Kaderregeling subsidies duurzaamheid verkeer en waterstaat

[Regeling vervallen per 15-07-2015.]
Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2010 en zichtdatum 01-01-2010.
Geldend van 15-07-2009 t/m 31-12-2010

Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat houdende bepalingen met betrekking tot de verstrekking van subsidies voor duurzame mobiliteit, logistiek en duurzaam waterbeheer (Kaderregeling subsidies duurzaamheid verkeer en waterstaat)

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 2, aanhef, onderdelen a, c, d, 3 en 4 van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

In deze regeling en in de op grond van deze regeling vastgestelde subsidieprogramma’s wordt verstaan onder:

  • aanvrager: natuurlijke persoon of rechtspersoon die een subsidie op grond van deze regeling aanvraagt of heeft aangevraagd;

  • adviescommissie: adviescommissie duurzaamheid verkeer en waterstaat, bedoeld in artikel 30;

  • eco-innovatie: alle vormen van innovatie die leiden tot of gericht zijn op een aanzienlijke verbetering van de milieubescherming;

  • grote onderneming: onderneming die geen MKB-onderneming is;

  • innovatiecluster: een samenwerkingsverband van onafhankelijke ondernemingen of onderzoeksinstellingen, die in een bepaalde sector en regio actief zijn en die tot doel hebben innovatieve activiteiten te stimuleren door het bevorderen van een intensieve onderlinge kruisbestuiving, het delen van faciliteiten en de uitwisseling van kennis en deskundigheid en door daadwerkelijk bij te dragen aan technologieoverdracht, netwerking en informatieverspreiding tussen de ondernemingen binnen het cluster;

  • kleine onderneming: kleine onderneming in de zin van Verordening (EG) 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (Pb EU 2008, L 214);

  • middelgrote onderneming: middelgrote onderneming in de zin van Verordening (EG) 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (Pb EU 2008, L 214);

  • minister: Minister van Verkeer en Waterstaat;

  • MKB-onderneming: kleine of middelgrote onderneming;

  • onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd, die een economische activiteit uitoefent;

  • onderzoeksinstelling:

    • a. een in onderdelen a of b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs;

    • b. een andere dan in de onder a bedoelde onderzoeksinstelling die geheel of gedeeltelijk door de rijksoverheid is gefinancierd en die activiteiten verricht met als doel het uitbreiden van de algemene wetenschappelijke en technische kennis;

    • c. een geheel of gedeeltelijk door een andere staat gefinancierde openbare instelling voor hoger onderwijs;

    • d. een geheel of gedeeltelijk door een andere staat gefinancierde onderzoeksinstelling die activiteiten verricht met als doel het uitbreiden van de algemene wetenschappelijke en technische kennis;

    • e. een andere entiteit als zodanig door de minister aangewezen;

      • referentiesituatie: de situatie aan de hand waarvan wordt beoordeeld of en in welke mate een project, als bedoeld in artikel 5, onderdelen m tot en met p leidt tot de beoogde milieudoelstellingen en op basis waarvan kan worden bepaald of, en zo ja, in hoeverre er in het kader van de uitvoering van een project sprake is van extra kosten ten behoeve van het milieu;

      • subsidie-effectiviteit: het bedrag van de subsidie in relatie met de beoogde resultaten van het project;

      • subsidieprogramma: een door de minister op basis van deze regeling vastgesteld subsidieprogramma;

      • voucher: een door de minister op basis van een subsidieprogramma afgegeven document dat een geldswaarde vertegenwoordigt en dat kan worden ingeleverd bij één of meer van de instellingen, organisaties of ondernemingen ten behoeve van de uitvoering van een duurzaam project;

      • uitvoeringsinstantie: de door de minister aan te wijzen organisatie belast met de uitvoering van het subsidieprogramma.

Artikel 2. Vaststellen van subsidieprogramma’s

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 De minister stelt een of meer subsidieprogramma’s vast en publiceert deze in de Staatscourant. Deze subsidieprogramma’s hebben betrekking op:

    • a. activiteiten op het terrein van verkeer en vervoer via water, weg of rail die bijdragen aan en voorzien in de mobiliteitsbehoefte en de logistieke behoefte in Nederland, waarbij zo min mogelijk broeikasgassen worden uitgestoten en een goede luchtkwaliteit, een goede bereikbaarheid en, met het oog op geluid, ruimtegebruik en verkeers- en externe veiligheid, een goede kwaliteit van de leefomgeving in stand gehouden of verbeterd wordt, of,

    • b. activiteiten op het terrein van waterbeheer die met het oog op de goede kwaliteit van de leefomgeving bijdragen aan en voorzien in veilig en gezond water, met zo min mogelijk overlast door wateroverschot of watertekort.

  • 2 De minister kan een subsidieprogramma wijzigen.

  • 3 Een subsidieprogramma bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. het thema en doel van het subsidieprogramma;

    • b. de projecten of onderdelen daarvan die voor subsidie in aanmerking komen;

    • c. de groep van subsidieontvangers;

    • d. de looptijd van het subsidieprogramma;

    • e. de termijn waarbinnen subsidie kan worden aangevraagd;

    • f. de termijn waarbinnen een project voltooid moet worden;

    • g. het subsidieplafond van het subsidieprogramma of de onderdelen daarvan;

    • h. de wijze van verdeling van de subsidiegelden van het subsidieprogramma of de onderdelen daarvan en de uitwerking van de beoordelingscriteria;

    • i. de vorm van de te verlenen subsidie;

    • j. de aanvraagformulieren;

    • k. het controleprotocol;

    • l. de uitvoeringsinstantie.

  • 4 Een subsidieprogramma kan een bepaling bevatten betreffende de wijze van monitoring van het programma en van de uitvoering van de projecten.

  • 5 Indien een subsidieprogramma voorziet in subsidie voor milieu-investeringsprojecten, vervoermiddelprojecten, exploitatieprojecten voor energiebesparing of aanpassingsprojecten, kan het subsidieprogramma de wijze van bepalen van de referentiesituatie en de subsidie-effectiviteit bevatten.

  • 6 Indien een subsidieprogramma voorziet in subsidie voor milieu-investeringsprojecten, als bedoeld in artikel 5, onderdeel m, sub 1°, of voor vervoermiddelprojecten en de projecten betrekking hebben op het verwerven van eco-innovatieve activa of het betreft het opzetten van een eco-innovatief project bevat het subsidieprogramma een nadere invulling van de voorwaarden van eco-innovatie.

  • 7 Indien een subsidieprogramma voorziet in subsidie voor milieu-investeringsprojecten waarbij communautaire normen worden overtroffen, of in subsidie voor vervoermiddelprojecten of voor aanpassingsprojecten, bevat het subsidieprogramma de desbetreffende communautaire normen.

  • 8 Indien in een subsidieprogramma subsidie in de vorm van garantie is opgenomen, bevat het subsidieprogramma een beschrijving van de bepaalde gebeurtenis waaronder een subsidie onder opschortende voorwaarde kan worden verstrekt, de wijze waarop dat kan worden aangetoond en de termijn waarbinnen dat wordt aangetoond.

  • 9 Indien in een subsidieprogramma subsidie in de vorm van een krediet is opgenomen, bevat het subsidieprogramma de volgende gegevens:

    • a. het te hanteren rentepercentage bij terugbetaling van de subsidie;

    • b. de omschrijving van wat als succesvol project geldt op grond waarvan de verleende subsidie vermeerderd met rente moet worden terugbetaald;

    • c. de zekerheidsstelling voor de terug te betalen subsidie;

    • d. de mogelijkheid om bij een industrieel onderzoeksproject of bij een experimenteel ontwikkelingsproject indien het succes verder gaat dan wat als succesvol project geldt een vergoeding te vragen die verder gaat dan de terugbetaling als bedoeld in onderdeel b.

  • 10 Indien in een subsidieprogramma een European Research Area Network programma wordt ondersteund bevat het subsidieprogramma de volgende gegevens:

    • a. aanvullende beoordelingscriteria betreffende de kwaliteit van samenwerking met de niet in Nederland gevestigde deelnemer of deelnemers, waaronder mede wordt begrepen de mate van ondersteuning voor deze deelnemers vanuit hun nationale programma’s voor hun aandeel in de samenwerking;

    • b. voorschriften die het desbetreffende European Research Area Network programma aan het subsidieprogramma stelt.

  • 11 Indien een subsidieprogramma voorziet in subsidie voor innovatiecluster-investeringsprojecten of innovatiecluster-exploitatieprojecten, bevat het subsidieprogramma de verplichting dat de aanvrager een analyse verstrekt van de technologische specialisatie van het innovatiecluster, het bestaande regionale potentieel, de bestaande onderzoekscapaciteit, het bestaan van clusters met vergelijkbare doelstellingen binnen de Europese Gemeenschap, en potentiële marktvolumes van de activiteiten binnen het cluster.

  • 12 Indien in een subsidieprogramma is opgenomen dat tevens subsidie kan worden verleend aan een provincie, gemeente of waterschap voor activiteiten die geen economisch karakter hebben kunnen in dat subsidieprogramma andere maximale subsidiepercentages, maximale subsidiebedragen en subsidiabele kosten voor deze entiteiten worden vastgesteld dan opgenomen in deze regeling.

Artikel 3. Vaststellen subsidieprogramma de-minimis

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 Indien in een subsidieprogramma is opgenomen dat subsidie kan worden verleend als de-minimissteun in de zin van Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (Pb EG 2006, L379), bevat het subsidieprogramma, naast het bepaalde in artikel 2, derde lid, tevens de voorschriften die de genoemde verordening daaraan stelt.

  • 2 In het subsidieprogramma, bedoeld in het eerste lid, kunnen andere maximale subsidiepercentages, maximale subsidiebedragen en subsidiabele kosten worden vastgesteld dan opgenomen in deze regeling.

Artikel 4. Wijze van verdeling subsidiegelden

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 De beschikbare gelden van een subsidieprogramma worden verdeeld in volgorde van ontvangst van de aanvragen die voldoen aan het vereiste van artikel 7, met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvulling compleet is ontvangen als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden, indien het subsidieprogramma bepaalt dat de gelden worden verdeeld in volgorde van rangschikking van de aanvragen, de beschikbare gelden verdeeld over de aanvragen op basis van de beoordelingscriteria zoals vastgelegd in het desbetreffende subsidieprogramma, te beginnen met het hoogst gerangschikte project.

Artikel 5. Projecten die voor subsidie, kredietsubsidie en garantiesubsidie in aanmerking komen

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 Voor subsidie en garantiesubsidie komen in aanmerking de volgende projecten:

    • a. een fundamenteel onderzoeksproject, hieronder wordt verstaan een samenhangend geheel van activiteiten gericht op het uitbreiden van de algemene wetenschappelijke en technische kennis, zonder industriële of commerciële doelstellingen;

    • b. een haalbaarheidsproject gericht op industrieel onderzoek, hieronder wordt verstaan het tot stand brengen van een rapport, inhoudende een systematisch opgezette en afgeronde analyse van de technische mogelijkheden voor het uitvoeren van industrieel onderzoek;

    • c. een industrieel onderzoeksproject, hieronder wordt verstaan een samenhangend geheel van onderzoeksactiviteiten gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren;

    • d. een haalbaarheidsproject gericht op experimentele ontwikkeling, hieronder wordt verstaan het tot stand brengen van een rapport, inhoudende een systematisch opgezette en afgeronde analyse van de technische mogelijkheden voor experimentele ontwikkeling;

    • e. een experimenteel ontwikkelingsproject, hieronder wordt verstaan een samenhangend geheel van activiteiten, gericht op het verwerven, combineren, vormgeven of gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technische, zakelijke of andere relevante kennis en vaardigheden voor plannen, schema’s of ontwerpen voor nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, procedés of diensten, voor zover deze activiteiten geen routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, procédés of diensten behelzen, zelfs als die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;

    • f. een detacheringsproject, hieronder wordt verstaan het detacheren van hooggekwalificeerd personeel vanuit een onderzoeksinstelling of een grote onderneming, waar het al meer dan twee jaar in dienst is, in een nieuw te creëren functie bij een MKB-onderneming, of bij een entiteit niet zijnde een onderneming gedurende maximaal drie jaar per onderneming of entiteit per ingeleende werknemer voor de uitvoering van projecten als bedoeld in onderdelen b tot en met e;

    • g. een innovatieadviesproject, hieronder wordt verstaan een samenhangend geheel van diensten, gericht op innovatieadvies dat wordt ingekocht door een MKB-onderneming of door een entiteit niet zijnde een onderneming;

    • h. een innovatieondersteuningsproject, hieronder wordt verstaan een samenhangend geheel van diensten dat door een MKB-onderneming of door een entiteit niet zijnde een onderneming, wordt ingekocht, gericht op innovatieondersteuning;

    • i. een advies- of andere dienstenproject, hieronder wordt verstaan een samenhangend geheel van diensten of werkzaamheden, dat door een MKB-onderneming wordt ingekocht, overeenkomstig hoofdstuk I en hoofdstuk II, deel 5, van Verordening (EG) 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (Pb EU 2008, L 214);

    • j. een opleidingsproject, hieronder wordt verstaan een samenhangend geheel van activiteiten gericht op opleiding van werknemers overeenkomstig hoofdstuk I en hoofdstuk II, deel 8, van Verordening (EG) 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (Pb EU 2008, L 214), dan wel gericht op opleiding van natuurlijke personen die geen werknemer zijn als hiervoor genoemd;

    • k. een innovatiecluster-investeringsproject, hieronder wordt verstaan een samenhangend geheel van activiteiten gericht op het opzetten of uitbreiden van een innovatiecluster door de rechtspersoon die het innovatiecluster exploiteert;

    • l. een innovatiecluster-exploitatieproject, hieronder wordt verstaan een samenhangend geheel van activiteiten gericht op het aansturen van een innovatiecluster door de rechtspersoon die het innovatiecluster exploiteert;

    • m. een milieu-investeringsproject, hieronder wordt verstaan het aanschaffen of voortbrengen en tevens installeren en in gebruik nemen van gebouwen, installaties en uitrustingen, alsmede van gronden en investeringen in immateriële activa, die absoluut noodzakelijk zijn om aan de voorgenomen milieudoelstellingen te voldoen of voor het aanpassen van productiemethoden met het oog op de bescherming van het milieu, die de communautaire normen overtreffen of bij gebreke van communautaire normen het niveau van milieubescherming doen toenemen, gericht op:

      • 1°. het verhogen van het niveau van milieubescherming dat uit de activiteiten van de aanvrager voortvloeit,

      • 2°. energiebesparing, of,

      • 3°. het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, indien en voor zover er geen communautaire norm bestaat voor het aandeel van hernieuwbare energiebronnen voor individuele ondernemingen. In geval van biobrandstoffen moet er sprake zijn van duurzame biobrandstoffen als bedoeld in punt 70, onder 8, van de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming (PB EU 2008, C 82);

    • n. een exploitatieproject voor energiebesparing, hieronder wordt verstaan exploitatie van gebouwen, installaties en uitrustingen, alsmede van gronden die absoluut noodzakelijk zijn om aan de voorgenomen milieudoelstellingen te voldoen, gericht op energiebesparing, gedurende een periode van maximaal vijf jaar;

    • o. een vervoermiddelproject, hieronder wordt verstaan:

      • 1°. de aanschaf door een onderneming in de transportsector van nieuwe vervoermiddelen per spoor, over de weg, over de binnenwateren of over zee, die aan vastgestelde communautaire normen voldoen die nog niet in werking zijn getreden en die niet retroactief op reeds aangeschafte vervoermiddelen van toepassing zullen zijn, of,

      • 2°. een aanpassing van zulke vervoermiddelen aan milieunormen die nog niet van kracht waren op het tijdstip dat die vervoermiddelen in bedrijf werden genomen of wanneer de vervoermiddelen niet aan milieunormen zijn onderworpen;

    • p. een aanpassingsproject, hieronder wordt verstaan een samenhangend geheel van activiteiten dat door een onderneming wordt uitgevoerd, gericht op het aanschaffen of voortbrengen en tevens installeren en in gebruik nemen van gebouwen, installaties en uitrustingen, alsmede van gronden die absoluut noodzakelijk zijn om aan de voorgenomen milieudoelstellingen te voldoen, ter aanpassing aan nieuwe communautaire normen die het niveau van de milieubescherming doen toenemen maar die nog niet in werking zijn getreden, wanneer de investering ten uitvoer wordt gelegd en is beëindigd minimaal één jaar vóór de inwerkingtreding van de norm;

    • q. een milieu-haalbaarheidsproject, hieronder wordt verstaan het tot stand brengen van een rapport inzake de haalbaarheid van een milieu-investeringsproject of een exploitatieproject voor energiebesparing.

  • 2 Voor kredietsubsidie komen in aanmerking de projecten als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, c en e.

Artikel 6. Cumulatie

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

Indien ter zake van een project reeds door een ander bestuursorgaan of door de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat voor het totale bedrag aan subsidies het van toepassing zijnde subsidiepercentage als percentage van de subsidiabele kosten niet wordt overschreden.

§ 2. Aanvraag subsidie

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

Artikel 7. Aanvraag subsidie

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 De minister kan op aanvraag subsidie verlenen voor het uitvoeren van een project.

  • 2 Een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend bij de in het subsidieprogramma genoemde uitvoeringsinstantie, met gebruikmaking van het bij die instantie verkrijgbaar formulier, vastgesteld door de minister.

  • 3 De aanvraag gaat vergezeld van een begroting voor het project en een activiteitenplan, alsmede van de andere in het formulier bedoelde bescheiden en gegevens.

§ 3. Subsidiebedrag en subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

Artikel 8. Maximale subsidiepercentages en maximale subsidiebedragen bij subsidie, kredietsubsidie en garantiesubsidie

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste:

    • a. voor een fundamenteel onderzoeksproject: 100 procent van de subsidiabele projectkosten;

    • b. voor een haalbaarheidsproject gericht op industrieel onderzoek: 65 procent van de subsidiabele projectkosten;

    • c. voor een industrieel onderzoeksproject: 50 procent van de subsidiabele projectkosten;

    • d. voor een haalbaarheidsproject gericht op experimentele ontwikkeling: 40 procent van de subsidiabele projectkosten;

    • e. voor een experimenteel ontwikkelingsproject: 25 procent van de subsidiabele projectkosten;

    • f. voor een detacheringsproject: 50 procent van de subsidiabele projectkosten, gedurende maximaal drie jaar per onderneming of entiteit en per ingeleende werknemer;

    • g. voor een innovatieadviesproject: 75 procent van de subsidiabele projectkosten tot een maximum van € 200.000,− over een periode van maximaal drie jaar, ingaande na de datum waarop het project van start gaat;

    • h. voor een innovatieondersteuningsproject: 75 procent van de subsidiabele projectkosten tot een maximum van € 200.000,− over een periode van maximaal drie jaar, ingaande na de datum waarop het project van start gaat;

    • i. voor een advies- of andere dienstenproject: 50 procent van de subsidiabele projectkosten;

    • j. voor een opleidingsproject: 60 procent van de subsidiabele projectkosten voor algemene opleiding;

    • k. voor een innovatiecluster-investeringsproject: 15 procent van de subsidiabele projectkosten;

    • l. voor een innovatiecluster-exploitatieproject: maximaal 50 procent van de subsidiabele projectkosten over een periode van maximaal vijf jaar, ingaande na de datum waarop het project van start gaat;

    • m. voor een milieu-investeringsproject, gericht op het verhogen van het niveau van milieubescherming dat uit de activiteiten van de aanvrager voortvloeit en voor een vervoermiddelproject: 50 procent van de subsidiabele projectkosten;

    • n. voor een milieu-investeringsproject gericht op energiebesparing: 60 procent van de subsidiabele projectkosten;

    • o. voor een milieu-investeringsproject gericht op het gebruik van hernieuwbare energiebronnen: 60 procent van de subsidiabele projectkosten;

    • p. voor een aanpassingsproject: 20 procent van de subsidiabele projectkosten voor kleine ondernemingen,15 procent van de subsidiabele projectkosten voor middelgrote ondernemingen en 10 procent van de subsidiabele projectkosten voor grote ondernemingen;

    • q. voor een exploitatieproject voor energiebesparing: 50 procent van de subsidiabele projectkosten over een periode van maximaal vijf jaar;

    • r. voor een milieu-haalbaarheidsproject: 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2 Voor een project dat bestaat uit een combinatie van twee of meer projecten als bedoeld in artikel 5, bedraagt de subsidie maximaal het totaal van de subsidiebedragen per project, berekend overeenkomstig de percentages genoemd in het eerste lid.

  • 3 De in het eerste lid genoemde maximale subsidiepercentages kunnen als volgt worden verhoogd:

    • a. de onder b en d genoemde percentages met maximaal 10 procentpunten, indien de aanvrager een MKB-onderneming is;

    • b. de onder c, e, j, k, m, n, o en r genoemde percentages met:

      • 1°. maximaal 20 procentpunten indien de aanvrager een kleine onderneming is;

      • 2°. maximaal 10 procentpunten indien de aanvrager een middelgrote onderneming is;

    • c. de onder c en e genoemde percentages met maximaal 15 procentpunten, onverminderd de in het derde lid, onder b, genoemde verhogingen, tot een maximum van 80%, wanneer ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

      • 1°. er sprake is van een samenwerkingsverband tussen ten minste twee onderling onafhankelijke ondernemingen, waarbij geen van de ondernemingen meer dan 70 procent van de subsidiabele kosten van het project draagt, en,

        • I. er ten minste één MKB-onderneming als partner bij het project betrokken is, of,

        • II. de samenwerking wordt in ten minste twee verschillende lidstaten van de Europese Unie uitgevoerd;

      • 2°. er sprake is van een samenwerkingsverband tussen een onderneming en een onderzoeksinstelling in het kader van coördinatie van nationaal beleid op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, waarbij:

        • I. de onderzoeksinstelling tenminste 10 procent van de subsidiabele kosten van het project draagt, en

        • II. de onderzoeksinstelling het recht heeft de resultaten van de onderzoeksprojecten te publiceren, voor zover deze afkomstig zijn van het project;

    • d. het onder c genoemde percentage met maximaal 15 procentpunten , onverminderd de in het derde lid, onderdeel b, genoemde verhogingen, tot een maximum van 80 procent, wanneer de projectresultaten ruim worden verspreid via technische en wetenschappelijke conferenties of worden gepubliceerd in wetenschappelijke en technische tijdschriften of wanneer de ruwe onderzoeksgegevens openbaar zijn via vrij toegankelijk te raadplegen databases of via vrij toegankelijk te gebruiken software;

    • e. de onder g en h genoemde percentages met 25 procentpunten, indien de dienstverlener een Europese of een in een lidstaat van de Europese Unie gecertificeerde dienstverlener is;

    • f. het onder p genoemde percentage met maximaal 5 procentpunten, indien het project wordt uitgevoerd en afgerond meer dan drie jaar voordat aan de nieuwe communautaire normen moet zijn voldaan;

    • g. het onder m genoemde percentage met maximaal 10 procentpunten, indien het project betrekking heeft op het verwerven van eco innovatieve activa of het opzetten van een eco innovatief project, en het project betrekking heeft op de marktintroductie van waterstofvoertuigen onverminderd de in het derde lid onderdeel b genoemde verhogingen, indien:

      • 1°. de eco-innovatieve activa of het eco-innovatief project nieuw zijn of sterke verbeteringen inhouden ten opzichte van de bestaande stand van de techniek in de betrokken sector, en

      • 2°. het verwachte voordeel voor het milieu aanzienlijk hoger is dan de verbetering die voortvloeit uit de algemene evolutie van de bestaande stand van de techniek in vergelijkbare activiteiten, en

      • 3°. het innovatieve karakter van deze investeringen technisch of financieel een duidelijke risicograad impliceert die hoger is dan het risico dat doorgaans verbonden is met vergelijkbare niet-innovatieve investeringen;

  • 4 Indien de aanvrager een entiteit niet zijnde een onderneming is kunnen de in het eerste lid genoemde subsidiepercentages worden verhoogd tot ten hoogste 100 procent overeenkomstig het in een subsidieprogramma vastgestelde percentage.

  • 5 De in het derde lid, onderdelen c en d genoemde verhogingen kunnen voor een industrieel onderzoeksproject niet tegelijkertijd worden toegepast.

  • 6 Bij een project als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, sub 2°, zijn de maximale subsidiepercentages op grond van het eerste en derde lid niet van toepassing op de bij het project betrokken onderzoeksinstelling, indien de activiteiten die deze verricht geen economisch karakter hebben.

  • 7 Een subsidieprogramma dat voorziet in een verdeling van de beschikbare gelden op basis van een rangschikking als bedoeld in artikel 4, kan bepalen dat de subsidiepercentages als bedoeld in het eerste en derde lid voor een milieu-investeringsproject of een vervoermiddelproject ten hoogste 100 procent zijn. In dat geval bevat het subsidieprogramma de volgende gegevens:

    • a. de aanvraagprocedure staat open voor voldoende bedrijven uit de betreffende sector;

    • b. de rangschikking vindt plaats op basis van heldere, transparante en non-discriminatoire criteria;

    • c. er wordt niet meer subsidie verstrekt dan strikt noodzakelijk is voor een zo optimaal mogelijk resultaat;

    • d. met het beschikbare subsidieplafond worden niet alle aanvragen gehonoreerd;

    • e. de rangschikking vindt plaats op basis van ingediende volledige aanvragen, zonder dat daarop inhoudelijke aanvullingen of aanpassingen mogelijk zijn.

Artikel 9. Maximale subsidiepercentages bij kredietsubsidie

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 In afwijking van artikel 8, eerste lid, bedraagt de kredietsubsidie ten hoogste:

    • a. voor een industrieel onderzoeksproject: 60 procent van de subsidiabele projectkosten;

    • b. voor een experimenteel ontwikkelingsproject: 40 procent van de subsidiabele projectkosten.

Artikel 10. Gemaakte en betaalde kosten

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

Subsidiabele projectkosten komen uitsluitend in aanmerking voor subsidie voor zover deze rechtstreeks aan de uitvoering van een project, als bedoeld in artikel 5, zijn toe te rekenen en na de datum van indienen van de subsidieaanvraag door de subsidieontvanger worden gemaakt en, indien de aard van deze kosten met zich meebrengt dat zij kunnen worden betaald, vóór de indiening van het verzoek tot subsidievaststelling zijn betaald.

Artikel 11. Subsidiabele kosten van haalbaarheidsprojecten

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

De subsidiabele kosten van een haalbaarheidsproject gericht op industrieel onderzoek, van een haalbaarheidsproject gericht op experimentele ontwikkeling en van een milieu-haarheidsproject zijn uitsluitend de studiekosten voor zover deze behoren tot de in artikel 12 genoemde kosten.

Artikel 12. Subsidiabele kosten van fundamenteel onderzoeksproject, industrieel onderzoeksproject en experimenteel ontwikkelingsproject

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 De subsidiabele kosten van een fundamenteel onderzoeksproject, een industrieel onderzoeksproject en van een experimenteel ontwikkelingsproject zijn uitsluitend:

    • a. de volgende rechtstreeks aan de uitvoering van het project toe te rekenen kosten:

      • 1°. loonkosten van direct bij het project betrokken personeel, waarbij het uurloon wordt berekend aan de hand van het brutoloon, kolom 3: loon in geld, volgens de verzamelloonstaat, ingevolge artikel 67 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, te delen door 1650 productieve uren, verhoogd met een forfaitair percentage van 20 voor de werkgeverslasten. In geval van een part-time dienstverband wordt het uurloon op voornoemde wijze berekend na omrekening van het brutoloon naar een full-time dienstverband;

      • 2°. kosten van aanschaf van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen;

      • 3°. afschrijvingskosten van machines en apparatuur op basis van de technische levensduur naar rato van het gebruik voor het project gedurende de projectperiode uitgaande van de historische aanschafwaarde verminderd met de restwaarde, met dien verstande dat in geval van lease wordt uitgegaan van de contante waarde van de gedurende de projectperiode betaalde leasetermijnen naar rato van het gebruik van de machines en apparatuur voor het project onder aftrek van de in de leasetermijnen begrepen vergoedingen voor financiering en afschrijving;

      • 4°. huurkosten van machines en apparatuur naar rato van het gebruik voor het project gedurende de projectperiode;

      • 5°. aan derden verschuldigde kosten ter zake van studies en onderzoeksactiviteiten en ter zake van de aanschaf van kennis en intellectuele eigendomsrechten alsmede ter zake van bescherming van die rechten;

    • b. een opslag voor algemene kosten van ten hoogste 50 procent van de in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, bedoelde loonkosten.

  • 2 De minister kan in een subsidieprogramma bepalen dat de aanvrager de in het eerste lid genoemde loonkosten mag berekenen op basis van het aantal na de indiening van de aanvraag door de direct bij het project betrokken personeel gemaakte uren, vermenigvuldigd met het in het derde lid bedoelde integrale uurtarief dat de aanvrager hanteert voor dat personeel, onderscheidenlijk met het in het vijfde lid bedoelde tarief. Het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b, is op deze tarieven niet van toepassing.

  • 3 Bij toepassing van het tweede lid berekent de aanvrager het integrale uurtarief op basis van een binnen zijn organisatie gebruikelijke en controleerbare methodiek, gebaseerd op bedrijfseconomische en maatschappelijk aanvaardbare grondslagen. Dit wordt onderbouwd met een accountantsverklaring.

  • 4 Het integrale uurtarief is samengesteld uit de directe loonkosten en de indirecte kosten en betreft uitsluitend de kosten uit de gewone bedrijfsvoering en bevat geen winstopslag.

  • 5 Indien de aanvrager bij toepassing van het tweede lid geen integraal uurtarief hanteert, kan op diens verzoek dit tarief worden vervangen door een uurtarief van € 35,−. In het desbetreffende subsidieprogramma wordt dit tarief geïndexeerd met het jaarcijfer voor de consumentenprijsindex, de CPI, gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

  • 6 Indien geen loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden gemaakt, maar niettemin arbeid ten behoeve van het project wordt verricht, geldt daarvoor een uurtarief van € 35,−. In het desbetreffende subsidieprogramma wordt dit tarief geïndexeerd met het jaarcijfer voor de consumentenprijsindex, de CPI, gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de statistiek. Het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b, is op dit tarief niet van toepassing.

Artikel 13. Subsidiabele kosten van een detacheringsproject

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

Subsidiabele kosten van een detacheringsproject zijn uitsluitend de loonkosten voor het inlenen van hooggekwalificeerd personeel en een opslag voor algemene kosten van ten hoogste 50 procent van de loonkosten.

Artikel 14. Subsidiabele kosten van een innovatieadviesproject

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 De subsidiabele kosten van een innovatieadviesproject zijn uitsluitend de kosten van de volgende, tegen marktconforme prijs ingekochte diensten:

    • a. managementconsulting;

    • b. technologische bijstand;

    • c. diensten inzake technologieoverdracht;

    • d. opleiding;

    • e. consultancy in verband met de verwerving, de bescherming of het verhandelen van intellectuele eigendomsrechten of in verband met licentieovereenkomsten;

    • f. consultancy in verband met het gebruik van normen.

  • 2 Indien de dienstverlener een entiteit zonder winstoogmerk is, geschiedt de inkoop van de diensten, genoemd in het eerste lid, tegen een prijs die de volledige kosten plus een redelijke marge weergeeft. Op verzoek van de minister wordt dit inzichtelijk gemaakt door een financiële onderbouwing van de volledige kosten van de te verlenen innovatieadviesdiensten in relatie tot de prijs die daarvoor wordt betaald.

Artikel 15. Subsidiabele kosten van een innovatieondersteuningsproject

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 Subsidiabele kosten van een innovatieondersteuningsproject zijn uitsluitend de kosten van de volgende, tegen marktconforme prijs ingekochte diensten:

    • a. het ter beschikking stellen van kantoorruimte;

    • b. het ter beschikking stellen van databanken en technische bibliotheken;

    • c. het doen van marktonderzoek;

    • d. het ter beschikking stellen van laboratoriumruimte;

    • e. diensten in verband met kwaliteitslabels, testen en certificeren.

  • 2 Indien de dienstverlener een entiteit zonder winstoogmerk is, geschiedt de inkoop van de diensten, genoemd in het eerste lid, tegen een prijs die de volledige kosten plus een redelijke marge weergeeft. Op verzoek van de minister wordt dit inzichtelijk gemaakt door een financiële onderbouwing van de volledige kosten van de te verlenen innovatieondersteuning in relatie tot de prijs die daarvoor wordt betaald.

Artikel 16. Subsidiabele kosten van een advies- of andere dienstenproject

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

De subsidiabele kosten van een advies- of andere dienstenproject zijn uitsluitend:

  • a. de kosten van externe adviseurs. De betrokken diensten mogen niet van permanente of periodieke aard zijn, noch tot de gewone bedrijfsactiviteiten van de onderneming behoren;

  • b. de kosten van deelneming aan vakbeurzen en tentoonstellingen voor het huren, opzetten en gebruiken van een standplaats, uitsluitend wanneer de onderneming voor de eerste keer aan een bepaalde vakbeurs of tentoonstelling deelneemt.

Artikel 17. Subsidiabele kosten van een opleidingsproject

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 De subsidiabele kosten van een opleidingsproject zijn uitsluitend:

    • a. de loonkosten van de opleiders:

      • 1°. indien de opleiders in dienst zijn van de aanvrager, worden deze kosten berekend op basis van loonkosten;

      • 2°. indien de opleiders worden ingehuurd, geschiedt deze inhuur tegen een marktconform tarief;

    • b. de verplaatsingskosten van de opleiders en degenen die de opleiding volgen;

    • c. uitgaven voor materiaal en benodigdheden;

    • d. de afschrijving van werktuigen en uitrusting, in de mate waarin deze uitsluitend voor het project worden gebruikt;

    • e. de kosten van diensten inzake begeleiding en advisering met betrekking tot het opleidingsproject. Indien de begeleiding geschiedt door personeel van de aanvrager, worden deze kosten berekend op basis van loonkosten.

    • f. de loonkosten van degenen die de opleiding volgen, tot ten hoogste het totaal van de onderdelen a tot met e, bedoelde kosten waarbij slechts rekening mag worden gehouden met de uren die de deelnemers daadwerkelijk aan de opleiding besteden.

  • 2 Voor de berekening van de in het eerste lid, onderdelen a, sub 1°, e en f genoemde loonkosten is artikel 12, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18. Subsidiabele kosten van milieu-investeringsprojecten

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 De subsidiabele kosten van een milieu-investeringsproject gericht op het verhogen van het niveau van milieubescherming dat uit de activiteiten van de aanvrager voortvloeit, zijn uitsluitend de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn om het met het project beoogde beschermingsniveau te bereiken dat de communautaire normen overtreft, dan wel − bij ontstentenis van normen − de investeringskosten die noodzakelijk zijn om een milieubeschermingsniveau te bereiken dat hoger is dan het niveau dat zonder enige subsidie door de aanvrager zou worden bereikt.

    Onder extra investeringskosten vallen niet de kosten die verband houden met het bereiken van de communautaire normen.

  • 2 Subsidiabele kosten van een milieu-investeringsproject gericht op energiebesparing, zijn uitsluitend de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn om de met het project beoogde energiebesparingen te halen die de communautaire normen overtreffen, dan wel − bij ontstentenis van normen − de investeringskosten die noodzakelijk zijn om een milieubeschermingsniveau te bereiken dat hoger is dan het niveau dat zonder enige subsidie door de aanvrager zou worden bereikt. Onder extra investeringskosten vallen niet de kosten die verband houden met het bereiken van de communautaire normen.

  • 3 Subsidiabele kosten van een milieu-investeringsproject gericht op het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, zijn uitsluitend de extra investeringskosten die ten laste van de aanvrager komen ten opzichte van een traditionele energiecentrale of een traditioneel verwarmingssysteem met dezelfde capaciteit inzake daadwerkelijke energieopwekking.

  • 4 Artikel 12, is van overeenkomstige toepassing op de extra investeringskosten als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, met dien verstande dat het bepaalde in artikel 12, eerste lid, onder 3° alleen van toepassing is op de machines en apparatuur die ten behoeve van de uitvoering van het project worden gebruikt.

  • 5 Onder subsidiabele kosten als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kunnen eveneens de kosten van aanschaf van gronden, gebouwen, machines en apparatuur vallen

  • 6 De extra investeringskosten als bedoeld in het eerste en derde lid worden berekend exclusief de exploitatiebaten en -kosten die betrekking hebben op de extra investering en die in de eerste vijf jaar van de levensduur van de investering zijn ontstaan.

  • 7 De extra investeringskosten als bedoeld in het tweede lid worden berekend exclusief de exploitatiebaten en -kosten die betrekking hebben op de extra investering en die zijn ontstaan:

    • a. in de eerste drie jaar van de levensduur van de investering indien de aanvrager een MKB-onderneming is;

    • b. in de eerste vier jaar van de levensduur van de investering indien de aanvrager een grote onderneming is die niet deel neemt aan het EU-systeem inzake CO2-emmissiehandel;

    • c. in de eerste vijf jaar van de levensduur van de investering indien de aanvrager een grote onderneming is die deel neemt aan het EU-systeem inzake CO2-emissiehandel.

  • 8 In afwijking van het zevende lid, onderdelen b en c, geldt een periode van drie jaar indien de aanvrager aantoont dat de afschrijvingstermijn van de investering niet meer dan drie jaar bedraagt.

  • 9 Indien het milieu-investeringsproject tevens voorziet in uitgaven voor technologieoverdracht in de vorm van verwerving van exploitatielicenties of licenties voor al dan niet geoctrooieerde technische kennis, kan de minister in een subsidieprogramma bepalen dat deze uitgaven tot het milieu-investeringsproject worden gerekend. De verkregen immateriële activa dienen:

    • a. als activa te kunnen worden afgeschreven;

    • b. tegen marktvoorwaarden te worden verworven van een onderneming waarover de verwerver al dan niet middelijk zeggenschap uitoefent;

    • c. bij de subsidieontvanger voor een periode van ten minste vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van de verlening van de subsidie, te blijven en te worden geëxploiteerd en bij de activa van de subsidieontvanger zijn opgenomen.

Artikel 19. Subsidiabele projectkosten van een vervoermiddelproject

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

Artikel 18, eerste, vierde, vijfde, zesde en negende lid zijn van overeenkomstige toepassing op een vervoermiddelproject.

Artikel 20. Subsidiabele projectkosten van een exploitatieproject voor energiebesparing

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 Subsidiabele kosten van een exploitatieproject voor energiebesparing zijn uitsluitend de netto extra productiekosten gedurende een periode van maximaal vijf jaar, waarbij rekening wordt gehouden met de baten die de energiebesparing met zich meebrengt, in vergelijking met de marktprijzen van de betrokken producten en diensten.

  • 2 Bij de berekening van de netto extra productiekosten bedoeld in het eerste lid worden in aanmerking genomen de kosten zonder subsidie in het kader van de aanvraag, maar met inbegrip van een normale winst.

  • 3 Bij de berekening van de netto productiekosten bedoeld in het eerste lid wordt in mindering gebracht elke investeringssubsidie die door de aanvrager voor de desbetreffende installatie wordt ontvangen.

  • 4 Onder investeringssubsidie als bedoeld in het derde lid wordt eveneens verstaan elke belastingverminderende maatregel die de initiële investeringskosten van de betreffende installatie vermindert.

Artikel 21. Subsidiabele kosten innovatiecluster-investeringsproject

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

De subsidiabele kosten van een innovatie-investeringsproject zijn uitsluitend de kosten van investeringen in grond, gebouwen, machines en uitrusting en die betrekking hebben op:

  • a. opleidingsfaciliteiten en onderzoekcentra;

  • b. open acces-onderzoeksinfrastructuur zoals laboratoria en testfaciliteiten;

  • c. breedbandnetwerkinfrastructuur.

Artikel 22. Subsidiabele kosten innovatiecluster-exploitatieproject

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

De subsidiabele kosten van een innovatiecluster-exploitatieproject zijn uitsluitend de loon- en administratiekosten in verband met de volgende activiteiten:

  • a. marketing van het cluster om nieuwe ondernemingen aan te trekken die in het cluster deelnemen;

  • b. beheer van de open acces-faciliteiten van het cluster;

  • c. organisatie van opleidingsprogramma’s, workshops en conferenties om kennisdeling en netwerking tussen de clusterleden te bevorderen.

Artikel 23. Subsidiabele kosten aanpassingsproject

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

Artikel 18, eerste, vierde, vijfde, zesde en negende lid zijn van overeenkomstige toepassing op een aanpassingsproject.

Artikel 24. Niet subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 Tot de kosten die niet voor subsidie in aanmerking komen, behoren de kosten van:

    • a. winstopslagen bij transacties binnen een groep;

    • b. financieringskosten en rentevergoedingen;

    • c. de kosten tot verwerving van de subsidie;

    • d. omzetbelasting over de kosten, tenzij de subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt de omzetbelasting niet kan verrekenen of daarvoor geen compensatie kan verkrijgen uit het BTW-Compensatiefonds.

  • 2 Onder groep wordt in het eerste lid verstaan een economische eenheid waarin organisatorisch zijn verbonden:

    • a. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect:

      • meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,

      • volledig aansprakelijk vennoot is van, of

      • overwegend zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en

    • b. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen.

§ 4. Vouchers

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

Artikel 25. Vaststellen subsidieprogramma met uitgifte van vouchers

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 In een subsidieprogramma kan bepaald worden dat er vouchers worden uitgegeven.

  • 2 Indien in een subsidieprogramma voor projecten als genoemd in artikel 5, onderdelen b, d, f, g, h en j de uitgifte van vouchers is opgenomen, bevat het subsidieprogramma de volgende gegevens:

    • a. de termijn waarbinnen de voucher kan worden aangevraagd;

    • b. door wie de vouchers kunnen worden aangevraagd;

    • c. het aantal beschikbare vouchers;

    • d. het maximale aantal vouchers dat per aanvrager kan worden verstrekt;

    • e. de maximale waarde van de vouchers;

    • f. bij welke van de navolgende organisaties, instellingen of ondernemingen de vouchers kunnen worden ingediend:

      • 1°. een onderzoeksinstelling;

      • 2°. een in een lidstaat van de Europese Unie of Europees gecertificeerde dienstverlener;

      • 3°. een in een lidstaat van de Europese Unie of Europees gecertificeerde onderwijsinstelling, opleidingsinstituut of opleider;

      • 4°. een erkende brancheorganisatie, of

      • 5°. een ondernemer;

    • g. de voorschriften waaraan de organisatie, de instelling of de onderneming waar de voucher wordt ingediend moet voldoen;

    • h. de wijze waarop en tot welke datum de organisatie, de instelling of de onderneming waar de voucher is ingediend de voucher voor subsidie kan overleggen;

    • i. het maximale aantal vouchers dat door een organisatie, een instelling of de onderneming voor subsidie kan worden overlegd;

    • j. de aanvraagformulieren;

    • k. de uitvoeringsinstantie.

  • 3 Indien in een subsidieprogramma, bedoeld in het eerste lid is opgenomen dat een aanvrager de vouchers kan uitgeven aan gebruikers van vouchers bevat het subsidieprogramma bepalingen omtrent de wijze van deze uitgifte.

Artikel 26. Vaststellen subsidieprogramma de-minimis met uitgifte van vouchers

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

Indien in een subsidieprogramma is opgenomen dat vouchers kunnen worden verleend als de-minimissteun in de zin van Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (Pb EU 2006, L379), bevat het subsidieprogramma, naast het bepaalde in artikel 25, tevens de voorschriften die de genoemde verordening daaraan stelt.

Artikel 27. Aanvraag en verstrekking van vouchers

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 De minister kan op aanvraageen voucher verstrekken ten behoeve van een project.

  • 2 Een aanvraag voor een voucher wordt ingediend bij de in het subsidieprogramma genoemde uitvoeringsinstantie, met gebruikmaking van het bij die instantie verkrijgbaar formulier, vastgesteld door de minister.

  • 3 De aanvraag gaat vergezeld van een activiteitenplan en een begroting voor het project, alsmede van andere in het formulier bedoelde bescheiden en gegevens.

  • 4 De vouchers worden verstrekt in volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvulling is ontvangen als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.

Artikel 28. Verstrekking van subsidie na overlegging van een voucher

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 De minister kan op aanvraag subsidie verstrekken aan een organisatie, instelling of onderneming die voldoet aan de in een subsidieprogramma, als bedoeld in artikel 25 vastgestelde voorwaarden, die een project heeft uitgevoerd en een in verband daarmee verstrekte en geldige voucher overlegt.

  • 2 De subsidie is niet hoger dan de tegenwaarde van de voucher.

  • 3 De aanvraag wordt ingediend na afloop van de uitvoering van het project waarop de voucher betrekking heeft, en wordt ingediend binnen de geldigheidsduur die op de voucher staat vermeld.

  • 4 In afwijking van artikel 7, tweede en derde lid, gaat een aanvraag als bedoeld in het eerste lid vergezeld van een kopie van de factuur die bij de aanvrager of gebruiker van de voucher is ingediend en een verklaring van de organisatie, instelling of onderneming bedoeld in het eerste lid dat het project waarop de voucher betrekking heeft is uitgevoerd.

  • 5 Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt niet verstrekt indien met de uitvoering van het project al is begonnen voordat de voucher is verstrekt.

Artikel 29. Kosten die in aanmerking komen bij de uitvoering van een project op basis van een voucher

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 De artikelen 8, 11, 13, 14, 15, en 17 zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvraag voor een voucher.

  • 2 In het subsidieprogramma, bedoeld in artikel 26 kunnen andere maximale subsidiepercentages, maximale subsidiebedragen en subsidiabele kosten worden vastgesteld dan opgenomen in deze regeling.

§ 5. Adviescommissie

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

Artikel 30. Adviescommissie duurzaamheid verkeer en waterstaat

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 Er is een adviescommissie duurzaamheid verkeer en waterstaat, die tot taak heeft de minister op diens verzoek te adviseren omtrent aanvragen tot subsidie op grond van deze regeling.

  • 2 De adviescommissie bestaat uit een voorzitter en ten hoogste achttien andere leden. De leden zijn niet werkzaam bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat of bij een in het subsidieprogramma aangewezen uitvoeringsinstantie.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden door de minister voor een termijn van ten hoogste vier jaar benoemd. Herbenoeming kan plaats vinden.

  • 4 De adviescommissie kan indien dat naar haar oordeel wenselijk is deskundigen inschakelen, waarop het tweede lid van overeenkomstige toepassing is.

  • 5 De minister kan waarnemers aanwijzen die het recht hebben de vergadering van de adviescommissie bij te wonen.

  • 6 De adviescommissie stelt een reglement van orde op en legt deze ter goedkeuring voor aan de minister.

  • 7 De samenstelling van de adviescommissie is afhankelijk van het thema van het subsidieprogramma en bestaat uit een voorzitter en ten minste vier andere door de voorzitter aangewezen leden die deskundig zijn met betrekking tot het thema van het subsidieprogramma waarover de commissie adviseert.

  • 8 De adviescommissie kan uit zijn midden vice-voorzitters aanwijzen. De voorzitter kan het aanwijzen van de andere leden van de commissie, bedoeld in het zevende lid aan de vice-voorzitter mandateren.

  • 9 De voorzitter, de leden van de adviescommissie en een door de adviescommissie ingeschakelde deskundige nemen niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies indien zij persoonlijk belang hebben bij de ingediende aanvraag, of anderszins persoonlijk of zakelijk bij de ingediend aanvraag zijn betrokken.

  • 10 De minister voorziet in het secretariaat van de adviescommissie.

  • 11 De bescheiden van de adviescommissie worden na beëindiging van de werkzaamheden van de adviescommissie, per subsidieprogramma, opgenomen in het archief van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

  • 12 De adviescommissie verstrekt desgevraagd aan de minister de voor de uitoefening van diens taak benodigde inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak in relatie tot het uitvoeren van deze regeling redelijkerwijs nodig is.

  • 13 De adviescommissie stelt na afloop van haar werkzaamheden voor een subsidieprogramma daarover een verslag op. Het verslag wordt aan de minister toegezonden.

Artikel 31. Advisering

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 De adviescommissie brengt binnen een termijn van acht weken na het in artikel 30, eerste lid bedoelde verzoek een schriftelijk advies uit.

  • 2 Indien het subsidieprogramma voorziet in een verdeling van de subsidie op basis van rangschikking van de aanvragen als bedoeld in artikel 4, tweede lid, geeft de adviescommissie tevens een rangorde van de projecten aan.

§ 6. Beslissing op de aanvraag

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

Artikel 32. Beslistermijn

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 De minister beslist over een aanvraag, als bedoeld in deze regeling, binnen dertien weken na de datum van ontvangst daarvan. Ingeval van rangschikking van de aanvragen als bedoeld in artikel 4 begint de genoemde beslistermijn te lopen op de eerste dag na afloop van de termijn waarbinnen de subsidie kan worden aangevraagd.

  • 2 De minister beslist over een aanvraag, als bedoeld in deze regeling binnen tweeëntwintig weken indien over de aanvraag advies wordt ingewonnen.

  • 3 Indien de beslissing op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid of tweede lid niet binnen de daar genoemde termijn kan worden gegeven, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beslissing wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 33. Rangschikking

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 De minister stelt, indien het subsidieprogramma voorziet in een verdeling van de beschikbare gelden op basis van rangschikking van de aanvragen als bedoeld in artikel 4, tweede lid, de rangorde vast van de aanvragen en gaat op basis hiervan over tot het verlenen van subsidies.

  • 2 Indien het subsidiebedrag dat verleend kan worden aan de subsidieaanvrager wiens aanvraag als eerste in de rangorde is geplaatst lager is dan het subsidieplafond als opgenomen in het subsidieprogramma verleent de minister dat subsidiebedrag.

  • 3 Indien aan de aanvrager van de volgende aanvraag een subsidiebedrag verleend kan worden dat lager is dan het bedrag dat na de beslissing op de eerste aanvraag resteert, verleent de minister ook aan die aanvrager dat subsidiebedrag. Dit wordt herhaald bij de volgende aanvragen in de rangschikking.

  • 4 Indien in de rangorde een aanvraag aan de orde is, waarop een hoger bedrag kan worden verleend dan het bedrag dat van het subsidieplafond resteert, wordt het subsidiebedrag bepaald gelijk aan dat bedrag dat van het subsidieplafond resteert.

  • 5 De minister wijst indien het subsidieplafond is bereikt de resterende aanvragen van de rangschikking af.

Artikel 34. Weigeringsgronden

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 De minister verleent geen subsidie indien:

    • a. de aanvraag niet voldoet aan deze regeling of aan het vastgestelde subsidieprogramma;

    • b. hij aanwijzingen heeft dat betrokkenen het project onvoldoende kunnen financieren;

    • c. hij aanwijzingen heeft dat het project niet binnen de in het desbetreffende subsidieprogramma vastgestelde termijn kan worden voltooid;

    • d. de werkzaamheden voor het project zijn begonnen voor het indienen van de aanvraag of verplichtingen ten behoeve van het project zijn aangegaan voor het indienen van de aanvraag;

    • e. hij aanwijzingen heeft dat de technische, organisatorische of economische haalbaarheid van het project onvoldoende zijn;

    • f. een of meerdere van de niet in Nederland gevestigde deelnemers aan het project niet worden ondersteund vanuit hun nationale programma’s voor hun aandeel in de samenwerking in het European Research Area Network;

    • g. ten aanzien van de subsidieaanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering bestaat volgend op een eerdere beschikking van de Commissie van de Europese gemeenschappen waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

  • 2 De minister verleent geen subsidie aan:

§ 7. Verplichtingen van de subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

Artikel 35. Uitvoering project

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 De subsidieontvanger voert het project uit overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening en voltooit het uiterlijk op het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen tijdstip.

  • 2 De minister kan voor het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van het project op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger schriftelijk ontheffing verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid. Aan die ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 36. Administratieve verplichtingen

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

De subsidieontvanger voert een zodanige administratie waaruit te allen tijde op eenvoudige en eenduidige wijze valt af te leiden:

  • a. de aard, inhoud en voortgang van de verrichte werkzaamheden;

  • b. indien van toepassing het aantal uren dat per werknemer is besteed aan het project;

  • c. voor zover van toepassing de berekening en samenstelling van het integrale uurtarief en de specifiek ten behoeve van het project gemaakte en betaalde kosten voor zover deze niet zijn opgenomen in het integrale uurtarief.

Artikel 37. Verplichtingen met betrekking tot melden

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 De subsidieontvanger doet onverwijld mededeling aan de minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot surseance van betaling, tot faillietverklaring of van andere omstandigheden die voor de subsidieverlening van belang kunnen zijn.

  • 2 De subsidieontvanger doet onverwijld nadat de rechtspersoon of vennootschap is vervreemd dan wel de statutaire zetel is verplaatst, daarvan mededeling aan de minister.

  • 3 De subsidieontvanger doet onverwijld nadat een of meer deelnemers van een vennootschap zijn uitgetreden, daarvan mededeling aan de minister.

  • 4 Bij het voornemen tot ontbinding van de rechtspersoon of vennootschap doet degene die feitelijk leiding geeft aan de rechtspersoon of vennootschap, daarvan onverwijld mededeling aan de minister.

Artikel 38. Openbaarmaking

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 De subsidieontvanger verleent op verzoek van de minister medewerking aan openbaarmaking van de gegevens en de resultaten van het project.

  • 2 De subsidieontvanger verleent medewerking aan een door of vanwege de minister ter zake van de toepassing en de effecten van het desbetreffende subsidieprogramma of de toepassing van deze regeling ingesteld evaluatieonderzoek.

Artikel 39. Verslaglegging

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

De minister kan in de beschikking tot subsidieverlening bepalen dat de subsidieontvanger steeds na afloop van een periode van zes maanden een schriftelijk verslag uitbrengt omtrent de voortgang van de uitvoering van het project, met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering en die resultaten met het projectplan en de bij de subsidieverlening vermelde raming van de kosten.

Artikel 40. Verplichtingen in relatie tot gebruik

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 Indien subsidie is verleend voor een haalbaarheidsproject gericht op industrieel onderzoek, een industrieel onderzoeksproject, een haalbaarheidsproject gericht op experimentele ontwikkeling, een experimenteel ontwikkelingsproject, een innovatieadviesproject of voor een innovatieondersteuningsproject kan de minister in de beschikking tot subsidieverlening de volgende verplichtingen opnemen:

    • a. de subsidieontvanger draagt zorg voor een verantwoord gebruik van de uit de projecten voortvloeiende resultaten, waaronder mede begrepen intellectueel eigendom, die zijn opgedaan uit hoofde van het project;

    • b. de subsidieontvanger draagt zorg voor de exploitatie van resultaten overeenkomstig de subsidieaanvraag;

    • c. de subsidieontvanger draagt zorg voor de bescherming van octrooieerbare kennis, of;

    • d. de subsidieontvanger draagt kennis en andere resultaten over aan derden, al dan niet op verzoek van derden, op basis van marktconforme voorwaarden.

  • 2 De minister kan bij een samenwerkingsverband tussen een onderneming en een onderzoeksinstelling bepalen dat de subsidieontvanger er voor zorg draagt dat de onderzoeksinstelling een vergoeding ontvangt die overeenstemt met de marktprijs voor de intellectuele-eigendomsrechten die voortvloeien uit de door de onderzoeksinstelling uitgevoerde activiteit en die worden overgedragen aan de onderneming.

  • 3 De minister kan in de beschikking tot subsidieverlening nadere verplichtingen opleggen, voor zover zij gericht zijn op het verwezenlijken van het doel van de subsidie.

§ 8. Verplichtingen van de subsidieontvanger bij kredietsubsidie en ontheffingsmogelijkheid van terugbetaling

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

Artikel 41. Algemeen

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 Indien een kredietsubsidie is verleend betaalt de subsidieontvanger de verleende subsidie, vermeerderd met de rente ingevolge het in het subsidieprogramma opgenomen rentepercentage, terug aan de minister.

  • 3 In de beschikking tot subsidieverlening bepaalt de minister wanneer uiterlijk welk deel van de verstrekte subsidie, inclusief de rente wordt terugbetaald en wanneer uiterlijk welk deel van de vergoeding bedoeld in het tweede lid, indien van toepassing wordt betaald.

  • 4 De minister kan in de beschikking tot subsidieverlening nadere verplichtingen opleggen, die in ieder geval betrekking kunnen hebben op de zekerheidsstelling voor de terugbetaling van de subsidie.

Artikel 42. Mogelijkheid tot ontheffing van terugbetaling bij kredietsubsidie

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 Indien een ontheffing, als bedoeld in artikel 35, tweede lid, is verleend voor het vertragen, essentieel wijzigen of stopzetten van het project in verband met onoverkomelijke problemen of het verloren gaan van het marktperspectief, kan de minister bij een kredietsubsidie, totdat een aanvraag tot subsidievaststelling is ingediend, op aanvraag van de subsidieontvanger, ontheffing verlenen van de verplichting de verstrekte subsidie inclusief rente, terug te betalen.

  • 2 De minister kan nadat een aanvraag tot subsidievaststelling is ingediend, op aanvraag van de subsidieontvanger, ontheffing verlenen van de terugbetalingsverplichting indien deze verplichting leidt tot zodanige financiële problemen voor de subsidieontvanger dat het voortbestaan van zijn onderneming in gevaar komt.

  • 3 Aan de ontheffingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen voorschriften worden verbonden.

§ 9. Voorwaarde garantiesubsidie

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

Artikel 43. Voorwaarde garantiesubsidie

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

Indien een garantiesubsidie is verleend, verbindt de minister aan de subsidie de opschortende voorwaarde dat een in het vastgesteld subsidieprogramma bepaalde gebeurtenis binnen een in het subsidieprogramma vermelde termijn zich voordoet.

§ 10. Voorschotten

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

Artikel 44. Voorschotten

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 De minister kan de subsidieontvanger op verzoek een of meer voorschotten verstrekken tot maximaal 80 procent van het verleende subsidiebedrag.

  • 2 De aanvraag tot voorschotverlening geschiedt met een bij de in een subsidieprogramma genoemde uitvoeringsinstantie verkrijgbaar formulier en wordt bij die uitvoeringsinstantie ingediend vergezeld van een voortgangsrapportage.

  • 3 Een voorschot wordt verstrekt over de gemaakte en, indien de aard van de kosten met zich meebrengt dat zij kunnen worden betaald, betaalde projectkosten in de periode waarop de voortgangsrapportage betrekking heeft naar rato van de totale projectkosten, waarbij rekening wordt gehouden met eventueel eerder verstrekte voorschotten.

  • 4  In afwijking van het derde lid wordt het eerste voorschot aan een MKB-onderneming bij de subsidieverlening ambtshalve verstrekt, met dien verstande dat dit voorschot maximaal 50 procent bedraagt van het verleende subsidiebedrag, tot een maximum van € 50.000,−. Dit voorschot wordt verstrekt over de projectkosten die voor de periode tot de eerste tussenrapportage zijn begroot naar rato van de totale projectkosten.

  • 5  In afwijking van het derde lid en, indien van toepassing het vierde lid wordt in geval van een kredietsubsidie het eerste voorschot ambtshalve verstrekt bij de subsidieverlening, met dien verstande dat dit voorschot maximaal 50 procent bedraagt van het verleende subsidiebedrag. Dit voorschot wordt verstrekt over de projectkosten die voor de periode tot de eerste tussenrapportage zijn begroot naar rato van de totale projectkosten. Opvolgende voorschotten worden op verzoek verstrekt over de projectkosten die voor de periode tot de eerstvolgende tussenrapportage zijn begroot naar rato van de totale projectkosten, waarbij rekening wordt gehouden met reeds eerder verstrekte voorschotten. In afwijking van het eerste lid wordt met het laatste voorschot in totaal tot 100% van het verleende subsidiebedrag aan voorschotten verstrekt.

§ 11. De subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

Artikel 45. Aanvraag tot subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 De subsidieontvanger dient zijn aanvraag tot subsidievaststelling in binnen dertien weken na afloop van het project waarvoor subsidie is verleend.

  • 2 De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een bij de in het subsidieprogramma genoemde uitvoeringsinstantie verkrijgbaar formulier, en gaat vergezeld van:

    • a. de gegevens, bedoeld in dit formulier;

    • b. een schriftelijk eindverslag over de uitvoering en bereikte resultaten van het project;

    • c. een financieel eindverslag.

  • 3 Indien het bedrag waarvoor vaststelling van de subsidie wordt verzocht € 50.000,− of meer bedraagt, wordt bij de aanvraag tot subsidievaststelling een accountantsverklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek opgesteld op de in het subsidieprogramma vastgestelde controleprotocol aangegeven wijze.

Artikel 46. Beschikking tot subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 De minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

  • 2 Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt de minister de betrokkene daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 47. Afwijkende verantwoordingsprocedure

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 2 De minister kan, indien het project waarvoor een subsidie wordt verleend niet valt onder de reikwijdte van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (Pb EU 2006/C 323), de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming (PB EU 2008/ C 82), of de Verordening (EG) 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (Pb EU 2008, L 214), in een subsidieprogramma afwijken van het bepaalde in de artikelen 36 tot en met 40 en 44 tot en met 46.

Artikel 48. Intrekking Regeling personenvervoer van deur tot deur en op maat

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

De Regeling personenvervoer van deur tot deur en op maat wordt ingetrokken met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor de inwerkingtreding van deze regeling zijn verleend.

Artikel 49. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2 Deze regeling vervalt zes jaar na het tijdstip van inwerkingtreding daarvan, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die voor de vervaldatum zijn verleend.

Artikel 50. Citeertitel

[Regeling vervallen per 15-07-2015]

Deze regeling wordt aangehaald als: Kaderregeling subsidies duurzaamheid verkeer en waterstaat.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings

De

Staatssecretaris

van Verkeer en Waterstaat,

J.C. Huizinga-Heringa