9a.11
|
De kandidaat kan omschrijven welke juridische handelingen er conform de Wft moeten worden verricht voordat er van volmachtverstrekking sprake is door een verzekeraar
aan een gevolmachtigde agent.
|
B
|
9a.12
|
De kandidaat kan omschrijven welke juridische handelingen er conform de Wft moeten worden verricht voordat een volmacht kan worden beëindigd.
|
B
|
9d.2
|
De kandidaat kan in eigen woorden uitleggen wat het doel is van de Sanctiewet (Freezelist) en kan daarnaast aangeven op welke wijze verzekeraars en gevolmachtigde
agenten aan de eisen van deze wet dienen te voldoen.
|
Tp
|
6a.3
|
De kandidaat kan de regels van de WIA omschrijven.
|
B
|
6b.11
|
De kandidaat kan de maximale inleg voor de levensloopregeling berekenen.
|
Tp
|
6b.12
|
De kandidaat kan de levensloopkorting berekenen.
|
Tp
|
6b.13
|
De kandidaat kan de levensloopregeling toepassen in het kader van een plan voor eerdere
pensionering.
|
Ti
|
6b.14
|
De kandidaat kan in een gegeven situatie beoordelen of een levensloopregeling in overeenstemming
met de wettelijke vereisten is uitgevoerd.
|
Tp
|
6b.15
|
De kandidaat kan de verschillende mogelijkheden voor uitvoering van de levensloopregeling
uitleggen.
|
B
|
6b.16
|
De kandidaat kan het begrip ‘ontslagvergoeding’ omschrijven.
|
K
|
6b.17
|
De kandidaat kan aangeven of deelname aan de levensloopregeling al dan niet mag samengaan
met de deelname aan andere spaarregelingen.
|
K
|
6b.18
|
De kandidaat kan omschrijven wanneer deelname aan de levensloopregeling eindigt.
|
K
|
6b.19
|
De kandidaat kan aangeven welke maxima gelden ten aanzien van de jaarlijkse deelname
aan de levensloopregeling.
|
K
|
6b.20
|
De kandidaat kan de mogelijkheden benoemen voor deelname aan de levensloopregeling
door de DGA.
|
K
|
6b.21
|
De kandidaat kan de mogelijkheden van waardeoverdracht in het kader van de levensloopregeling
omschrijven.
|
K
|
6b.22
|
De kandidaat kan de klant inzicht geven in de kostenstructuur van de polis, waaronder
de afsluit-, continuatie- of andere provisie, alsmede de financiële bijsluiter toepassen.
|
Tp
|
6c.14
|
De kandidaat kan de verschillen tussen spaarloon- en levensloopregeling motiveren.
|
Ti
|
6c.15
|
De kandidaat kan aan de hand van concrete gegevens omtrent de aflossingsvorm of renteconstructie
van een hypothecair krediet berekeningen maken (van bijvoorbeeld het rentepercentage,
de verzekeringspremies, beleggingsbedrag of de spaartermijn).
|
Ti
|
6c.16
|
De kandidaat kan aan de hand van concrete gegevens omtrent beschikbaar inkomen, fiscale
faciliteiten en gewenste oudedags- of nabestaandenuitkeringen berekeningen maken (van
bijvoorbeeld de verzekeringspremies, beleggingsbedragen of de spaarbedragen).
|
Ti
|
6c.17
|
De kandidaat kan aan de hand van concrete gegevens de klant uitleggen wat de voor-
en nadelen zijn van een spaarrekening of een beleggingsrekening in vergelijking tot
elkaar en tot een levensverzekeringoplossing
|
Ti
|
6d.15
|
De kandidaat kan de bepalingen van de wetten MOT en WID op juiste wijze interpreteren.
|
Ti
|
6d.16
|
De kandidaat kan demonstreren op welke wijze genoegzaam aan de bepalingen van de wetten
MOT en WID kan worden voldaan.
|
Ti
|
6d.17
|
De kandidaat kan de bepalingen uit de Wet medische keuringen in een praktijksituatie toepassen.
|
Tp
|
6d.18
|
De kandidaat kan beoordelen in welke gevallen een melding op grond van de Wet MOT noodzakelijk is.
|
Tp
|
6d.19
|
De kandidaat kan de verplichtingen die uit hoofde van de wetten WID en MOT aan financiële dienstverleners zijn opgelegd toepassen.
|
Tp
|
6d.20
|
De kandidaat kan omschrijven wanneer ter voldoening aan de WID met een zgn. afgeleide identificatie kan worden volstaan en wanneer niet.
|
B
|
6d.21
|
De kandidaat kan aangeven in welke gevallen de meldingsplicht uit hoofde van de wet
MOT geldt in verband met levensverzekeringen.
|
B
|
6d.22
|
De kandidaat kan aangeven in welke gevallen identificatie vóór het afsluiten van levensverzekeringen
noodzakelijk is uit hoofde van de WID.
|
K
|
6d.23
|
De kandidaat kan opsommen voor welke levensverzekeringen de WID niet van toepassing is.
|
K
|
6d.24
|
De kandidaat kan aangeven bij welke instantie(s) meldingen uit hoofde van de wet MOT moeten worden ingediend.
|
K
|
6h.1
|
De kandidaat kan de zorgplicht definiëren.
|
K
|
6h.2
|
De kandidaat kan aan de klant uitleggen wat het belang is van het houden van een inventarisatiegesprek.
|
B
|
6h.3
|
De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties van
financiële instrumenten, dilemma’s tussen bedrijfsbelang en klantbelang te analyseren,
af te wegen en deze afwegingen te verantwoorden (integriteit).
|
Ti
|
6h.4
|
De kandidaat kan aan de klant het begrip integriteit omschrijven en het belang ervan
weergeven voor de advisering van de klant
|
K
|
6h.5
|
De kandidaat kan in een concrete situatie aangeven wanneer bedrijfsbelang conflicteert
met het belang van de klant en omschrijft hierbij het aspect integer handelen.
|
Ti
|
6h.6
|
De kandidaat kan in een concrete klant situatie negatieve en positieve integriteitaspecten
aangeven.
|
Ti
|
6h.7
|
De kandidaat kan de eisen die de Wft stelt ten aanzien van het vaststellen van een risicoprofiel benoemen.
|
K
|
6h.8
|
De kandidaat kan inschatten welke valkuilen er zijn bij het in kaart brengen van de
financiële positie, kennis, ervaring en beleggingsdoelstelling van de klant.
|
Ti
|
6h.9
|
De kandidaat kan de inventarisatievragen categoriseren in de rubrieken uit de Wft (financiële positie, kennis, ervaring, doelstelling, risicobereidheid).
|
B
|
6h.10
|
De kandidaat kan de rubrieken uit de Wft categoriseren naar inventarisatievraag.
|
B
|
6h.11
|
De kandidaat kan uitleggen welk verschil er is tussen een vermogensdoel met een objectieve
danwel subjectieve prioriteit.
|
B
|
6h.12
|
De kandidaat kan risicotolerantie en risico definiëren.
|
K
|
6h.13
|
De kandidaat kan per vraag uitleggen wat het verband is tussen de vraag en de risicotolerantie
van de klant.
|
B
|
6h.14
|
De kandidaat kan demonstreren wanneer er sprake is van tegenstrijdige antwoorden van
de klant op vragen.
|
Ti
|
6h.15
|
De financieel adviseur kan per antwoord van de klant op een vraag uit de vragenlijst,
een additionele vraag stellen die daarmee verband houdt.
|
Tp
|
6h.16
|
De kandidaat kan het begrip risicoprofiel en cliëntprofiel definiëren.
|
K
|
6h.17
|
De kandidaat kan uitleggen waarom de klant wordt ingedeeld in een risicoprofiel.
|
B
|
6h.18
|
De kandidaat kan op basis van de gegevens van de klant beoordelen welk risicoprofiel
erbij past.
|
Tp
|
6h.19
|
De kandidaat kan van een gekozen risicoprofiel beoordelen welke klant erbij past.
|
Tp
|
6h.20
|
De kandidaat kan per antwoord van de klant aangeven wat het verband is met het risicoprofiel.
|
B
|
6h.21
|
De kandidaat kan de verschillende vormen van dienstverlening omschrijven.
|
K
|
6h.22
|
De kandidaat kan de argumenten noemen die gelden wanneer de klant in aanmerking komt
voor beleggen of niet.
|
K
|
6h.23
|
De kandidaat kan de argumenten noemen die gelden wanneer een klant moet worden doorverwezen
naar een andere vorm van dienstverlening.
|
K
|
6h.24
|
De kandidaat kan beschrijven wat hij moet doen wanneer de klant zich niet kan vinden
in het gekozen risicoprofiel.
|
K
|
6h.25
|
De kandidaat kan de mogelijkheden benoemen voor een klant die een lager cq hoger risicoprofiel
wil.
|
K
|
6h.26
|
De kandidaat kan een omschrijving geven van de begrippen ‘verwacht rendement’ en ‘standaarddeviatie.’
|
K
|
6h.27
|
De kandidaat kan uitleggen wat het verband is tussen standaarddeviatie en waarschijnlijkheidsinterval
van een SAA en in dit verband aangeven wat een normale verdeling is.
|
B
|
6h.28
|
De kandidaat kan aantonen aan de klant wat het verband is tussen standaarddeviatie,
waarschijnlijkheidsinterval en risico van een SAA.
|
Tp
|
6h.29
|
De kandidaat kan berekenen wat de kans is op een belegging met een worst case scenario
als uitkomst bij een eenmalige belegging.
|
Tp
|
6h.30
|
De kandidaat kan uitleggen wat de kans op een mogelijke uitkomst van een belegging
in enig jaar is.
|
B
|
6h.31
|
De kandidaat kan het verband tussen risico en rendement uitleggen.
|
B
|
6h.32
|
De kandidaat kan aantonen dat de risico- en rendementsinformatie van een gekozen SAA
past bij het risicoprofiel van de klant.
|
Tp
|
6h.33
|
De kandidaat kan door middel van een berekening laten zien wat de consequentie is
van een andere SAA en de consequentie daarvan voor verwachte risico en rendement.
|
Tp
|
6h.34
|
De kandidaat kan het begrip ‘samengesteld rendement’ definiëren.
|
K
|
6h.35
|
De kandidaat kan berekenen wat de verwachte eindwaarde is van zijn vermogen als wordt
belegd volgens de SAA.
|
Tp
|
6h.36
|
De kandidaat kan aan de hand van uitspraken van de klant over beleggen concluderen
of de klant de risico’s van beleggen begrijpt.
|
B
|
6h.37
|
De kandidaat kan het verband tussen risico en tijd benoemen.
|
K
|
6h.38
|
De kandidaat kan het risicotolerantiemodel definiëren.
|
K
|
6h.39
|
De kandidaat kan uitleggen wat de minimaal vereiste beleggingshorizon betekent.
|
B
|
6h.40
|
De kandidaat kan een strategische asset allocatie definiëren.
|
K
|
6h.41
|
De kandidaat kan uitleggen waarom er in het advies gebruik wordt gemaakt van een strategische
asset allocatie.
|
B
|
6h.42
|
De kandidaat kan de kenmerken van een strategische asset allocatie definiëren.
|
K
|
6h.43
|
De kandidaat kan de kanttekeningen benoemen bij het gebruik van de normale verdeling.
|
K
|
6h.44
|
De kandidaat kan uitleggen wat de consequenties zijn van de kanttekeningen bij de
normale verdeling bij de geadviseerde Strategische asset allocatie.
|
B
|
6h.45
|
De kandidaat kan de weging van de categorieën in een SAA uitleggen.
|
B
|
6h.46
|
De kandidaat kan, gegeven een risicoprofiel, het verband aangeven tussen een strategische
assetallocatie en de verdeling over de verschillende assetcategorieën.
|
B
|
6h.47
|
De kandidaat kan, gegeven een risicoprofiel, het verband aangeven tussen een strategische
assetallocatie en de risico–rendementsverhouding.
|
B
|
6h.48
|
De kandidaat kan het begrip modelportefeuille definiëren.
|
K
|
6h.49
|
De kandidaat kan uitleggen dat een risicoprofiel kan veranderen.
|
B
|
6h.50
|
De kandidaat kan uitleggen wanneer er sprake is van een verandering in het cliëntprofiel.
|
B
|
6h.51
|
De kandidaat kan diversificatie definiëren.
|
K
|
6h.52
|
De kandidaat kan correlatie definiëren.
|
K
|
6h.53
|
De kandidaat kan uitleggen wanneer er tussen twee financiële instrumenten sprake kan
zijn van voordelen door diversificatie.
|
B
|
6h.54
|
De kandidaat kan illustreren wat het verband is tussen risico en rendement van de
verschillende SAA’s.
|
Ti
|
6h.55
|
De kandidaat kan het verschil uitleggen tussen het marktrisico en specifiek risico.
|
B
|
6h.56
|
De kandidaat kan uitleggen hoe spreiding wordt bereikt in een portefeuille.
|
B
|
6h.57
|
De kandidaat kan uit een lijst portefeuilles een onderscheid maken tussen goed en
slecht gediversifieerde portefeuilles.
|
B
|
6h.58
|
De kandidaat kan van een slecht gediversifieerde portefeuille aantonen waarom deze
slecht gespreid is.
|
Tp
|
6h.59
|
De kandidaat kan de voor- en nadelen van collectief beleggen benoemen.
|
K
|
6h.60
|
De kandidaat kan de kosten van collectief beleggen benoemen.
|
K
|
6h.61
|
De kandidaat kan de verschillende kosten van beleggen definiëren.
|
K
|
6h.62
|
De kandidaat kan uitleggen wat het verschil is tussen direct en indirect rendement
van een beleggingsinstelling.
|
B
|
6h.63
|
De kandidaat kan de vormen van specialisatie bij beleggingsinstellingen benoemen.
|
K
|
6h.64
|
De kandidaat kan uitleggen welke verschillen er zijn tussen de verschillende stijlen.
|
B
|
6h.65
|
De kandidaat kan een aantal special products beschrijven.
|
K
|
6h.66
|
De kandidaat kan aangeven wat het verschil is tussen een open end en een closed end
fonds en aangeven wat het gevolg is van het verschil.
|
K
|
6h.67
|
De kandidaat kan op basis van een financiële bijsluiter aantonen welke kenmerken een
beleggingsinstelling heeft.
|
Tp
|
6h.68
|
De kandidaat kan de beleggingscategorieën van een strategische asset allocatie benoemen.
|
K
|
6h.69
|
De kandidaat kan de verschillende beleggingscategorieën omschrijven.
|
K
|
6h.70
|
De kandidaat kan benoemen welke vormen van financiële waarden onderdeel uitmaken van
de beleggingscategorieën.
|
K
|
6h.71
|
De kandidaat kan de kenmerken van de beleggingscategorieën benoemen.
|
K
|
6h.72
|
De kandidaat kan uitleggen wat het verband is tussen de beleggingscategorieën waarin
wordt belegd en het profiel van de klant.
|
B
|
6h.73
|
De kandidaat kan de kenmerken van fondsen met een hefboom uitleggen.
|
B
|
6h.74
|
De kandidaat kan uitleggen wat het verschil in risico is tussen aandelen, obligaties,
vastgoed en liquiditeiten.
|
B
|
6h.75
|
De kandidaat kan het begrip ‘economische groei’ omschrijven alsmede de factoren die
met ‘economische groei’ samenhangen.
|
K
|
6h.76
|
De kandidaat kan het begrip ‘inflatie’ omschrijven alsmede de factoren die met dit
begrip samenhangen.
|
K
|
6h.77
|
De kandidaat kan een het begrip ’rente’ (korte en lange termijn) omschrijven alsmede
de factoren die met dit begrip samenhangen.
|
K
|
6h.78
|
De kandidaat kan het begrip ‘valutakoers’ omschrijven alsmede de factoren die met
‘de valutakoers’ samenhangen.
|
K
|
6h.79
|
De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën
van ontwikkelingen in de ‘economische groei’.
|
B
|
6h.80
|
De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën
van ontwikkelingen in de ‘inflatie’.
|
B
|
6h.81
|
De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën
van ontwikkelingen in de ‘rente’ (korte en lange termijn).
|
B
|
6h.82
|
De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën
van ontwikkelingen in de ‘valutakoers’.
|
B
|
6h.83
|
De kandidaat kan uitleggen hoe beleggers reageren op verwachte cijfers en op feitelijke
cijfers over de macro-economie.
|
B
|
6h.84
|
De kandidaat kan een modelportefeuille categoriseren in een risicoprofiel.
|
B
|
6h.85
|
De kandidaat kan concluderen of een beleggingsfonds past bij een gegeven risicoprofiel.
|
B
|
6h.86
|
De kandidaat kan de klant uitleggen wat de consequenties zijn van het niet behalen
van het doelvermogen van de belegging.
|
B
|
6h.87
|
De kandidaat kan de cliënt uitleggen dat beleggen het risico met zich meebrengt dat
het einddoel niet gehaald wordt.
|
B
|
6h.88
|
De kandidaat kan concluderen of een financieel product met beleggingscomponent past
bij de klant.
|
B
|
6h.89
|
De kandidaat kan de eisen die de toezichthouder stelt aan de minimum hoeveelheid informatie
die wordt vastgelegd benoemen.
|
K
|
6h.90
|
De kandidaat kan van elk van deze eisen uitleggen wat eronder wordt verstaan.
|
B
|
6h.91
|
De kandidaat kan beoordelen of de klant voldoende informatie heeft gegeven om vast
te leggen in het cliëntdossier.
|
Tp
|
6h.92
|
De kandidaat kan in verschillende situaties aangeven wanneer er een actieve waarschuwing
aan de orde is.
|
Ti
|
6h.93
|
De kandidaat kan aantonen wanneer er sprake is van afwijking van de samenstelling
van de portefeuille ten opzichte van de gewenste portefeuille en welke actie hij moet
ondernemen.
|
Tp
|
6h.94
|
De kandidaat kan scheefgroei in en rebalancing/herschikken van een portefeuille definiëren.
|
K
|
6h.95
|
De kandidaat kan uitleggen waarom er bij scheefgroei gerebalanced moet worden.
|
B
|
6h.96
|
De kandidaat kan beoordelen of er wijzigingen zijn in het profiel van de klant.
|
Tp
|
6h.97
|
De kandidaat kan aanwijzen welke zaken in het profiel kunnen veranderen.
|
K
|
6h.98
|
De kandidaat kan uitleggen wat de consequentie is van een verandering in het risicoprofiel.
|
B
|
6h.99
|
De kandidaat kan op basis van uitspraken van de klant inschatten of er wijzigingen
zijn in het cliëntprofiel.
|
Ti
|
6h.100
|
De kandidaat kan de situaties benoemen waarin hij zijn klant moet vragen naar de veranderingen
die van invloed zijn op het profiel.
|
K
|
6h.101
|
De kandidaat kan aantonen wat het effect is van een wijziging in het profiel van de
klant op het risicoprofiel van de klant.
|
Tp
|
6h.102
|
De kandidaat kan uitleggen wat de klant moet doen wanneer er sprake is van een wijziging
in zijn financiële situatie.
|
B
|
6h.103
|
De kandidaat is in staat provisie- vergoedingsregels uit te leggen aan de consument.
De kandidaat in staat de cliëntovereenkomst correct toe te passen.
|
Ti
|