Kaderbesluit EZ-subsidies

Geraadpleegd op 01-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2010 en zichtdatum 10-06-2010.
Geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2010

Besluit van 21 november 2008, houdende regels voor het verstrekken van subsidies door de Minister van Economische Zaken op het gebied van het technologiebeleid, het beleid met betrekking tot het midden- en kleinbedrijf en het ruimtelijk economisch beleid (Kaderbesluit EZ-subsidies)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 14 juli 2008, nr. WJZ / 8086267;

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

De Raad van State gehoord (advies van 29 augustus 2008, nr. W10.08.0292 III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 17 november 2008, nr. WJZ / 8177535;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard («de algemene groepsvrijstellingsverordening») (PbEU L 214);

  • bank: een kredietinstelling die voldoet aan de omschrijving van bank als vermeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht en die bevoegd is in een lidstaat van de Europese Unie het bedrijf van bank uit te oefenen;

  • de-minimis verordening: verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L379) ), verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 337) en verordening (EG) nr. 875/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwsector en de visserijsector (PbEU L 193);

  • Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, beschikking of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Commissie van de Europese Gemeenschappen, gelet op de artikelen 86, derde lid , 87 en 88 van het EG-Verdrag heeft vastgesteld

  • financier: een bank of een participatiemaatschappij of een andere, door Onze Minister aangewezen instelling;

  • groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:

    • a. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect:

      • 1°. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,

      • 2°. volledig aansprakelijk vennoot is van, of

      • 3°. overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en

    • b. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;

  • kapitaalvennootschap:

    • a. een vennootschap als bedoeld in artikel 1 van de Eerste Richtlijn 68/151/EEG van de Raad van 9 maart 1968 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de Lid-Staten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 58 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks ten einde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB EG L 65), of

    • b. een kapitaalvennootschap die is ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie, die rechtspersoonlijkheid bezit, een apart vermogen heeft dat bij uitsluiting voor de schulden van de vennootschap kan worden aangesproken en op grond van haar nationale wetgeving onderworpen is aan garantievoorwaarden zoals bedoeld in Richtlijn 68/151/EEG van de Raad om de belangen van zowel deelgerechtigden als derden te beschermen;

  • kleine onderneming: kleine onderneming in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • kostendrager: een product of een in economisch opzicht homogene groep van producten, die als voorwerp van calculatie wordt gekozen;

  • middelgrote onderneming: een middelgrote onderneming in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • MKB-ondernemer: een ondernemer die een kleine onderneming of een middelgrote onderneming in stand houdt;

  • ondernemer: een natuurlijke persoon, een rechtspersoon of een vennootschap, die een onderneming in stand houdt, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld;

  • onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • onderzoeksorganisatie: een onderzoeksorganisatie als bedoeld in paragraaf 2.2, onderdeel d, van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2006/C 323/01 (PbEU C 323);

  • penvoerder: de door het samenwerkingsverband aangewezen penvoerende persoon of organisatie;

  • participatiemaatschappij: een vennootschap in de vorm van een kapitaalvennootschap of een vennootschap met een afgescheiden vermogen, ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie, die blijkens haar statuten of blijkens de overeenkomst waarbij zij is aangegaan tot doel heeft of mede tot doel heeft het verstrekken van risicokapitaal aan ondernemers teneinde winst te behalen;

  • samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten, niet zijnde een vennootschap;

  • specifieke uitkering: een subsidie aan een provincie, gemeente of openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen die tevens een specifieke uitkering is als bedoeld in de Financiële-verhoudingswet;

  • subsidie aan een financier: een subsidie, verstrekt aan een financier, met als doel om kapitaal te doen verstrekken aan ondernemingen;

  • universiteit: een onder a of b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs, alsmede een onder i van de bijlage van die wet genoemd academisch ziekenhuis;

  • voucher: een op grond van dit besluit door Onze Minister afgegeven waardedocument voor een deel van de kosten die met het doel waarvoor de voucher wordt gegeven, gepaard gaan.

Hoofdstuk 2. Verstrekken van subsidie

Artikel 2

  • 1 Subsidies die worden verstrekt krachtens een ministeriële regeling op de gebieden, genoemd in artikel 2 van de Kaderwet EZ-subsidies, worden verstrekt volgens de regels van dit besluit.

  • 2 Onze Minister kan op aanvraag voor de activiteiten op de gebieden, genoemd in het eerste lid, subsidie verstrekken volgens bij ministeriële regeling bepaalde regels.

  • 4 Onder dit besluit vallen niet:

    • a. subsidies die worden verstrekt op basis van of in nauwe samenhang met een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende ondersteuning van activiteiten op de in het eerste lid genoemde gebieden, en

    • b. subsidies die worden verstrekt met het oog op co-financiering van een door de Raad van de Europese Unie of de Commissie van de Europese Gemeenschappen goedgekeurd programma.

  • 5 Onder dit besluit vallen niet specifieke uitkeringen die verstrekt worden op grond van een regeling die uitsluitend voorziet in het verstrekken van specifieke uitkeringen.

Artikel 3

  • 1 Een subsidie wordt verstrekt aan een in Nederland gevestigde natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die voor eigen rekening en risico activiteiten uitvoert.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan, in aanvulling op het eerste lid, worden bepaald dat subsidie wordt verstrekt aan niet in Nederland gevestigde natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen of hiermee gelijk te stellen entiteiten.

  • 3 In aanvulling op het eerste lid kan een subsidie aan een financier ook worden verstrekt aan een niet in Nederland gevestigde financier.

  • 4 Geen subsidie wordt verstrekt aan een provincie, gemeente of openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, tenzij bij ministeriële regeling is bepaald dat daaraan wel subsidie wordt verstrekt.

Artikel 4

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over:

  • a. de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

  • b. de aanvragers;

  • c. een samenwerkingsverband en de penvoerder van het samenwerkingsverband;

  • d. de vorm van de subsidie;

  • e. het verstrekken van vouchers en de aanwending van vouchers;

  • f. degenen met wie een financier een overeenkomst sluit;

  • g. verplichtingen van Onze Minister in verband met de subsidie;

  • h. onderwerpen die, in afwijking van of in aanvulling op de regels van dit besluit, nadere regeling behoeven op basis van een Europees steunkader.

Hoofdstuk 3. Hoogte subsidie

§ 1. Hoogte subsidie

Artikel 5

  • 1 Bij ministeriële regeling wordt de wijze van berekenen van de subsidie of de hoogte van de subsidie bepaald.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan een maximum subsidiebedrag worden bepaald.

§ 2. Cumulatie verschillende subsidies

Artikel 6

  • 1 Indien reeds door een bestuursorgaan of de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie, met uitzondering van subsidie aan een financier, is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat krachtens dit besluit kan worden verstrekt.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing voor zover de verstrekte subsidie geldmiddelen betreft die één van Onze Ministers onder door hem gestelde voorschriften ter beschikking stelt als bijdrage in de algemene exploitatie- en investeringskosten die een onderzoeksorganisatie maakt.

  • 3 Indien bij ministeriële regeling is aangegeven dat een bijdrage van een gemeente, provincie of openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen of een ander bestuursorgaan aangemerkt wordt als publieke cofinanciering, kunnen bij ministeriële regeling van het eerste lid afwijkende regels worden gesteld.

  • 4 Indien uit de aan Onze Minister op basis van artikel 41, tweede lid, voorgelegde afspraken blijkt dat sprake is van staatssteun als gevolg van de overdracht van kennis of andere resultaten uit activiteiten, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidie niet meer bedraagt dan het in de beschikking tot subsidieverlening aangegeven bedrag dat maximaal mag worden verstrekt ingevolge een Europees steunkader.

Artikel 7

  • 1 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat bepaalde subsidieregelingen of bijdragen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen bij de toepassing van artikel 6 buiten beschouwing blijven.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot de subsidie aan een financier regels worden gesteld over de cumulatie van subsidie bij ondernemingen aan wie als gevolg van de subsidie aan een financier kapitaal wordt verstrekt.

Artikel 8

Indien bij ministeriële regeling is bepaald dat toepassing is gegeven aan een de-minimis verordening of de algemene groepsvrijstellingsverordening, wordt het bedrag van de subsidie verlaagd voor zover dit nodig is op basis van deze verordening.

Hoofdstuk 4. Subsidiabele kosten

§ 1. Subsidiabele kosten

Artikel 10

  • 1 Voor subsidie komen de redelijk gemaakte kosten in aanmerking die direct verbonden zijn met de uitvoering van een activiteit.

  • 2 Vóór indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte kosten komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 3 De eventuele restwaarde van specifiek voor de subsidiabele activiteiten aangeschafte apparatuur maakt geen deel uit van de subsidiabele kosten.

  • 4 De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt, omzetbelasting niet in aftrek kan brengen.

  • 5 Winstopslagen bij transacties binnen een groep worden alleen in aanmerking genomen voor zover het gebruikelijk is die winstopslagen ook bij soortgelijke transacties buiten de groep in rekening te brengen.

  • 6 Bij subsidie aan een ondernemer waar een Europees steunkader op van toepassing is, komen alleen de kosten voor vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader.

  • 7 Afschrijvingskosten van apparatuur en gebouwen worden lineair berekend als fractie van de aanschafprijs op basis van bedrijfseconomische grondslagen en normen, met een minimale afschrijvingstermijn van vijf jaar.

§ 2. Standaardmethoden van berekenen subsidiabele kosten

Artikel 11

  • 1 Tenzij artikel 14a van toepassing is, kiest de aanvrager voor de berekening van de subsidiabele kosten uit:

    • a. de integrale kostensystematiek, opgenomen in artikel 12,

    • b. de loonkosten plus vaste-opslag-systematiek, opgenomen in artikel 13, of

    • c. de vaste-uurtarief-systematiek, opgenomen in artikel 14.

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend op basis van een voor de subsidie-ontvanger gebruikelijke en controleerbare methode, die is gebaseerd op bedrijfeconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die de subsidie-ontvanger stelselmatig toepast.

  • 3 De kosten van aangeschafte apparatuur en verbruikte materialen en hulpmiddelen worden berekend op basis van historische aanschafprijzen.

  • 4 Indien het aantal direct productieve uren niet blijkt uit de methode, bedoeld in het tweede lid, wordt het aantal direct productieve uren voor een fulltime dienstverband gesteld op 1650 uur.

Artikel 12

  • 1 Indien de aanvrager kiest voor de integrale kostensystematiek, berekent de aanvrager de directe en indirecte kosten per kostendrager in een tarief per eenheid van deze kostendrager.

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend door het aantal eenheden van de kostendragers te vermenigvuldigen met de ingevolge het eerste lid berekende tarief, vermeerderd met de aan derden betaalde kosten voor zover deze geen deel uitmaken van het ingevolge het eerste lid vastgestelde tarief.

  • 3 Bij een aanvraag om subsidie van € 125.000 of meer dient de subsidie-ontvanger uiterlijk bij de aanvraag om subsidievaststelling een afschrift in van een rapport van feitelijke bevindingen over de uitkomst van het onderzoek van een accountant betreffende de door de subsidie-ontvanger gehanteerde integrale kostensystematiek.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven over het rapport, bedoeld in het derde lid en kunnen andere rapporten worden aangewezen die in plaats van het rapport, bedoeld in het derde lid, worden ingediend.

Artikel 13

  • 1 Indien de aanvrager kiest voor de loonkosten plus vaste-opslag-systematiek, worden de subsidiabele kosten berekend door de directe loonkosten per uur te vermenigvuldigen met het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt, vermeerderd met:

    • a. een vaste opslag voor indirecte kosten uitgedrukt als een percentage van de loonkosten, welk percentage bij ministeriële regeling wordt vastgesteld;

    • b. de kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn;

    • c. de aan derden betaalde kosten.

  • 2 Voor zover geen loonkosten worden gemaakt, maar niettemin arbeid wordt verricht, wordt voor de berekening van de kosten van die arbeid inclusief de opslag voor indirecte kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, uitgegaan van een bij ministeriële regeling vast te stellen vast uurtarief.

Artikel 14

Indien de aanvrager kiest voor de vaste-uurtarief-systematiek, worden de subsidiabele kosten berekend door het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt te vermenigvuldigen met een bij ministeriële regeling vast te stellen vast uurtarief waarin zowel de directe loonkosten als daaraan toegerekende indirecte kosten zijn begrepen, vermeerderd met:

  • a. de kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn;

  • b. de aan derden betaalde kosten.

Artikel 14a

  • 1 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat voor subsidie in aanmerking komen de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de voor subsidie in aanmerking komende maatregel met inachtneming van Punt 80 tot en met 84 van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PbEU 2008 C 82).

  • 2 Extra investeringskosten als bedoeld in het eerste lid hebben betrekking op:

    • a. kosten van verwerving of op andere titel dan verwerving in gebruik verkregen bedrijfsterreinen;

    • b. kosten van verwerving, huurkoop of lease van bedrijfsgebouwen en daartoe te rekenen centrale voorzieningen;

    • c. kosten van aangeschafte machines en apparatuur;

    • d. kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen;

    • e. kosten van onderhoud en inspectie, administratie en beheer, ontmanteling, onvoorziene reparaties, verplichte milieumonitoring en verzekeringen;

    • f. kosten van geleidelijk opstarten en in gebruik nemen van het project en daartoe te rekenen productiekosten;

    • g. kosten van tenaamstelling, verwerving en instandhouding van rechten van intellectuele eigendom;

    • h. aan derden verschuldigde kosten.

  • 3 De hoogte van de subsidiabele extra investeringskosten komt overeen met de som van de per kostensoort berekende investeringskosten van het project verminderd met de referentie-kosten, extra opbrengsten en enig ander extra voordeel in de periode tot vijf jaar na de ingebruikname alsmede extra besparingen die met het project gemoeid zijn.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de berekening van de kosten, bedoeld in het tweede en derde lid.

§ 3. Delegatiebepaling

Artikel 15

Bij ministeriële regeling kan worden afgeweken van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 10 of de wijze van berekenen van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 11, eerste lid, en kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitleg van in dit hoofdstuk gebruikte, voor de berekening van de subsidiabele kosten relevante begrippen.

Hoofdstuk 5. Wijze van verdelen en subsidieplafond

Artikel 16

Bij ministeriële regeling wordt een subsidieplafond vastgesteld voor het verstrekken van subsidies op in een bepaalde periode ontvangen aanvragen op grond van dit besluit. Daarbij kunnen afzonderlijke subsidieplafonds worden vastgesteld voor bepaalde categorieën van aanvragers, ondernemingen of activiteiten of voor bepaalde thema’s of voor bepaalde vormen van subsidie.

Artikel 17

  • 1 Bij ministeriële regeling wordt gekozen voor:

    • a. verdeling van het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen,

    • b. verdeling van het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen,

    • c. evenredige verdeling van het subsidieplafond over de ingediende aanvragen of

    • d. verdeling van het subsidieplafond door vaststelling van een maximumbedrag per financier.

  • 2 Indien wordt gekozen voor verdeling op volgorde van binnenkomst, kan bij ministeriële regeling worden bepaald op welke wijze wordt omgegaan met meerdere aanvragen van één aanvrager of aanvragers binnen één groep.

  • 3 Indien de subsidie wordt verdeeld op volgorde van rangschikking, worden bij ministeriële regeling rangschikkingscriteria vastgesteld en, indien meerdere rangschikkingscriteria worden vastgesteld, de onderlinge weging hiervan.

  • 4 Indien subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, op volgorde van rangschikking van de aanvragen, of evenredig wordt verdeeld over de ingediende aanvragen worden bij ministeriële regeling perioden vastgesteld waarbinnen aanvragen om subsidie moeten zijn ontvangen.

  • 5 Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op vooraanmeldingen als bedoeld in artikel 21.

  • 6 Bij ministeriële regeling wordt een datum vastgesteld waarvoor het maximumbedrag per financier als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel d, wordt aangevraagd en vastgesteld.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen criteria worden bepaald voor de vaststelling van een maximumbedrag per financier en kunnen regels worden gesteld over wijziging van het maximumbedrag per financier.

Hoofdstuk 6. Adviescommissies

Artikel 18

  • 1 Bij ministeriële regeling kan, als het maximale subsidiebedrag per aanvraag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 25.000 of als een subsidie wordt verstrekt aan een financier, worden bepaald dat over aanvragen om subsidie ten behoeve van de beoordeling hiervan advies wordt ingewonnen bij een adviescommissie. In dat geval kan bij ministeriële regeling worden bepaald waarover de adviescommissie adviseert. Indien aanvragen worden voorgelegd aan een adviescommissie, gelden het tweede tot en met twaalfde lid.

  • 2 De adviescommissie heeft tot taak Onze Minister op zijn verzoek te adviseren omtrent aanvragen om subsidie.

  • 3 De adviezen van de adviescommissie gaan vergezeld van een deugdelijke motivering.

  • 4 De adviescommissie bestaat uit een voorzitter en een aantal leden. De leden zijn deskundig op het terrein waarop de adviescommissie een taak heeft en zijn geen ambtenaren, werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken of andere ministeries die voor de subsidie verantwoordelijk zijn of mede verantwoordelijk zijn.

  • 5 Bij ministeriële regeling wordt het aantal leden en de benoemingstermijn van de voorzitter en van de leden van de adviescommissie vastgesteld.

  • 6 De voorzitter en de leden worden door Onze Minister benoemd en ontslagen. Zij zijn telkens opnieuw benoembaar voor de termijn, bedoeld in het vijfde lid.

  • 7 De adviescommissie stelt haar eigen werkwijze schriftelijk vast.

  • 8 Een lid van de adviescommissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies, indien hij een persoonlijk belang heeft bij de beschikking op de aanvraag.

  • 9 Onze Minister kan waarnemers aanwijzen, die het recht hebben de vergaderingen van de adviescommissie bij te wonen.

  • 10 In het secretariaat van de adviescommissie wordt door Onze Minister voorzien.

  • 11 Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de adviescommissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Economische Zaken. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de adviescommissie bewaard in het archief van dat ministerie.

  • 12 De adviescommissie verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Hoofdstuk 7. Indienen van de aanvraag

Artikel 19

  • 1 Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, dat bij ministeriële regeling wordt vastgesteld.

  • 2 De aanvraag gaat, overeenkomstig in het formulier is vermeld, vergezeld van de in het formulier aangegeven bescheiden.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het tijdstip van indienen van de aanvraag.

Artikel 20

Indien aanvragers van subsidie samenwerken in een samenwerkingsverband, dienen zij hun aanvraag in via een penvoerder.

Artikel 21

  • 1 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een aanvraag niet wordt ingediend dan nadat daarover door een adviescommissie aan de aanvrager advies is uitgebracht op basis van een vooraanmelding.

  • 2 De vooraanmelding bevat een voorlopige opgave van de gewenste te subsidiëren activiteiten en van de wijze waarop aan de toepasselijke voorschriften naar verwachting zal kunnen worden voldaan.

  • 3 Bij toepassing van het eerste lid wordt bij ministeriële regeling een formulier voor de vooraanmelding vastgesteld en kunnen nadere voorschriften worden gegeven.

Hoofdstuk 8. Afwijzingsgronden

Artikel 22

Onze Minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien de aanvraag niet voldoet aan de bij of krachtens dit besluit gestelde regels.

Artikel 23

Onze Minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie, niet zijnde een subsidie aan een financier, voor zover:

  • a. door de toepassing van een de-minimis verordening, een bedrag aan de-minimis steun zou worden verstrekt dat hoger is dan geoorloofd op grond van deze verordening;

  • b. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de activiteiten kunnen financieren;

  • c. het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen een bij ministeriële regeling gestelde termijn kunnen worden voltooid;

  • d. aannemelijk is dat de activiteiten ook zonder subsidie zonder belangrijke vertraging zouden worden uitgevoerd;

  • e. onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische haalbaarheid van de activiteiten;

  • f. onvoldoende vertrouwen bestaat in de economische haalbaarheid van de activiteiten;

  • g. de activiteiten onvoldoende bijdrage aan de doelstellingen van de subsidie leveren;

  • h. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de capaciteiten hebben om de activiteiten naar behoren uit te voeren;

  • i. het betreft een subsidie-ontvanger die een ondernemer is tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, zesde lid, onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 24

Onze Minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie aan een financier indien:

  • a. de deskundigheid van degenen die zijn belast met het verstrekken, beheren en vervreemden van kapitaal en zekerheden onvoldoende gewaarborgd is;

  • b. de betrouwbaarheid van degenen die zijn belast met het verstrekken, beheren en vervreemden van kapitaal en zekerheden, en met de bepaling van en het toezicht op het beleid ter zake onvoldoende gewaarborgd is;

  • c. de integriteit van de financier onvoldoende gewaarborgd is;

  • d. de financiële draagkracht en stabiliteit van de financier onvoldoende gewaarborgd is.

Artikel 25

Bij ministeriële regeling kunnen andere afwijzingsgronden dan de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 tot en met 24, worden opgenomen.

Hoofdstuk 9. Beslissing op de aanvraag

Artikel 26

  • 1 Onze Minister geeft een beschikking op een aanvraag om subsidie binnen de in onderstaande tabel aangegeven termijn.

  • 2 Indien een beschikking niet binnen de in de tabel aangegeven termijn kan worden gegeven, kan deze termijn eenmaal met de in de tabel aangegeven termijn worden verlengd.

    Wijze van verdelen

    Bij ministeriële regeling is wel/niet aangegeven dat een bijdrage van een gemeente, een provincie, een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen of een ander bestuursorgaan aangemerkt wordt als publieke cofinanciering

    Wel/geen advies ingewonnen bij een adviescommissie

    Beslistermijn

    Volgorde van binnenkomst (artikel 17, eerste lid, onderdeel a)

    Geen sprake van publieke co-financiering

    Over aanvragen om subsidie wordt geen advies ingewonnen bij een adviescommissie

    8 weken na ontvangst van de aanvraag

    Over aanvragen om subsidie wordt advies ingewonnen bij een adviescommissie

    13 weken na ontvangst van de aanvraag

    Wel sprake van publieke co-financiering

     

    22 weken na ontvangst van de aanvraag

    Volgorde van rangschikking (artikel 17, eerste lid, onderdeel b)

    Geen sprake van publieke co-financiering

     

    13 weken na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend

    Wel sprake van publieke co-financiering

     

    22 weken na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend

    Evenredige verdeling van het subsidieplafond over de ingediende aanvragen (artikel 17, eerste lid, onderdeel c)

    Geen sprake van publieke co-financiering

     

    13 weken na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend

    Wel sprake van publieke co-financiering

     

    22 weken na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend

    Maximumbedrag per financier (artikel 17, eerste lid, onderdeel d)

       

    Voor de bij ministeriële regeling bepaalde datum

Artikel 27

  • 1 Indien bij ministeriële regeling is gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst, verdeelt Onze Minister het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.

  • 2 Indien Onze Minister op de dag dat het subsidieplafond van een subsidie die wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, stelt hij de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast door middel van loting.

Artikel 28

Indien bij ministeriële regeling is gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van rangschikking, verdeelt Onze Minister het beschikbare bedrag in de volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 29

Indien de subsidie wordt verstrekt aan deelnemers in een samenwerkingsverband, verzendt Onze Minister de beschikkingen tot subsidieverlening aan de penvoerder.

Hoofdstuk 10. Voorwaarden voor de subsidie-ontvanger

§ 1. Voorwaarden voor de subsidie-ontvanger indien deze een financier is

Artikel 30

  • 1 De beschikking tot verlenen van een subsidie aan een financier wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat binnen acht weken na de beschikking een overeenkomst tot stand is gekomen tussen de Staat en de financier.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien tussen de Staat en de financier reeds een overeenkomst is gesloten.

  • 3 Bij ministeriële regeling kan een van het eerste lid afwijkende termijn worden vastgesteld waarbinnen een overeenkomst tot stand moet zijn gekomen.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen, in aanvulling op de artikelen 31 tot en met 33, nadere regels worden gesteld over de inhoud van de overeenkomst.

  • 5 Bij ministeriële regeling wordt een model voor de overeenkomst vastgesteld.

Artikel 31

De overeenkomst, bedoeld in artikel 30, bevat in ieder geval:

  • a. de bepaling dat kapitaal of zekerheid niet wordt verstrekt ten behoeve van een onderneming waarvan blijkens de geringe rentabiliteit de continuïteit voor de korte of middellange termijn in het geding is;

  • b. de bepaling dat uitsluitend kapitaal of zekerheid wordt verstrekt aan ondernemingen die in Nederland zijn gevestigd en daar een substantieel deel van hun activiteiten uitvoeren;

  • c. de verplichting van de financier er zorg voor te dragen dat de relaties tussen hem en de bij zijn onderneming betrokkenen enerzijds, en de ondernemers aan wie kapitaal wordt verschaft anderzijds, transparant zijn;

  • d. de verplichting van de financier tot verstrekking van informatie aan Onze Minister;

  • e. de verplichting van de financier onverwijld mededeling te doen aan Onze Minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot verlening van surseance van betaling aan hem, een verzoek tot faillietverklaring van hem of een verzoek om ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing te verklaren;

  • f. de wijze van vaststelling van de subsidie;

  • g. aanvragen tot betaling;

  • h. de wijze waarop Onze Minister gerechtigd is tot verhaal na uitbetaling van de financier.

Artikel 32

  • 1 Indien de overeenkomst, bedoeld in artikel 30, een overeenkomst van borgstelling of garantstelling is, bevat deze overeenkomst in aanvulling op artikel 31 in ieder geval:

    • a. de vergoeding of provisie;

    • b. het maximum bedrag per borgstelling of garantstelling;

    • c. de eisen waaraan de kredietovereenkomst, waarvan de te sluiten overeenkomst van borgstelling of garantstelling afhankelijk is, moet voldoen;

    • d. de wijze waarop de omvang van de borgstelling of garantstelling wordt bepaald;

    • e. de voorwaarden waaronder de borgstelling of garantstelling kan worden ingeroepen;

    • f. een bepaling inzake de duur en de beëindiging van de overeenkomst tot borgstelling of garantstelling;

    • g. een bepaling met betrekking tot betalingen van de borgstelling of garantstelling door Onze Minister aan de financier;

    • h. de terugvordering van kredieten en de uitwinning van zekerheden.

  • 2 In de overeenkomst kan worden bepaald dat de financier kredietovereenkomsten kan sluiten voor zover het totaal van de verstrekte kredieten niet hoger is dan het maximale bedrag van de borgstelling.

  • 3 Bij ministeriële regeling wordt de hoogte van de vergoeding of de wijze van berekenen van de provisie vastgesteld.

Artikel 33

  • 1 Indien de overeenkomst, bedoeld in artikel 30, een overeenkomst van krediet is, bevat deze overeenkomst in aanvulling op artikel 31 in ieder geval:

    • a. de vergoeding en het maximum bedrag per krediet;

    • b. de wijze waarop de omvang van het krediet wordt bepaald;

    • c. de voorwaarden waaronder het krediet moet worden terugbetaald;

    • d. een bepaling inzake de duur en de beëindiging van de overeenkomst tot krediet;

    • e. een bepaling met betrekking tot betalingen door Onze Minister aan de financier;

    • f. de terugvordering van kredieten en de uitwinning van zekerheden;

  • 2 Bij ministeriële regeling wordt de hoogte van de vergoeding of de wijze van berekenen van de rente vastgesteld.

§ 2. Voorwaarden voor de subsidie-ontvanger algemeen

Artikel 34

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de voorwaarden waaronder een subsidie wordt verleend.

  • 2 Indien een subsidie wordt verleend aan de deelnemers in een samenwerkingsverband, kan bij ministeriële regeling of bij de beschikking tot subsidieverlening als voorwaarde worden gesteld dat binnen een bepaalde termijn een overeenkomst wordt verstrekt waarin de samenwerking tussen de deelnemers in het samenwerkingsverband is geregeld.

Hoofdstuk 11. Verplichtingen van de subsidie-ontvanger niet zijnde een financier

§ 1. Verplichtingen van de subsidie-ontvanger algemeen

Artikel 35

De in dit hoofdstuk opgenomen verplichtingen gelden voor een ontvanger van een subsidie, niet zijnde een subsidie aan een financier.

Artikel 36

De subsidie-ontvanger en de penvoerder doen onverwijld mededeling aan Onze Minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem.

Artikel 37

  • 1 Indien de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft op een plan, voert de subsidie-ontvanger de activiteiten uit overeenkomstig dit plan.

  • 2 De subsidie-ontvanger meldt aan Onze Minister indien de subsidiabele kosten zoals opgenomen in de mijlpalen in het plan in het desbetreffende kwartaal of, indien er geen mijlpalenplanning is, in het desbetreffende kalenderjaar meer dan 25% afwijken van de begroting.

  • 3 Onze Minister kan voor het vertragen, essentieel wijzigen of het stopzetten van activiteiten op voorafgaand verzoek van de subsidie-ontvanger ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 38

  • 1 De subsidie-ontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden:

    • a. de aard, inhoud en voortgang van de verrichte werkzaamheden;

    • b. het aantal eenheden dat per kostendrager is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • c. het aantal uren dat per persoon is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • d. indien een tarief als bedoeld in artikel 12, eerste lid, wordt gehanteerd, de berekening en samenstelling van het tarief;

    • e. de specifiek ten behoeve van de activiteiten gemaakte en betaalde kosten.

  • 2 De administratie wordt tot vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling bewaard.

  • 3 Indien de subsidie minder bedraagt dan € 125.000 zijn het eerste en tweede lid niet van toepassing; in dat geval beschikt de subsidie-ontvanger tot vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling over die gegevens die nodig zijn om desgevraagd aan te tonen dat de subsidiabele activiteiten zijn verricht.

Artikel 39

  • 1 Indien de periode van uitvoering van de activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen meer dan twaalf maanden in beslag neemt, wordt bij de beschikking tot subsidieverlening de verplichting opgelegd tot indiening van één of meer rapportages, maar ten hoogste één rapportage per jaar, waarbij rekening wordt gehouden met de mijlpalen van de activiteiten.

  • 2 Indien subsidie-ontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, dienen zij hun rapportages in via een penvoerder.

Artikel 40

  • 1 De subsidie-ontvanger draagt zorg voor een verantwoord gebruik van de uit de activiteiten voortvloeiende resultaten overeenkomstig de subsidie-aanvraag.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 41

  • 1 Wanneer een geheel of gedeeltelijk van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisatie deel uitmaakt van een samenwerkingsverband, sluiten de deelnemers in het samenwerkingsverband een overeenkomst over de wijze waarop wordt omgegaan met de overdracht van kennis of andere resultaten uit de activiteiten.

  • 2 Indien in de overeenkomst is opgenomen dat een onderzoeksorganisatie als bedoeld in het eerste lid kennis of andere resultaten uit de activiteiten overdraagt aan een ondernemer die deelneemt in het samenwerkingsverband, legt de penvoerder de afspraken voor aan Onze Minister, tenzij:

    • a. de deelnemende ondernemingen de volledige kosten dragen van de activiteiten van deze onderzoeksorganisatie,

    • b. de resultaten waaraan geen intellectuele eigendomsrechten kunnen worden ontleend, ruim kunnen worden verspreid en eventuele intellectuele eigendomsrechten op de resultaten die uit de activiteiten van de onderzoeksorganisatie voortvloeien, volledig aan deze onderzoeksorganisatie worden toegekend of,

    • c. deze onderzoeksorganisatie van de deelnemende ondernemingen een vergoeding ontvangt die overeenstemt met de marktprijs voor de intellectuele eigendomsrechten die voortvloeien uit de door de onderzoeksorganisatie in het kader van de activiteiten en die worden overgedragen aan de deelnemende ondernemingen.

§ 2. Verplichtingen van de subsidie-ontvanger bij subsidie met terugbetalingsverplichting

Artikel 42

  • 1 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een subsidie wordt verstrekt met de verplichting dat de subsidie-ontvanger de verstrekte subsidie volgens een in de beschikking tot subsidieverlening vastgelegd schema terugbetaalt aan Onze Minister. In dat geval wordt in de ministeriële regeling geregeld wanneer en onder welke voorwaarden de subsidie wordt terugbetaald.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de subsidie die wordt terugbetaald, wordt vermeerderd met:

    • a. rente, te rekenen vanaf het moment van betaling, of

    • b. een opslag.

  • 3 De subsidie-ontvanger kan Onze Minister tot het tijdstip waarop een aanvraag tot subsidievaststelling is ingediend, verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting de verstrekte subsidie, inclusief eventuele rente of opslag, terug te betalen.

  • 4 De ontheffing, bedoeld in het derde lid, kan worden verleend indien eerder een ontheffing is verleend voor het vertragen, essentieel wijzigen of stopzetten van de activiteiten in verband met onoverkomelijke problemen of het verloren gaan van het marktperspectief.

  • 5 De subsidie-ontvanger kan Onze Minister nadat een aanvraag tot subsidievaststelling is ingediend, verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting tot terugbetaling van de subsidie, inclusief eventuele rente of opslag, of ontheffing te verlenen van de verplichting subsidie, inclusief eventuele rente of opslag, terug te betalen volgens het bij de beschikking tot subsidieverlening vastgelegde schema.

  • 6 De ontheffing, bedoeld in het vijfde lid, kan worden verleend indien de verplichting tot terugbetaling leidt tot zodanige financiële problemen voor de subsidie-ontvanger dat het voortbestaan van zijn onderneming in gevaar komt.

  • 7 Aan de ontheffingen, bedoeld in het derde en vijfde lid, kunnen voorschriften worden verbonden.

§ 3. Nadere uitwerking verplichtingen

Artikel 43

Onze Minister kan bij de beschikking tot subsidieverlening nadere verplichtingen opleggen.

Artikel 44

  • 1 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een of meer van de in dit hoofdstuk opgenomen verplichtingen niet van toepassing zijn.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen andere verplichtingen dan de in dit hoofdstuk opgenomen verplichtingen worden opgelegd.

Hoofdstuk 12. Voorschotten

Artikel 45

  • 1 Onze Minister verstrekt ambtshalve voorschotten voor een subsidie, niet zijnde een subsidie aan een financier, die nog niet is vastgesteld.

  • 2 Indien subsidie-ontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, verstrekt Onze Minister de voorschotten via de penvoerder aan de subsidie-ontvanger. Deze betaling geldt als betaling aan de subsidie-ontvanger.

Artikel 46

  • 1 Onze Minister verstrekt het eerste voorschot ambtshalve binnen twee weken na aanvang van de activiteiten.

  • 2 De volgende voorschotten worden ambtshalve verstrekt binnen twee weken na 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober voor de in het desbetreffende kwartaal te maken kosten.

  • 3 Als datum van aanvang van de activiteiten geldt de dag na de verzending van de beschikking tot subsidieverlening of, indien deze later is, de datum die in het plan is opgenomen voor de start van de activiteiten.

  • 4 Het voorschot bedraagt 90% van het bedrag dat in het desbetreffende kwartaal maximaal voor subsidie in aanmerking komt.

  • 5 Het voorschot bedraagt 100% van het bedrag dat in het desbetreffende kwartaal maximaal voor subsidie in aanmerking komt.

  • 6 Onze Minister berekent de hoogte van het maximaal voor subsidie in aanmerking komende bedrag door de in de periode tussen twee mijlpalen te maken subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met het subsidiepercentage, bedoeld in artikel 5, eerste lid, of artikel 9, en te delen door het aantal voorschotmomenten in deze periode.

  • 7 Onze Minister berekent de hoogte van het maximaal voor subsidie in aanmerking komende bedrag door de volgens het plan in dat kalenderjaar te maken subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met het subsidiepercentage, bedoeld in artikel 5, eerste lid, of artikel 9, en te delen door het aantal voorschotmomenten in deze periode.

  • 8 De volgende voorschotten worden ambtshalve verstrekt telkens binnen twee weken na het verstrijken van twaalf maanden na de aanvang van de activiteiten.

  • 9 Het bedrag van het voorschot wordt berekend door 90% van het maximale subsidiebedrag te delen door het aantal voorschotmomenten tijdens de gehele subsidieperiode. Bij ministeriële regeling kan een andere berekeningswijze worden vastgesteld.

  • 10 Het geheel van voorschotten bedraagt niet meer dan het voorschotpercentage maal de maximale hoogte van de subsidie.

Artikel 47

  • 1 Het voorschot wordt ambtshalve verstrekt binnen twee weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2 Het voorschot bedraagt 90% van de maximale hoogte van de subsidie.

  • 3 Het voorschot bedraagt 100% van de maximale hoogte van de subsidie.

Artikel 48

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen voor publiekrechtelijke rechtspersonen en andere, bij ministeriële regeling aangewezen instellingen of organisaties, van de artikelen 45 tot en met 47 afwijkende bepalingen over voorschotten worden opgenomen.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen van artikelen 45 tot en met 47 afwijkende bepalingen over voorschotten worden opgenomen indien bij de verstrekking van een subsidie nauw wordt aangesloten bij subsidies als bedoeld in artikel 2, vierde lid.

Hoofdstuk 13. Subsidievaststelling

Artikel 49

De in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen gelden voor een ontvanger van een subsidie, niet zijnde een subsidie aan een financier.

Artikel 50

  • 1 Tenzij de beschikking tot subsidieverlening tevens de subsidievaststelling inhoudt, dient de subsidie-ontvanger zijn aanvraag om subsidievaststelling in uiterlijk dertien weken na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid.

  • 2 De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, dat bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. De aanvraag gaat, overeenkomstig in het formulier is vermeld, vergezeld van de in het formulier aangegeven bescheiden, waaronder in elk geval:

    • a. een eindverslag omtrent de uitvoering en de resultaten van de activiteiten en

    • b. indien het subsidiebedrag € 125 000 of meer bedraagt, een accountantsverklaring.

  • 3 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat, in afwijking van het tweede lid, onderdeel b, de aanvraag niet vergezeld hoeft te gaan van een accountantsverklaring.

Artikel 51

  • 1 Indien subsidie-ontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, dienen zij hun aanvraag tot subsidievaststelling in via de penvoerder.

  • 2 Indien subsidie-ontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, betaalt Onze Minister het subsidiebedrag via de penvoerder aan de subsidie-ontvanger. Deze betaling geldt als betaling aan de subsidie-ontvanger.

Artikel 52

  • 1 Onze Minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.

  • 2 Indien een beschikking tot subsidievaststelling niet binnen de in het eerste lid genoemde termijn kan worden gegeven, kan deze termijn eenmaal met dertien weken worden verlengd.

Artikel 53

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen voor bij ministeriële regeling aangewezen instellingen of organisaties, van de artikelen 50 tot en met 52 afwijkende bepalingen over de subsidievaststelling worden opgenomen.

  • 2 Artikel 50 is niet van toepassing op de verstrekking van specifieke uitkeringen.

Hoofdstuk 14. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 54

  • 2 De overeenkomsten, gesloten op basis van artikel 10 van het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997, worden geacht in stand te blijven tot een nieuwe overeenkomst is gesloten of, indien dit eerder is, tot twee jaar na de datum van inwerkingtreding van dit besluit, behoudens beëindiging van een overeenkomst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 21 november 2008

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Uitgegeven de negende december 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin