt hiervan gebruik gemaakt. De gegevens van geluidscertificaten van buitenlandse luchtvaartuigregistratie zijn vastgelegd in de zogenaamde aanvullende lijst. Bij het vaststellen van de geluidscategorie voor buitenlandse luchtvaartuigen wordt gebruik gemaakt van deze aanvullende lijst. Indien een luchtvaartuigregistratie nog niet voorkomt in de aanvullende lijst, wordt deze toegevoegd waarbij gebruik wordt gemaakt van de gegevens op het geluidscertificaat van de betreffende luchtvaartuigregistratie.

    • c) Indien voor een luchtvaartuigregistratie geen informatie over de geluidscategorie in het LVTR of de aanvullende lijst is opgenomen, wordt de geluidscategorie vastgesteld op basis van het ICAO luchtvaartuigtype volgens de toedeling van ICAO luchtvaartuigtypen naar de categorieën van luchtvaartuigen zoals vastgelegd in de indelingslijst [Ref. 6] (zie ook paragraaf 3.2 en 5.1).

    Voor luchtvaartuigen die niet volgens hoofdstuk 6 of hoofdstuk 10 zijn gecertificeerd wordt de geluidscategorie rechtstreeks bepaald op basis van de ICAO-code van het luchtvaartuigtype, zoals voor de overige burgerluchthavens vastgelegd in de indelingslijst (zie ook paragraaf 3.2 en 5.1). Luchtvaartuigen die volgens hoofdstuk 8 zijn gecertificeerd worden ingedeeld op basis van de ICAO-code van het luchtvaartuigtype. Wanneer een luchtvaartuig dat volgens hoofdstuk 8 is gecertificeerd wordt ingezet voor vluchten ten behoeve van spoedeisende hulpverlening en/of politietaken en in de appendices, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanvullende informatie beschikbaar is over het luchtvaartuigtype waartoe het luchtvaartuig behoort, kan de geluidbelasting overeenkomstig die aanvullende informatie worden berekend.

  • 2. De in een handhavingsberekening te hanteren grondpaden worden als volgt vastgesteld (zie ook hoofdstuk 4):

    • a) Voor handhavingspunten in de nabijheid van de start- en landingsbanen (zie paragraaf 4.2.2) geldt:

      • dezelfde grondpaden van routes (en eventueel spreiding) worden toegepast als zijn gehanteerd in de geluidsberekening voor het vaststellen van de grenswaarde in de handhavingspunten

      • de geregistreerde informatie van passages met een luchtvaartuig (categorie, vluchtsoort, CBS-vluchtcode, baangebruik, MTOW, bestemming) wordt gebruikt om op een zo goed mogelijke wijze de verdeling over de gemodelleerde grondpaden te bepalen.

    • b) Voor de overige handhavingspunten geldt:

      • Indien radartracks beschikbaar zijn die gekoppeld kunnen worden aan afzonderlijke vliegtuig- of helikopterbewegingen in het luchthavenregister, worden de grondpaden afgeleid uit de betreffende radartracks. Dit is alleen mogelijk voor luchthavens met naderingsluchtverkeersleiding (zie hoofdstuk 4).

      • Indien geen radartracks beschikbaar zijn, wordt dezelfde methodiek toegepast als beschreven onder a). Dit geldt ook voor de vliegtuig- en helikopterbewegingen die niet aan radartracks gekoppeld kunnen worden.

  • 3. In een handhavingsberekening wordt voor de starts van het groot verkeer de afstandklasse van een passage met een luchtvaartuig afgeleid van de geregistreerde bestemmingsluchthaven. Hierbij dient de grootcirkel afstand tussen de luchthaven van vertrek en de bestemmingsluchthaven te worden bepaald en vertaald naar één van de afstandklassen die zijn gedefinieerd in de Appendices [ref 2.].

  • 4. De in een handhavingsberekening te hanteren verdeling over prestatietabellen wordt op een zo goed mogelijke wijze bepaald door gebruik te maken van geregistreerde informatie van vliegtuig- en helikopterbewegingen (categorie, vluchtsoort, CBS-vluchtcode, baangebruik, MTOW, bestemming).

Voor de te gebruiken versie van de Appendices en de indelingslijst in een handhavingsberekening wordt verwezen naar paragraaf 3.2 van dit berekeningsvoorschrift.

Deel III. Gedetailleerde beschrijving berekeningsmethodiek Lden-geluidbelasting

8. Bepaling momentaan geluidsniveau

LAzjkm is het momentane geluidsniveau dat in een berekeningspunt wordt waargenomen, indien een luchtvaartuig, behorend tot categorie k, een passage met een luchtvaartuig uitvoert volgens procedure m boven grondpad j en zich bevindt in een punt Z van de vliegbaan. LAzjkm wordt als volgt berekend:

  • a) Bepaal het snijpunt Fzj van het grondpad en een in een verticaal vlak gelegen loodlijn vanuit punt Z op de vliegbaan (zie figuur 5). De afstand vanaf het begin van het grondpad tot dit punt en gemeten langs het grondpad wordt Wzj genoemd; de afstand van het berekeningspunt tot Fzj wordt shzj genoemd.

    Bijlage 250290.png
    Figuur 5 Afstandbepaling berekeningspunt en punten op de vliegbaan (bron: NLR-CR-2001-372-PT-1, 2001)
  • b) Bepaal de vlieghoogte hzjkm en de motorstuwkracht(index) TIzjkm geldend voor wzj uitgaande van de prestatiegegevens die met betrekking tot categorie k en procedure m in [Ref. 2] vermeld zijn.

  • c) Bepaal de afstand szjkm tussen het berekeningspunt en punt Z overeenkomstig de volgende formule:

    Bijlage 250291.png
  • d) Bepaal het geluidsniveau LA’zjkm geldend voor szjkm en voor TIzjkm uitgaande van de geluidsgegevens die in Ref. 2 met betrekking tot categorie van een luchtvaartuig k vermeld zijn.

  • e) Corrigeer het momentane geluidsniveau LA’zjkm als volgt voor de LGV:

    Bijlage 250292.png

    Waarbij:

    LAzjkm

    =

    Het momentane geluidsniveau in een berekeningspunt met inachtneming van de LGV, ten gevolge van een luchtvaartuig behorend tot de verzameling km, welke zich bevindt in punt Z boven het grondpad j.

    LA’zjkm

    =

    Het momentane geluidsniveau in een berekeningspunt zonder inachtneming van de LGV, ten gevolge van een luchtvaartuig behorend tot de verzameling km, welke zich bevindt in punt Z boven het grondpad j; afgeleid uit [Ref. 2].

    LGVzjkm

    =

    De laterale geluidverzwakking ten gevolge van een luchtvaartuig behorend tot de verzameling km, welke zich bevindt in punt Z boven het grondpad j.

De overdracht van luchtvaartuiggeluid door de lucht wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de bodem, diverse meteorologische factoren en het richtingseffect van het geluid, onder meer veroorzaakt door de afschermende werking van luchtvaartuigdelen. De twee eerstgenoemde factoren leiden tot de zogenaamde bodemverzwakking, terwijl het totale effect LGV wordt genoemd. De laterale geluidverzwakking, LGVzjkm, is afhankelijk gesteld van de afstand szjkm, de elevatiehoek βzjkm en de afschermende werking van luchtvaartuigdelen:

  • 1) De elevatiehoek βzjkm wordt als volgt bepaald:

    Bijlage 250293.png

    De arctan wordt uitgedrukt in radialen.

  • 2) De afschermingsfactor q brengt de afschermende werking van luchtvaartuigdelen in rekening. Voor iedere categorie van een luchtvaartuig is vermeld of deze factor wel (q=1) of niet (q=0) van toepassing is.

  • 3) De bodemverzwakking ΔL is afhankelijk gesteld van de afstand s:

    Tabel 1 Het verband tussen de bodemverzwakking en de afstand.

    S (m)

    ΔL (dB(A))

    0 ≤ s < 50

    0

    50 ≤ s < 400

    0,0163.(s/s0) – 0,815

    400 ≤ s < 2300

    16,1847.10log(s/s0) – 36,4086

    S ≥ 2300

    18

    Waarbij s0 de referentieafstand van 1 meter is.

    Hiermee wordt de laterale geluidverzwakking als volgt bepaald:

    • i) voor 0≤β≤0,35 rad

      Bijlage 250294.png
    • ii) voor 0,35<β≤1,57rad

      Bijlage 250295.png

9. Bepaling tijdsgeïntegreerd geluidsniveau

Het tijdsgeïntegreerde geluidsniveau LAXjkm in een berekeningspunt, ten gevolge van één passage met een luchtvaartuig, behorende tot categorie k, vliegprocedure m en grondpad j, wordt als volgt bepaald:

  • a. Bepaal een aantal punten Z gelegen op de vliegbaan die het grondpad verdelen in een geheel aantal integratiestappen. De eerste integratiestap begint aan het begin van het grondpad. Iedere volgende integratiestap begint ter plaatse van het eindpunt van de voorgaande stap. De grootte van de integratiestap is afhankelijk gesteld van het tijdsinterval Δt. De afgelegde weg langs het grondpad wordt voor iedere integratiestap dus bepaald door de snelheid langs het grondpad ter plekke te vermenigvuldigen met het tijdsinterval Δt.

    Bijlage 250296.png

    Waarbij:

    w

    =

    de afgelegde weg langs het grondpad per integratiestap.

    V

    =

    de vliegsnelheid langs het grondpad, op basis van de gegevens in [Ref. 2].

    Δt

    =

    het tijdsinterval.

    De grootte van de integratiestap varieert daarmee met de vliegsnelheid. Het tijdsinterval Δt bedraagt 0,1 seconde voor de berekening van de geluidbelasting in handhavingspunten (grenswaarde of gerealiseerde geluidbelasting). Deze waarde van 0,1 seconde voor Δt wordt gehanteerd aangezien voor de overige burgerluchthavens handhavingspunten liggen op 100 meter achter de baankoppen (in het verlengde van de baan), en alleen met een klein tijdsinterval een nauwkeurige berekening kan worden uitgevoerd voor locaties recht onder de vliegbaan en dicht bij de landingsbaan. Voor berekeningen t.b.v. het bepalen van geluidbelastingcontouren wordt voor Δt een waarde van 2 seconden aangehouden voor luchthavens die worden gebruikt door vliegtuigen en 0,5 seconde voor helikopterluchthavens.

    Indien binnen de integratiestap een segmentovergang plaatsvindt in het prestatieprofiel, wordt de lengte van de integratiestap aangepast, zodanig dat de integratiestap eindigt ter plekke van de segmentovergang in het prestatieprofiel. Het in de berekeningen te hanteren tijdsinterval Ät voor dit segment (en daarmee de in formule [9] gedefinieerde weglengte V . Δt ) is dan korter dan het maximale tijdsinterval. Het eindpunt van het volgende segment, dat begint ter plaatse van de betreffende discontinuïteit, is zodanig gedefinieerd, dat dit segment weer een lengte V. Δt heeft. Indien het aldus gedefinieerde segment een (volgende) discontinuïteit in het hoogte-, stuwkracht- of snelheidsprofiel bevat, dan komt het eindpunt van het segment weer ter plaatse van deze discontinuïteit te liggen.

  • b. De punten Z van de vliegbaan zijn de punten in het midden van ieder segment. De punten Z bevinden zich altijd loodrecht boven het grondpad.

  • c. Bereken, overeenkomstig de methode beschreven in hoofdstuk 8, voor elk punt Z van de vliegbaan het momentane geluidsniveau LAzjkm (gecorrigeerd voor LGV) dat in een berekeningspunt wordt waargenomen.

  • d. Omdat de integraal voor formule [3], voor het tijdsgeïntegreerde geluidsniveau LAX (zie hoofdstuk 2), niet analytisch oplosbaar is wordt het tijdsgeïntegreerde geluidsniveau LAXjkm berekend door de momentane geluidsniveaus LAzjkm voor alle segmenten van de vliegbaan numeriek te integreren overeenkomstig de navolgende formule:

    Bijlage 250297.png

    Waarbij:

    Δt

    =

    Tijdsduur van de integratiestap in seconden.

    LAzjkm

    =

    Het momentane geluidsniveau in een berekeningspunt met inachtneming van de LGV, ten gevolge van een luchtvaartuig behorend tot de verzameling km, welke zich bevindt in punt Z boven het grondpad j.

    z

    =

    Index voor een punt Z.

    τ

    =

    Referentieperiode van 1 seconde.

Bij de numerieke integratie wordt verondersteld dat het tijdsafhankelijke geluidsniveau LA(t)p constant is gedurende het tijdsinterval Δt (zie Figuur 6).

Bijlage 250298.png
Figuur 6 Bepaling tijdsgeïntegreerde geluidsniveau LAX uit de geluid-tijd registratie van een passage met een luchtvaartuig (bron: NLR-CR-2001-372-PT-2, 2001)

10. Berekening geluidbelasting

De hindersombijdrage in een berekeningspunt ten gevolge van het aantal passages met een luchtvaartuig van categorie k en volgens procedure m, die een grondpad j volgen, bedraagt:

Bijlage 250299.png

Waarbij:

LAXjkm

=

Het tijdsgeïntegreerde geluidsniveau in een berekeningspunt ten gevolge van de passage van een luchtvaartuig behorend tot de verzameling km, die een grondpad j volgt en met inachtneming van de laterale geluidverzwakking.

Hjkm,den

=

De aan de etmaalperiode gerelateerde hindersombijdrage in een berekeningspunt van de luchtvaartuigen km, die een grondpad j volgen.

Njkm,den

=

Het effectieve aantal passages met een luchtvaartuig in één jaar, van de verzameling luchtvaartuigen km, behorende bij een grondpad j (bepaald volgens formule 12).

Bijlage 250300.png

Waarbij:

Njkm,day

=

Het aantal passages met een luchtvaartuig in één jaar, voor zover plaatsvindend in de dagperiode, van de verzameling luchtvaartuigen km, behorende bij een grondpad j.

Njkm,evening

=

Het aantal passages met een luchtvaartuig in één jaar, voor zover plaatsvindend in de avondperiode, van de verzameling luchtvaartuigen km, behorende bij een grondpad j.

Njkm,night

=

Het aantal passages met een luchtvaartuig in één jaar, voor zover plaatsvindend in de nachtelijke periode, van de verzameling luchtvaartuigen km, behorende bij een grondpad j.

De totale hindersom Hden in een berekeningspunt voor de etmaalperiode is te bepalen door de hindersombijdragen voor alle combinaties van categorieën van luchtvaartuigen k, procedures m en grondpaden j te sommeren:

Bijlage 250301.png

De aan de etmaalperiode gerelateerde geluidbelasting Lden ten gevolge van het luchthavenluchtverkeer in een berekeningspunt wordt berekend met de volgende formule:

Bijlage 250302.png

Voor alle berekeningspunten worden de geluidbelastingen op de hier beschreven wijze berekend. De berekende waarden van de geluidsniveaus, tijdsgeïntegreerde geluidsniveaus, hindersombijdragen, hindersommen en geluidbelastingen dienen in alle gevallen bij de verdere berekening te worden meegenomen. Met andere woorden voor deze parameters geldt geen drempelwaarde, waar beneden de betreffende bijdrage mag worden verwaarloosd.

Bij een handhavingsberekening wordt de conform formule [14.] berekende Lden-geluidbelasting in handhavingspunten gecorrigeerd voor het aantal niet-verwerkte passages met een luchtvaartuig. Een passage met een luchtvaartuig kan bijvoorbeeld niet worden verwerkt indien zowel het luchtvaartuigtype als het luchtvaartuigregistratienummer niet bekend is, en dientengevolge de categorie van een luchtvaartuig niet kan worden vastgesteld. Voor de niet-verwerkte passages met een luchtvaartuig wordt de volgende correctiefactor (fc) toegepast:

Bijlage 250303.png

waarbij:

fc

=

Factor die de verhouding tussen verwerkte en niet verwerkte passages met een luchtvaartuig weergeeft bij de bepaling van de hindersom

Nnv

=

Aantal niet-verwerkte passages met een luchtvaartuig bij bepaling van de hindersom.

Nv

=

Aantal verwerkte passages met een luchtvaartuig bij bepaling van de hindersom.

De geluidbelasting die is berekend op basis van het aantal verwerkte passages met een luchtvaartuig, wordt gecorrigeerd door de hindersom voor ieder referentie- en handhavingspunt te vermenigvuldigen met de correctiefactor (fc) conform de onderstaande formule:

Bijlage 250304.png

waarbij:

Hden, c

=

de gecorrigeerde hindersom over een jaar in een berekeningspunt, gerelateerd aan de etmaalperiode.

Hden

=

de ongecorrigeerde hindersom over een jaar in een berekeningspunt, gerelateerd aan de etmaalperiode.

De gecorrigeerde geluidbelasting in de handhavingspunten wordt op basis van de gecorrigeerde hindersom berekend met behulp van de genoemde vergelijkingen [14.]. De correctie van de hindersom vindt plaats per verkeerscategorie (i.e. groot verkeer, klein verkeer en helikopter verkeer). Indien voor een deel van de niet verwerkte passages met een luchtvaartuig niet bekend is onder welke categorie verkeer de passages met een luchtvaartuig vallen, vindt een correctie plaats over de totale hindersom. In het geval voor een bepaalde categorie verkeer geen enkele passage met een luchtvaartuig kan worden verwerkt, wordt dit meegenomen in de correctie van de totale hindersom.

11. Presentatie van berekeningsresultaten

Het resultaat van de berekening, de geluidbelasting in de berekeningspunten, is aldus bepaald. Ten behoeve van het vaststellen van de geluidbelasting kunnen geluidbelastingcontouren worden gehanteerd. Uitgaande van de in de netwerkpunten berekende geluidbelastingwaarden worden deze contouren bepaald door middel van interpolatie, conform de in Appendix A beschreven methode.

Referenties

[Ref. 1]

Voorschrift voor de berekening van de Lden en Lnight geluidbelasting in dB(A) ten gevolge van vliegverkeer van en naar de luchthaven Schiphol; herziene versie. (NLR-CR-2001-372-PT-1). NLR juli 2001.

   

[Ref. 2]

Appendices van de voorschriften voor de berekening van de geluidbelasting, NLR-CR-96650 L.

   

[Ref. 3]

ECAC.CEAC Doc. 29 3rd Edition Volume 1 and 2, Report on Standard Method of Computing Noise Contours around Civil Airports, December 2005.

   

[Ref. 4]

Directive 2002/49/EC of the European Parliament and of the Council relating to the assessment and management of environmental noise, 25 June 2002

   

[Ref. 5]

Meteomarge kleine luchthavens, Ir J. Th. Knapen, april 2002.

   

[Ref. 6]

Indelingslijst voor vliegtuigcategorie toewijzing voor overige burgerluchthavens, NLR-CR-96650 L Supplement 1.

   

[Ref. 7]

‘Geluid vanwege het taxiën van vliegtuigen op de Luchthaven Schiphol’, ML-447-1 RA, Adviesbureau Peutz & Associes B.V., juli 2001.

Appendix A. De bepaling van geluidbelastingscontouren

A.1. Inleiding

De in deze appendix beschreven rekenmethode ter bepaling van geluidbelastingscontouren is eenduidig. Uitgegaan wordt van de berekende geluidbelastingswaarden in de punten van een rechthoekig netwerk. Na verfijning van dit netwerk (§ A.2) worden z.g. omslagpunten bepaald op de lijnstukken van het verfijnde netwerk (§ A.3). Door het stroken van krommen door de omslagpunten worden de contouren bepaald (§ A.4). Tenslotte is een voorschrift gegeven voor het tekenen van de contouren (§ A.5).

A.2. Verfijning van het netwerk

Indien gerekend is met een netwerk met een maaswijdte van 100 meter wordt over het gegeven netwerk een nieuw netwerk gelegd met een maaswijdte van 25 meter en met dezelfde buitenrand. Uitgaande van de berekende geluidbelastingwaarden in de oorspronkelijke netwerkpunten worden in de punten van het verfijnde netwerk door middel van een interpolatiemethode benaderde geluidbelastingwaarden berekend. Deze interpolatiemethode is als volgt.

Gegeven is een netwerkvierkant in het oorspronkelijke netwerk tussen de lijnen:

Bijlage 250305.png

met

Bijlage 250306.png

waarbij nx en ny het aantal netwerklijnen zijn in x- resp. y-richting. De geluidbelastingwaarde in elk netwerkpunt (xi, yj) is zi,j. De interpolerende functie voor dit netwerkvierkant is gegeven door de volgende bikubische polynoom:

Bijlage 250307.png

De 16 onbekende coëfficiënten Aαβ worden bepaald uit 16 vergelijkingen. Deze 16 vergelijkingen ontstaan door:

  • a. De gegeven functiewaarden in de hoekpunten van het netwerkvierkant in te vullen in formule A.2.3.

  • b. De partiële afgeleide ∂f/∂x gelijk te stellen aan de waarde van de nog nader te definiëren functie fx in de hoekpunten.

  • c. De partiële afgeleide ∂f/∂y gelijk te stellen aan de waarde van de nog nader te definiëren functie fy in de hoekpunten.

  • d. De 2de orde partiële afgeleide ∂2f/∂x∂y gelijk te stellen aan de waarde van de nog nader te definiëren functie fxy in de hoekpunten.

Voor fx en fy in (xi, yj) geldt:

Bijlage 250308.png

waarbij de gewichtsfactoren als volgt gedefinieerd zijn:

Bijlage 250309.png

In de gevallen dat de noemer van (fx)i,j of (fy)i,j nul zou worden, worden de gewichtsfactoren gelijk aan 1 gemaakt. Voor de 1e orde partiële differenties c en d geldt:

Bijlage 250310.png

Voor fxy in (xi, yj) geldt:

Bijlage 250311.png

waarbij de gewichtsfactoren eveneens gelijk 1 gemaakt worden als de noemer nul zou zijn. Voor de 2e orde partiële differenties geldt:

Bijlage 250312.png

A.3. Het bepalen van omslagpunten

A.3.1. Het opzoeken van startpunten

Uitgangspunt is het verfijnde netwerk, waarvan in de netwerkpunten de geluidbelastingwaarden berekend zijn op de manier zoals is beschreven in § A.2. Voor iedere gewenste contourwaarde wordt het proces, beschreven in de paragrafen A.3.1 en A.3.2, doorlopen. Elk netwerklijnstuk (lijnstuk tussen twee naburige netwerkpunten) wordt onderzocht op tekenomslag. Met tekenomslag wordt bedoeld dat in het ene netwerkpunt de geluidbelastingwaarde groter is dan – en in het naburige netwerkpunt kleiner is dan of gelijk is aan – de gewenste contourwaarde. Indien tekenomslag plaatsvindt wordt op dit lijnstuk een omslagpunt bepaald. Een omslagpunt is een punt op een netwerklijnstuk dat bepaald wordt door lineaire interpolatie ten opzichte van de geluidbelastingwaarden in de twee naburige netwerkpunten, waarbij in het omslagpunt de gewenste contourwaarde geldt.

De volgorde, waarin de netwerklijnstukken worden onderzocht, is willekeurig, behalve dat de rand van het netwerk het eerst wordt onderzocht. Het eerstgevonden omslagpunt is het startpunt voor het proces beschreven in § A.3.2.

A.3.2. Het opzoeken van opeenvolgende omslagpunten

Steeds wordt, uitgaande van het laatst bepaalde omslagpunt, een volgend omslagpunt berekend op de volgende wijze:

  • 1. Uitgaande van een startpunt aan de rand van het netwerk: Bepaald wordt op welke van de drie overige zijden van het desbetreffende netwerkvierkant tekenomslag plaatsvindt. Is dit het geval op één van die zijden dan wordt op die zijde een volgend omslagpunt berekend. Als op alle drie genoemde zijden tekenomslag plaatsvindt dan worden op beide aanliggende netwerkzijden omslagpunten berekend. Als omslagpunt volgend op het startpunt geldt dan dat punt dat de kortste afstand heeft tot het startpunt.

  • 2. Uitgaande van een startpunt niet aan de rand van het netwerk: De volgorde waarin de netwerkzijden van de aangrenzende netwerkvierkanten worden onderzocht op tekenomslag is willekeurig. Indien bij het zoeken naar tekenomslag op de zijden van een netwerkvierkant op alle drie overige zijden tekenomslag blijkt plaats te vinden dan wordt het omslagpunt bepaald op soortgelijke wijze als genoemd onder 1.

  • 3. Uitgaande van een omslagpunt dat geen startpunt is: Bepaald wordt welk van de twee aan het omslagpunt grenzende netwerkvierkanten voor verdere verwerking in aanmerking komt. Dit is het netwerkvierkant dat voor de bepaling van dat omslagpunt nog niet gebruikt is.

Nagegaan wordt vervolgens op welk van de overige drie zijden van dit vierkant eveneens tekenomslag plaatsvindt. Op de gevonden zijde wordt het volgende omslagpunt bepaald. Indien bij het zoeken naar tekenomslag op alle drie overige netwerkzijden tekenomslag plaatsvindt dan worden op beide aanliggende netwerkzijden omslagpunten (P en Q) berekend. Vanuit het omslagpunt op de ‘basis’-zijde van het netwerkvierkant worden verbindingslijnen (p en q) getrokken naar de punten P en Q en een verbindingslijn (r) naar het voorlaatst bepaalde omslagpunt. Van de twee laatst berekende omslagpunten wordt als volgende omslagpunt dat punt gekozen waarvan de verbindingslijn p of q de kleinste richtingsverandering met de lijn r tot gevolg heeft.

Het zoeken naar achtereenvolgende omslagpunten wordt gestaakt indien aan één van de onderstaande condities is voldaan:

  • 1. Het gevonden omslagpunt valt samen met het desbetreffende startpunt;

  • 2. het gevonden omslagpunt ligt op de rand van het netwerk.

A.3.3. Het rangschikken van de gevonden omslagpunten

Voor een eenduidig resultaat van het proces, hierna beschreven in § A.4, is per gewenste contourwaarde een vaste rangschikking van de gevonden omslagpunten noodzakelijk.

Voor een reeks van achtereenvolgende omslagpunten, waarvan het startpunt (zie § A.3.1) op de rand van het netwerk ligt geldt dat het eerste punt in die rangschikking het omslagpunt is op de rand van het netwerk met de kleinste x-coördinaat t.o.v. de oorsprong van het netwerk (i=1 en j=1, zie § A.2). Indien twee oplossingen mogelijk zijn dan geldt dat het eerste punt wordt bepaald door het omslagpunt op de rand van het netwerk met de kleinste y-coördinaat t.o.v. de oorsprong van het netwerk.

Voor een reeks van achtereenvolgende omslagpunten, waarvan het startpunt niet op de rand van het netwerk ligt geldt dat het eerste punt in die rangschikking het omslagpunt is met de kleinste afstand tot de oorsprong van het netwerk. De volgorde in de rangschikking van omslagpunten ligt in het eerstgenoemde geval vast en is in het laatstgenoemde geval in de richting tegen de wijzers van de klok in.

A.4. Het stroken van krommen door de omslagpunten

Teneinde een vloeiende lijn (contour) te stroken langs de in rangorde gegeven N omslagpunten wordt, indien N ≥4, het volgende proces toegepast. Bij elk omslagpunt (xj, yj), j = 1,..., N wordt een parameter tj bepaald door:

Bijlage 250313.png

De beide tabellen (xj,tj) en (yj,tj) worden benaderd door het toepassen van zogenaamde strooklatfuncties (Engels: splines). Hierdoor ontstaan twee functies x = x(t), y = y(t).

De methode is als volgt:

De strooklatfuncties die hier gebruikt worden zijn opgebouwd uit 3e graads polynomen. Het interval [0,tN] wordt hiertoe verdeeld in (n-1) segmenten van gelijke lengte Δt = tN/(n-1). Hierbij volgt n uit de integer deling n-1 = N/5.

Aan de voorkant en achterkant van het interval [0,tN] worden nog drie even lange segmenten toegevoegd, zodat de segment-indeling bepaald wordt door (n+6) knooppunten τi = (i-1) Δt, I = –2,–1,0,1....., n+3. De 3e graads polynomen(basic splines) zijn positief in het interval [τi, τi+3] en nul daarbuiten, i = -2,..,n:

Bijlage 250314.png

De strooklatfuncties zijn in elk segment [τm, τm+1), m = –2,....,n een lineaire combinatie van de plaatselijke polynomen, b.v. voor x(t):

Bijlage 250315.png

Bewezen kan worden dat x(t) in het interval [0, tN] continu is en een continue eerste afgeleide heeft. De onbekende coëfficiënten ai, i= –2,...,n worden bepaald door de gewogen som van de kwadraten van de afwijkingen:

Bijlage 250316.png

te minimaliseren.

Hierbij geldt voor de gewichtsfactoren wj:

wj = (5-j)4

voor j= 1,2,3

wj = 1

voor j= 4,...,N-3

wj = (4+j-N)4

voor j= N-2,N-1,N

Het minimaliseren van S gebeurt door te stellen

Bijlage 250317.png

Hieruit ontstaan (n+3) lineaire vergelijkingen in (n+3) coëfficiënten ai. Oplossen van dit stelsel (bandmatrix) geeft de coëfficiënten ai. Hiermee is dan de strooklatfunctie geheel bepaald.

A.5. Het tekenen van contouren

Voor luchthavens met klein en/of groot verkeer gebeurt het tekenen van de contouren door het verbinden van punten op onderlinge afstand van 10 meter, waarvan de coördinaten berekend zijn met de strooklatfuncties, beschreven in § A.4. Voor helikopterluchthavens vindt het tekenen van contouren plaats door het verbinden van punten op onderlinge afstand van 2 meter. Bij gesloten contouren worden het eerste en het laatste punt beide vervangen door hun gemiddelde. Naast de hoofdcontour kunnen zogenaamde contoureilanden worden vastgesteld. Oneigenlijke contoureilanden, die het gevolg kunnen zijn van onvoldoende nauwkeurigheid in de rekenmethode ter bepaling van geluidbelastingscontouren, worden niet weergegeven.

Bijlage 2. als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Regeling burgerluchthavens

Voorschrift voor de berekening en bepaling van de 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren en het Totaal risicogewicht voor overige burgerluchthavens

Betekenis symbolen

Symbool

Eenheid

Omschrijving

αl

Weegfactor in de sommatie van het baanafhankelijke en routeafhankelijke deel van de verdeling van de kansdichtheid voor undershoots zwaar verkeer

αs

Weegfactor in de sommatie van het baanafhankelijke en routeafhankelijke deel van de verdeling van de kansdichtheid voor overshoots zwaar verkeer

β

Vormparameter in Weibull-verdeling

γ

Weegfactor in de sommatie van het baanafhankelijke en routeafhankelijke deel van de verdeling van de kansdichtheid voor landend licht verkeer

η

Schaalparameter in Weibull-verdeling

θ

Hoek van de aan- of uitvliegrichting ten opzichte van het noorden, met de positieve richting rechtsom

µ

Verwachtingswaarde

σ

Standaardafwijking

Δθ

De ingesloten sectorhoek

a

Schaalparameter

b

Vormparameter

i

Index voor een cel, bij de berekening van het plaatsgebonden risico in de cel

j

Index voor een vliegtuigbeweging

k

Index voor een cel, bij de berekening van de bijdrage aan het plaatsgebonden risico

n

Index voor een sector

ot

Ongevaltype

p

Weegfactor in de sommatie van kansdichtheid verdelingsfuncties

PL

De locatiekans

PO

De kans op een ongeval

POL

De ongevallocatiekans

q

Verkeerspercentage helikopterverkeer in een sector

r

m

Afstand tot de helikopterlandingsplaats

s

m

De afstand tot de baankop langs een gegeven route

t

m

De afstand loodrecht tot een gegeven route

u

m

De afstand tot de baankop langs de baan-as

v

m

De afstand loodrecht tot de baan-as

x

m

Coördinaat in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting

y

m

Coördinaat in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting

Acirkelsegment

m2

Het oppervlak van een cirkelsegment

AOGB

m2

Het oppervlak van het ongevalgevolggebied

Ai

m2

Het oppervlak van het cel i

L

De letaliteit

PR

Het plaatsgebonden risico

ROGB

m

Straal van het ongevalgevolggebied

XBK

m

x Coördinaat baankop

XBD

m

x Coördinaat baandrempel

XH

m

x Coördinaat helikopterlandingsplaats

YBD

m

y Coördinaat baandrempel

YBK

m

y Coördinaat baankop

YH

m

y Coördinaat helikopterlandingsplaats

Betekenis begrippen

Beweging

Een start of landing met een luchtvaartuig gerelateerd aan een luchthaven.

Cel

Een cel, als onderdeel van het rekenraster, is een gebied met de vorm van een vierkant waarvan de zijde gelijk is aan de maaswijdte van het studiegebied.

Combi flight

Vlucht met zowel passagiers als vracht.

Crew training flight

Vlucht onder supervisie van een instructeur of examinator om de vliegtuigbemanning op te leiden of om de bevoegdheid van de vliegtuigbemanning te examineren of te onderhouden.

Ferry flight

Een vlucht zonder betalende passagiers of betaalde lading om het vliegtuig naar de gewenste locatie te verplaatsen.

Generatie

Classificatie van vliegtuigtypes op grond van het technologisch uitrustingsniveau. Hierbij wordt gelet op het ontwerp van de cockpit, de instrumentatie en het besturingssysteem.

Gewichtscategorie

Categorisering op basis van het maximaal startgewicht.

Helikopter

Gemotoriseerd luchtvaartuig met rotorbladen, zwaarder dan lucht, dat hoofdzakelijk in de lucht gehouden kan worden door aerodynamische reactiekrachten op zijn rotorbladen.

Helikopterbeweging

Beweging in start- of landingsfase met een helikopter.

Helikoptercategorie

Categorisering van helikopters op basis van motortype en doeleinde van de beweging.

Helikopterlandingsplaats

Een terrein bestemd voor het opstijgen en landen van helikopters.

Kansdichtheid

Ruimtelijke verdeling van de kans op een ongeval, afhankelijk van de ligging van baan en route.

Letaliteit

De fractie mensen buiten het luchtvaartuig, maar binnen het ongevalgevolggebied, dat bij een ongeval met een luchtvaartuig overlijdt.

Licht verkeer

Alle bewegingen met vliegtuigen met een MTOW kleiner dan 5.700 kilogram.

Locatiekans

Gegeven een ongeval, de kans dat dit op een bepaalde locatie plaatsvindt.

Luchthaven

Verzamelnaam voor luchthavens voor vliegtuigen en helikopters en helikopterlandingsplaats.

Luchtvaartuig

Verzamelnaam voor vliegtuigen en helikopters.

Luchthavenluchtverkeer

Het opstijgen en landen van luchtvaartuigen op een luchthaven en de daarmee verband houdende bewegingen van luchtvaartuigen op de grond.

Meteotoeslag

Toeslag op het baangebruik van een verkeersprognose om rekening te houden met de onzekerheid in het verwachte baangebruik als gevolg van de jaarlijkse veranderingen in het weer.

MTOW

Maximaal startgewicht (Engels: Maximum Take-Off Weight) voor helikopter of vliegtuig.

Ongevalgevolggebied

Het gebied waarbinnen de gevolgen van een ongeval met een luchtvaartuig potentieel dodelijk zijn.

Ongevalkans

De kans, per beweging, op een ongeval van een bepaald type.

Ongevallocatie

Locatie waar een ongeval plaatsvindt.

Ongevallocatiekans

De kans (per jaar) dat op een bepaalde locatie een ongeval plaatsvindt.

Ongevaltype

Classificatie van het soort ongeval, onderverdeeld naar: landing overrun, landing undershoot, take-off overrun, take-off overshoot en veer-off.

Plaatsgebonden risico

De kans per jaar dat een denkbeeldig persoon, die zich permanent op dezelfde locatie in de omgeving van een luchthaven bevindt, komt te overlijden als direct gevolg van een ongeval met een luchtvaartuig.

(Plaatsgebonden) risicoberekening

Berekening voor het bepalen van de plaatsgebonden risicocontouren ten behoeve van het luchthavenbesluit, luchthavenregeling of voor een 5-jarige evaluatie en handhaving.

Referentievlak

Het horizontale vlak van het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting.

Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML)

Wet, houdende wijziging van de Wet luchtvaart inzake vernieuwing van de regelgeving voor burgerluchthavens en militaire luchthavens en de decentralisatie van bevoegdheden voor burgerluchthavens naar het provinciaal bestuur.

Risicocontour

Grens van het gebied waarbinnen het plaatsgebonden risico hoger is dan een bepaalde (gekozen) waarde, zoals 10-5 of 10-6.

Rijksdriehoeksmeting

Coördinaatsysteem (x,y) in meters, ook wel GBKN of grootschalige basiskaart Nederland genoemd, met de oorsprong nabij Parijs, Frankrijk.

Route

Beschrijving van waar vliegtuigen vliegen x, y, gedefinieerd door achtereenvolgende rechte segmenten en cirkelsegmenten in het studiegebied.

Scenario

Geheel van relevante gegevens van alle bewegingen in een specifiek jaar voor een luchthaven, op basis waarvan een EV-analyse kan worden uitgevoerd.

Sector

Deel van aan- en uitvliegrichtingen waar een deel van de helikopterbewegingen plaatsvindt.

Totaal risicogewicht (TRG)

Het totale risico als functie van het aantal bewegingen, ongevalkansen en maximale startgewichten van het luchthavenluchtverkeer per jaar.

Aan- of uitvliegrichting

Koers van de helikopter tijdens de landing of start.

Vliegtuigbeweging

Beweging in start- of landingsfase met een vliegtuig.

Vliegtuig

Vastevleugelvliegtuig.

Zwaar verkeer

Alle bewegingen met vliegtuigen met een MTOW groter dan en gelijk aan 5.700 kilogram.

Zakenjet

Straalvliegtuigen specifiek ontworpen voor zakelijk en privévervoer.

1. Achtergrond

1.1. Algemeen

Dit voorschrift geeft aanwijzingen voor de berekening en bepaling van de 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren en het totaal risicogewicht (TRG) van het luchthavenluchtverkeer als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Regeling burgerluchthavens.

Voor het vaststellen van een luchthavenbesluit moeten de 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren berekend en bepaald worden voor het voorgenomen verkeersscenario. Voor de bepaling van de sloopzones dient de 10-5 plaatsgebonden risicocontour gebruikt te worden, waarbij rekening dient te worden gehouden met de onzekerheid in het verwachte baangebruik als gevolg van het weer. Voor het gebruik van de plaatsgebonden risicocontour als grens van een beperkingengebied in een luchthavenbesluit, dient de contour gestileerd te worden. Daarnaast kan voor een luchthavenbesluit een grenswaarde voor het totaal risicogewicht worden bepaald. In de berekening van zowel het 10-6 plaatsgebonden risico als het TRG wordt geen rekening gehouden met de onzekerheid in het verwachte baangebruik als gevolg van het weer. Dit geldt ook voor de vijfjaarlijkse evaluatieberekening van de plaatsgebonden risicocontouren 10-5 en 10-6 van het feitelijke gebruik van de luchthaven.

1.2. Doel van het voorschrift

Dit voorschrift heeft tot doel op eenduidige wijze de berekeningsmethodieken te beschrijven, waarmee conform artikel 5, eerste lid, van de Regeling burgerluchthavens de 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren en het totaal risicogewicht van de overige burgerluchthavens dienen te worden uitgerekend en bepaald.

1.3. Scope van het voorschrift

Het voorschrift geeft een beschrijving van de te volgen berekeningswijze voor de berekening en bepaling van plaatsgebonden risicocontouren en het TRG, inclusief de invoergegevens die daarbij nodig zijn en de wijze waarop beperkingengebieden bepaald dienen te worden. Het gaat niet in op de wijze waarop het scenario van het luchthavenluchtverkeer voor een luchthavenbesluit wordt samengesteld en hoe de invoergegevens voor de berekening dienen te worden vastgesteld.

1.4. Beknopte beschrijving van het voorschrift

In deze paragraaf wordt het voorschrift voor de berekening en bepaling van de plaatsgebonden risicocontouren en het TRG op hoofdlijnen beschreven. In hoofdstuk 3 en verder is dit in meer detail uitgewerkt.

1.4.1. 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren

De plaatsgebonden risicocontouren worden berekend in een plat vlak rondom de luchthaven. De berekening verloopt in hoofdlijn volgens vier stappen:

  • 1. Het selecteren en toepassen van de ongevalkansen van de bewegingen met vliegtuigen en helikopters tijdens de start- en landingsfase van of naar de betreffende luchthaven. Hierbij wordt rekening gehouden met de categorie van het vliegtuig of de helikopter.

  • 2. Het selecteren en toepassen van de kansverdelingen van ongevallocaties in de omgeving van de luchthaven. Het rekenmodel houdt rekening met de ligging van de start- en landingsbanen, de helikopterlandingsplaatsen, de vliegroutes en aan- en uitvliegrichtingen. De kans op een ongeval neemt af met toenemende afstand tot de vliegroute en luchthaven.

  • 3. Het bepalen van de gevolgen van ongevallen. Zowel de grootte van het ongevalgevolggebied als de kans op overlijden binnen dit gebied zijn hierop van invloed. De categorie en het maximum startgewicht van de helikopter of het vliegtuig zijn daarvoor bepalend.

  • 4. Door in het studiegebied voor alle bewegingen in een jaar de plaatsgebonden risico’s te berekenen en te sommeren kunnen de 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren worden bepaald.

Voor de aanduiding van de beperkingengebieden in een luchthavenbesluit dienen de 10-5 en de 10-6 plaatsgebonden risicocontour berekend te worden. Bij de berekening van de 10-5 plaatsgebonden risicocontour dient rekening te worden gehouden met de onzekerheid in het verwachte baangebruik als gevolg van het weer. Dit geldt niet voor de berekening van de plaatsgebonden risicocontouren voor de vijfjaarlijkse evaluatie. Voor de bepaling van de beperkingengebieden dienen de berekende risicocontouren gestileerd te worden.

1.4.2. Totaal risicogewicht

Het TRG is een functie van de ongevalkansen en de maximale startgewichten van luchtvaartuigen waarmee in een jaar bewegingen plaatsvinden. Bij de berekening van het TRG of de bepaling van een TRG grenswaarde dient geen rekening te worden gehouden met de onzekerheid in het (verwachte) baangebruik als gevolg van het weer.

1.5. Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een toelichting op de te hanteren invoergegevens voor een risicoberekening. Een gedetailleerde beschrijving van de rekenstappen en bepaling van de plaatsgebonden risicocontouren is opgenomen in de hoofdstukken 3 t/m 6 en het rekenvoorschrift voor het totaal risicogewicht is opgenomen in hoofdstuk 7.

2. Algemeen

2.1. Studiegebied

Het plaatsgebonden risico wordt berekend in punten die in het horizontale vlak van het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting liggen. Dit referentievlak ligt op maaiveldhoogte.

De afmetingen van het studiegebied moeten zo gekozen worden dat de afstand tussen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour en de rand van het studiegebied minimaal 200 meter bedraagt. Uit praktische overweging wordt veelal een vierkant of rechthoekig gebied met de luchthaven ongeveer in het midden gekozen als studiegebied [Ref. 1].

2.2. Invoergegevens

Voor het uitvoeren van een risicoberekening zijn invoergegevens nodig, die het verloop van het startende en landende luchthavenluchtverkeer, de ‘traffic’, van een luchthaven specificeren. De benodigde gegevens zijn hieronder samengevat en worden in de volgende paragrafen verder toegelicht:

  • Luchthavengegevens

  • Routes voor vliegtuigen

  • Sectorverdeling voor helikopters

  • Gegevens luchthavenluchtverkeer

  • Meteotoeslag

2.3. Luchthavengegevens

De luchthavengegevens betreffen de ligging van start- en landingsbanen en helikopterlandingsplaatsen van een luchthaven.

2.3.1. Start- en landingsbanen

De coördinaten (XBK,YBK) van de baankoppen en (XBD,YBD) van de baandrempels per baankop in het referentievlak moeten bekend zijn. Wanneer de baan als startbaan wordt ingezet geldt de baandrempel als beginpunt van de start van een vertrekkend vliegtuig. Bij inzet van de baan als landingsbaan is de baandrempel het punt waar een landend vliegtuig de baan het eerst raakt.

2.3.2. Helikopterlandingsplaatsen

De coördinaten (XH,YH) van de helikopterlandingsplaatsen in het referentievlak moeten bekend zijn. De helikopterlandingsplaats is het punt van waar een helikopter opstijgt en waar een helikopter landt.

2.4. Routes voor vliegtuigen

Een route is de projectie van het nominale vliegpad in het grondvlak waarlangs vliegtuigen bij een start of nadering van of naar de start- of landingsbaan vliegen. De routes bestaan uit opeenvolgende rechte segmenten en cirkelsegmenten gegeven in het referentievlak. In een berekening van de 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren worden vliegtuigbewegingen gekoppeld aan nominale routes.

2.5. Sectorverdeling voor helikopters

In de bepaling van het plaatsgebonden risico voor helikopters wordt een verband gelegd tussen de locatiekansdichtheid en de aan- en uitvliegrichtingen van de helikopterlandingsplaats. De overheersende aan- en uitvliegrichtingen dienen te worden gespecificeerd door een sectorverdeling. De sectorverdeling beschrijft de aan- en uitvliegrichtingen middels sectoren en per sector welk deel van de starts en landingen binnen die aan- of uitvliegrichting plaatsvindt.

2.6. Gegevens luchthavenluchtverkeer

De benodigde gegevens van het luchthavenluchtverkeer betreffen de afzonderlijke bewegingen op jaarbasis. Een vliegtuigbeweging wordt gekenmerkt door vliegtuigcategorie, baankop, route, vluchtfase en MTOW van het vliegtuig. Een helikopterbeweging wordt gekenmerkt door een helikoptercategorie, vluchtfase en MTOW van de helikopter.

Voor de berekening van de plaatsgebonden risicocontour 10-5 (ter bepaling van de sloopzones) voor een luchthavenbesluit dient rekening te worden gehouden met de onzekerheid in het verwachte baangebruik als gevolg van het weer. Dit kan gedaan worden door een meteotoeslag in het verkeersscenario op te nemen. Dit is in paragraaf 2.7 nader uitgewerkt. De vliegtuig- of helikoptercategorie van een beweging bepaalt de ongevalkans voor de beweging. Deze categorieën worden hierna nader gespecificeerd.

2.6.1. Vliegtuigen

Voor vliegtuigen hangt de vliegtuigcategorie af van de operatie (gebruik) en het MTOW van het vliegtuig. Voor passagiersvliegtuigen geldt een verdere opsplitsing naar vliegtuiggeneraties. Voor de luchthavens Maastricht, Eelde, Lelystad, Rotterdam en Twente geldt een categorisering naar generatie voor vrachtvliegtuigen (cargo). Tabel 1 toont de diverse vliegtuigcategorieën.

Tabel 1 vliegtuigcategorieën

Aanduiding

Omschrijving categorie

Licht1500

Vliegtuigen met een MTOW < 1.500 kg

Licht5700

Vliegtuigen met een MTOW van 1.500 kg tot 5.700 kg

Business Jet

Straalvliegtuigen specifiek ontworpen voor zakelijk en privé vervoer(zakenjets) met MTOW ≥ 5.700 kg voor alle doeleinden behalve vrachtvervoer.

Cargo

Vliegtuigen (MTOW ≥ 5.700 kg) specifiek voor vrachtvervoer

Cargo Gen.1

Generatie 1 vliegtuigen voor vrachtvervoer met MTOW ≥ 5.700 kg

Cargo Gen.2

Generatie 2 vliegtuigen voor vrachtvervoer met MTOW ≥ 5.700 kg

Cargo Gen.3

Generatie 3 vliegtuigen voor vrachtvervoer met MTOW ≥ 5.700 kg

Pax Gen.1

Generatie 1 vliegtuigen voor passagiersvervoer met MTOW ≥ 5.700 kg

Pax Gen.2

Generatie 2 vliegtuigen voor passagiersvervoer met MTOW ≥ 5.700 kg

Pax Gen.3

Generatie 3 vliegtuigen voor passagiersvervoer met MTOW ≥ 5.700 kg

2.6.2. Helikopters

De helikoptercategorieën worden onderscheiden naar type motor:

Single Engine Piston (SEP)

Single Engine Turbine (SET)

Multi Engine Turbine (MET)

Bij het motortype SEP wordt verder onderscheid gemaakt naar het gebruiksdoel van de beweging, zie Tabel 2.

Tabel 2 helikoptercategorieën

Aanduiding

Omschrijving categorie

SEP training en instructie

Helikopter met één zuigermotor voor training en instructie

SEP overige doeleinden

Helikopter met één zuigermotor voor doeleinden anders dan training en instructie

SET

Helikopter met één turbine motor

MET

Helikopter met meerdere turbine motoren

2.6.3. Toewijzen van luchtvaartuigen aan categorieën

Bij de toewijzing van luchtvaartuigen aan de vliegtuig- en helikoptercategorieën, uit tabel 1 en 2, dient uitgegaan te worden van de lijst met standaard vliegtuiggegevens voor vliegtuigen en helikopters die in beheer en beschikbaar is bij het RIVM. Wanneer een berekening wordt uitgevoerd ten behoeve van toetsing aan grenswaarde, dient van dezelfde versie van de lijst uitgegaan te worden als waarmee de grenswaarde bepaald zijn. Wanneer een luchtvaartuig niet is opgenomen in deze versie van de lijst dan mag de meest recente versie geraadpleegd worden voor de benodigde informatie. Bij overige berekeningen dient van de meest recente lijst uitgegaan te worden.

Als een ICAO-typecode ontbreekt, dan geldt afhankelijk van het luchtvaartuig:

  • A) Het luchtvaartuig voldoet aan één van de volgende criteria:

    • Civiel vliegtuig (d.w.z. gemotoriseerde vliegtuig)

    • Civiel helikopter met een MTOW tot 12.000 kg

    • Civiel variant van een militair vliegtuig

    • Civiel variant van een militaire helikopter met een MTOW tot 12.000 kg

    • Historisch militair vliegtuig.

    In dit geval moeten de bijbehorende vliegtuig-/helikoptergegevens zelf bepaald worden en in de rapportage onderbouwd worden. Het luchtvaartuig dient als dusdanig te worden ingedeeld. Tevens dient een ‘verzoek uitbreiding lijst met standaard vliegtuiggegevens’ via GEVERS@rivm.nl ingediend te worden.

  • B) Het luchtvaartuig voldoet aan één van de volgende criteria:

    • Helikopter met MTOW boven 12.000 kg

    • MLA (Micro Light Aeroplane)

    • (Motor)zweefvliegtuig

    • (Motor)zeilvliegtuig

    • Autogiro

    • Overig militair vliegtuig of militaire helikopter.

    In dit geval dient het luchtvaartuig niet in de berekeningen verwerkt te worden.

Om voor een vliegtuig met een MTOW vanaf 5.700 kg te bepalen of het in de ‘Cargo’ of ‘Pax’ categorie valt dienen de volgende vier criteria langs gelopen te worden. Voldoet de vlucht aan alle vier de criteria dan gaat het om een ‘Cargo’ vlucht, in de overige gevallen gaat het om een ‘Pax’ vlucht:

  • 1. Het vliegtuig wordt gebruikt voor vrachtvervoer

  • 2. Het betreft geen ‘combi flight’

  • 3. Het betreft geen ‘ferry flight’

  • 4. Het betreft geen ‘crew training flight’.

2.7. Meteotoeslag

De verdeling van het luchthavenluchtverkeer over de omgeving is mede afhankelijk van de weersomstandigheden die van invloed zijn op het baangebruik. Jaarlijkse fluctuaties in het weer kunnen leiden tot fluctuaties in het baangebruik over de jaren. Bij het vaststellen van de 10-5 plaatsgebonden risicocontouren dient rekening te worden gehouden met die weersafhankelijkheid, omdat deze contouren de basis vormen voor vaststelling van sloopzones voor een luchthavenbesluit en er zo groot mogelijke zekerheid moet zijn dat 10-5 plaatsgebonden risico’s in enig jaar niet buiten de sloopzones vallen. In verband hiermee kan bij de vaststelling van deze contouren gebruik worden gemaakt van de ‘meteotoeslag’.

De meteotoeslag wordt toegepast op het nominale aantal bewegingen op een baan. De hoogte van de meteotoeslag is op basis van onderzoek vastgesteld op 20% [Ref 4.]. De verdeling van de 20% meteotoeslag over de start-/landingsbaan (of -banen) van de luchthaven dient gemotiveerd te worden.

Bovenstaande methodiek dient niet te worden toegepast in de berekening van de 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Het gegeven dat de contouren jaarlijks fluctueren rond een gemiddelde waarde door de jaarlijkse fluctuaties in het weer, waardoor plaatsgebonden risico’s bij gebouwen in de buurt van de contour per jaar hoger of lager kunnen uitvallen dan 10-6, wordt geaccepteerd. Deze contour heeft slechts consequenties voor nieuwbouw en kan indien gewenst bovendien worden aangepast naar aanleiding van de vijfjaarlijkse berekening van het feitelijke gebruik. Bij de vijfjaarlijkse evaluatie van de beperkingengebieden, waarbij het verkeer van het voorafgaande jaar gebruikt wordt, dient de gekozen methodiek getoetst te worden. Ook bij de vijfjaarlijkse berekening van het feitelijke gebruik en bij de berekening van het totaal risicogewicht wordt geen meteotoeslag toegepast.

3. Berekenen plaatsgebonden risico vliegtuigen

Dit hoofdstuk beschrijft het berekenen van het plaatsgebonden risico voor een verzameling van vliegtuigbewegingen van en naar een luchthaven in het studiegebied. De berekening van het plaatsgebonden risico voor helikopters is in hoofdstuk 4 beschreven.

3.1. Plaatsgebonden risico

Voor het bepalen van de 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren wordt een raster van vierkante cellen gedefinieerd binnen een studiegebied. De maaswijdte van dit raster dient 25 meter te zijn. Het plaatsgebonden risico wordt berekend voor het middelpunt van de cel. Deze waarde wordt binnen de cel constant verondersteld. Het raster moet om de 40 cellen samenvallen met de gehele kilometerwaarden van het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, hier aangeduid (x, y) als coördinatenstelsel. Zie Figuur 1.

Bijlage 255468.png
Figuur 1 Ligging van netwerk en celmiddelpunten t.o.v. roosterpunten in stelsel van Rijksdriehoeksmeting

Het plaatsgebonden risico (PRi) wordt in elke cel van het studiegebied afzonderlijk bepaald en is in een cel (i) gelijk aan de som van de bijdragen van alle bewegingen in die cel.

Bijlage 255469.png

De bijdrage van de overige cellen aan het plaatsgebonden risico (PRi) van cel (i) van vliegtuigbeweging (j) wordt bepaald door voor alle overige cellen (k) in het studiegebied het plaatsgebonden risico (PRi,j,k) te bepalen dat bijdraagt aan het plaatsgebonden risico van (PRi) van cel (i):

Bijlage 255470.png

De bijdrage aan het plaatsgebonden risico (PRi,j,k) in cel (i) van de kans op een ongeval van beweging j in cel k is gelijk aan het product van de letaliteit (Lj) en de ongevallocatiekans (POL) behorend bij cel k en beweging j en de fractie overlap van het ongevalgevolggebied (AOGB) van cel (k) met cel (i):

Bijlage 255471.png

3.2. Ongevallocatiekans

De ongevallocatiekans (POL) is de kans dat een ongeval op een bepaalde locatie plaatsvindt. De ongevallocatiekans is het product van de kans op een ongeval tijdens de beweging (PO) en de locatiekans (PL), die de ruimtelijke verdeling (kansdichtheid) ten opzichte van de baan en route weerspiegelt. De ongevallocatiekans wordt voor verschillende ongevaltypen (ot) afzonderlijk bepaald en gesommeerd. De ongevallocatiekans van een beweging (j) in cel (k) is gelijk aan de som van de ongevallocatiekansen van alle ongevaltypes.

Bijlage 255472.png

De ongevalkans, de ruimtelijke kansverdeling van ongevallocaties en de ongevalgevolgen worden in de volgende paragrafen beschreven.

3.3. Ongevalkans

Er wordt onderscheid gemaakt naar vier typen vliegtuigongevallen, zie Figuur 2:

  • Landing undershoot: een ongeval tijdens de landingsfase waarbij het vliegtuig op de grond vóór de baan terechtkomt.

  • Landing overrun: een ongeval waarbij het vliegtuig bij de landing aan het einde van de baan rijdend de baan verlaat.

  • Take-off overrun: ongeval waarbij het vliegtuig bij de take-off aan het einde van de baan rijdend de baan verlaat.

  • Take-off overshoot: een ongeval waarbij het vliegtuig nadat het is opgestegen weer op de grond terechtkomt.

Bijlage 255473.png
Figuur 2 Schematische weergave van ongevaltypen voor vliegtuigen.

Per ongevaltype zijn ongevalkansen gedefinieerd. De in de Tabel 3 vermelde ongevalkansen per vliegtuigbeweging dienen in de berekening van het plaatsgebonden risico te worden toegepast. Er wordt onderscheid gemaakt naar vluchtfase (start of landing), ongevaltype en vliegtuigcategorie.

Tabel 3 Ongevalkans per vliegtuigbeweging

Vliegtuigcategorie

Start

Landing

Licht1500

3,80 × 10–6

5,49 × 10–6

Licht5700

3,80 × 10–6

5,49 × 10–6

 

Overrun

Overshoot

Overrun

Undershoot

Business Jet

0,50 × 10–6

0,25 × 10–6

1,51 × 10–6

1,00 × 10–6

         

Cargo Gen.1

2,89 × 10–6

3,85 × 10–6

4,81 × 10–6

4,81 × 10–6

Cargo Gen.2

0,87 × 10–6

1,16 × 10–6

1,45 × 10–6

1,45 × 10–6

Cargo Gen.3

0,02 × 10–6

0,02 × 10–6

0,60 × 10–6

0,08 × 10–6

Pax Gen.1

1,05 × 10–6

0,029 × 10–6

3,66 × 10–6

5,24 × 10–6

Pax Gen.2

0,066 × 10–6

0,029 × 10–6

0,90 × 10–6

1,95 × 10–6

Pax Gen.3

0,02 × 10–6

0,02 × 10–6

0,60 × 10–6

0,08 × 10–6

3.4. Ongevallocatie

Bij een ongeval is de locatiekans de kans dat het ongeval zich voordoet op een bepaalde locatie. Het verloop van de locatiekansen in het studiegebied wordt de kansdichtheid (KDH) genoemd. De KDH per ongevaltype wordt bepaald door verdelingsfuncties. De waarde van de verdelingsfunctie in een cel wordt bepaald voor het celmiddelpunt en wordt binnen de cel constant verondersteld. Er zijn verdelingsfuncties gedefinieerd voor combinaties van ongevaltype en gewichtscategorie. Een verdelingsfunctie gaat ofwel van een routeafhankelijk coördinatenstelsel (s,t) uit, ofwel van een baanafhankelijk coördinatenstelsel (u,v). Hierna komen achtereenvolgens aan de orde:

  • 1. de selectie van verdelingsfuncties

  • 2. de transformatie van de coördinaten van het celmiddelpunt

  • 3. singuliere punten en discontinuïteiten

  • 4. toepassen van de verdelingsfuncties

3.4.1. Selectie van verdelingsfuncties

Tabel 4 laat de verdelingsfuncties zien voor de gewichtscategorie en vluchtfase.

Tabel 4 Overzicht van beschikbare verdelingsfuncties

Gewichtscategorie

Vluchtfase

Ongevaltype

Route afhankelijk

Baan afhankelijk

Licht

(MTOW < 5.700 kg)

Start

Bijlage 255474.png

Landing

Bijlage 255475.png
Bijlage 255476.png

Zwaar

(MTOW ≥ 5.700 kg)

Start

(over)shoot

Bijlage 255477.png
Bijlage 255478.png
 

(over)run

Bijlage 255479.png

Landing

(under)shoot

Bijlage 255480.png
Bijlage 255481.png
 

(over)run

Bijlage 255482.png

Deze verdelingsfuncties zijn samengesteld uit statistische kansverdelingen. Hierna volgt een overzicht van de kansverdelingen die gebruikt worden:

Bijlage 255483.png

De Dirac-verdeling wordt geïmplementeerd als een blokfunctie, symmetrisch ten opzichte van de route, met een vaste breedte van 100 m.

De verdelingsfuncties voor de gewichtscategorie licht zijn als volgt gedefinieerd:

Bijlage 255484.png
Bijlage 255485.png
Bijlage 255486.png

De verdelingsfuncties voor de gewichtscategorie zwaar zijn als volgt gedefinieerd:

Bijlage 255487.png
Bijlage 255488.png
Bijlage 255489.png
Bijlage 255490.png
Bijlage 255491.png
Bijlage 255492.png

3.4.2. Transformatie van coördinaatpunten

Voor het toepassen van een verdelingsfunctie is het nodig om de coördinaten van het celmiddelpunt te transformeren naar het coördinatenstelsel van de verdelingsfunctie. Als de verdelingsfunctie baanafhankelijk is dan wordt de baantransformatie toegepast; als de verdelingsfunctie routeafhankelijk is dan wordt de routetransformatie toegepast. Beiden worden afzonderlijk besproken in het vervolg van deze paragraaf.

Baantransformatie

Het (u, v) coördinatenstelsel wordt gebruikt bij het berekenen van het baanafhankelijke deel van de locatiekansen. Om de baanafhankelijke verdelingsfunctie toe te kunnen passen moeten de coördinaten van de celmiddelpunten worden getransformeerd van het (x, y) naar het (u, v) coördinatenstelsel. Het baanafhankelijke (u, v) coördinatenstelsel heeft een cartesiaans assenstelsel, in meters. De oorsprong van het stelsel ligt aan het uiteinde van de baan bij een baankop (XBK,YBK) en de positieve u-as ligt in het verlengde van de baanas, zie Figuur 3. Per baan kunnen twee coördinatenstelsels worden gedefinieerd, aan elke baankop één. Deze coördinatenstelsels zijn ten opzichte van elkaar 180° gedraaid en verschoven langs de baan−as.

De baantransformatie is gedefinieerd als de transformatie van het baanafhankelijke coördinatenstelsel (u, v) naar het (x, y) coördinatenstelsel.

Bijlage 255493.png

Voor het toepassen van de baanafhankelijke verdelingsfuncties is de omgekeerde bewerking van deze transformatie nodig: de (x, y) coördinaten van het studiegebied worden omgerekend naar de (u, v) coördinaten. De transformatie is weergeven in Figuur 3 en de daarna gegeven formules.

Bijlage 255494.png
Figuur 3 Baantransformatie
Bijlage 255495.png

Routetransformatie

Om de routeafhankelijke verdelingsfunctie toe te kunnen passen moeten de coördinaten van de celmiddelpunten worden getransformeerd van het (x, y) coördinatenstelsel naar het routeafhankelijke coördinatenstelsel (s,t). Het (s,t) coördinatenstelsel is een curvi-lineair coördinatenstelsel, in meters, relatief aan een route. De oorsprong van het stelsel ligt aan het begin van een routesegment (XBP,YBP). Een route bestaat uit rechte routesegmenten en cirkelvormige routesegmenten. De s coördinaat geeft de afstand tot de baandrempel (XBD,YBD) langs de gegeven route en de t coördinaat geeft de afstand loodrecht tot de route. Dit coördinatenstelsel wordt gebruikt bij het berekenen van het routeafhankelijke gedeelte van de locatiekansen.

De routetransformatie is gedefinieerd als de transformatie van het routeafhankelijke coördinatenstelsel (s,t) naar het (x, y) coördinatenstelsel.

Bijlage 255496.png

Voor het toepassen van de routeafhankelijke verdelingsfuncties is de omgekeerde bewerking van deze transformatie nodig: de (x, y) coördinaten worden omgerekend naar de (s,t) coördinaten.

Bij de routetransformatie wordt onderscheid gemaakt tussen de rechte segmenten, de cirkelsegmenten en de behandeling van singuliere punten en discontinuïteiten (zie paragraaf 3.4.3). De transformatie is weergeven in de figuren 4 en 5 en bijbehorende formules.

Rechte segmenten

Bijlage 255497.png
Figuur 4 Routetransformatie voor rechte segmenten
Bijlage 255498.png

Cirkelsegmenten

Bijlage 255499.png
Figuur 5 Routetransformatie voor cirkelsegmenten
Bijlage 255500.png

3.4.3. Singuliere punten en discontinuïteiten

Singuliere punten

Singuliere punten zijn celmiddelpunten die samenvallen met het middelpunt van een cirkelsegment. Singuliere punten krijgen dezelfde waarde als het gemiddelde van de waarden van de omliggende (niet−singuliere) celmiddelpunten.

Discontinuïteiten

Op het gemeenschappelijke punt van twee routesegmenten is een discontinuïteit mogelijk in de richting van de route, zie Figuur 6. Hierdoor kunnen de projecties leiden tot gebieden zonder risico (gaten in de kansverdeling). Op punt P wordt een algoritme toegepast om de gaten op te vullen:

  • als de projectie van punt P op het eerste routesegment voorbij het einde van het routesegment valt;

  • en als de projectie van punt P op het volgende routesegment voor het begin van het volgende routesegment valt.

Bijlage 255501.png
Figuur 6 Visualisatie van gaten in berekende kansverdeling

In dat geval wordt voor s de lengte langs de route tot het gemeenschappelijke punt van de twee routesegmenten genomen en voor t de afstand van dit punt tot punt P.

3.4.4. Toepassen van de verdelingsfuncties

Bij de toepassing van de verdelingsfuncties moet zowel met weging van route- en baanafhankelijkheid als met celverfijning rekening worden gehouden. Deze aspecten worden hierna beschreven.

Weging

Weging over de verschillende ongevaltypen, met γ en αs en αl als weegfactoren, dient te worden toegepast bij de verdere bepaling van de kansdichtheden per beweging.

Voor landingen licht verkeer:

Bijlage 270550.png

Voor starts zwaar verkeer:

Bijlage 255503.png

Voor landingen zwaar verkeer:

Bijlage 255504.png

Celverfijning

Om de invloed van de keuze van het raster te beperken, dient in een deel van het rekenraster, de maaswijdte te worden verkleind. Dit deel van het rekenraster, het verfijninggebied, is het gebied waarin de s of de u coördinaat kleiner is dan 10 km en de absolute waarde van de t of de v coördinaat kleiner is dan 1 km. Een cel waarvan het celmiddelpunt in dit gebied ligt, dient in honderd gelijke subcellen te worden opgesplitst door de lengte en breedte van zo'n cel door 10 te delen. In ieder subcel dient de locatiekans te worden berekend. De locatiekans voor de cel wordt gelijk gesteld aan het gemiddelde van alle locatiekansen in de honderd subcellen.

3.5. Ongevalgevolg

Het ongevalgevolg bij een ongeval wordt bepaald door het oppervlak van het schadegebied, het ongevalgevolggebied, en de kans op overlijden, de letaliteit, in dit gebied.

Ongevalgevolggebied

Bij een ongeval met een vliegtuig is het ongevalgevolggebied het schadegebied waarin personen buiten het vliegtuig slachtoffer kunnen worden. Het oppervlak van het ongevalgevolggebied is afhankelijk van het MTOW en de vliegtuigcategorie. Voor de categorie licht1500 wordt het oppervlak constant verondersteld en voor de overige categorieën geldt een lineair verband tussen MTOW en ongevalgevolggebied, zie Tabel 5.

Tabel 5 Oppervlak ongevalgevolggebied voor de verschillende categorieën vliegtuigen

Vliegtuigcategorie

Omvang ongevalgevolggebied

Licht1500

145 m2

Licht5700

78 m2 per 1.000 kg MTOW + 28 m2

Business Jet

83 m2 per 1.000 kg MTOW

Cargo

83 m2 per 1.000 kg MTOW

Cargo Gen.1

83 m2 per 1.000 kg MTOW

Cargo Gen.2

83 m2 per 1.000 kg MTOW

Cargo Gen.3

83 m2 per 1.000 kg MTOW

Pax Gen.1

83 m2 per 1.000 kg MTOW

Pax Gen.2

83 m2 per 1.000 kg MTOW

Pax Gen.3

83 m2 per 1.000 kg MTOW

Het ongevalgevolggebied wordt gemodelleerd als een cirkelvormig gebied rond de ongevallocatie met straal ROGB:

Bijlage 255505.png

Letaliteit

De letaliteit is de fractie mensen buiten het vliegtuig, maar binnen het ongevalgevolggebied, dat bij een vliegtuigongeval overlijdt. De letaliteit is afhankelijk van de vliegtuigcategorie, zie Tabel 6. Buiten het ongevalgevolggebied is de letaliteit per definitie nul.

Tabel 6 De letaliteit voor verschillende categorieën vliegtuigen

Vliegtuigcategorie

Letaliteit

Licht1500

0,13

Licht5700

0,13

Business Jet

0,278

Cargo

0,278

Pax Gen.1

0,278

Pax Gen.2

0,278

Pax Gen.3

0,278

3.6. Cellen binnen ongevalgevolggebied

Een ongeval in cel i van beweging j draagt bij aan het plaatsgebonden risico in elke naburige cel die geheel of gedeeltelijk overlapt met het ongevalgevolggebied, zie Figuur 7. De bijdrage in cel k is gelijk aan het product van de (fractie) overlap van het ongevalgevolggebied in cel k, de letaliteit en de ongevallocatiekans in cel i van beweging j.

Bijlage 255506.png
Figuur 7 Overlap van cellen en ongevalgevolggebied

4. Berekenen plaatsgebonden risico helikopters

Dit hoofdstuk beschrijft de te volgen rekenmethodiek voor het plaatsgebonden risico van helikopterbewegingen voor zover afwijkend van de methodiek voor vliegtuigen in hoofdstuk 3. De paragrafen 3.1, 3.2 en 3.6 zijn ook van toepassing voor helikopters. Celverfijning (paragraaf 3.4.4) wordt toegepast in de berekening van het plaatsgebonden risico voor helikopters. Indien voor het berekenen van plaatsgebonden risico van helikopters een start- en landingsbaan wordt gebruikt, wordt ook baantransformatie zoals beschreven in paragraaf 3.4.2 toegepast in de transformatie van (u,v) coördinaten naar (x,y) coördinaten. De modellering van ongevalkansen, ongevallocaties en ongevalgevolgen wordt in de volgende paragrafen behandeld.

4.1. Ongevalkans

Onderstaande tabel geeft per categorie en type beweging de te hanteren ongevalkansen.

Tabel 7 Ongevalkans per helikopterbeweging

Helikoptercategorie

Start

Landing

SEP training en instructie

4,746 × 10-6

4,524 × 10-6

SEP overige doeleinden

1,482 × 10-6

1,164 × 10-6

SET

1,482 × 10-6

1,164 × 10-6

MET

1,051 × 10-6

1,608 × 10-6

4.2. Ongevallocatiekansen

Ook bij helikopters wordt de ruimtelijke kansverdeling van ongevallen in de nabijheid van een helikopterlandingsplaats over locaties bepaald met verdelingsfuncties. Bij de uitwerking van deze locatiekansen wordt onderscheid gemaakt in start en landing. De locatie van de beschouwde cel (i) wordt uitgedrukt in poolcoördinaten (r,θ), zie Figuur 8. De oorsprong van het coördinatenstelsel valt samen met de coördinaten (XH,YH) van de helikopterlandingsplaats. De straal r geeft de afstand tot de helikopterlandingsplaats in meters. De hoek θ geeft de aan- of uitvliegrichting in graden ten opzichte van het noorden, met de positieve draairichting van noord naar oost.

Bijlage 255507.png
Figuur 8 Definitie van het coördinatenstelsel voor de helikopter ongevallocaties.

Het verband tussen de locatiekans en de afstand tot de helikopterlandingsplaats wordt beschreven met een Weibull kansverdeling:

Bijlage 255508.png

De waarden van de parameters a en b bij start en landing zijn:

Ongevaltype

Parameters van de Weibull distributie

a (Schaal)

b (Vorm)

Landing

655,0860

0,8070

Start

611,4669

1,0300

Het verband tussen de ruimtelijke verdeling van ongevallocatiekans en de aan- en uitvliegrichting wordt gegeven door de sectorverdeling. De aan- en uitvliegrichtingen worden ingedeeld in sectoren. Elke sector beschrijft een deel van de aan- en uitvliegrichtingen waarbinnen een bepaald deel van de vluchten plaatsvindt. Een sector heeft twee grenzen: een linkergrens (minimum hoek θ) en een rechtergrens (maximum hoekθ). Deze grenzen bepalen de ingesloten sectorhoek (Δθ). Ook heeft iedere sector een verkeerspercentage dat beschrijft welk deel van het totaal aantal vluchten via de betreffende sector vliegt. De sectorverdeling is een invoerparameter.

De locatiekans PL wordt beschreven door de Weibull functie fWeibull en de sectorverdeling qn(θ). De laatstgenoemde geeft voor een hoek θ de verkeersfractie per graad of per radiaal. De sectorverdeling qn(θ) is een discrete functie die de verkeersdichtheid geeft door middel van een blokfunctie (histogram).

Bijlage 255509.png

De ongevallocatiekans op een locatie (r,θ) is het product van de ongevalkans van de beweging j, en de locatiekans bij straal r, en aan- of uitvliegrichting θ met daarbij horende de verkeersfractie:

Bijlage 255510.png

Transformatie van coördinaatpunten

Bij de transformatie van poolcoördinaten (r,θ) naar het (x, y) coördinatenstelsel wordt de term 1/r (Jacobiaan) op de locatiekans geïntroduceerd.

Bijlage 255511.png

4.3. Ongevalgevolg

Net als bij een vliegtuig wordt het ongevalgevolg bij een ongeval met een helikopter bepaald door het oppervlak van het schadegebied en de letaliteit in dit gebied.

Ongevalgevolggebied

Het ongevalgevolggebied wordt bepaald door het MTOW van de helikopter. De grootte van het ongevalgevolggebied (AOGB) is:

Bijlage 255512.png

Met MTOW in 1.000 kg.

Het ongevalgevolggebied wordt gemodelleerd als een cirkelvormig gebied rond de ongevallocatie met straal ROGB:

Bijlage 255513.png

Dit verband geldt zolang het MTOW kleiner of gelijk is aan 12.000 kg.

Letaliteit

De letaliteit is de fractie mensen buiten de helikopter, maar binnen het ongevalgevolggebied, dat bij een helikopterongeval overlijdt. De letaliteit voor helikopterongevallen is vastgesteld op een waarde van 0,17.

5. Genereren van plaatsgebonden risicocontouren

Plaatsgebonden risicocontouren verbinden punten met een gelijk plaatsgebonden risico. Het bepalen van contouren is een nabewerking op de berekening van de plaatsgebonden risico’s in celmiddelpunten als beschreven in voorgaande hoofdstukken. Het uitgangspunt voor het genereren van de plaatsgebonden risicocontouren is het netwerk, waarvan in de celmiddelpunten de risicowaarden berekend zijn. Voor de plaatsgebonden risicocontouren dient het proces, zoals hieronder beschreven, te worden doorlopen.

Opzoeken van startpunten

In het gebruikte rekennetwerk worden opeenvolgende omslagpunten bepaald. Deze omslagpunten markeren punten van de contour. Elk netwerklijnstuk (lijnstuk tussen twee naburige celmiddelpunten) wordt onderzocht op tekenomslag. Met tekenomslag wordt bedoeld dat in het ene celmiddelpunt de risicowaarde groter is dan – en in het naburige celmiddelpunt kleiner is dan of gelijk is aan – de gewenste contourwaarde. Indien tekenomslag plaatsvindt, wordt op dit lijnstuk een omslagpunt bepaald. Een omslagpunt, met gewenste contourwaarde, op een netwerklijnstuk wordt bepaald door lineaire interpolatie van de risicowaarden in de twee naburige celmiddelpunten.

Eerst wordt de rand van het netwerk onderzocht. Daarna is de volgorde waarin de netwerklijnstukken worden onderzocht willekeurig. Het eerstgevonden omslagpunt is het startpunt in het hierna beschreven proces.

Opzoeken van opeenvolgende omslagpunten

De opeenvolgende omslagpunten dienen op volgende wijze te worden bepaald:

  • 1. Bij een startpunt aan de rand van het netwerk. Ga na of op één van de drie overige zijden van betreffende netwerkvierkant tekenomslag plaatsvindt. Is dit het geval, dan wordt op die zijde een volgend omslagpunt berekend. Indien op alle drie zijden tekenomslag plaatsvindt, dan moeten omslagpunten berekend worden op beide aanliggende zijden. Het omslagpunt dat volgt op het startpunt is het punt met de kortste afstand tot het startpunt.

  • 2. Bij een startpunt binnen het netwerk. De volgorde waarin de netwerkzijden van de aangrenzende netwerkvierkanten worden onderzocht op tekenomslag is willekeurig. Indien tekenomslag plaatsvindt op alle drie overige zijden van een netwerkvierkant, dan wordt het volgende omslagpunt bepaald op soortgelijke wijze als onder 1.

  • 3. Bij een omslagpunt dat geen startpunt is. Bepaald wordt welk van de twee aan het omslagpunt grenzende netwerkvierkanten voor verdere verwerking in aanmerking komt. Dit is het netwerkvierkant dat voor de bepaling van dat omslagpunt nog niet gebruikt is.

Voor het bepalen van het volgende omslagpunt, wordt vervolgens nagegaan op welk van de overige drie zijden van dit vierkant tekenomslag plaatsvindt. Indien tekenomslag op alle drie overige netwerkzijden tekenomslag plaatsvindt, dan worden omslagpunten (K en M) berekend op beide aanliggende netwerkzijden. Vanuit het omslagpunt op de ‘basis’-zijde van het netwerkvierkant worden verbindingslijnen (k en m) getrokken naar de punten K en M en een verbindingslijn (n) naar het voorlaatst bepaalde omslagpunt. Van de twee laatst berekende omslagpunten wordt als volgende omslagpunt dat punt gekozen waarvan de verbindingslijn k of m de kleinste richtingsverandering met de lijn n tot gevolg heeft.

Het zoeken naar achtereenvolgende omslagpunten wordt gestaakt indien aan één van de onderstaande condities is voldaan:

  • 1. het gevonden omslagpunt valt samen met het startpunt,

  • 2. het gevonden omslagpunt ligt op de rand van het netwerk.

Voor een eenduidig resultaat wordt per gewenste contourwaarde een vaste rangschikking van de gevonden omslagpunten bepaald.

Voor een reeks van achtereenvolgende omslagpunten, waarvan het startpunt op de rand van het netwerk ligt, geldt dat het eerste punt in die rangschikking het omslagpunt is op de rand van het netwerk met de kleinste x-coördinaat t.o.v. de oorsprong van het netwerk (i=1 en j=1). Indien twee oplossingen mogelijk zijn dan geldt dat het eerste punt wordt bepaald door het omslagpunt op de rand van het netwerk met de kleinste y-coördinaat t.o.v. de oorsprong van het netwerk.

Voor een reeks van achtereenvolgende omslagpunten, waarvan het startpunt niet op de rand van het netwerk ligt, geldt dat het eerste punt in die rangschikking het omslagpunt is met de kleinste afstand tot de oorsprong van het netwerk. De volgorde in de rangschikking van omslagpunten ligt in het eerstgenoemde geval vast en is in het laatstgenoemde geval in de richting tegen de wijzers van de klok in.

Door de gevonden omslagpunten met lijnstukken aan elkaar te verbinden, worden de contouren zichtbaar gemaakt.

6. Bepalen beperkingengebieden

Voor het nader bepalen van de grens van een beperkingengebied in een luchthavenbesluit op basis van plaatsgebonden risicocontouren, dienen de berekende contouren gestileerd te worden. Voor de vaststelling van sloopzones dient daarnaast rekening te worden gehouden met de invloed van jaarlijkse fluctuaties in het weer op het baangebruik.

6.1. Stileren van contouren

Bij het stileren dienen de volgende uitgangspunten in acht te worden genomen:

  • 1. De gestileerde contouren vormen het gebied waar de wettelijke beperkingen voor 10-5 en 10-6 gelden. Dit houdt in dat er geen onderscheid meer is tussen gebied binnen de berekende modelcontour en extra, omwille van stilering, toegevoegd gebied.

  • 2. De gestileerde contouren vormen het uitgangspunt voor het bestemmingsplan.

  • 3. De keuze voor de wijze van stileren moet direct gerelateerd zijn aan het gebruik van de luchthaven en mag geen andere beleidsdoeleinden dienen, zoals het openhouden van gebieden of onnodig weren van ruimtelijke functies.

  • 4. Lange smalle uitlopers van risicocontouren (zogenaamde ‘risicostaarten’) kunnen afgekapt worden op een bepaalde afstand van de baankop. De afstand voor afkap van de contour is ofwel;

    • a. de afstand waar de breedte B van de contour smaller wordt dan 60 m, of

    • b. de afstand waar de contour smaller is dan 2% van de lengte L van de contour (B < 0,02L). Voorbeeld: afkap van de contour op 3.500 m van de baankop als de contour daar smaller wordt dan 70 m.

  • 5. Eilanden in het verlengde van de contour kunnen worden weggelaten indien smaller dan 60 meter.

  • 6. Bij het stileren kan aangesloten worden bij ‘logische’ ruimtelijke begrenzingen als perceelgrenzen, infrastructuur, gebiedsgrenzen en bebouwing. Dit mag evenwel niet tot een vermindering van het aantal (beperkt) kwetsbare bestemmingen leiden, bijvoorbeeld omdat ze wel binnen de zone liggen bij een afkap bij 60m breedte. Het gaat hierbij om zowel bestaande als toekomstige bestemmingen.

  • 7. Bij circuits is afkap mogelijk na de eerste en voor de laatste bocht van 90 graden in het horizontale vlak ten opzichte de baan.

  • 8. Een rafelig of zaagtand-achtig verloop van de contour kan worden vervangen door een rechte lijn tussen de hoekpunten.

  • 9. De gestileerde contour dient minimaal de vorm en oppervlakte van de berekende modelcontour, exclusief ‘afgekapte staart’, op hoofdlijn te handhaven en mag dus niet leiden tot kleinere gebieden dan waar de berekende risico’s voorkomen.

  • 10. Het stileren dient plaats te vinden op een kaart waarbij de breedte van de gestileerde contourlijn passend is om te kunnen bepalen of de objecten binnen of buiten de contour liggen. Om deze rede en conform de Wet ruimtelijke ordening is het aan te bevelen om de gestileerde contouren middels zogenoemde ‘GIS-bestanden’ digitaal beschikbaar te hebben.

Er is geen algemeen toepasbare wiskundige formule voor het stileren van de externe veiligheidscontouren. Het gaat om (lokaal) maatwerk. Binnen de marges, uitgangspunten en overwegingen van de gegeven uitgangspunten kan het bevoegd gezag hier een passende invulling aan geven. Zie onderstaande figuur.

Bijlage 255514.png

Voorbeeld stilering van contouren

In aanvulling op de uitgangspunten, dus niet in afwijking, kunnen bij het stileren van de plaatsgebonden risicocontouren aanvullende overwegingen meegenomen worden. Zo kan het helpen om bij de stilering van contouren rekening te houden met voorzienbare toekomstige ontwikkelingen in het baangebruik op de luchthaven; zoals een wijziging in de vliegprocedures die (verder) geen aanpassing van het luchthavenbesluit vergt. Hiermee kan de planologische rust en continuïteit van het luchthavenbesluit worden versterkt.

Het stileren van de sloopzones kan indien gewenst eventueel ook gebaseerd worden op de omhullende contour van enkele bepalende 10-5 plaatsgebonden risicocontouren voor enkele individuele (extreme) meteojaren in plaats van op de berekening met meteotoeslag, beschreven in paragraaf 2.7., van het verkeersscenario dat als basis dient van het als luchthavenbesluit. Voor de bepalende meteojaren wordt het (maximaal) baangebruik in de verschillende baanrichtingen afgeleid en worden de 10-5 plaatsgebonden risicocontouren berekend.

7. Totaal risicogewicht

Het Totaal risicogewicht (TRG) is gedefinieerd als het product van de totale ongevalkans en het MTOW per beweging, gesommeerd voor alle bewegingen (m) in een jaar.

De totale ongevalkans voor een beweging j(P0,j) is de som van de afzonderlijke kansen op alle ongevaltypen (P0,j,ot):

Bijlage 255515.png

Het TRG volgt uit:

Bijlage 255516.png

De grenswaarde voor het TRG wordt bepaald op basis van het verkeersscenario dat als basis dient voor het luchthavenbesluit of de luchthavenregeling.

Referenties

[Ref. 1]

Voorschrift en procedure voor de berekening van Externe Veiligheid rond luchthavens, (NLR-CR-2004-083). Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium NLR, februari 2004.

   

[Ref. 2]

A model to calculate third party risk due to civil helicopter traffic at heliports, With the focus on inland heliports in the Netherlands (NLR-CR-2007-003), Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium NLR, december 2008.

   

[Ref. 3]

Rapportage van de werkzaamheden in het kader van follow-up Review Externe Veiligheidsmodel, Augustus 2006 tot en met december 2008 (NLR-CR-2009-123 in concept), Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium NLR, 2009.

   

[Ref. 4]

Memo Meteomarge kleine luchthavens, Ir J. Th. Knapen, april 2002.

Bijlage 3. bedoeld in artikel 7, eerste lid

Berekeningsvoorschrift veiligheidsgebied

Begripsbepaling

  • Strook: runway strip als bedoeld in Hoofdstuk 1 van deel 1 (Aerodrome Design and Operations) van bijlage 14 van het verdrag.

  • Baancode: de aerodrome reference code als bepaald op basis van tabel 1-1 in Hoofdstuk 1 van deel 1 (Aerodrome Design and Operations) van het verdrag.

Berekenen omvang van het veiligheidsgebied

Stap 1.

Het veiligheidsgebied wordt berekend vanaf de strook van een start- en landingsbaan aan elke korte zijde van de baan, symmetrisch ten opzichte van de doorgetrokken hartlijn van de baan.

Stap 2.

De lengte van het gebied bedraagt vanaf de strook:

  • 210 m bij een start- en landingsbaan met een baancode 1;

  • 300 m bij een start- en landingsbaan met een baancode 2;

  • 480 m bij een start- en landingsbaan met een baancode 3;

  • 840 m bij een start- en landingsbaan met een baancode 4.

Stap 3.

De breedte van het gebied bedraagt:

  • 60 m bij een start- en landingsbaan met een baancode 1;

  • 80 m bij een start- en landingsbaan met een baancode 2;

  • 150 m bij een start- en landingsbaan met een baancode 3 of 4.

Bijlage 5. als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a

Berekeningsvoorschrift outer horizontal surface en conical surface voor approach runways met code number 1, 2, 3, en 4

Begripsbepalingen

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • Approach runway: een non-instrument runway of een instrument runway als bedoeld in hoofdstuk 1 van deel 1 (Aerodrome Design and Operations) van het verdrag;

  • Baancode: de aerodrome reference code, bepaald op basis van tabel 1-1 in Hoofdstuk 1 van deel 1 (Aerodrome Design and Operations) van het verdrag;

  • Hartlijn van de baan: een denkbeeldige lijn over de gehele lengte van een start- of landingsbaan en lopend over het midden van de breedte van de baan.

Berekeningsvoorschrift

De dimensie van de outer horizontal surface en de conical surface voor een approach runway met baancode 1, 2, 3 of 4 wordt bepaald overeenkomstig de onderstaande hoogte en afstand ten opzicht van de hartlijn van de baan.

Baancode

1

2

3

4

         

OUTER HORIZONTAL SURFACE

       

Height

100m

100m

150m

150m

Radius

5100m

5100m

15000m

15000m

         

CONICAL SURFACE

       

Height

55m

55m

100m

100m

Bijlage 6. als bedoeld in artikel 9

Berekeningsvoorschrift hoogtebeperkingen en omvang gebieden met hoogtebeperkingen in verband met de goede werking van de apparatuur voor luchtverkeerscommunicatie, -navigatie of -begeleiding

Het gebied en de hoogtebeperkingen worden voor de onderscheidenlijk aangeduide apparatuur berekend aan de hand van de onderstaande tabellen en figuren.

APPARATUUR

TABEL

FIGUUR

Distance Measuring Epuipment (DME) omni-directional

1

1

Distance Measuring Epuipment (DME) directional behorend bij ILS

2

2 en 3

VHF Omnidirectional Range (VOR)

1

1

Direction Finder (DF)

1

1

Non-Directional Beacon (NDB)

1

1

Ground Based Augmentation System (GBAS)

1

1

Instrument Landing System (ILS)

2

2 en 3

Space Based Augmentation System (SBAS)

1

1

Microwave Landing System (MLS)

2

2 en 3

Very High Frequency (VHF)

3

1

Primaire Radar

4

1

Secundaire Radar

4

1

Tabel 1: Geharmoniseerde afmetingen voor omni-directionele navigatie systemen

Type van het navigatie systeem

Alfa (α – conus) (°)

Straal (R –conus) (m)

Straal (r – cilinder)

Oorsprong van de conus

DME

1,0

3000

300

Basis van de antenne op grond niveau

VOR

1,0

3000

600

Middelpunt van het antenne systeem op grond niveau

Direction Finder (DF)

1,0

3000

500

Basis van de antenne op grond niveau

Markers (ILS)

20,0

200

50

Basis van de antenne op grond niveau

NDB

5,0

1000

200

Basis van de antenne op grond niveau

GBAS grond referentie ontvanger

3,0

3000

400

Basis van de antenne op grond niveau

GBAS VDB station

0,9

3000

300

Basis van de antenne op grond niveau

SBAS grond monitoring station

3,0

3000

400

Basis van de antenne op grond niveau

Tabel 2 Geharmoniseerde afmetingen voor directionele navigatie systemen

Type van het navigatie systeem

a (m)

b (m)

h (m)

r (m)

D (m)

H (m)

L (m)

α (°)

ILS LLZ (een frequentie systeem)

afstand tot de baandrempel (typische waarde ± 300 m)

500

70

a+6000

500

10

2300

30

ILS LLZ (twee frequentie systeem)

afstand tot de baandrempel (typische waarde ± 300 m)

500

70

a+6000

500

20

1500

20

ILS GP M-Type (twee frequentie systeem)

800

50

70

6000

250

5

325

10

MLS AZ

afstand tot de baandrempel

(typische waarde ± 300 m)

20

70

a+6000

600

20

1500

40

MLS EL

300

20

70

6000

200

20

1500

40

DME (directioneel)

afstand tot de baandrempel (typische waarde ± 300 m)

20

70

a+6000

600

20

1500

40

Tabel 3 Geharmoniseerde afmetingen voor omni-directionele communicatie systemen

Type van het communicatie systeem

Alfa (α – conus) (°)

Straal (R – conus) (m)

Straal (r – cilinder)

Oorsprong van de conus

VHF Communicatie zender (Voice en digital)

1,0

2000

300

Basis van de antenne op grond niveau

VHF Communicatie ontvanger (Voice en digital)

1,0

2000

300

Basis van de antenne op grond niveau

Tabel 4 Geharmoniseerde afmetingen voor omnidirectionele radar systemen

Type van het radar systeem

Alfa (α – conus) (°)

Straal (R – conus) (m)

Straal (r – cilinder)

Oorsprong van de conus

Primaire Radar

0,25

15000

500

Basis van de antenne op grond niveau

Secundaire Radar

0,25

15000

500

Basis van de antenne op grond niveau

Figuur 1 Omnidirectionele systemen

Bijlage 245314.png

De cilinder heeft als referentie de hoogte van het terrein ter plekke, de conus heeft als referentie een horizontaal vlak door het terrein ter plekke.

Figuur 2 Directionele systemen

Bijlage 245315.png

Figuur 3 3D Weergave voor directionele systemen

Bijlage 245316.png

Bijlage 7. als bedoeld in artikel 13 van de Regeling burgerluchthavens

Gegevens

Tijdvak

Termijn

De geluidbelasting gedurende het etmaal, in de handhavingspunten zoals aangegeven in luchthavenbesluit of luchthavenregeling uitgedrukt in dB(A) met twee decimalen.

Vanaf het begin van het gebruiksjaar tot het einde van ieder kwartaal van dat gebruiksjaar.

Twee weken na afloop van het tijdvak

De geluidbelasting gedurende het etmaal, in de handhavingspunten zoals aangegeven in luchthavenbesluit of luchthavenregeling uitgedrukt in dB(A) met twee decimalen.

Vanaf het begin van het gebruiksjaar tot het moment dat de geluidbelasting in een handhavingspunt hoger is dan de bij dat punt in het luchthavenbesluit of luchthavenregeling aangegeven waarde in dat gebruiksjaar.

Vier werkdagen na afloop van het tijdvak

Het aantal luchtvaartuigbewegingen per etmaal in het geval in een luchthavenbesluit of luchthavenregeling een grenswaarde of regel in de vorm van een aantal luchtvaartuigbewegingen is opgenomen.

Vanaf het begin van het gebruiksjaar tot het einde van ieder kwartaal van dat gebruiksjaar.

Twee weken na afloop van het tijdvak

Het aantal luchtvaartuigbewegingen per etmaal in het geval in het luchthavenbesluit of luchthavenregeling een grenswaarde in de vorm van een aantal luchtvaartuigbewegingen is opgenomen.

Vanaf het begin van het gebruiksjaar tot het moment dat het aantal luchtvaartuigbewegingen hoger is dan het in het luchthavenbesluit of de luchthavenregeling als grenswaarde opgenomen aantal in dat gebruiksjaar.

Vier werkdagen na afloop van het tijdvak

De tijdstippen waarop door luchtvaartuigen van de luchthaven gebruik is gemaakt.

Vanaf het begin van het gebruiksjaar tot het einde van ieder kwartaal van dat gebruiksjaar.

Twee weken na afloop van het tijdvak

Het externe veiligheidsrisico indien in een luchthavenbesluit of luchthavenregeling een totaal risicogewicht is opgenomen.

Vanaf het begin van het gebruiksjaar tot het einde van ieder kwartaal van dat gebruiksjaar.

Twee weken na afloop van het tijdvak

Het externe veiligheidsrisico indien in een luchthavenbesluit of luchthavenregeling een totaal risicogewicht is opgenomen.

Vanaf het begin van het gebruiksjaar tot het moment dat het externe veiligheidsrisico hoger is dan de in het luchthavenbesluit of luchthavenregeling aangegeven grenswaarde in dat gebruiksjaar.

Vier werkdagen na afloop van het tijdvak