Besluit OM-afdoening

Geraadpleegd op 01-05-2024.
Geldend van 01-03-2022 t/m 05-04-2022

Besluit van 4 juli 2007, houdende regels aangaande de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Besluit OM-afdoening)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 3 april 2007, directie Wetgeving, nr. 5476193/07/6,

Gelet op de artikelen 257b, 257d, vierde lid, en 572, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, en de artikelen 22e, 22k, 74, vijfde lid, en 77ff, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

Voorts gelet op de artikelen 1, onderdeel a, 2, tweede lid, 4, derde lid, 9, eerste lid, en 13, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, artikel 126 van de Wet op de rechterlijke organisatie en de artikelen 37, 39 en 41 van de Wet op de rechtsbijstand;

De Raad van State gehoord (advies van 23 mei 2007, nr.W03.07.0090/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 29 juni 2007, directie Wetgeving, nr. 5491696/07/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Definitiebepalingen

Artikel 1.1

In dit besluit wordt verstaan onder:

Hoofdstuk II. Strafbeschikkingen algemeen

Artikel 2.1

  • 1 Onze Minister draagt zorg voor de ondersteuning van degene die bevoegd is de strafbeschikking uit te vaardigen bij diens daarop betrekking hebbende taken.

  • 2 Degene die de strafbeschikking uitvaardigt, verstrekt aan Onze Minister de gegevens die hij behoeft in verband met de uitvoering van dit artikel.

Artikel 2.2

  • 1 Van elke uitreiking in persoon of toezending van het afschrift van de strafbeschikking wordt overeenkomstig dit artikel in daarvoor bestemde landelijke geautomatiseerde registers aantekening gehouden door degene die de strafbeschikking heeft uitgevaardigd.

  • 2 In geval van uitreiking in persoon aan de verdachte, wordt aantekening gehouden van in ieder geval de volgende gegevens:

    • a. de datum van uitreiking;

    • b. de plaats en het adres van uitreiking;

    • c. de naam van de verdachte aan wie wordt uitgereikt;

    • d. indien de verdachte een rechtspersoon, een maatschap, een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, een doelvermogen, of een rederij is, en het afschrift van de strafbeschikking wordt uitgereikt aan de bestuurder van de rechtspersoon, de aansprakelijke vennoot, de bestuurder van een doelvermogen, de boekhouder of het lid van een rederij, dan wel aan de persoon die gemachtigd is het afschrift in ontvangst te nemen: de naam van de desbetreffende persoon.

  • 3 In geval van toezending wordt aantekening gehouden van in ieder geval de volgende gegevens:

    • a. de datum van toezending;

    • b. de naam van de verdachte aan wie het afschrift wordt toegezonden, de naam van de benadeelde partij aan wie het afschrift wordt toegezonden en de naam van de bij de officier van justitie bekende rechtstreeks belanghebbende aan wie het afschrift wordt toegezonden;

    • c. het adres of de adressen waarnaar het afschrift wordt toegezonden;

    • d. of de toezending per gewone dan wel per aangetekende brief geschiedt;

    • e. de datum van ontvangst van het afschrift.

Hoofdstuk III. De strafbeschikking in de zin van artikel 257b van de wet

Artikel 3.1

  • 1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a. strafbeschikkingsbevoegdheid: de bevoegdheid een strafbeschikking uit te vaardigen, bedoeld in artikel 257b van de wet;

    • b. bevoegde ambtenaar: de opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 3.2.

Artikel 3.2

  • 1 Voor de in artikel 3.3, onderdeel a, aangewezen zaken wordt de strafbeschikkingsbevoegdheid toegekend aan de hulpofficieren van justitie, bedoeld in artikel 146a onderdelen a en b, van de wet, alsmede aan de hulpofficieren van justitie, bedoeld in artikel 146a onderdeel c, van de wet, voor zover het betreft de brigadecommandanten en de afdelingscommandanten en de adjudant-onderofficier en de opperwachtmeesters die als hun vervanger zijn aangewezen, voor zolang zij als zodanig optreden, alsmede de adjudant-onderofficier en de opperwachtmeesters, ingedeeld bij de centrale recherche Koninklijke marechaussee en de recherchegroepen.

  • 4 Voor de in artikel 3.3, onderdeel b, aangewezen zaken wordt strafbeschikkingsbevoegdheid toegekend aan buitengewoon opsporingsambtenaren, voor zover deze ambtenaren bevoegd zijn tot de opsporing van die zaken.

  • 5 In afwijking van het vierde lid, wordt voor de in artikel 3.3, onderdeel b, aangewezen zaken geen strafbeschikkingsbevoegdheid toegekend aan buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst van de gemeente, voor zover voor die zaken in de desbetreffende gemeente krachtens een verordening als bedoeld in artikel 154b, eerste lid, van de Gemeentewet een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

Artikel 3.3

Als zaken waarin de strafbeschikkingsbevoegdheid kan worden uitgeoefend worden aangewezen:

  • a. de zaken, aangeduid in bijlage I van dit besluit en zoals nader omschreven in de richtlijnen, gesteld door het openbaar ministerie, die de ontdekking betreffen van een misdrijf, omschreven in artikel 310 of 321 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover het feit de toe-eigening betreft van goederen met een waarde van ten hoogste € 120 uit een winkel, voor zover de verdachte de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt;

  • b. de zaken welke betreffen de op heterdaad of met een technisch hulpmiddel door de bevoegde ambtenaar ontdekte overtredingen, aangeduid in bijlage I van dit besluit, voor zover de verdachte hetzij behoort tot een categorie die met betrekking tot die feiten in bijlage I van dit besluit is vermeld, hetzij, in het geval bedoeld in artikel 181, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, de eigenaar of houder is van het motorrijtuig waarmee het feit is begaan;

  • c. de op heterdaad of met een technisch hulpmiddel ontdekte verkeersovertredingen, aangeduid in bijlage I van dit besluit en strafbaar gesteld bij artikel 169 van het Wetboek van Militair Strafrecht juncto de Verkeersregeling defensie voor zover de verdachte militair is en hetzij behoort tot een categorie die met betrekking tot die feiten in bijlage I van dit besluit is vermeld, hetzij, in het geval bedoeld in artikel 181, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, de eigenaar of houder is van het motorrijtuig waarmee het feit is begaan en de overtreding is begaan op een militair terrein met een voertuig dat niet bij de krijgsmacht in gebruik is.

Artikel 3.4

  • 1 De hoofdofficier van justitie kan de strafbeschikkingsbevoegdheid van een bevoegde ambtenaar tot nader bericht intrekken indien de taakvervulling van deze ambtenaar zulks naar zijn oordeel vordert. Alvorens een beschikking als bedoeld in de eerste zin te geven, hoort de hoofdofficier van justitie de betrokken korpschef.

  • 2 De korpschef draagt zorg voor de uitvoering van de beschikking.

  • 3 De hoofdofficier van justitie geeft zijn nader bericht slechts na hernieuwd overleg.

  • 4 Van de beschikking, bedoeld in het eerste lid, die betrekking heeft op een buitengewoon opsporingsambtenaar, wordt een afschrift gezonden aan de direct toezichthouder van de ambtenaar. Indien de hoofdofficier van justitie niet de toezichthouder van de ambtenaar is, wordt tevens een afschrift gezonden aan de toezichthouder.

Artikel 3.5

  • 1 De hoofdofficier van justitie kan bepalen dat naar zijn oordeel het belang van een goede rechtsbedeling vordert dat in bepaalde gebieden of op bepaalde openbare wegen binnen het arrondissement of in bepaalde zaken door de bevoegde ambtenaren geen gebruik wordt gemaakt van de strafbeschikkingsbevoegdheid.

  • 2 Alvorens een besluit als in het eerste lid bedoeld te nemen, hoort de hoofdofficier van justitie de betrokken korpschef. Dit horen kan achterwege blijven, indien de hoofdofficier van justitie het nodig oordeelt dat in het gehele arrondissement in bepaalde zaken door de bevoegde ambtenaren geen gebruik wordt gemaakt van de strafbeschikkingsbevoegdheid.

  • 3 De betrokken korpschef draagt zorg voor de uitvoering van het besluit, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Indien het besluit, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op buitengewoon opsporingsambtenaren wordt een afschrift gezonden aan de betrokken direct toezichthouder. Indien de hoofdofficier van justitie niet de toezichthouder van de ambtenaren is, wordt tevens een afschrift gezonden aan de toezichthouder.

Artikel 3.6

  • 1 Het College van procureurs-generaal vaardigt richtlijnen uit waarin ten aanzien van elk feit waarvoor de bevoegde ambtenaar een strafbeschikking kan uitvaardigen de hoogte van de daarin op te leggen geldboete wordt bepaald. Deze richtlijnen worden in de Staatscourant bekend gemaakt.

  • 2 De bevoegde ambtenaar wordt in het bezit gesteld van een lijst met de feiten waarvoor de strafbeschikking kan worden uitgevaardigd en met de bedragen van de geldboeten die daarin kunnen worden opgelegd. Desgevraagd verleent hij aan de betrokken persoon inzage in deze lijst.

Artikel 3.7

De bevoegde ambtenaar houdt aantekening van elke zaak waarin hij van zijn strafbeschikkingsbevoegdheid gebruik maakt.

Hoofdstuk IV. De strafbeschikking in de zin van artikel 257ba van de wet

Artikel 4.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. strafbeschikkingsbevoegdheid: de bevoegdheid een strafbeschikking bedoeld in artikel 257ba van de wet, inhoudende een geldboete, uit te vaardigen;

  • b. lichaam of persoon: het lichaam of de persoon met een publieke taak belast, bedoeld in artikel 4.2;

  • c. Regionale Uitvoeringsdienst: een openbaar lichaam in de zin van artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen belast met de uitvoering van het toezicht op en de handhaving van milieuregelgeving;

  • d. algemeen opsporingsambtenaar: de ambtenaar, bedoeld in artikel 141, aanhef en onder b en d, van de wet;

  • e. bevoegde ambtenaar: de buitengewoon opsporingsambtenaar in dienst van of werkzaam voor een lichaam of een persoon, voor zover hij bevoegd is tot opsporing van de zaken bedoeld in artikel 4.3 en de algemeen opsporingsambtenaar werkzaam voor een lichaam of een persoon.

Artikel 4.2

Voor zaken betreffende de in artikel 4.3 aangewezen strafbare feiten wordt de strafbeschikkingsbevoegdheid toegekend aan de volgende lichamen of personen:

  • a. de directeuren van de Regionale Uitvoeringsdiensten, voor de feiten vermeld in hoofdstuk 1 van bijlage II van dit besluit;

  • b. de dagelijkse besturen van de waterschappen voor feiten vermeld in bijlage II van dit besluit;

  • c. de hoofdingenieurs-directeur van de regionale en landelijke diensten van Rijkswaterstaat van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voor feiten vermeld in bijlage II van dit besluit;

  • d. de inspecteur-generaal van de Inspectie voor Leefomgeving en Transport van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, voor de feiten vermeld in hoofdstuk 1 van bijlage II van dit besluit;

  • e. de inspecteur-generaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, voor de feiten vermeld in hoofdstuk 1 van bijlage II van dit besluit;

  • f. het college van gedeputeerde staten van de provincies, voor zover in de provincie of delen daarvan nog geen Regionale Uitvoeringsdienst is ingesteld, voor de feiten vermeld in hoofdstuk 1 van bijlage II van dit besluit;

  • g. de algemeen directeur van de Belastingdienst/Douane voor de feiten vermeld in hoofdstuk 1 van bijlage II van dit Besluit;

  • h. de voorzitter van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming, genoemd in artikel 3, eerste lid, van de Kernenergiewet voor de feiten vermeld in bijlage II van dit Besluit.

Artikel 4.3

Zaken waarin de strafbeschikkingsbevoegdheid kan worden uitgeoefend, betreffen de door de bevoegde ambtenaar geconstateerde strafbare feiten, aangeduid in bijlage II van dit besluit, voor zover die strafbare feiten van geringe ernst of eenvoudige aard zijn zoals nader omschreven in de richtlijnen, bedoeld in artikel 4.6, eerste lid en voor zover de verdachte behoort tot een categorie die met betrekking tot die feiten in bijlage II van dit besluit is vermeld.

Artikel 4.4

Een lichaam of een persoon maakt geen gebruik van zijn strafbeschikkingsbevoegdheid indien:

  • a. het een strafbaar feit betreft dat is begaan door een persoon die jonger is dan achttien jaar;

  • b. het een strafbaar feit betreft dat is begaan door een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 134 van de Grondwet;

  • c. degene onder wie één of meer voorwerpen in beslag zijn genomen, weigert afstand te doen;

  • d. voor opsporing van het strafbare feit internationale rechtshulp nodig is;

  • e. het strafbare feit wordt geconstateerd met één of meer strafbare feiten waarvoor de strafbeschikkingsbevoegdheid is verleend, indien het gezamenlijke boetebedrag voor deze economische milieufeiten hoger is dan € 2.000 voor een natuurlijk persoon of € 10.000 voor een rechtspersoon;

  • f. het strafbare feit wordt geconstateerd met één of meer strafbare feiten waarvoor de strafbeschikkingsbevoegdheid is verleend, indien het gezamenlijke boetebedrag voor niet-economische milieufeiten hoger is dan € 2.000 voor een natuurlijk persoon of een rechtspersoon;

  • g. sprake is van aanwijzingen voor een wederrechtelijk verkregen voordeel van meer dan € 5.000;

  • h. het strafbare feit een wederrechtelijke gedraging betreft waardoor de dood van of ernstig letsel aan personen danwel aanzienlijke schade aan dieren of planten wordt veroorzaakt, dan wel dreigt te worden veroorzaakt.

Artikel 4.5

  • 1 De betrokken hoofdofficier van justitie kan de strafbeschikkingsbevoegdheid tot nader bericht intrekken indien de taakvervulling van een persoon of de wijze waarop een lichaam gebruik maakt van de bevoegdheid, zulks naar zijn oordeel vordert.

  • 2 Alvorens een beschikking, bedoeld in het eerste lid, te geven, hoort de hoofdofficier van justitie het betrokken lichaam of de betrokken persoon.

  • 3 De hoofdofficier van justitie geeft zijn nader bericht slechts na hernieuwd overleg.

Artikel 4.6

  • 1 Het College van procureurs-generaal vaardigt richtlijnen uit waarin ten aanzien van elk feit waarvoor een lichaam of een persoon een strafbeschikking kan uitvaardigen de hoogte van de daarin op te leggen geldboete wordt bepaald. Deze richtlijnen worden in de Staatscourant bekend gemaakt.

  • 2 De bevoegde ambtenaar wordt door het lichaam of de persoon in het bezit gesteld van een lijst met de feiten waarvoor de strafbeschikking kan worden uitgevaardigd. Desgevraagd verleent hij aan de verdachte inzage in deze lijst.

Artikel 4.7

Een lichaam of een persoon houdt aantekening van elke zaak waarin hij van zijn strafbeschikkingsbevoegdheid gebruik maakt.

Hoofdstuk V. Slotbepalingen

Artikel 5.2

  • 2 In strafzaken waarin voorwaarden ter voorkoming van strafvervolging zijn gesteld overeenkomstig artikel 59 van het Wetboek van Militair Strafrecht, blijven de artikelen die door dit besluit gewijzigd worden of vervallen van toepassing zoals zij luidden voor het in werking treden van dit besluit.

Artikel 5.3*

Artikel 5.1 van dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat niet later is gelegen dan 1 april 2013.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 4 juli 2007

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de zeventiende juli 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage I

     

Feit

Overtreden artikel

Tarief categorie(ën)

     

Afdeling A. Verkeer te land

   
     

Categorie-indeling B:

   
     

1 – Bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, en bestuurders van brommobielen voor zover het de bepalingen van het RVV 1990 betreft;

   
     

2 – Bestuurders van motorvoertuigen op twee wielen;

   
     

3 – Bromfietsers en snorfietsers;

   
     

4 – Fietsers en bestuurders van gehandicaptenvoertuigen met of zonder motor;

   
     

5 – Voetgangers;

   
     

6 – Overige weggebruikers;

   
     

7 – Gezagvoerders/schippers;

   
     

8 – Een ieder.

   
           
     

NB 1 De categorieën 1 tot en met 4 gelden in voorkomend geval mede voor bestuurders van één van de op die categorieën betrekking hebbende voertuigen, indien daarmee een aanhangwagen wordt voortbewogen. Dit geldt eveneens voor geparkeerde aanhangwagens indien deze door een onder één van deze categorieën vallende bestuurders is geparkeerd.

   
     

NB 2 Op basis van artikel 2a RVV 1990 zijn, tenzij anders bepaald, voor brommobielen en bestuurders en passagiers van brommobielen de regels betreffende motorvoertuigen van toepassing. Voor de feitcodes waar dit op van toepassing is moet in geval van een overtreding met een brommobiel of door een bestuurder van een brommobiel gepleegde overtreding in plaats van motorvoertuig brommobiel worden gelezen.

   
     

Nummers K 006 – K 172: Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994); Reglement Rijbewijzen (RR)

   
     

als bestuurder van een motorrijtuig rijden terwijl het rijbewijs

   

K

060

i

als bestuurder van een motorrijtuig rijden terwijl het rijbewijs zijn geldigheid heeft verloren door aangifte van vermissing (of diefstal)

107 lid 2 sub b WVW 1994

1/2/3

K

060

j

als bestuurder van een motorrijtuig rijden terwijl het rijbewijs zijn geldigheid heeft verloren doordat het niet binnen drie maanden na het besluit tot afgifte is uitgereikt

107 lid 2 sub b WVW 1994

1/2/3

K

071

 

als bestuurder optreden zonder te beschikken over een ingevolge de richtlijn vakbekwaamheid vereist geldig getuigschrift

151c WVW 1994

1

           
     

Noot K 072 a/cd

   
     

De vermelde tarieven bij deze feitcodes dienen gehalveerd en op hele euro’s naar boven te worden afgerond

   
     

als bestuurder beneden de 16 jaar een motorrijtuig besturen, zijnde

110 WVW 1994 jo.

 

K

072

b

– een gehandicaptenvoertuig, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig uitgerust met een elektromotor dat niet sneller kan rijden dan 10 km/h

5 lid 3 RR

4

K

145

b

als bestuurder handelen in strijd met het aan de ontheffing, vergunning of vrijstelling verbonden voorschrift betreffende de begeleiding of vakbekwaamheid

150 lid 2 WVW 1994

1

K

160

b

als bestuurder van een voertuig die, in het kader van beroepsgoederenvervoer of personenvervoer, in overtreding wordt bevonden van een bij of krachtens de WVW 1994 vastgesteld voorschrift, betreffende het vervoer van lading of personen, de gegeven bevelen niet opvolgen

160 lid 6 WVW 1994

1

           
     

Snelheidsoverschrijdingen

   
     

Noot

   
     

1. * = Recidiveregeling snelheid (zie Richtlijn voor strafvordering tarieven en feitomschrijvingen enz.); bij staandehouding wordt bij overschrijding vanaf 50 km/h of 30 km/h (cat. 3) het rijbewijs ingevorderd en dient het proces-verbaal met het proces-verbaal van invordering te worden ingezonden naar het Openbaar Ministerie.

   
           
     

2. Indien bij een feitcode bij het tarief «OBM» staat vermeld dan betreft dit de eis ter zitting voor de eerste overtreding. Naast deze boete dient een OBM ov conform de recidiveregeling snelheidsovertredingen te worden geëist.

   
           
     

b. Binnen de bebouwde kom

   
     

overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom

20 sub a RVV 1990 (cat 1/2), 20 sub b en c RVV 1990 (cat 3), 22 sub c en d RVV 1990 (cat 3), 22a RVV 1990 (cat 4)

 

VA

030

b

– met 30 km/h

 

2

     

overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom

62 jo. bord A1 (uitgezonderd [30 km/h]) RVV 1990

 

VB

030

b

– met 30 km/h

 

2

     

overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom (bord A1 [30 km/h])

62 jo. bord A1 RVV 1990

 

VS

023

a

– met 23 km/h

 

2

VS

024

a

– met 24 km/h

 

2

VS

025

a

– met 25 km/h

 

2

VS

026

a

– met 26 km/h

 

2

VS

027

a

– met 27 km/h

 

2

VS

028

a

– met 28 km/h

 

2

VS

029

a

– met 29 km/h

 

2

VS

030

 

– met 30 km/h

 

1/2/4

     

overschrijding van de maximumsnelheid binnen een erf

45 RVV 1990

 

VV

023

a

– met 23 km/h

 

2

VV

024

a

– met 24 km/h

 

2

VV

025

a

– met 25 km/h

 

2

VV

026

a

– met 26 km/h

 

2

VV

027

a

– met 27 km/h

 

2

VV

028

a

– met 28 km/h

 

2

VV

029

a

– met 29 km/h

 

2

VV

030

 

– met 30 km/h

 

1/2/4

     

overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom

62 jo. bord A3 RVV 1990

 

VC

030

b

– met 30 km/h

 

2

     

overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden

62 jo. bord A1 RVV 1990

 

VD

023

a

– met 23 km/h

 

2

VD

024

a

– met 24 km/h

 

2

VD

025

a

– met 25 km/h

 

2

VD

026

a

– met 26 km/h

 

2

VD

027

a

– met 27 km/h

 

2

VD

028

a

– met 28 km/h

 

2

VD

029

a

– met 29 km/h

 

2

VD

030

 

– met 30 km/h

 

1/2/4

     

overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden

62 jo. bord A3 RVV 1990

 

VE

023

a

– met 23 km/h

 

2

VE

024

a

– met 24 km/h

 

2

VE

025

a

– met 25 km/h

 

2

VE

026

a

– met 26 km/h

 

2

VE

027

a

– met 27 km/h

 

2

VE

028

a

– met 28 km/h

 

2

VE

029

a

– met 29 km/h

 

2

VE

030

 

– met 30 km/h

 

1/2/4

           
     

c. (Auto)wegen buiten de bebouwde kom

   
     

overschrijding van de maximumsnelheid op (auto)wegen buiten de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden

62 jo. bord A1 RVV 1990, 22 sub a, e en f RVV 1990 (cat 2)

 

VI

028

a

– met 28 km/h

 

2

VI

029

a

– met 29 km/h

 

2

VI

030

b

– met 30 km/h

 

2

     

overschrijding van de maximumsnelheid op (auto)wegen buiten de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden

62 jo. bord A3 RVV 1990, 22 sub a, e en f RVV 1990 (cat 2)

 

VK

028

a

– met 28 km/h

 

2

VK

029

a

– met 29 km/h

 

2

VK

030

b

– met 30 km/h

 

2

           
     

d. Autosnelwegen

   
     

overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen buiten de bebouwde kom

21 sub a RVV 1990 (cat 1), 22 sub a, b, e en f RVV 1990 (cat 2)

 

VL

040

a

– met 40 km/h

 

1

     

overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen buiten de bebouwde kom

62 jo. bord A1 RVV 1990

 

VM

040

a

– met 40 km/h

 

1

     

overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen buiten de bebouwde kom

62 jo. bord A3 RVV 1990

 

VN

040

a

– met 40 km/h

 

1

     

overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen buiten de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden

62 jo. bord A1 RVV 1990, 22 sub a, e en f RVV 1990 (cat 2)

 

VO

028

a

– met 28 km/h

 

2

VO

029

a

– met 29 km/h

 

2

VO

030

a

– met 30 km/h

 

2

     

overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen buiten de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden

62 jo. bord A3 RVV 1990, 22 sub a, e en f RVV 1990 (cat 2)

 

VP

028

a

– met 28 km/h

 

2

VP

029

a

– met 29 km/h

 

2

VP

030

a

– met 30 km/h

 

2

           
     

Nummers R 302 – R 631: Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990)

   
     

Categorie-indeling B:

   
     

1 – Bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en bestuurders van brommobielen voor zover het de bepalingen van het RVV 1990 betreft;

   
     

2 – Bestuurders van motorvoertuigen op twee wielen;

   
     

3 – Bromfietsers en snorfietsers;

   
     

4 – Fietsers en bestuurders van gehandicaptenvoertuigen met of zonder motor;

   
     

5 – Voetgangers;

   
     

6 – Overige weggebruikers;

   
     

7 – Schippers;

   
     

8 – Een ieder.

   
           
     

NB 1 De categorieën 1 tot en met 4 gelden in voorkomend geval mede voor bestuurders van één van de op die categorieën betrekking hebbende voertuigen, indien daarmee een aanhangwagen wordt voortbewogen. Dit geldt eveneens voor geparkeerde aanhangwagens indien deze door een onder één van deze categorieën vallende bestuurders is geparkeerd.

   
     

NB 2 Op basis van artikel 2a RVV 1990 zijn, tenzij anders bepaald, voor brommobielen en bestuurders en passagiers van brommobielen de regels betreffende motorvoertuigen van toepassing. Voor de feitcodes waar dit op van toepassing is moet in geval van een overtreding met een brommobiel of door een bestuurder van een brommobiel gepleegde overtreding in plaats van motorvoertuig brommobiel worden gelezen.

   
     

Hoofdstuk 2. Verkeersregels

   
     

XI. Het plaatsen van fietsen en bromfietsen

   

R

412

a

een fiets plaatsen anders dan op het trottoir, voetpad, in de berm of door het bevoegde gezag aangewezen plaatsen

27 RVV 1990

4

           
     

Hoofdstuk 3. Verkeerstekens

   
     

II. Verkeersborden

   

R

587

a

een fiets plaatsen in strijd met bord E3 (verbod (brom)fietsen te plaatsen)

62 jo. bord E3 RVV 1990

4

           
     

Nummers K 805 – K 825: Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 (WRM 1993)

   

K

810

a

rijonderricht geven terwijl het certificaat niet geldig is voor het rijonderricht dat wordt gegeven

7 lid 3 onder a WRM 1993

8

           
     

Nummers N 010 – P 602: Besluit voertuigen (BV) en Regeling voertuigen (RV)

   
     

Categorie-indeling A: (Besluit en Regeling voertuigen)

   
     

2 – personenauto’s;

   
     

3 – bedrijfsauto’s;

   
     

3a – bussen;

   
     

4 – motorfietsen;

   
     

5 – driewielige motorrijtuigen;

   
     

6 – bromfietsen;

   
     

7 – motorrijtuigen met beperkte snelheid;

07a – mobiele machine;

   
     

8 – land- of bosbouwtrekkers;

   
     

9 – fietsen en gehandicaptenvoertuigen zonder motor (o.g.v. art. 5.1.4 RV m.u.v. afmetingen genoemd in 5.9.6 RV);

   
     

10 – gehandicaptenvoertuigen voorzien van een gesloten carrosserie, gehandicaptenvoertuigen die zijn uitgerust met een verbrandingsmotor, die niet zijn voorzien van een gesloten carrosserie en t.a.v. de afmetingen genoemd in 5.10.6 RV de gehandicaptenvoertuigen zonder motor;

   
     

11 – gehandicaptenvoertuigen, uitgerust met een elektromotor en niet voorzien van een gesloten carrosserie;

   
     

12 – aanhangwagens van de voertuigcategorie O met een toegestane maximummassa van meer dan 750 kg;

   
     

13 – aanhangwagens van de voertuigcategorie O met een toegestane maximummassa van niet meer dan 750 kg;

   
     

14 – landbouw- en/of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken;

   
     

15 – motorfietsaanhangwagens (15a) of bromfietsaanhangwagens (15b);

   
     

16 – fietsaanhangwagens;

   
     

17 – wagens.

   
     

Noot Regeling voertuigen (RV):

   
     

– De feiten met betrekking tot de RV zijn in 17 categorieën onderverdeeld en deze categorieën zijn genummerd van 2 t/m 17. Deze categorie-indeling komt overeen met de indeling van de RV.

   
     

– Bij categorie 15 kan het trekkende voertuig verschillend zijn (motor of bromfiets). Voor deze voertuigen gelden verschillende tarieven. Achter de categorie-aanduiding moet daarom voor de motorfiets een A en voor de bromfiets een B worden vermeld.

   
     

categorie: 15a – motorfiets

   
     

categorie: 15b – bromfiets

   
     

– Bij de in deze afdeling vermelde overtredingen is het niet toegestaan om uitsluitend een kenteken te vermelden op het mini proces-verbaal. De NAW-gegevens van de verdachte moeten eveneens worden vermeld. De verdachte dient daarom staande te worden gehouden.

   
     

– Op de kennisgeving/aankondiging moet een nadere toelichting op het feit worden vermeld, omdat de bepalingen van de RV in algemene feitomschrijvingen zijn weergegeven.

   
     

– Voor feiten gebaseerd op de RV geldt dat deze feiten niet op kenteken kunnen worden geconstateerd. (Dit volgt uit de voor de eerste feitcode geplaatste koptekst, geldend voor de gehele Regeling voertuigen: «Als bestuurder rijden (terwijl)...»).

   
     

– De feiten die betrekking hebben op de massa of de last onder wiel of as gelden uitsluitend voor particulieren. Indien sprake is van beroepsmatig vervoer is de Wet op de economische delicten van toepassing. Zie hiervoor de feitcodeserie E 850 t/m E 858.

   
     

– Een aanhangwagen van de voertuigcategorie O met een toegestane maximummassa van meer dan 750 kg moet voldoen aan de in de in afdeling 12 opgenomen eisen. Dit houdt in dat als dit soort aanhangwagens door land- of bosbouwtrekkers e.d. worden voortbewogen deze toch moeten voldoen aan de voor categorie 12 geldende eisen. Dit geldt eveneens voor categorie 13 en 14 aanhangwagens, die aan de eisen van de respectievelijk categorie 13 en 14 moeten voldoen, maar dit is vanwege het ontbreken van een kenteken lastig dan wel niet vast te stellen en derhalve afhankelijk van de verklaring van de betrokkene.

   
     

– Een verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk valt onder categorie 14 en moet aan de daarvoor geldende eisen voldoen. In afwijking hiervan moet een verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk dat niet om een verticale as kan draaien ten opzichte van het trekkende voertuig voldoen aan het bepaalde in afdeling 18.

   
     

Regeling voertuigen

   
           
     

Als bestuurder van een voertuig rijden (terwijl):

   
     

2 – Afmetingen en massa’s

   
     

Breedte

   
     

het voertuig breder is dan 3 m (cat 3 rijdend werktuig)

5.*.6 RV

 

N

060

hd

– van meer dan 0,75 m

 

03/07/07a/08/14

           
     

Hoogte

   
     

het voertuig hoger is dan 4 m (cat 5 in gebruik voor 01-11-1997) een overschrijding

5.*.6 RV

 

N

062

a

– van 0,01 m t/m 0,10 m

 

02/03/03a/05/07/07a/08/12/13/14/17

N

062

b

– van meer dan 0,10 m t/m 0,20 m

 

02/03/03a/05/07/07a/08/12/13/14/17

N

062

c

– van meer dan 0,20 m

 

02/03/03a/05/07/ 07a/08/12/13/14/17

           
     

Massa

   
     

de toegestane asdruk, massa of som van de aslasten (cat 5 ingebruikname na 01-02-1999) wordt overschreden met

5.*.7 RV

 

N

070

b

– meer dan 25%

 

02/03/03a/05/08/12

N

070

c

– meer dan 50%

 

02/03/03a/05/08/12

N

070

d

– meer dan 75%

 

02/03/03a/05/08/12

     

van het rijdende werktuig de toegestane maximumlast van enig(e) as of asstel wordt overschreden met

5.3.7 lid 1 RV

 

N

072

b

– 15 tot 20%

 

03

N

072

c

– 20 tot 25%

 

03

     

van het rijdende werktuig de toegestane maximummassa of som van de aslasten wordt overschreden met

5.3.7 lid 2 RV

 

N

073

b

– 10 tot 15%

 

03

N

073

c

– 15 tot 20%

 

03

           
     

3 – Motor

   
     

Meting geluidsniveau

   
     

Noot

   
     

Indien geen waarde (op het kentekenbewijs of) in het kentekenregister is vermeld dan moeten onderstaande waarden worden gehanteerd:

   
           
     

Bromfiets

   
     

Constructiesnelheid maximum toegestane waarde

   
     

Max 25 km/h 90 dB(A)

   
     

> 25 km/h 97 dB(A)

   
           
     

Motorfiets

   
     

Cilinderinhoud t/m maximum toegestane waarde

   
     

80 cm3 91 dB(A)

   
     

125 cm3 92 dB(A)

   
     

350 cm3 95 dB(A)

   
     

500 cm3 97 dB(A)

   
     

750 cm3 100 dB(A)

   
     

1.000 cm3 103 dB(A)

   
     

>1.000 cm3 106 dB(A)

   
           
     

Personen-/bedrijfsauto/bus/driewielig motorrijtuig

   
     

benzinemotor max 3.500 kg bij 3.500 toeren max 95 dB(A)

   
     

dieselmotor max 3.500 kg bij 2000 toeren max 95 dB(A)

   
     

> 3.500 kg bij 1.500 toeren max 95 dB(A)

   
           
     

het (op het kentekenbewijs of) in het kentekenregister vermelde geluidsniveau, vermeerderd met 2 dB(A), wordt overschreden

5.*.11 RV

 

N

110

o

– vanaf 4 dB(A)

 

02/03/03a/04/05/06

     

het toegestane geluidsniveau van het voertuig, waarvoor geen waarde (op het kentekenbewijs of) in het kentekenregister is vermeld, wordt overschreden

5.*.11 en 5.6.80 lid 3 RV

 

N

110

q

– vanaf 4 dB(A)

 

02/03/03a/04/05/06

           
     

4 – Krachtoverbrenging

   

N

150

d

dan wel als eigenaar of houder doen of laten rijden terwijl de snelheidsbegrenzer wegens een defect niet aan de eisen voldoet (bedrijfsauto bestemd voor het vervoer van goederen niet meer dan 90 km/h en een bus maximaal 100 km/h)

5.*.15 lid 3 en 4 RV

03/03a

           
     

6 – Ophanging

   
     

de wielen niet voorzien zijn van luchtbanden

5.*.27 en 5.6.87 lid 1 RV

 

N

270

d

– 4 banden

 

02/03/03a/06

     

een band/de banden beschadigd is/zijn, waarbij het karkas zichtbaar is of de band/banden uitstulpingen vertoont/vertonen

5.*.27 RV

 

N

270

h

– 4 banden

 

02/06/07/07a/08/10/11/13/14

     

het loopvlak uitstekende metalen elementen bevat, per (band) beschadiging

5.*.27 en 5.6.87 lid 2 RV

 

N

270

l

– 4 banden

 

02/03/03a/06/07/07a/08/10/11/12/13/14

     

de band(en) is/zijn beschadigd waarbij het karkas zichtbaar is, de band(en) uitstulpingen vertoont/vertonen of de daarop vermelde load-index kleiner is dan toegestaan

5.*.27 RV

 

N

270

p

– 4 banden

 

03/03a/12

     

de profilering van een band/de banden niet voldoet aan de gestelde eisen of is/zijn nageprofileerd (naprofilering geldt niet voor cat 3, 3a en 12 i.g.v. opschrift regroovable; cat 2, 3(a), 5, 8, 12, 13 en 14 min. 1,6 mm; cat 4 min 1,0 mm; cat 6, 10 en 11 profilering moet aanwezig zijn over de gehele omtrek en breedte)

5.*.27 RV

 

N

270

u

– 4 banden

 

02/03/03a/06/08/10/11/12/13/14

     

de aanhangwagen is voorzien van banden waarvan het loopvlak bestaat uit metaal of een materiaal dat voor wat betreft hardheid en vervormbaarheid dezelfde eigenschappen heeft

5.*.27 RV

 

N

271

h

– 4 banden

 

12/13/14

           
     

8 – Reminrichting

   
     

niet wordt voldaan aan de vereiste remvertraging (cat. 12 toegestane maximummassa minder dan 3.500 kg); de vermindering bedraagt

5.*.38 RV

 

N

381

c

– 1,01 t/m 1,5 m/s2

 

02/04/05/12

N

381

d

– 1,51 t/m 2,0 m/s2

 

02/04/05/12

N

381

e

– meer dan 2,0 m/s2

 

02/04/05/12

     

niet wordt voldaan aan de vereiste remvertraging (cat. 12 toegestane maximummassa 3.500 kg of meer); de vermindering bedraagt

5.*.38 RV

 

N

381

g

– 0,51 t/m 1,0 m/s2

 

03/03a/07/07a/08/12

N

381

h

– 1,01 t/m 1,5 m/s2

 

03/03a/07/07a/08/12

N

381

i

– 1,51 t/m 2,0 m/s2

 

03/03a/07/07a/08/12

N

381

j

– meer dan 2,0 m/s2

 

03/03a/07/07a/08/12

           
     

Gebruikseisen voertuigen

   
           
     

Als bestuurder van een (motor)voertuig of samenstel van (motor)voertuigen rijden (terwijl):

   
           
     

0 – Algemeen

   
           

P

010

aa

met de bedrijfsauto meer dan één aanhangwagen wordt voortbewogen (samenstel van dolly met oplegger toegestaan)

5.18.1 lid 1 RV

03

           
     

1 – Afmetingen en massa’s

   
     

Noot afmetingen:

   
     

Als bij ondeelbare lading meer dan één afmeting wordt overschreden, dan wordt uitsluitend proces-verbaal opgemaakt terzake de afmeting die het meest wordt overschreden.

   
     

De overige overschrijdingen worden als bevinding eveneens in het proces-verbaal vermeld.

   
     

Lengte samenstel (onbeladen), c.q. indien geen sprake is van uitstekende lading

   
     

Noot:

   
     

Lengte opleggertrekker met oplegger max. 16,50 m; bedrijfsauto/bus met aanhangwagen max. 18,75 m; personenauto/driewielig motorvoertuig met aanhangwagen max. 18 m; samenstel kermis-/circusvoertuigen max. 24 m; rijdend werktuig met aanhangwagen max. 20 m; land- bosbouwtrekker/motorrijtuig beperkte snelheid met één of meer aanhangwagens en/of verwisselbare getrokken machines max. 18,75 m; land- bosbouwtrekker/motorrijtuig beperkte snelheid met één of meer aanhangwagens en/of verwisselbare gedragen uitrustingsstukken machines max.18,75 m; indien het een verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk betreft dat niet om een verticale as kan draaien ten opzichte van het trekkende voertuig lengte samenstel max. 12 m.

   
     

de maximum toegestane lengte van het samenstel van voertuigen wordt overschreden, met een overschrijding

5.18.11 en 5.18.20 RV

 

P

111

b

– van meer dan 0,25 m en t/m 0,50 m

 

02/03/03a/05/07/07a/08

P

111

c

– van meer dan 0,50 m en t/m 0,75 m

 

02/03/03a/05/07/07a/08

P

111

d

– van meer dan 0,75 m en t/m 1,00 m

 

02/03/03a/05/07/07a/08

P

111

e

– van meer dan 1,00 m

 

02/03/03a/05/07/07a/08

           
     

Lengte deelbaar; uitstekende lading achterzijde

   
     

de lading meer dan 1 m achter het voertuig en/of meer dan 5 m achter de achterste as van het voertuig uitsteekt en/of de vereiste stootbalk, voor het na 01-01-1996 in gebruik genomen voertuig, meer dan 0,60 m van de uiterste achterzijde is aangebracht, terwijl de afstand van de lading tot het wegdek meer bedraagt dan 0,55 m (categorie 12 bedrijfsmatig gebruik), een overschrijding

5.18.12 RV

 

P

121

b

– van meer dan 0,25 m en t/m 0,50 m

 

03/12

P

121

c

– van meer dan 0,50 m en t/m 0,75 m

 

03/12

P

121

d

– van meer dan 0,75 m en t/m 1,00 m

 

03/12

P

121

e

– van meer dan 1,00 m

 

03/12

     

de uitsteek van de afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur achter het hart van de achterste as meer dan 0,5 maal de lengte van het voertuig bedraagt en/of meer dan 5 m bedraagt of bij een oplegger de uitsteek van de afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur achter het hart van de achterste as meer bedraagt dan 0,5 maal de afstand van hart koppeling tot de achterzijde en/of meer dan 5 m bedraagt

5.18.12 lid 7 RV

 

P

123

b

– van meer dan 0,25 m en t/m 0,50 m

 

03/12

P

123

c

– van meer dan 0,50 m en t/m 0,75 m

 

03/12

P

123

d

– van meer dan 0,75 m en t/m 1,00 m

 

03/12

P

123

e

– van meer dan 1,00 m

 

03/12

     

de aan de achterzijde van het voertuig bevestigde meeneemheftruck meer dan 1,20 m achter het voertuig uitsteekt of indien een verklaring is afgegeven dat de aslasten en de last onder de koppeling van het voertuig bij belading met uitsluitend de meeneemheftruck voldoen aan de wettelijke eisen meer dan 1,50 m achter het voertuig uitsteekt

5.18.12 lid 6 RV

 

P

121

m

– van meer dan 0,25 m

 

03/12

     

het samenstel van bedrijfsauto en aanhangwagen, niet zijnde een oplegger, met inbegrip van de lading dat is ingericht voor het vervoer van voertuigen, langer is dan 20,75 m, een overschrijding

5.18.13 lid 2 RV

 

P

130

j

– van meer dan 0,25 m en t/m 0,50 m

 

03/12

P

130

k

– van meer dan 0,50 m en t/m 0,75 m

 

03/12

P

130

l

– van meer dan 0,75 m en t/m 1,00 m

 

03/12

P

130

m

– van meer dan 1,00 m

 

03/12

           
     

Lengte; ondeelbare lading

   
     

de in lengte ondeelbare lading aan de voorzijde van een bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg, niet zijnde een kermis- of circusvoertuig, meer dan 4,30 m voor het hart van de voorste as uitsteekt, een overschrijding

5.18.13 RV

 

P

130

o

– van meer dan 0,25 m t/m 0,50 m

 

03

P

130

p

– van meer dan 0,50 m t/m 0,75 m

 

03

P

130

q

– van meer dan 0,75 m t/m 1,00 m

 

03

P

130

r

– van meer dan 1,00 m

 

03

     

de met in lengte ondeelbare lading beladen opleggertrekker en oplegger, met inbegrip van de lading, langer is dan 22 m, een overschrijding:

5.18.13 RV

 

P

130

eb

– van meer dan 0,25 m t/m 0,50 m

 

03

P

130

ec

– van meer dan 0,50 m t/m 0,75 m

 

03

P

130

ed

– van meer dan 0,75 m t/m 1,00 m

 

03

P

130

ee

– van meer dan 1,00 m

 

03

     

de uitsteek van de in lengte ondeelbare lading achter het hart van de achterste as meer dan 0,5 maal de lengte van een bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg of een aanhangwagen en/of meer dan van 5 m bedraagt of bij een oplegger de uitsteek van de lading achter het hart van de achterste as meer bedraagt dan 0,5 maal de afstand van hart koppeling tot de achterzijde en/of meer dan 5 m bedraagt (categorie 12 en 13 bedrijfsmatig gebruik), een overschrijding

5.18.13 RV

 

P

131

b

– van meer dan 0,25 m en t/m 0,50 m

 

03/12/13

P

131

c

– van meer dan 0,50 m en t/m 0,75 m

 

03/12/13

P

131

d

– van meer dan 0,75 m en t/m 1,00 m

 

03/12/13

P

131

e

– van meer dan 1,00 m

 

03/12/13

           
     

Breedte; lading

   
     

Noot: De feitcodeserie P 141 geldt voor de categorieën 7, 8 en 14 voor alle lading. Bij deze categorieën wordt geen onderscheid gemaakt tussen deelbare en ondeelbare lading. Voor de overige categorieën betreft het uitsluitend deelbare lading.

   
     

het voertuig met inbegrip van de (deelbare) lading of verwisselbaar gedragen uitrustingsstuk de maximum toegestane breedte overschrijdt, een overschrijding

5.18.14 lid 1 en 5.18.22 RV

 

P

141

b

– van meer dan 0,20 m en t/m 0,45 m

 

02/03/03a/05/07/07a/08/12/13/14

P

141

c

– van meer dan 0,45 m en t/m 0,70 m

 

02/03/03a/05/07/07a/08/12/13/14

P

141

d

– van meer dan 0,70 m

 

02/03/03a/05/07/07a/08/12/13/14

           
     

Breedte; ondeelbare lading

   
     

het voertuig met inbegrip van de ondeelbare lading de maximum toegestane breedte overschrijdt, een overschrijding

5.18.14 lid 2 RV

 

P

142

a

– t/m 0,25 m

 

03/12/13

P

142

b

– van meer dan 0,25 m en t/m 0,50 m

 

03/12/13

P

142

c

– van meer dan 0,50 m

 

03/12/13

           
     

Hoogte

   
     

het voertuig en/of daardoor voortbewogen aanhangwagen(s) met inbegrip van de lading en voor zover het land- of bosbouwtrekkers of motorrijtuigen met beperkte snelheid betreft, tevens met inbegrip van één of meer verwisselbare gedragen uitrustingsstukken, hoger is dan 4 m, een overschrijding

5.18.15 en 5.18.23 RV

 

P

150

a

– t/m 0,10 m

 

02/03/05/07/07a/08/12/13/14

P

150

b

– van meer dan 0,10 m en t/m 0,20 m

 

02/03/05/07/07a/08/12/13/14

P

150

c

– van meer dan 0,20 m

 

02/03/05/07/07a/08/12/13/14

           
     

Massa

   
     

Noot

   
     

De onderstaande feiten, die betrekking hebben op de massa of de last onder wiel of as zijn niet van toepassing indien sprake is van beroepsmatig vervoer met een vrachtauto, in de zin van de Wet wegvervoer goederen, met een laadvermogen van meer dan 500 kg. Hierop zijn de feitcodeseries E 850 t/m E 858 van toepassing.

   
           
     

de op de kentekencard of het kentekenbewijs of in het kentekenregister vermelde toegestane maximummassa (van het samenstel) wordt overschreden, een overschrijding met

5.18.17a, b en c alle lid 1 RV

 

P

171

d

– meer dan 75%

 

03/03a/05/12

     

geen toegestane maximummassa op de kentekencard, het kentekenbewijs of in het kentekenregister is vermeld dan wel de bedrijfsauto of bus niet in Nederland is geregistreerd en de massa of de som van de aslasten meer bedraagt dan: a. 50.000 kg of bij een rijdend werktuig 60.000 kg; b. de technisch toegestane maximummassa; c. vijfmaal de toegestane maximumlast onder de aangedreven as(sen); d. de uitkomst van de som: het vermogen van de motor in kW, gedeeld door 0,00368 kW/kg, een overschrijding met

5.18.17a en b beide lid 2 en 3 RV

 

P

171

h

– meer dan 75%

 

03/03a

     

de som van de aslasten van de middenasaanhangwagen of oplegger in combinatie met een positieve last onder de koppeling van het voertuig in beladen toestand meer bedraagt dan de toegestane maximummassa, een overschrijding met

5.18.17c lid 1 RV

 

P

171

m

– meer dan 75%

 

12

     

op de kentekencard of het kentekenbewijs van de middenasaanhangwagen of in het kentekenregister geen toegestane maximummassa is vermeld dan wel de middenasaanhangwagen niet in Nederland is geregistreerd en de massa of de som van de aslasten in combinatie met een positieve last onder de koppeling in beladen toestand meer bedraagt dan 20.000 kg of meer bedraagt dan 24.000 kg bij een middenasaanhangwagen die voorzien is van gasvering of als gelijkwaardig aangemerkte vering en is voorzien van drie assen, een overschrijding met

5.18.17c lid 2 RV

 

P

171

r

– meer dan 75%

 

12

     

de massa niet op de voorgeschreven wijze kan worden vastgesteld en de massa meer bedraagt dan 750 kg, een overschrijding met

5.18.17c lid 3 RV

 

P

171

w

– meer dan 75%

 

13

     

de op het kentekenbewijs of de in het kentekenregister vermelde toegestane maximumlast van enige as of asstel wordt overschreden, een overschrijding met

5.18.17d en e beide lid 1 RV

 

P

172

d

– meer dan 75%

 

03/03a/12

     

geen waarde op de kentekencard, het kentekenbewijs van de bedrijfsauto, bus of dolly of in het kentekenregister is vermeld dan wel het voertuig niet in Nederland is geregistreerd en de getrokken massa of de som van de aslasten van de aanhangwagen of het samenstel van dolly en oplegger meer bedraagt dan in één van de in artikel 5.18.17g lid 2 RV voor dat voertuig van toepassing zijnde waarden, een overschrijding met

5.18.17d en e beide lid 2 RV

 

P

172

h

– meer dan 75%

 

03/03a/12

     

het voertuig zodanig is beladen dat de op de kentekencard, in het Nederlandse kentekenbewijs of de in het kentekenregister van de aanhangwagen vermelde toegestane maximumlast onder de koppeling wordt overschreden, een overschrijding met

5.18.17f lid 1 RV

 

P

172

m

– meer dan 75%

 

12

     

de op de kentekencard, het kentekenbewijs van de bedrijfsauto, bus of dolly of de in het kentekenregister vermelde toegestane maximum te trekken massa van de aanhangwagen of het samenstel van dolly en oplegger wordt overschreden of de som van de aslasten meer bedraagt dan de vermelde toegestane maximum te trekken massa, een overschrijding met

5.18.17g lid 1 RV

 

P

172

r

– meer dan 75%

 

03/03a/12

     

de getrokken massa of de som van de aslasten van de aanhangwagen of het samenstel van dolly en oplegger van het niet in Nederland geregistreerde voertuig meer bedraagt dan in één van de in artikel 5.18.17g lid 2 RV voor dat voertuig van toepassing zijnde waarden, een overschrijding met

5.18.17g lid 2 RV

 

P

173

d

– meer dan 75%

 

03/03a/12

     

de toegestane maximumlast van enige as, de last onder de koppeling, de toegestane maximummassa of de som van de aslasten meer bedraagt dan de toegestane maximummassa, een overschrijding met

5.18.17h lid 1 RV

 

P

173

h

– meer dan 75%

 

02

     

de totale massa of de som van de aslasten van de aanhangwagen meer bedraagt dan de maximummassa die volgt uit het op de koppeling van het trekkend voertuig (toegestane massa max. 3.500 kg) aangebrachte identificatiekenmerk of goedkeuringsmerk, of indien zo’n merk niet aanwezig is, de massa meer bedraagt dan 750 kg en meer dan de ledige massa van het trekkend motorvoertuig en meer dan de massa in rijklare toestand van het trekkend motorrijtuig, een overschrijding met

5.18.18 RV

 

P

180

h

– meer dan 75%

 

12/13

P

182

 

een aanhangwagen voortbewegen terwijl in het kentekenregister, op de kentekencard of het kentekenbewijs geen maximum te trekken massa aanhangwagen is vermeld (cat. 12 alleen dolly)

5.18.18a lid 4 en 5.18.17g lid 3 RV

02/03/03a/12

     

de totale massa van a. de aanhangwagen met een bedrijfsrem of; b. de som van de aslasten van de autonome aanhangwagen met een bedrijfsrem of; c. de som van de aslasten of de aslast in combinatie met een positieve koppelingsdruk van de middenasaanhangwagen met een bedrijfsrem; achter een personenauto meer bedraagt dan de laagste van in artikel 5.18.18a, lid 1 RV vermelde waarden dan wel de massa meer bedraagt dan 3.500 kg, een overschrijding met

5.18.18a lid 1 RV

 

P

185

d

– meer dan 75%

 

12/13

     

de totale massa van a. de aanhangwagen zonder een bedrijfsrem of; b. de som van de aslasten van de autonome aanhangwagen zonder een bedrijfsrem of; c. de som van de aslasten of de aslast in combinatie met een positieve koppelingsdruk van de middenasaanhangwagen zonder een bedrijfsrem; achter een personenauto meer bedraagt dan de laagste van in artikel 5.18.18a, lid 2 RV vermelde waarden dan wel meer bedraagt dan 750 kg, een overschrijding met

5.18.18a lid 2 RV

 

P

186

d

– meer dan 75%

 

12/13

     

de op de constructieplaat vermelde technisch toegestane maximummassa van het voertuig wordt overschreden of de som van de aslasten van het voertuig in beladen toestand meer bedraagt dan de vermelde technisch toegestane maximummassa van het voertuig of het draagvermogen van de gemonteerde banden wordt overschreden (particulier gebruik), een overschrijding met

5.18.25 lid 1 en 5.18.25b lid 1 en 2 RV

 

P

250

ad

– meer dan 75%

 

07/07a/08/14

     

de toegestane maximummassa of de som van de aslasten van het voertuig of samenstel in beladen toestand meer bedraagt dan: a. 50.000 kg; b. de technisch toegestane maximummassa van het voertuig of samenstel; c. 18.000 kg voor een twee-assige land- of bosbouwtrekker, of; d. 24.000 kg voor een drie-assige land- of bosbouwtrekker; (particulier gebruik), een overschrijding met

5.18.25 lid 2 en 3, 5.18.25a RV

 

P

251

ad

– meer dan 75%

 

07/07a/08

     

bij de middenasaanhangwagen of oplegger de som van de aslasten van het voertuig in beladen toestand vermeerderd met de last onder de koppeling van het voertuig in beladen toestand, meer bedraagt dan de technisch toegestane maximummassa en/of het draagvermogen van de gemonteerde banden (particulier gebruik), een overschrijding met

5.18.25b lid 2 RV

 

P

252

ad

– meer dan 75%

 

14

     

de toegestane maximummassa niet op de voorgeschreven wijze kan worden vastgesteld en de daardoor voor deze aanhangwagen of verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk geldende toegestane maximum wiellast van 5.000 kg wordt overschreden, een overschrijding met

5.18.25b lid 3 RV

 

P

253

ad

– meer dan 75%

 

14

     

de (op de constructieplaat vermelde) technische toegestane maximumlast onder de as of het asstel wordt overschreden (of het draagvermogen van de gemonteerde banden) wordt overschreden (particulier gebruik), een overschrijding met

5.18.25c lid 1, 5.18.25d lid 1 en 2 RV

 

P

254

ad

– meer dan 75%

 

07/07a/08/14

     

de toegestane maximumlast onder de as meer bedraagt dan: a. 10.000 kg voor een niet-aangedreven as of 11.500 kg voor een aangedreven as of; b. de toegestane maximumlast onder de as van een motorrijtuig met beperkte snelheid meer bedraagt dan 12.000 kg of; c. de toegestane maximumlast van de landbouw- of bosbouwaanhangwagens of het verwisselbare getrokken uitrustingsstuk onder een pendelas meer bedraagt dan 13.000 kg of de last onder één of beide assen meer bedraagt dan 6.500 kg; (particulier gebruik), een overschrijding met

5.18.25c lid 2, 3 en 4 RV

 

P

255

ad

– meer dan 75%

 

07/07a/08/14

     

de som van de aslasten van de aangekoppelde middenasaanhangwagen met een toegestane maximummassa van meer dan 12.000 kg meer bedraagt dan 1,5 maal de som van aslasten van het trekkend motorvoertuig, een overschrijding met

5.18.31 RV

 

P

310

c

– meer dan 50% t/m 75%

 

12

P

310

d

– meer dan 75%

 

12

           
     

3 – Reminrichting

   
     

niet wordt voldaan aan de minimale remvertraging van de bedrijfsrem van het samenstel, de vermindering bedraagt

5.18.35 lid 1 RV

 

P

350

c

– 1,01 t/m 1,5 m/s2

 

02/04/05

P

350

d

– 1,51 t/m 2,0 m/s2

 

02/04/05

P

350

e

– meer dan 2,0 m/s2

 

02/04/05

     

niet wordt voldaan aan de minimale remvertraging van de bedrijfsrem van het samenstel, de vermindering bedraagt

5.18.35 lid 1 RV

 

P

350

g

– 0,51 t/m 1,0 m/s2

 

03/03a

P

350

h

– 1,01 t/m 1,5 m/s2

 

03/03a

P

350

i

– 1,51 t/m 2,0 m/s2

 

03/03a

P

350

j

– meer dan 2,0 m/s2

 

03/03a

     

de remvertraging van het samenstel niet voldoet aan die van het trekkend voertuig, de vermindering bedraagt

5.18.35 lid 2 RV

 

P

351

c

– 1,01 t/m 1,5 m/s2

 

07/07a/08

P

351

d

– 1,51 t/m 2,0 m/s2

 

07/07a/08

P

351

e

– meer dan 2,0 m/s2

 

07/07a/08

Bijlage II

 

Feit

Overtreden artikel

Tarief in categorie(ën)

     

Categorie-indeling F:

   
     

1- Natuurlijk persoon;

   
     

2- Rechtspersoon.

   
     

Bestuurlijke strafbeschikking milieu

   
     

Nummers BM 001 – BM 010 en BM 612 – BM 613a: Wet Milieubeheer

   

BM

001

a

zich hebben ontdaan van afvalstoffen, door die afvalstoffen – al dan niet in verpakking – buiten een inrichting te storten en/of anderszins op of in de bodem te brengen en/of te verbranden: 1-5 m3

10.2 Wm

2

BM

001

b

zich hebben ontdaan van afvalstoffen, door die afvalstoffen – al dan niet in verpakking – buiten een inrichting te storten en/of anderszins op of in de bodem te brengen en/of te verbranden: 5-10 m3

10.2 Wm

2

BM

003

 

zich door afgifte aan een ander hebben ontdaan van bedrijfsafvalstoffen; max. 10 m3

10.37 lid 1 Wm

1/2

BM

004

 

niet registreren van één of meer gegevens als bedoeld in artikel 10.38 lid 1 Wet milieubeheer bij afgifte van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen

10.38 lid 1 Wm

1/2

BM

005

 

geen melding maken met betrekking tot afgifte van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen aan het bevoegd gezag

10.38 lid 3 Wm

1/2

BM

006

 

niet verstrekken van een begeleidingsbrief, welke ten minste de gegevens bevat die zijn genoemd in art. 10.39 lid 1 onder a en 10.38 lid 1 van de Wet milieubeheer bij afgifte van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke stoffen aan een persoon als bedoeld in art. 10.37 lid 2 onder a tot en met e Wet milieubeheer

10.39 lid 2 Wm

1/2

BM

007

 

niet melden van afgifte van bedrijfsafvalstoffen aan het bevoegd gezag door een persoon als bedoeld in art. 10.37 lid 2 onder a of b van de Wet milieubeheer

10.40 lid 1 Wm

1/2

BM

008

 

in ontvangst nemen van bedrijfsafvalstoffen door een persoon als bedoeld in art. 10.40 lid 1 Wet milieubeheer zonder dat daarbij een omschrijving en een begeleidingsbrief als bedoeld in art. 10.39 lid 1 onder a en b Wet milieubeheer worden verstrekt

10.40 lid 2 Wm

1/2

BM

009

 

tijdens het vervoer van bedrijfsafvalstoffen geen begeleidingsbrief als bedoeld in art. 10.39 Wet milieubeheer aanwezig hebben, zolang degene die afvalstoffen onder zich heeft

10.44 lid 1 Wm

1/2

BM

010

 

bedrijfsafvalstoffen inzamelen zonder vermelding op een lijst van inzamelaars

10.45 lid 1 onder a Wm

1/2

BM

612

 

zich niet houden aan de voorschriften bij de inzamelvergunning

18.18 Wm jo 10.49 lid 2 Wm

1/2

BM

613

a

zonder vermelding als vervoerder op de lijst van vervoerders bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen voor anderen tegen vergoeding vervoeren

10.55 lid 1 onder a Wm

1/2

BM

613

b

zonder vermelding als handelaar op de lijst van handelaars bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen verhandelen

10.55 lid 1 onder b Wm

1/2

BM

613

c

zonder vermelding als bemiddelaar op de lijst van bemiddelaars ten behoeve van anderen bemiddelen bij het beheer van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen

10.55 lid 1 onder c Wm

1/2

           
     

Nummers BM 030, BM 034, BM 036 – BM 037, BM 042, BM 636 – BM 638 en BM 710: Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA)

   

BM

030

 

overbrengen van afvalstoffen zonder de betrokken bevoegde autoriteiten zo spoedig mogelijk op de hoogte te brengen van een – wegens onvoorziene omstandigheden benodigde – routewijziging bij een algemene kennisgeving

10.60 lid 5 onder a Wm i.v.m. 13 lid 2 EVOA

1/2

BM

034

 

overbrengen van afvalstoffen terwijl het vervoersdocument niet volledig of onjuist is ingevuld of niet is ondertekend door de kennisgever

10.60 lid 5 onder a Wm i.v.m. 16 onder a EVOA

1/2

BM

036

 

overbrengen van afvalstoffen waarbij het transport van afvalstoffen op een andere dan de opgegeven transportdatum plaatsvindt

10.60 lid 5 onder a Wm i.v.m. 16 onder b EVOA

1/2

BM

037

 

overbrengen van afvalstoffen waarbij het vervoer niet vergezeld gaat van de juiste documenten (vervoersdocument, de afschriften van het kennisgevingsdocument met de schriftelijke toestemmingen en de voorwaarden die door de betrokken bevoegde autoriteiten respectievelijk zijn verleend en gesteld)

10.60 lid 5 onder a Wm i.v.m. 16 onder c, tweede volzin EVOA

1/2

BM

042

 

niet gedurende ten minste 5 jaar door de kennisgever en/of de ontvanger en/of de inrichting die de afvalstoffen heeft ontvangen, bewaren van aan of door de bevoegde autoriteiten verzonden documenten inzake de overbrenging van afvalstoffen

10.56 Wm i.v.m. 5 Regeling EG-verordening overbrenging van afvalstoffen

1/2

BM

636

 

niet gedurende drie jaar door de kennisgever, de ontvanger, de inrichting die de afvalstoffen heeft ontvangen, bewaren van aan of door de bevoegde autoriteiten verzonden documenten inzake de kennisgeving van een transport

10.60 lid 7 onder a Wm ivm art. 20 lid 1 EVOA

1/2

BM

637

 

niet gedurende drie jaar bewaren van de uit hoofde van artikel 18 lid 1 EVOA verstrekte informatie door de opdrachtgever, de ontvanger en de inrichting die de afvalstoffen ontvangt

10.60 lid 7 onder a Wm ivm art. 20 lid 2 EVOA

1/2

BM

638

a

overbrengen van groene lijst afvalstoffen voor nuttige toepassing met onvolledige bijlage VII informatie

10.60 lid 2 Wm ivm 2 lid 35 sub g onder iii EVOA

1/2

BM

638

b

overbrengen van groene lijst afvalstoffen voor nuttige toepassing zonder bijlage VII informatie

10.60 lid 2 Wm ivm 2 lid 35 sub g onder iii EVOA

1/2

BM

710

 

het niet voorhanden hebben van een juridisch bindend contract bij aanvang van de overbrenging

10.60 lid 5 sub a Wm ivm 18 lid 2 EVOA

1/2

           
     

Nummers BM 025, BM 500 en BM 618 – BM 621: Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

   

BM

025

a

als producent van elektrische/elektronische apparatuur de door hem geproduceerde elektrische/elektronische apparatuur niet voorzien van: een symbool zoals opgenomen is in bijlage IV bij Richtlijn nr. 2002/96/EG (afvalcontainer met kruis)

15 lid 1 Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

1/2

BM

025

c

als producent van elektrische/elektronische apparatuur de door hem geproduceerde elektrische/elektronische apparatuur niet voorzien van: een aanduiding waaruit blijkt dat het apparaat na 13 augustus 2005 op de markt is gebracht

16 lid 4 Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

1/2

BM

500

 

als distributeur bij het ter beschikking stellen van een nieuw product, een soortgelijk na gebruik vrijgekomen product – zijnde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur – van particuliere huishoudens, dat hem wordt aangeboden niet ten minste om niet innemen

4 Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

1/2

BM

619

 

als producent van elektrische en/of elektronische apparatuur zich niet melden bij het register

19 lid 1 Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

1/2

BM

620

 

als producent en/of zijn gemachtigde niet de in deel A van bijlage X bij de Richtlijn nr. 2012/19/EU genoemde informatie verstrekken bij de registratie en/of niet actueel houden van de informatie

19 lid 2 Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

1/2

BM

621

 

als producent en/of zijn gemachtigde niet de in deel B van bijlage X bij de Richtlijn nr. 2012/19/EU genoemde informatie voor 1 mei over het voorafgaande kalenderjaar verstrekken aan het register

19 lid 3 Regeling afgedankte elektrische en elektronische apparatuur

1/2

           
     

Nummers BM 043 – BM 044, BM 529, BM 530 en BM 643 – BM 648: Asbestverwijderingsbesluit 2005 (Avb)

   

BM

043

 

bij het afbreken of uit elkaar nemen van een bouwwerk of object, niet beschikken over een asbestinventarisatierapport

3 lid 4 Avb

1

BM

044

 

bij het verwijderen van een asbesthoudend product uit een bouwwerk of object, niet beschikken over een asbestinventarisatierapport

3 lid 4 Avb

1

BM

529

 

bij concentratie asbestvezel risicoklasse 2 of 2A handelingen niet laten verrichten door een gecertificeerde asbestverwijderaar

6 lid 1 Avb

1/2

BM

530

 

als opdrachtgever niet verstrekken van het asbestinventarisatierapport aan degene die het werk uitvoert

5 Avb

1/2

BM

643

 

het asbest of asbesthoudend product niet verwijderen voordat het bouwwerk of object geheel of gedeeltelijk wordt afgebroken of uit elkaar wordt genomen

7 sub a Avb

1

BM

644

 

het niet onmiddellijk scheiden en verzamelen van verwijderd asbest of asbesthoudende producten

7 sub b Avb

1

BM

645

 

niet op de juiste wijze verpakken van asbest of asbesthoudende producten

7 sub c Avb

1

BM

646

 

niet op de juiste wijze opslaan van verpakt asbesthoudend materiaal

7 sub d en sub e Avb

1

BM

647

 

niet op de juiste wijze aangeven dat de verpakking asbesthoudend materiaal bevat

7 sub f Avb

1

BM

648

 

asbesthoudend materiaal is niet binnen 2 weken na het vrijkomen afgevoerd naar een daarvoor erkende inrichting

7 sub g Avb

1

           
     

Nummers BM 531 en BM 649: Besluit asbestwegen milieubeheer

   

BM

531

 

als degene die een asbestbevattende weg voorhanden heeft de aanwezigheid hiervan niet melden

5 lid 1 Besluit asbestwegen milieubeheer

1/2

BM

649

 

het voorhanden hebben van een asbesthoudende weg

2 lid 1 Besluit asbestwegen milieubeheer

1/2

           
     

Nummers BM 533 – BM 538, BM 573 – BM 589, BM 650 – BM 656 en BM 730 – BM 735b, BM 768: Bouwbesluit (Bb)

   

BM

533

a

door degene die sloopt c.q. degene die de sanering feitelijk uitvoert, niet binnen wettelijke termijnen voorafgaande aan de feitelijke aanvang van de sloop of sanering aan het bevoegd gezag de datum of het tijdstip van de feitelijke aanvang van de sloop- en/of saneringswerkzaamheden melden

1.33 Bb jo 120 lid 2 Ww

1/2

BM

533

b

door degene die de werkzaamheden heeft uitgevoerd, niet schriftelijk melden van de datum van voltooiing van de sloop c.q. sanering binnen de wettelijke termijnen na beëindiging van de sloop- of saneringswerkzaamheden aan het bevoegd gezag

1.33 Bb jo 120 lid 2 Ww

1/2

BM

533

d

als degene die sloopwerkzaamheden heeft uitgevoerd geen opgave van hoeveelheid vrijgekomen afvalstoffen overleggen aan bevoegd gezag

1.33 lid 5 Bb

1/2

BM

768

 

degene die de sloopwerkzaamheden heeft uitgevoerd en daarbij asbest heeft verwijderd dat is ingedeeld in risicoklasse 2 of 2A, heeft niet binnen twee weken nadat de eindbeoordeling is verricht, in het LAVS een bewijs van de afvoer van het asbestafval, onder opgave van het gewicht en van de afvoerbestemming van het asbestafval, ingevoerd

1.33 lid 6 Bb

1/2

BM

534

 

niet onmiddellijk in kennis stellen bevoegd gezag van ontdekken asbest dat niet is opgenomen in asbestinventarisatierapport

1.26 lid 8 Bb

1/2

BM

535

 

in en/of op en/of aan een bouwwerk en/of op een open terrein voorwerpen en/of stoffen geplaatst en/of handelingen verricht waardoor voor de omgeving hinderlijke en/of schadelijke wijze rook en/of roet en/of walm en/of stof wordt verspreid

7.22 sub a Bb

1/2

BM

536

 

geen kooldioxidemeter in een verblijfsruimte in een onderwijsfunctie voor basisonderwijs aanwezig hebben

7.23 lid 1 Bb

1/2

BM

537

 

niet naleven nadere voorwaarden opgelegd door bevoegd gezag bij sloopmelding

1.29 Bb

1/2

BM

538

a

niet ten minste vier weken voor de voorgenomen aanvang van de sloopwerkzaamheden een sloopmelding indienen bij het bevoegd gezag, de uitzonderingen genoemd onder artikel 1.26 lid 4 onder a en b zijn niet van toepassing

1.26 lid 4 Bb

1/2

BM

538

b

niet ten minste vijf werkdagen voor de voorgenomen aanvang van de sloopwerkzaamheden een sloopmelding indienen bij het bevoegd gezag, de uitzonderingen genoemd onder artikel 1.26 lid 4 onder a en b zijn niet van toepassing

1.26 lid 4 Bb

1/2

BM

573

 

het onderhoud van de brandmeldinstallatie is niet conform NEN 2654-1

6.20 lid 7 Bb

2

BM

574

 

het onderhoud van het ontruimingsalarm is niet conform NEN 2654-2

6.23 lid 5 Bb

2

BM

575

 

zonder gebruiksmelding een bouwwerk in gebruik nemen

1.18 lid 1 onder a Bb

1/2

BM

576

 

niet hebben van noodverlichting in een verblijfsruimte voor meer dan 75 personen en een besloten ruimte waardoor een vluchtroute uit die verblijfsruimte voert

6.3 lid 1 Bb

1/2

BM

577

 

niet hebben van een brandmeldinstallatie conform NEN 2535

6.20 lid 1 Bb

1/2

BM

578

 

niet hebben van een geldig inspectiecertificaat voor een voorgeschreven brandmeldinstallatie

6.20 lid 1 onder 6 Bb

1/2

BM

579

 

niet hebben van rookmelders conform NEN 2555

6.21 jo art. 1.16 Bb

1/2

BM

580

 

niet hebben van een ontruimingsalarminstallatie conform NEN 2575

6.23 lid 1 Bb

1/2

BM

581

 

niet hebben van een geldig inspectiecertificaat voor een voorgeschreven ontruimingsalarminstallatie

6.23 lid 4 Bb

1/2

BM

582

 

niet hebben van een ontruimingsplan

6.23 lid 6 Bb

1/2

     

niet hebben van vluchtrouteaanduidingen, te weten:

6.24 Bb

 

BM

583

a

– 1 tot 3 ontbrekende aanduidingen

 

1/2

BM

583

b

– 4 tot 6 ontbrekende aanduidingen

 

1/2

BM

583

c

– meer dan 6 ontbrekende aanduidingen

 

1/2

BM

584

 

in een vluchtroute hebben van deuren die bij het openen tegen de vluchtroute indraaien

6.25 lid 5 Bb

1/2

BM

585

 

niet hebben van een brandslanghaspel

6.28 Bb

1/2

     

niet aanwezig hebben van voldoende draagbare of verrijdbare blustoestellen, te weten:

6.31 Bb

 

BM

586

a

– 1 tot 3 ontbrekende blustoestellen

 

1/2

BM

586

b

– 4 tot 6 ontbrekende blustoestellen

 

1/2

BM

586

c

– meer dan 6 ontbrekende blustoestellen

 

1/2

BM

587

a

een rookbeheersingsinstallatie is niet voorzien van een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Rookbeheersingsinstallaties

6.32 lid 2 Bb

2

BM

587

 

niet hebben van een geldig inspectiecertificaat voor een voorgeschreven automatische brandblusinstallatie

6.32 lid 1 Bb

1/2

BM

588

 

in geopende stand vastzetten van een zelfsluitend constructieonderdeel (tenzij automatisch losgelaten)

7.3 Bb

1/2

BM

589

 

opslaan van brandbare goederen in een ruimte met een of meer verbrandingstoestellen (stookruimte)

7.8 Bb

1/2

BM

650

 

een gebruiksmelding niet ten minste vier weken voor de voorgenomen aanvang van het gebruik schriftelijk hebben ingediend

1.19 lid 1 Bb

1/2

BM

651

 

het niet hebben van bescheiden tijdens het bouwen

1.23 Bb

1/2

BM

652

 

het niet hebben van bescheiden tijdens het slopen

1.32 Bb

1/2

BM

653

 

aankleding in een besloten ruimte levert brandgevaar op

7.4 Bb

1/2

BM

654

 

het niet nemen van maatregelen tijdens uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden

8.2 lid 1 Bb

1/2

BM

655

 

tijdens bedrijfsmatige bouw- of sloopwerkzaamheden niet houden aan de geluidseisen

8.3 Bb

1/2

BM

656

 

tijdens bouw- of sloopwerkzaamheden geen maatregelen getroffen tegen visueel waarneembare stofverspreiding

8.5 Bb

1/2

BM

730

 

een voorgeschreven draagbaar of verrijdbaar blustoestel niet ten minste eenmaal per twee jaar overeenkomstig NEN 2559 op goede werking controleren

6.31 lid 4 Bb

2

BM

731

 

de technische ruimte waarin één of meer verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van meer dan 160 kW worden opgesteld, is geen afzonderlijk brandcompartiment

2.89 lid 7 Bb

2

BM

732

 

de WBDBO van een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment en een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert, is niet ten minste 20 minuten

2.90 lid 1 Bb

2

BM

733

 

de WBDBO van een beschermd subbrandcompartiment naar een andere ruimte in het brandcompartiment is niet ten minste 20 minuten

2.100 lid 2 Bb

2

BM

734

 

een gesloten deur op een vluchtroute kon, bij aanwezigheid van personen in een bouwwerk, niet zonder sleutel geopend worden

7.12 lid 1 Bb

2

BM

735

a

een vluchtrouteaanduiding wordt niet conform voorschriften fabrikant adequaat beheerd, onderhouden en gecontroleerd

1.16 lid 1 Bb

2

BM

735

b

een blusmiddel wordt niet conform voorschriften fabrikant adequaat beheerd, onderhouden en gecontroleerd

1.16 lid 1 Bb

2

           
     

Nummer BM 715: Productenbesluit asbest (PbA)

   

BM

715

a

het invoeren van asbest of asbesthoudende producten

4 PbA

1/2

BM

715

b

het voor handen hebben van asbest of asbesthoudende producten

4 PbA

1/2

BM

715

c

het aan een ander beschikbaar stellen van asbest of asbesthoudende producten

4 PbA

1/2

BM

715

d

het toepassen van asbest of asbesthoudende producten

4 PbA

1/2

BM

715

e

het bewerken van asbest of asbesthoudende producten

4 PbA

1/2

           
     

Nummers BM 045 – BM 066 en BM 750: Besluit gebruik meststoffen (BGM)

   

BM

045

 

gebruiken van meststoffen

1a lid 1 BGM

1/2

BM

046

 

gebruiken van zuiveringsslib, herwonnen fosfaten en overige organische meststoffen

1b lid 1 BGM

1/2

BM

047

 

gebruiken van zuiveringsslib op weideland gedurende de periode van beweiding

1d onderdeel a BGM

1/2

BM

048

 

gebruiken van zuiveringsslib op grond die wordt gebruikt voor de teelt van voedergewassen, minder dan drie weken voor de oogst

1d onderdeel b BGM

1/2

BM

049

 

gebruiken van zuiveringsslib op grond die wordt gebruikt voor groente- of fruitaanplant, met uitzondering van fruitbomen, gedurende de groeiperiode van de groente onderscheidenlijk het fruit

1d onderdeel c BGM

1/2

BM

050

 

gebruiken van zuiveringsslib op grond die is bestemd voor de teelt van groenten of vruchten, die gewoonlijk in rechtstreeks contact met de bodem staan en rauw worden geconsumeerd, minder dan tien maanden voor de oogst alsmede tijdens de oogst

1d onderdeel d BGM

1/2

BM

051

a

gebruiken van dierlijke meststoffen, herwonnen fosfaten, compost of overige organische meststoffen op natuurterrein

2 lid 1 BGM

1/2

BM

051

b

gebruiken van dierlijke meststoffen, herwonnen fosfaten, compost of overige organische meststoffen op overige grond

2 lid 1 BGM

1/2

BM

052

 

gebruiken van dierlijke meststoffen, stikstofkunstmest, zuiveringsslib, herwonnen fosfaten of een mengsel met deze meststoffen, indien de bodem geheel of gedeeltelijk is bevroren of geheel of gedeeltelijk is bedekt met sneeuw

3 lid 1 BGM

1/2

BM

053

 

gebruiken van dierlijke meststoffen, stikstofkunstmest, zuiveringsslib, compost, herwonnen fosfaten, overige organische meststoffen of een mengsel met deze meststoffen, indien de bovenste bodemlaag met water is verzadigd

3a BGM

1/2

BM

054

 

gebruiken van dierlijke meststoffen, stikstofkunstmest, zuiveringsslib, compost, herwonnen fosfaten, overige organische meststoffen of een mengsel met deze meststoffen in de periode van 1 september tot en met 31 januari, indien de bodem tegelijkertijd wordt bevloeid, beregend of geïnfiltreerd

3b lid 1 BGM

1/2

BM

055

 

gebruiken van vaste mest of steekvast zuiveringsslib in de periode van 1 september tot en met 31 januari

4 lid 1 BGM

1/2

BM

056

 

gebruiken van drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib in de periode van 1 augustus tot en met 15 februari

4 lid 3 BGM

1/2

BM

057

 

gebruiken van stikstofkunstmest op bouwland of grasland in de periode van 16 september tot en met 31 januari

4a lid 1 BGM

1/2

BM

058

 

vernietigen van de graszode op grasland

4b lid 1 BGM

1/2

BM

059

 

niet overeenkomstig bij ministeriële regeling aangewezen methoden die de ammoniakemissie beperken, gebruiken van dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of een mengsel met deze meststoffen op bouwland of grasland of niet beteelde grond

5 BGM

1/2

BM

060

 

gebruiken van dierlijke meststoffen, stikstofkunstmest, zuiveringsslib, compost, overige organische meststoffen of een mengsel met deze meststoffen anders dan door een zo gelijkmatig mogelijke verspreiding over het perceel waarop de meststoffen worden gebruikt

6 BGM

1/2

BM

061

 

gebruiken van dierlijke meststoffen, stikstofkunstmest, zuiveringsslib, compost, overige organische meststoffen of een mengsel met deze meststoffen op grond met een hellingspercentage van 7 of meer indien de desbetreffende grond is aangetast door geulenerosie

6a lid 1 BGM

1/2

BM

062

 

gebruiken van dierlijke meststoffen, zuiveringsslib, compost, overige organische meststoffen of een mengsel met deze meststoffen op niet-beteelde grond met een hellingspercentage van 7 of meer

6b lid 1 BGM

1/2

BM

063

 

gebruiken van stikstofkunstmest op niet-beteelde grond met een hellingspercentage van 7 of meer

6c BGM

1/2

BM

064

 

gebruiken van dierlijke meststoffen, stikstofkunstmest, zuiveringsslib, compost, overige organische meststoffen of een mengsel met deze meststoffen op bouwland met een hellingspercentage van 18 of meer

6d BGM

1/2

BM

065

a

niet direct aansluitend en uiterlijk op 1 oktober van het desbetreffende jaar na de teelt van maïs op zand- en lössgronden telen van een bij ministeriële regeling aangewezen gewas

8a lid 1 onder a BGM

1/2

BM

065

b

niet uiterlijk op 31 oktober na de teelt van maïs op zand- en lössgronden telen van een bij ministeriele regeling aangewezen gewas als hoofdteelt voor het volgende jaar

8a lid 1 onder b BGM

1/2

BM

065

c

niet direct aansluiten en uiterlijk op 31 oktober na de teelt van maïs overeenkomstig de biologische productiemethode en maïs, niet zijnde snijmais op zand – en lössgronden telen van een bij ministeriele regeling aangewezen gewas

8a lid 2 BGM

1/2

BM

066

 

vernietigen van gewassen die na maïs worden geteeld, bedoeld in het eerste lid onderdelen a en b, en tweede lid, voor 1 februari van het volgende jaar

8a lid 3 BGM

1/2

BM

750

 

niet voor 1 oktober melden van de teelt van een aangewezen gewas als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, aan Onze Minister met gebruikmaking van een door die minister beschikbaar gesteld middel

8a lid 4 BGM

1/2

           
     

Nummers BM 067 – BM 078 en BM 668 – BM 671: Besluit hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Bhvbz)

   

BM

067

 

door de houder van een badinrichting geen zorg dragen dat voorafgaand aan de ingebruikneming van de badinrichting een analyse wordt uitgevoerd met betrekking tot het risico dat niet wordt voldaan aan het eerste lid van artikel 2a Bhvbz

2a lid 2 Bhvbz jo 2a lid 1 Bhvbz

1/2

BM

068

 

door de houder van een badinrichting niet binnen drie maanden na het gereedkomen van de risicoanalyse bedoeld in artikel 2a Bhvbz een beheersplan opstellen voor het zwem- of badwatersysteem van de badinrichting of niet binnen drie maanden een bestaand beheersplan herzien, terwijl uit risicoanalyse blijkt dat sprake is van het in artikel 2a, tweede lid, Bhvbz bedoelde risico

2b lid 1 Bhvbz jo 2a Bhvbz

1/2

BM

069

 

door de houder van een badinrichting de in het beheersplan, bedoeld in artikel 2b, eerste lid, Bhvbz, vermelde risicopunten niet ten minste halfjaarlijks op de aanwezigheid van Legionella laten onderzoeken door een laboratorium als bedoeld in artikel 10 Bhvbz

2c lid 1 jo 10 Bhvbz

1/2

BM

070

 

door de houder van een badinrichting niet onmiddellijk na de vaststelling van een concentratie van legionellabacteriën van 100 of meer kolonievormende eenheden per liter op de in artikel 2a, vierde lid, onder d, Bhvbz bedoelde risicopunten, Gedeputeerde Staten hiervan in kennis stellen

2d lid 1 Bhvbz

1/2

BM

071

 

ontbreken in de toevoer naar of afvoer van de filters, die deel uitmaken van de waterzuiveringsinstallatie van een badinrichting, van een voorziening waarmee de hoeveelheid water kan worden bepaald, die in een bepaalde tijdseenheid wordt toegevoerd, onderscheidenlijk afgevoerd

6 lid 1 Bhvbz

1/2

BM

072

 

ontbreken bij gesloten zandfilters, die deel uitmaken van de waterzuiveringsinstallatie van een badinrichting, waarbij het filtermateriaal in fluïdisatie geraakt, van een voorziening waardoor dit in fluïdisatie geraken waargenomen kan worden

7 lid 2 Bhvbz

1/2

BM

073

 

door de houder van een badinrichting de parameters die zijn aangegeven in bijlage I van Bhvbz, niet ten minste zo vaak als in die bijlage is aangegeven, onderzoeken

9 lid 1 Bhvbz jo bijlage I Bhvbz

1/2

BM

074

 

door de houder van een badinrichting de parameters die zijn aangegeven in de bij dit besluit behorende bijlage I van Bhvbz niet ten minste zo vaak als in die bijlage is aangegeven, op de in de bijlage IV van Bhvbz aangegeven wijze, laten onderzoeken door een laboratorium dat voldoet aan de in artikel 10, eerste lid, Bhvbz gestelde eisen

10 lid 1 Bhvbz

1/2

BM

075

 

door de houder van een badinrichting de uitkomsten van een onderzoek als bedoeld in artikel 10 lid 1 Bhvbz, niet laten noteren in een aan hem uit te brengen rapport

10 lid 2 Bhvbz jo 10 lid 1 Bhvbz

1/2

BM

076

 

vloeren van badinrichtingen die bestemd zijn om met blote voeten te worden betreden, zijn niet zodanig aangelegd dat het afvloeien van schrobwater of regenwater in het bassin niet mogelijk is

15 lid 1 onder c Bhvbz

1/2

BM

077

 

diepte van het zwem- en badwater van een badinrichting is voor de zwemmers en baders niet duidelijk zichtbaar aangegeven op alle punten waar dit met het oog op hun veiligheid van belang is

21 Bhvbz

1/2

BM

078

 

in de badinrichting wordt gedurende de openstelling niet in voldoende mate toezicht uitgeoefend

25 Bhvbz

1/2

BM

668

 

het niet hebben van een volledig legionellabeheersplan

2b lid 4 jo 2b lid 1 Bhvbz

1/2

BM

669

 

het niet hebben van een volledige legionellarisicoanalyse

2a lid 4 Bhvbz

1/2

BM

670

 

niet in kennis stellen van Gedeputeerde Staten van voornemen om een badinrichting op te richten en/of te wijzigen en/of uit te breiden

10 lid 1 Bhvbz

1/2

BM

671

 

het zwem- en badwater voldoet niet aan de normen die in de bij Bhvbz behorende bijlage I zijn aangegeven

3 lid 1 Bhvbz

1/2

           
     

Nummers BM 079 – BM 080 en BM 707: Ontgrondingenwet (Ogw)

   

BM

079

a

ontgronden zonder vergunning: als degene die ontgrondt

3 Ogw

1/2

BM

079

b

ontgronden zonder vergunning: als zakelijk gerechtigde of als gebruiker van enig onroerende zaak

3 Ogw

1/2

BM

080

 

niet melden van een van de vergunningplicht vrijgestelde ontgronding

7 Ogw

1/2

BM

707

b

het dieper ontgronden dan volgens een geldende vergunning is toegestaan

3a Ogw

1/2

           
     

Nummers BM 084, BM 087, BM 088, BM 590, BM592, BM 593: Wet bodembescherming (WBB)

   

BM

084

a

door degene die op en/of in de bodem handelingen verricht met betrekking tot niet gevaarlijk afval, terwijl hij of zij wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd en/of aangetast, niet nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs van hem/haar kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen, dan wel te beperken en/of verminderen: 0 t/m 5 m3

13 WBB

1/2

BM

084

b

door degene die op en/of in de bodem handelingen verricht met betrekking tot niet gevaarlijk afval, terwijl hij of zij wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd en/of aangetast, niet nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs van hem/haar kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen, dan wel te beperken en/of verminderen: 6 t/m 10 m3

13 WBB

1/2

BM

087

a

door degene die bouw- en sloopafval bewerkt met een mobiele puinbreker niet (tijdig) melden van dat bewerken aan burgemeester en wethouders

4 lid 1 Besluit mobiel breken bouw- en sloopafval

1/2

BM

088

 

door degene die de bodem heeft gesaneerd, dan wel een fase van de sanering heeft uitgevoerd, daarvan niet zo spoedig mogelijk een verslag indienen bij Gedeputeerde Staten of in dat verslag niet de vereiste gegevens verstrekken

39c WBB

1/2

BM

590

 

niet melden van (voorschriften opgenomen in de beschikking, provinciale of gemeentelijke verordening): wijzigingen op het saneringsplan

39a WBB/PMV

1/2

BM

592

 

zonder milieukundige begeleiding uitvoeren van de sanering

39a WBB/PMV

1/2

BM

593

 

niet melden bij het bevoegd gezag van het voornemen de bodem te saneren, dan wel handelingen te verrichten ten gevolge waarvan de verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst

28 lid 1 WBB

1/2

           
     

Nummers BM 090, BM 092, BM 100, BM 103 – BM 104 en BM 594 – BM 595: Besluit uniforme saneringen (BUS) en Regeling uniforme saneringen (RUS)

   

BM

090

 

door degene die de bodem saneert of degene die de sanering feitelijk uitvoert, niet afdoende afsluiten en/of omgeven van de saneringslocatie en/of depots met een hekwerk

2 lid 2 BUS (jo 2.2 lid 3 RUS)

1/2

BM

092

 

door degene die de bodem saneert of degene die de sanering feitelijk uitvoert, niet (tijdig) melden van wijzigingen o.b.v. het Besluit uniforme saneringen en de daarbij behorende Regeling uniforme saneringen

10 lid 1 en 2 bus en art. 1.4 lid 1 en 2 RUS

1/2

BM

100

 

door degene die de bodem saneert, of degene die de sanering feitelijk uitvoert, niet melden van de datum waarop de einddiepte van de ontgraving zal worden bereikt uiterlijk één werkdag voorafgaande aan het bereiken van dat punt aan het bevoegd gezag gemeld m.b.t. kleinschalige mobiele verontreinigingen

2 lid 2 BUS (jo 3.2.6 RUS)

1/2

BM

103

 

door degene die de landbodem of waterbodem heeft gesaneerd, niet na de uitvoering van de sanering daarvan binnen acht weken na beëindiging van de saneringswerkzaamheden schriftelijk verslag doen aan het bevoegd gezag of niet de juiste gegevens verstrekken in het verslag

13 BUS

1/2

BM

104

 

door degene die saneert, niet uiterlijk vijf werkdagen voorafgaande aan de aanvang van de sanering aan het bevoegd gezag schriftelijk de datum of het tijdstip van de feitelijke aanvang van de saneringswerkzaamheden melden

39b lid 3 Wbb, 2, lid 2 BUS jo 2.1 RUS

1/2

BM

594

 

het laten uitvoeren van de sanering door een persoon of instelling zonder erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit

2 lid 2 BUS jo 2.2 lid 1 RUS

1/2

BM

595

 

het laten uitvoeren van de werkzaamheden, zonder milieukundige begeleiding

2 lid 2 BUS jo 2.3 lid 1 RUS

1/2

           
     

Nummers BM 105, BM 107 – BM 110, BM 112, BM 541, BM 764 en BM765: Besluit bodemkwaliteit (Bbk)

   

BM

105

a

vervaardigen en/of invoeren en/of voor toepassing in Nederland en/of voor handelsdoeleinden voor de Nederlandse markt voorhanden hebben en/of vervoeren en/of aan een ander ter beschikking stellen en/of toepassen van bouwstoffen terwijl niet: de samenstellings- en emissiewaarden van de bouwstof zijn bepaald overeenkomstig de bij ministeriele regeling gestelde methoden door of onder toezicht van een persoon of instelling die daartoe beschikt over een erkenning

28 lid 1 onder a Bbk

1/2

BM

105

c

vervaardigen en/of invoeren en/of voor toepassing in Nederland en/of voor handelsdoeleinden voor de Nederlandse markt voorhanden hebben en/of vervoeren en/of aan een ander ter beschikking stellen en/of toepassen van bouwstoffen terwijl niet: uit een milieuhygiënische verklaring blijkt dat wordt voldaan aan het bepaalde in onderdeel a en b

28 lid 1 onder c Bbk

1/2

BM

105

d

vervaardigen en/of invoeren en/of voor toepassing in Nederland en/of voor handelsdoeleinden voor de Nederlandse markt voorhanden hebben en/of vervoeren en/of aan een ander ter beschikking stellen en/of toepassen van bouwstoffen terwijl niet: een afleveringsbon bij de desbetreffende partij aanwezig is die de bij ministeriële regeling vastgestelde gegevens bevat

28 lid 1 onder d Bbk

1/2

BM

107

 

door degene die voornemens is een IBC-bouwstof toe te passen als bedoeld in artikel 30, dat voornemen niet ten minste vier weken voor het toepassen aan Onze Minister melden

32 lid 2 Bbk

1/2

BM

108

 

door degene die voornemens is grond en/of baggerspecie toe te passen, niet overeenkomstig de bij ministeriele regeling bepaalde methoden door een persoon of instelling die daartoe beschikt over een erkenning, de kwaliteit van de grond of baggerspecie laten vaststellen

38 lid 1 Bbk

1/2

BM

109

 

geen milieuhygiënische verklaring aanwezig hebben bij een partij grond en/of baggerspecie

38 lid 2 Bbk

1/2

BM

110

 

de kwaliteit van de bodem waarop of waarin de grond en/of baggerspecie wordt toegepast, niet laten vaststellen overeenkomstig de bij regeling van onze ministers bepaalde methoden door een persoon of instelling die daartoe beschikt over een erkenning

40 lid 1 jo 9 lid 1 Bbk

1/2

BM

112

a

door degene die voornemens is grond en/of baggerspecie toe te passen, dat voornemen niet ten minste vijf werkdagen van tevoren aan Onze Minister melden tot en met 250 m3

42 jo 35 Bbk

1/2

BM

112

b

door degene die voornemens is grond en/of baggerspecie toe te passen, dat voornemen niet ten minste vijf werkdagen van tevoren aan Onze Minister melden meer dan 250 m3

42 jo 35 Bbk

1/2

BM

541

 

een werkzaamheid uitvoeren in strijd met het daarvoor geldende normdocument

18 lid 1 Bbk

1/2

BM

764

 

uitvoeren van een werkzaamheid zonder daartoe verleende erkenning

15 lid 1 Bbk

1/2

BM

765

 

gebruiken of aan een ander ter beschikking stellen van een resultaat van een werkzaamheid wetend of vermoedend dat dit resultaat, gelet op het doel waarvoor dit wordt gebruikt, geen betrouwbaar beeld verschaft van de eigenschappen, aard, hoedanigheid of samenstelling van de bodem, grond, baggerspecie of bouwstof

16 Bbk

1/2

           
     

Nummers BM 119 – BM 123: Besluit detectie radioactief besmet schroot

   

BM

119

a

een inrichting drijven en niet onverwijld de ioniserende straling van het schroot dat binnen de inrichting wordt gebracht meten: meetapparatuur wel aanwezig

3 Besluit detectie radioactief besmet schroot

1/2

BM

120

 

een inrichting drijven zonder een register van de metingen, bedoeld in artikel 3 Besluit detectie radioactief besmet schroot, bij te houden

5 Besluit detectie radioactief besmet schroot jo 3 Besluit detectie radioactief besmet schroot

1/2

BM

121

 

metingen als bedoeld in artikel 3 Besluit detectie radioactief besmet schroot niet door deskundige laten verrichten

6 jo 3 Besluit detectie radioactief besmet schroot

2

BM

122

 

de registratie van de gegevens als bedoeld in artikel 5 Besluit detectie radioactief besmet schroot niet door deskundige laten verrichten

6 jo 5 Besluit detectie radioactief besmet schroot

2

BM

123

 

het niet stellen van financiële zekerheid ter dekking van de kosten die voortvloeien uit verwijderen van radioactief besmet schroot

7/8/9 Besluit detectie radioactief besmet schroot

2

           
     

Nummers BM 124 – BM 126 Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming

   

BM

124

 

het niet stellen van financiële zekerheid ter dekking van de kosten die voortvloeien uit het afvoeren van afgedankte hoogactieve bron

20d Besluit stralingsbescherming

2

BM

125

a

voor het verwerven van een hoogactieve bron niet aan de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming verstrekken van: informatie over volume van de bron en bronhouder en vaste afscherming

4.17 Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming

1/2

BM

125

b

voor het verwerven van een hoogactieve bron niet aan de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming verstrekken van: schriftelijk bewijs dat financiële zekerheid is gesteld

4.17 Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming

1/2

BM

126

 

als ondernemer die handelingen als bedoeld in artikel 4.2 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming verricht geen administratie bij houden van die handelingen

4.2 Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming

1/2

           
     

Nummers BM 127 – BM 135 en BM 515 – BM 526: Scheepsafvalstoffenbesluit (SAB)

   

BM

127

 

als schipper er geen zorg voor dragen dat bilgewater en overige olie- en vethoudende scheepsafvalstoffen aan boord in de bilge van de machinekamer, onderscheidenlijk gescheiden in de daarvoor bestemde verzamelreservoirs, worden verzameld en bewaard

11 SAB

1/2

BM

128

 

als schipper voor de opslag van afgewerkte olie los aan dek staande verzamelreservoirs gebruiken

12 lid 2 SAB

1/2

BM

129

 

als schipper er niet zorg voor dragen dat een geldig olie-afgifteboekje aan boord aanwezig is

14 lid 1 SAB

1/2

BM

130

 

als schipper, na verkrijging van een nieuw olie-afgifteboekje, niet het voorgaande olie-afgifteboekje ten minste zes maanden na de datum van de laatste daarin opgenomen vermelding van een afgifte aan boord bewaren

14 lid 4 SAB

1/2

BM

131

a

als drijver van een overslaginrichting met betrekking tot het laden en lossen van een schip, niet voldoen aan de bepalingen ten aanzien van: het schip bij het laden vrij van overslagresten of het verwijderen van overslagresten na het laden

33 jo 41 SAB

2

BM

131

b

als drijver van een overslaginrichting met betrekking tot het laden en lossen van een schip, niet voldoen aan de bepalingen ten aanzien van: aansluitend aan het lossen van droge lading van of uit het laadruim van een schip de in het laadruim achtergebleven restlading en/of verpakkings-en stuwingsmateriaal verwijderen en zoveel mogelijk toevoegen aan geloste lading

33 jo 42 SAB

2

BM

131

c

als drijver van een overslaginrichting met betrekking tot het laden en lossen van een schip, niet voldoen aan de bepalingen ten aanzien van: aansluitend aan het lossen van vloeibare lading uit een ladingtank van een schip met behulp van een leiding, aangesloten op het nalenssysteem van het schip, de restlading uit de ladingtank verwijderen, zodanig dat de losstandaard nagelensde ladingtank wordt bereikt

33 jo 43 SAB

2

BM

131

d

als drijver van een overslaginrichting met betrekking tot het laden en lossen van een schip, niet voldoen aan de bepalingen ten aanzien van: bij het lossen uit een laadruim of een ladingtank van een schip het laadruim of die ladingtank wassen en het afvalwater met ladingrestanten innemen

33 jo 45 SAB

2

BM

131

g

als drijver van een overslaginrichting met betrekking tot het laden en lossen van een schip, niet voldoen aan de bepalingen ten aanzien van: voorleggen van de losverklaring in drievoud aan de schipper dan wel, als het schip niet onder gezag van de schipper staat, aan de exploitant van het schip

33 jo 53, vierde lid SAB

2

BM

131

h

als drijver van een overslaginrichting met betrekking tot het laden en lossen van een schip, niet voldoen aan de bepalingen ten aanzien van: het bewaren van het ingevolge artikel 54 SAB ontvangen exemplaar van de losverklaring in de bedrijfsadministratie

33 SAB

2

BM

132

 

de schipper draagt er geen zorg voor dat de losverklaringen, ontvangen overeenkomstig artikel 53 SAB, het transport begeleiden

56 SAB

1/2

BM

133

 

als schipper met het schip na het laden de laadplaats verlaten zonder zich ervan te vergewissen dat de overslagresten zijn verwijderd

55 lid 1 SAB

1/2

BM

134

a

als schipper met het schip na het lossen de losplaats verlaten zonder zich ervan te vergewissen dat: de overslagresten zijn verwijderd

55, lid 2, onderdeel a SAB

1/2

BM

134

b

als schipper met het schip na het lossen de losplaats verlaten zonder zich ervan te vergewissen dat: alle geloste laadruimen zijn nagelost en/of ladingtanks nagelensd

55, lid 2, onderdeel a SAB

1/2

BM

134

c

als schipper met het schip na het lossen de losplaats verlaten zonder zich ervan te vergewissen dat: voldaan is aan de wasverplichting indien die van toepassing is dan wel hem daartoe volgens de bepalingen uit artikel 47 SAB een voorziening is toegewezen

55, lid 2, onderdeel a SAB

1/2

BM

134

d

als schipper met het schip na het lossen de losplaats verlaten zonder zich ervan te vergewissen dat: het afvalwater dat ladingresten bevat, is ingenomen, dan wel hem daartoe een ontvangstvoorziening is toegewezen, in een geval als bedoeld in artikel 45 SAB

55, lid 2, onderdeel a SAB

1/2

BM

135

 

als schipper met het schip na het lossen de losplaats verlaten zonder te voldoen aan de bepalingen ten aanzien van de losverklaring uit artikel 54 SAB

55, lid 2, onderdeel b SAB

1/2

BM

515

 

door de schipper niet onverwijld waarschuwen van de dichtstbijzijnde bevoegde autoriteit, terwijl vanaf een schip scheepsafvalstoffen dan wel delen van de lading in een oppervlaktewaterlichaam zijn geraakt of dreigen te geraken

6 SAB

1/2

BM

516

 

aan boord van een schip verbranden van scheepsafvalstoffen

7 SAB

1/2

BM

517

 

reinigingsmiddelen die olie of vet oplossen dan wel emulgerend zijn in de bilge van de machinekamer dan wel in het bilgewater doen geraken

13 lid 1 SAB

1/2

BM

518

 

door degene die een inrichting voor het inzamelen van scheepsafvalstoffen drijft niet of niet juist invullen of ondertekenen van het olie-afgifteboekje

17 SAB

2

BM

519

 

door de schipper niet of niet juist invullen of ondertekenen van het olie-afgifteboekje

18 SAB

1/2

BM

520

 

als degene die feitelijk lost, met betrekking tot het lossen van een schip, niet bewaren in de bedrijfsadministratie van het ingevolge artikel 54, tweede lid, terug ontvangen exemplaar van de losverklaring

57 SAB

2

BM

521

 

als schipper, bij het afgeven van afvalwater dat ladingrestanten bevat aan een ontvangstvoorziening, niet in tweevoud de door hem ondertekende losverklaring voorleggen aan degene die de ontvangstvoorziening drijft of een door deze aangewezen persoon

66 SAB

1/2

BM

522

 

door degene die een inrichting voor het inzamelen van scheepsafvalstoffen drijft, na ondertekening niet terugbezorgen van een exemplaar van de ondertekende losverklaring aan de schipper

68 lid 1 SAB

1/2

BM

523

 

als schipper niet gedurende zes maanden aan boord bewaren van de terugontvangen ondertekende losverklaring

68, lid 3, SAB

1/2

BM

524

 

als exploitant van het schip niet bewaren in de bedrijfsadministratie van de terugontvangen ondertekende losverklaring

68, lid 4, SAB

1/2

BM

525

 

als schipper er geen zorg voor dragen dat huisvuil, slops, zuiveringsslib en klein gevaarlijk afval aan boord naar categorie gescheiden worden gehouden en gescheiden worden aangeboden bij een ontvangstvoorziening

73, lid 1 SAB

1/2

BM

526

 

als exploitant van een passagiersschip, dat is uitgerust met een boordzuiveringsinstallatie voor afvalwater, niet aanbieden van het zuiveringsslib van die installatie bij een ontvangstvoorziening

74 SAB

1/2

           
     

Nummers BM 137 – BM 140, BM 142, BM 146, BM 148, BM 150, BM 152, BM 156, BM 157, BM 160, BM 503 – BM 505, BM 563, BM 567, BM 568, BM 720a en BM 720b Vuurwerkbesluit (Vwb)

   

BM

137

a

andere werkzaamheden in de bufferbewaarplaats verrichten dan volgens vs. 3.2 van Bijlage 1 Vuurwerkbesluit is toegestaan: inrichtingen t/m 10.000 kg

2.2.1 Vwb jo bijlage 1 Vwb vs. 3.2

1/2

BM

137

b

andere werkzaamheden in de bufferbewaarplaats verrichten dan volgens vs. 3.2 van Bijlage 1 Vuurwerkbesluit is toegestaan: inrichtingen vanaf 10.000 kg

2.2.1 Vwb jo bijlage 1 Vwb vs. 3.2

2

BM

138

a

in de bewaarplaats andere werkzaamheden verrichten dan het inbrengen/uitnemen van verpakt vuurwerk: inrichtingen t/m 10.000 kg

2.2.1 Vwb jo bijlage 1 Vwb vs. 3.3

1/2

BM

138

b

in de bewaarplaats andere werkzaamheden verrichten dan het inbrengen/uitnemen van verpakt vuurwerk: inrichtingen vanaf 10.000 kg

2.2.1 Vwb jo bijlage 1 Vwb vs. 3.3

2

BM

139

a

de deur van de (buffer)bewaarplaats niet gesloten houden anders dan ten tijde van het inbrengen of uitnemen van consumentenvuurwerk: inrichtingen t/m 10.000 kg

2.2.1 Vwb jo bijlage 1 Vwb vs. 3.4

1/2

BM

139

b

de deur van de (buffer)bewaarplaats niet gesloten houden anders dan ten tijde van het inbrengen of uitnemen van consumentenvuurwerk: inrichtingen vanaf 10.000 kg

2.2.1 Vwb jo bijlage 1 Vwb vs. 3.4

2

BM

140

a

niet voldoen aan inrichting (buffer)bewaarplaats volgens voorschrift 3.6 van Bijlage 1 Vuurwerkbesluit: inrichtingen t/m 10.000 kg

2.2.1 Vwb jo bijlage 1 Vwb vs. 3.6

1/2

BM

140

b

niet voldoen aan inrichting (buffer)bewaarplaats volgens voorschrift 3.6 van Bijlage 1 Vuurwerkbesluit: inrichtingen vanaf 10.000 kg

2.2.1 Vwb jo bijlage 1 Vwb vs. 3.6

2

BM

142

a

buiten de toegestane verkoopdagen voor de verkoop van consumentenvuurwerk of buiten de openingstijden van de winkel tijdens de toegestane verkoopdagen voor de verkoop van consumentenvuurwerk, ander consumentenvuurwerk dan fop- en schertsvuurwerk aanwezig hebben en in totaal daarvan niet meer dan 200 kg: inrichtingen t/m 10.000 kg

2.2.1 Vwb jo bijlage 1 Vwb vs. 4.1

1/2

BM

142

b

buiten de toegestane verkoopdagen voor de verkoop van consumentenvuurwerk of buiten de openingstijden van de winkel tijdens de toegestane verkoopdagen voor de verkoop van consumentenvuurwerk, ander consumentenvuurwerk dan fop- en schertsvuurwerk aanwezig hebben en in totaal daarvan niet meer dan 200 kg: inrichtingen vanaf 10.000 kg

2.2.1 Vwb jo bijlage 1 Vwb vs. 4.1

2

BM

146

a

het niet voldoen aan de constructie-eisen terwijl vuurwerk aanwezig is: inrichtingen t/m 10.000 kg

2.2.1 Vwb jo bijlage 1 Vwb paragraaf 2

1/2

BM

148

a

het niet voldoen aan de voorschriften m.b.t. brandveiligheidsinstallatie terwijl vuurwerk aanwezig is: inrichtingen t/m 10.000 kg

2.2.1 Vwb jo bijlage 1 Vwb paragraaf 5

1/2

BM

148

b

het niet voldoen aan de voorschriften m.b.t. brandveiligheidsinstallatie terwijl vuurwerk aanwezig is: inrichtingen vanaf 10.000 kg

2.2.1 Vwb jo bijlage 1 Vwb paragraaf 5

2

BM

150

 

het niet registreren van hetgeen onder artikel 1.4.2 lid 1 onder a en b Vuurwerkbesluit staat genoemd, indien men vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik vervaardigt, binnen het grondgebied van Nederland brengt of voor handelsdoeleinden voorhanden heeft

1.4.2 lid 1 Vwb

2

BM

152

 

het niet ten minste 48 uur voorafgaand aan het binnen of buiten Nederland brengen van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, een elektronische melding indienen bij Onze Minister, in de periode 15 december tot 1 januari wordt deze melding 24 uur voorafgaand aan het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van de artikelen gedaan

1.3.2 lid 1 en 2 Vwb

1/2

BM

156

 

vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in de handel brengen, voorhanden hebben, aan een ander ter beschikking stellen of gebruiken anders dan met inachtneming van de voorschriften gesteld bij of krachtens de artikelen 1A.4.1, 2.1.3, 3.1.1 en 3A.1.1 met betrekking tot de aanduiding en het bezigen van vermeldingen

1A.2.1 lid 3 Vwb

2

BM

157

 

in strijd met artikel 1.2.5 Vuurwerkbesluit niet ononderbroken een vervoermiddel met vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik beladen en/of daaruit lossen

1.2.5 lid 1 onder b Vwb

1/2

BM

160

 

zonder daartoe verleende vergunning consumentenvuurwerk, professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik tot ontbranding brengen, ten behoeve daarvan opbouwen, installeren, bewerken, dan wel na ontbranding verwijderen

3B.1 lid 1 Vwb

1/2

BM

503

a

gelijktijdig andere goederen en consumentenvuurwerk in de (buffer)bewaarplaats: inrichtingen t/m 10.000 kg

2.2.1 jo bijlage 1 vs 3.1 Vwb

1/2

BM

503

b

gelijktijdig andere goederen en consumentenvuurwerk in de (buffer)bewaarplaats: inrichtingen vanaf 10.000 kg

2.2.1 jo bijlage 1 vs 3.1 Vwb

2

BM

504

 

als degene die vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik opslaat er niet zorg voor dragen dat op de artikelen die verpakt worden en worden opgeslagen de aanduiding van de klasse waarin de artikelen volgens de bijlage A van het ADR zijn ingedeeld als vuurwerk aanwezig is en blijft

1.3.1 lid 2 Vwb

2

BM

505

 

het in de handel brengen van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik zonder dat hier overeenkomstig artikel 1A.4.2 een EU-conformiteitsverklaring is opgesteld

1A.2.1 lid 4 Vwb

2

BM

560

 

in strijd met artikel 1.2.5 Vuurwerkbesluit het laten staan en het laten liggen van een vervoermiddel waarin of waarop zich vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik bevinden

1.2.5 lid 1 onder a. Vwb

1/2

BM

563

 

per levering meer dan 25 kg consumentenvuurwerk aan een particulier ter beschikking stellen binnen de vastgestelde data genoemd in artikel 2.3.2 lid 2 van het Vuurwerkbesluit

2.3.3 Vwb

1/2

BM

567

a

het in de verkoopruimte aanwezige vuurwerk hebben opgeslagen buiten het bereik van de sprinklerinstallatie: inrichtingen t/m 10.000 kg

2.2.1 Vwb jo bijlage 1 Vwb vs. 4.2

1/2

BM

567

b

het in de verkoopruimte aanwezige vuurwerk hebben opgeslagen buiten het bereik van de sprinklerinstallatie: inrichtingen vanaf 10.000 kg

2.2.1 Vwb jo bijlage 1 Vwb vs. 4.2

2

BM

568

a

het in de verkoopruimte aanwezige vuurwerk hebben opgeslagen binnen het bereik van de sprinklerinstallatie, maar niet buiten het bereik van het publiek: inrichtingen t/m 10.000 kg

2.2.1 Vwb jo bijlage 1 Vwb vs. 4.2

1/2

BM

568

b

het in de verkoopruimte aanwezige vuurwerk hebben opgeslagen binnen het bereik van de sprinklerinstallatie, maar niet buiten het bereik van het publiek: inrichtingen vanaf 10.000 kg

2.2.1 Vwb jo bijlage 1 Vwb vs. 4.2

2

BM

720

a

consumentenvuurwerk is niet alleen aanwezig in de daarvoor bestemde (buffer)bewaarplaats en verkoopruimte: inrichtingen t/m 10.000 kg

2.2.1 Vwb jo bijlage 1 Vwb vs 1.3

1/2

BM

720

b

consumentenvuurwerk is niet alleen aanwezig in de daarvoor bestemde (buffer)bewaarplaats en verkoopruimte: inrichtingen vanaf 10.000 kg

2.2.1 Vwb jo bijlage 1 Vwb vs 1.3

2

           
     

Nummers BM 166 – BM 168: Wet explosieven voor civiel gebruik (Wecg)

   

BM

166

 

als houder van een vergunning of een bewijs van toestemming voor de overbrenging van explosieven, niet deze explosieven tot aan de plaats waar de overbrenging eindigt en/of bij het verlaten van het grondgebied van Nederland, doen vergezellen van deze vergunning of dit bewijs van toestemming

14 Wecg

1/2

BM

167

 

als degene voor wie de explosieven bestemd zijn en/of als onderneming uit de sector explosieven niet op verzoek van de autoriteit, die daarom verzoekt als bedoeld in artikel 16 Wet explosieven civiel gebruik, de gegevens die hem ter beschikking staan, zenden aan deze bevoegde autoriteit

16 Wecg

1/2

BM

168

 

geen registratie bijhouden die voldoet aan hetgeen in artikel 21 Wet explosieven voor civiel gebruik is gesteld

21 Wecg

1/2

           
     

Nummers BM 332 en BM 700 – BM 703: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

   

BM

332

 

zonder een omgevingsvergunning oprichten, veranderen of veranderen van de werking, of in werking hebben van een inrichting

2.1 lid 1 onder e Wabo

1/2

BM

700

a

het kappen van 1-5 bomen voorzover daarvoor ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing vereist is

2.2 lid 1 onder g Wabo

1/2

BM

700

b

het kappen van bomen voorzover daarvoor ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing vereist is (meer dan 5)

2.2 lid 1 onder g Wabo

1/2

BM

701

 

zonder omgevingsvergunning bouwen van een bouwwerk

2.1 lid 1 onder a Wabo

1/2

BM

702

a

zonder de vereiste vergunning of ontheffing volgens een provinciale of gemeentelijke verordening een monument slopen, verstoren, verplaatsen of herstellen

2.2 lid 1 onder b Wabo

1

BM

702

b

zonder de vereiste vergunning of ontheffing volgens een provinciale of gemeentelijke verordening een bouwwerk slopen in een krachtens een zodanige verordening aangewezen stads-of dorpsgezicht

2.2 lid 1 onder c Wabo

2

BM

703

 

zonder een omgevingsvergunning een rijksmonument verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen, of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht

2.1 lid 1 onder f Wabo

1/2

           
     

Nummers BM 170 – BM 171: Wet milieubeheer (Wm)

   

BM

170

 

niet zo spoedig mogelijk melden van een ongewoon voorval in een inrichting, niet zijnde een BRZO-inrichting

17.2, 1e lid Wm

1/2

BM

171

 

niet (tijdig) verstrekken van voorgeschreven gegevens met betrekking tot een ongewoon voorval in een inrichting, niet zijnde een BRZO-inrichting

17.2, 2e lid jo 1e lid Wm

1/2

           
     

Nummers BM 174, BM 176, BM 183, BM 186, BM 188, BM 198, BM 204, BM 206, BM 329a – BM 329d, BM 596 – BM 611, BM 657 – BM 666, BM 690 – BM 696, BM 740a – BM 740b, BM 761a – BM 761b, BM 762 en BM 763a – BM 763b: Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm)

   

BM

174

a

verbranden van afvalstoffen in een inrichting: < 5 m3

2.14a lid 1 Abm

1/2

BM

174

b

verbranden van afvalstoffen in een inrichting: 5 – 10 m3

2.14a lid 1 Abm

1/2

BM

176

 

niet aanwezig hebben van een actuele beschrijving van de procedures van acceptatie en controle van ontvangen afvalstoffen, i.v.m. doelmatig beheer van de op- en/of overgeslagen en/of te verwerken afvalstoffen binnen de inrichting

2.14b 1e lid Abm

1/2

BM

183

 

niet onverwijld opheffen van afwijkingen geconstateerd tijdens de uitvoering van de in artikel 3.20, vijfde lid, bedoelde controle van een systeem voor dampretour Stage-II

3.20 lid 7 Abm

1/2

BM

186

 

niet ten minste eenmaal per kalenderjaar keuren van een koelinstallatie met een natuurlijk koudemiddel op veilig functioneren

3.16d lid 2 Abm

1/2

BM

198

 

binnen een inrichting in de buitenlucht steen mechanisch bewerken

4.74aa 1e lid Abm

1/2

BM

596

 

het niet indienen van een akoestisch rapport bij een melding als bedoeld in artikel 1.10 van het Abm

1.11 Abm

1/2

BM

597

 

de binnen de inrichting aanwezige als bodembeschermende voorziening toegepaste vloeistofdichte vloer of verharding of geomembraanbaksysteem niet (tijdig) laten beoordelen door een instelling die beschikt over een erkenning

2.9 Abm jo 2.1 Arm

1/2

BM

598

 

het verrichten van bodembedreigende activiteiten zonder dat sprake is van afdoende bodembeschermende voorzieningen

2.9 Abm jo 2.4 Arm

1/2

BM

599

 

niet tenminste eenmaal per jaar bemonsteren grondwaterpeilbuizen

2.10 lid 1 Abm jo 2.2 lid 4 Arm

1/2

BM

600

 

ten behoeve van een verwaarloosbaar bodemrisico de kathodische bescherming niet ten minste eens per jaar op goede werking controleren

2.10 lid 2 jo 3.36 lid 1 Arm

1/2

BM

601

 

het niet binnen 3 maanden na oprichting van de inrichting indienen van een bodemonderzoek

2.11 lid 1 Abm

1/2

BM

602

 

het niet eenmaal per twee jaar op goede werking controleren van het temperatuurgevoelige element van een vaste afleverinstallatie van vloeibare brandstoffen

3.19 Abm jo 3.21 lid 2 Arm

1/2

BM

604

 

de binnen de inrichting aanwezige ondergrondse tank niet tijdig keuren/herkeuren

3.30 Abm jo 3.35 lid 2 Arm

1/2

BM

605

 

het binnen de inrichting meer dan 1 keer per week wassen van motorvoertuigen, werktuigen of spoorvoertuigen boven een niet vloeistofdichte vloer of verharding

3.23b Abm jo 3.27 lid 1 Arm

1/2

BM

606

 

de stationaire bovengrondse opslagtank met de daarbij behorende leidingen en appendages bestemd voor de opslag van halfzware olie, polyesterhars of stoffen van klasse 8 van het ADR, verpakkingsgroep II en III zonder bijkomend gevaar niet installeren, repareren, onderhouden, beoordelen en goedkeuren overeenkomstig de aangewezen BRL of door een persoon of instelling dat op grond van die BRL is gecertificeerd

4.6 Abm jo art. 4.15 lid 1 Arm

1/2

BM

607

 

niet ten minste eenmaal per jaar op goede werking controleren van een EU-systeem voor dampretour stage II

3.20 lid 5 Abm

1/2

BM

608

 

niet ten minste eenmaal per drie jaar op goede werking controleren van een EU-systeem voor dampretour stage II bij aanwezigheid automatisch bewakingssysteem

3.20 lid 13 Abm

1/2

BM

609

 

een ondergrondse opslagtank van staal waarin vloeibare brandstof wordt opgeslagen niet jaarlijks controleren op de aanwezigheid van water en bezinksel

3.30 Abm jo 3.36 lid 5 Arm

1/2

BM

610

 

een ondergrondse opslagtank waarin vloeibare brandstof wordt opgeslagen en die is voorzien van een inwendige coating overeenkomstig de aangewezen BRL en is aangebracht door een gecertificeerd bedrijf niet ten minste eenmaal per drie jaar controleren op de aanwezigheid van water en bezinksel

3.30 Abm jo 3.36 lid 7 Arm

1/2

BM

611

 

niet zo vaak als nodig, binnen een straal van 25 meter van de inrichting, etenswaren, verpakkingen, sport- of spelmaterialen, of andere materialen die uit de inrichting afkomstig zijn of voor de inrichting zijn bestemd verwijderen

2.13 Abm

1/2

BM

657

 

bovengrondse tank is niet voorzien van een geldig normdocument (tank-installatiecertificaat KIWA)

3.54d Abm jo 3.71d lid 1 Arm

1/2

BM

659

 

kas waarin assimilatiebelichting wordt toegepast, is aan de bovenzijde niet voorzien van een lichtscherminstallatie waarmee ten minste 98% van de lichtuitstraling kan worden gereduceerd: 17.500 vierkante meter of minder teeltoppervlakte

3.56 Abm

1/2

BM

660

 

kas waarin assimilatiebelichting wordt toegepast, is aan de bovenzijde niet voorzien van een lichtscherminstallatie waarmee ten minste 98% van de lichtuitstraling kan worden gereduceerd: meer dan 17.500 vierkante meter teeltoppervlakte

3.56 Abm

1/2

BM

661

 

bij toepassen assimilatiebelichting met een verlichtingssterkte van ten minste 15.000 lux vanaf het tijdstip van zonsondergang tot het tijdstip van zonsopgang bovenzijde van de kas niet zodanig afschermen dat ten minste 98% van de lichtuitstraling wordt gereduceerd: 17.500 vierkante meter of minder teeltoppervlakte

3.57 Abm

2

BM

662

 

bij toepassen assimilatiebelichting met een verlichtingssterkte van ten minste 15.000 lux vanaf het tijdstip van zonsondergang tot het tijdstip van zonsopgang bovenzijde van de kas niet zodanig afschermen dat ten minste 98% van de lichtuitstraling wordt gereduceerd: meer dan 17.500 vierkante meter teeltoppervlakte

3.57 Abm

2

BM

663

b

tijdens de nacht toepassen assimilatiebelichting met een verlichtingssterkte van minder dan 15.000 lux, terwijl de bovenzijde niet zodanig is afgeschermd dat de lichtuitstraling met ten minste 98% wordt gereduceerd: 17.500 vierkante meter of minder teeltoppervlak

3.58 lid 1 Abm

1/2

BM

664

a

tijdens donkerteperiode toepassen assimilatiebelichting met een verlichtingssterkte van minder dan 15.000 lux, terwijl de bovenzijde niet zodanig is afgeschermd dat de lichtuitstraling met ten minste 98% wordt gereduceerd: meer dan 17.500 vierkante meter teeltoppervlak

3.58 lid 1 Abm

1/2

BM

664

b

tijdens de nacht toepassen assimilatiebelichting met een verlichtingssterkte van minder dan 15.000 lux, terwijl de bovenzijde niet zodanig is afgeschermd dat de lichtuitstraling met ten minste 98% wordt gereduceerd: meer dan 17.500 vierkante meter teeltoppervlak

3.58 lid 1 Abm

1/2

BM

665

 

bij toepassen assimilatiebelichting vanaf het tijdstip van zonsondergang tot het tijdstip van zonsopgang gevel niet zodanig afschermen dat de lichtuitstraling op een afstand van ten hoogste 10 meter van die gevel met ten minste 95% wordt gereduceerd en de gebruikte lampen buiten de inrichting niet zichtbaar zijn: 50 meter of minder gevel niet in orde

3.59 Abm

1/2

BM

666

 

bij toepassen assimilatiebelichting vanaf het tijdstip van zonsondergang tot het tijdstip van zonsopgang gevel niet zodanig afschermen dat de lichtuitstraling op een afstand van ten hoogste 10 meter van die gevel met ten minste 95% wordt gereduceerd en de gebruikte lampen buiten de inrichting niet zichtbaar zijn: meer dan 50 meter gevel niet in orde

3.59 Abm

1/2

BM

204

 

aanwezig hebben van meer dan 4 autowrakken in een inrichting voor onderhoud en/of reparatie van motorvoertuigen, niet zijnde een autodemontagebedrijf of een inrichting voor het opslaan van autowrakken in het kader van hulpverlening aan kentekenhouders door een daartoe aangewezen instantie of in het kader van onderzoek door politie of justitie

4.84 1e lid Abm

1/2

BM

206

 

in een inrichting in de buitenlucht proefdraaien van verbrandingsmotoren

4.84 lid 4 Abm

1/2

     

bij het drijven van een inrichting het maximaal toegestane geluidsniveau niet in acht nemen, met een overschrijding van:

2.17 Abm

 

BM

329

a

min. 10 dB(A), max. 15 dB(A)

 

1/2

BM

329

b

min. 16 dB(A), max. 21 dB(A)

 

1/2

BM

329

c

min 22 dB(A), max 29 dB(A)

 

1/2

BM

329

d

min 30 dB(A) of meer

 

1/2

     

tijdens de nacht assimilatiebelichting toepassen met een verlichtingssterkte van minder dan 15.000 lux, terwijl de bovenzijde niet zodanig is afgeschermd dat de lichtuitstraling met ten minste 74% wordt gereduceerd:

3.58 lid 1 Abm

 

BM

740

a

17.500 m2 of minder teeltoppervlak

 

1/2

BM

740

b

meer dan 17.500 m2 teeltoppervlak

 

1/2

BM

690

 

de in de maatwerkvoorschriften vastgestelde technische voorzieningen niet hebben aangebracht en/of vastgestelde gedragsregels niet in acht hebben genomen teneinde aan geldende geluidsnormen te voldoen

2.20 lid 5 Abm

1/2

BM

691

 

geen saneringsbewijs afvoer bovengrondse tank

3.54d Abm jo 3.71d lid 6 Arm jo vs 3.6.1 PGS30

1/2

BM

692

 

geen schoonmaakbewijs bovengrondse tank

3.54d Abm jo 3.71d lid 6 Arm jo vs 3.6.4 PGS30

1/2

     

een stationaire bovengrondse opslagtank met de daarbij behorende leidingen en appendages voor het opslaan van gasolie:

3.54d Abm jo 3.71d lid 1 Arm

 

BM

693

b

is niet geïnstalleerd door een gecertificeerd persoon en/of gecertificeerde instelling

3.54d Abm jo 3.71d lid 1 Arm

1/2

BM

693

c

wordt niet gerepareerd door een gecertificeerd persoon en/of gecertificeerde instelling

3.54d Abm jo 3.71d lid 1 Arm

1/2

BM

693

d

wordt niet onderhouden door een gecertificeerd persoon en/of gecertificeerde instelling

3.54d Abm jo 3.71d lid 1 Arm

1/2

BM

693

e

wordt niet beoordeeld door een gecertificeerd persoon en/of gecertificeerde instelling

3.54d Abm jo 3.71d lid 1 Arm

1/2

BM

693

f

wordt niet goedgekeurd overeenkomstig BRL K903 door een gecertificeerd persoon en/of gecertificeerde instelling

3.54d Abm jo 3.71d lid 1 Arm

1/2

     

bij bovengrondse opslagtank niet jaarlijks laten controleren:

3.54d Abm jo 3.71d lid 10 Arm

 

BM

694

a

van de kathodische bescherming van ondergrondse leidingen

 

1/2

BM

694

d

op aanwezigheid van water in stalen bovengrondse opslagtank

 

1/2

BM

695

 

de gasgestookte stookinstallatie is niet ten minste eenmaal per vier jaar gekeurd op goed en veilig functioneren, optimale verbranding en energiezuinigheid

3.7 lid 5 jo 3.10p Abm jo 3.6 lid 4 en 3.7m Arm

1/2

BM

696

 

niet kunnen aantonen door middel van een meting wat de concentratie aan stikstofoxiden (NOx) is in het rookgas dat wordt uitgeworpen door de gasgestookte stookinstallatie

3.7 lid 2 jo 3.10j Abm jo 3.7p Arm

1/2

     

ondergrondse leiding inclusief appendages:

3.54d Abm jo. 3.71d lid 2 Arm

 

BM

761

a

niet beoordeeld overeenkomstig AS 6800 door een erkende persoon of instelling

 

1/2

BM

761

b

niet goedgekeurd overeenkomstig AS 6800 door een erkende persoon of instelling

 

1/2

BM

762

 

de opslagtank met de daarbij behorende leidingen en appendages zijn niet gecontroleerd overeenkomstig AS 6800 door een erkende persoon of instelling

3.54d Abm jo. 3.71 lid 3 Arm

1/2

     

ondergrondse leiding inclusief appendages

4.6 Abm jo. 4.15 lid 3 Arm

 

BM

763

a

Niet beoordeeld overeenkomstig AS 6800 door een erkende persoon of instelling

 

1/2

BM

763

b

Niet goedgekeurd overeenkomstig AS 6800 door een erkende persoon of instelling

 

1/2

           
     

Nummers BM 224 – BM 229 en BM 760a – BM760d: Waterwet (Wtw)

   

BM

224

 

zonder vergunning stoffen in een oppervlaktewaterlichaam brengen

6.2 Wtw

1/2

BM

225

 

zonder vergunning van Gedeputeerde Staten grondwater onttrekken of water infiltreren zonder vergunning als bedoeld in artikel 6.4 Waterwet (max. 50 m3/u)

6.4 Wtw

1/2

BM

226

 

door degene die handelingen verricht als bedoeld in artikel 6.8 Waterwet, een daardoor veroorzaakte verontreiniging of aantasting van de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam niet zo spoedig mogelijk melden aan de beheerder

6.9, lid 1 Wtw

1/2

BM

227

a

met een voertuig betreden van een waterstaatswerk in beheer bij het Rijk, in strijd met een toegangsverbod: met motorvoertuig

6.10 Wtw

1/2

BM

227

b

met een voertuig betreden van een waterstaatswerk in beheer bij het Rijk, in strijd met een toegangsverbod: zonder motorvoertuig

6.10 Wtw

1/2

BM

227

c

het zich als persoon bevinden op een waterstaatswerk in beheer bij het Rijk, terwijl op een voor het publiek duidelijke wijze is aangegeven dat dit verboden is

6.10 Wtw

1

BM

228

a

brengen van stoffen, niet zijnde een gevaarlijke (afval)stof, in een oppervlaktewaterlichaam in strijd met de aan een vergunning als bedoeld in artikel 6.2 Waterwet verbonden vergunningvoorschriften: 1 t/m 10% overschrijding

6.20, lid 3 Wtw

1/2

BM

228

b

brengen van stoffen, niet zijnde een gevaarlijke (afval)stof, in een oppervlaktewaterlichaam in strijd met de aan een vergunning als bedoeld in artikel 6.2 Waterwet verbonden vergunningvoorschriften: 11 t/m 20% overschrijding

6.20, lid 3 Wtw

1/2

BM

228

c

brengen van stoffen, niet zijnde een gevaarlijke (afval)stof, in een oppervlaktewaterlichaam in strijd met de aan een vergunning als bedoeld in artikel 6.2 Waterwet verbonden vergunningvoorschriften: 21 t/m 30% overschrijding

6.20, lid 3 Wtw

1/2

BM

228

d

brengen van stoffen, niet zijnde een gevaarlijke (afval)stof, in een oppervlaktewaterlichaam in strijd met de aan een vergunning als bedoeld in artikel 6.2 Waterwet verbonden vergunningvoorschriften: 31 t/m 40% overschrijding

6.20, lid 3 Wtw

1/2

BM

228

e

brengen van stoffen, niet zijnde een gevaarlijke (afval)stof, in een oppervlaktewaterlichaam in strijd met de aan een vergunning als bedoeld in artikel 6.2 Waterwet verbonden vergunningvoorschriften 41 t/m 50% overschrijding

6.20, lid 3 Wtw

1/2

BM

229

a

handelen in strijd met de aan een vergunning als bedoeld in artikel 6.2 Waterwet verbonden vergunningvoorschriften: niet melden van een calamiteit met relatief beperkte gevolgen voor het oppervlaktewaterlichaam

6.20 lid 3 Wtw

1/2

BM

229

b

handelen in strijd met de aan een vergunning als bedoeld in artikel 6.2 Waterwet verbonden vergunningvoorschriften: niet voldoen aan administratieve verplichtingen

6.20 lid 3 Wtw

1/2

BM

229

c

handelen in strijd met de aan een vergunning als bedoeld in artikel 6.2 Waterwet verbonden vergunningsvoorschriften: niet treffen van voorgeschreven voorzieningen

6.20 lid 3 Wtw

1/2

     

handelen in strijd met een vergunning als bedoeld in artikel 6.2 Waterwet verbonden vergunningvoorschriften:

6.20 lid 3 Wtw

 

BM

229

aa

het overschrijden van het toegestane debiet: 1 – 25% overschrijding

 

1/2

BM

229

ab

het overschrijden van het toegestane debiet: 26 – 50% overschrijding

 

1/2

BM

229

ac

het overschrijden van het toegestane debiet: 51 – 100% overschrijding

 

1/2

     

handelen in strijd met een vergunning als bedoeld in artikel 6.13 Waterwet verbonden vergunningvoorschriften:

6.20 lid 3 Wtw

 

BM

229

ba

niet melden van een calamiteit met relatief beperkte gevolgen voor het watersysteem

 

1/2

BM

229

bb

niet voldoen aan administratieve verplichtingen

 

1/2

BM

229

bc

niet treffen van voorgeschreven voorzieningen

 

1/2

BM

229

bd

het overschrijden van het toegestane debiet: 1 – 25% overschrijding

 

1/2

BM

229

be

het overschrijden van het toegestane debiet: 26 – 50% overschrijding

 

1/2

BM

229

bf

het overschrijden van het toegestane debiet: 51 – 100% overschrijding

 

1/2

     

handelen in strijd met de aan een vergunning als bedoeld in artikel 6.4 Waterwet verboden vergunningsvoorschriften

6.20 lid 3 Wtw

 

BM

760

a

– niet voldoen aan de administratieve verplichtingen

 

1/2

BM

760

b

– meer grondwater onttrekken als in de vergunning is opgenomen

 

1/2

BM

760

c

– met betrekking tot onttrekkingen van grondwater voor menselijke consumptie verbonden voorschriften: niet nemen van maatregelen wanneer de trend statisch significant stijgend is

 

1/2

BM

760

d

– met betrekking tot onttrekkingen van grondwater voor menselijke consumptie verbonden voorschriften: niet melden van afwijkingen in de kwaliteit van het grondwater waarbij 75% van de in Bijlage A van het Drinkwaterbesluit opgenomen maximum waarde wordt overschreden

 

1/2

           
     

Nummers BM 230 – BM 233 en BM 540: Waterbesluit (Wtb)

   

BM

230

 

niet melden bij het bevoegd gezag van een grondwateronttrekking of infiltratie van water, waarvoor geen vergunning is vereist krachtens artikel 6.4 Waterwet of een verordening van het waterschap

6.11, lid 1 Wtb

1/2

BM

231

 

niet voldoen aan de meetplicht ten aanzien van de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of geïnfiltreerd water

6.11, lid 2 Wtb

1/2

BM

232

 

niet voldoen aan de verplichting tot het meten van de kwaliteit van geïnfiltreerd water overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde regels

6.11, lid 3 Wtb

1/2

BM

233

 

niet binnen de hiervoor gestelde termijn opgave doen aan het bevoegd gezag over de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater, geïnfiltreerd water of de kwaliteit van het geïnfiltreerde water

6.11, lid 4 Wtb

1/2

     

zonder daartoe strekkende vergunning van Onze Minister als bedoeld in artikel 6.5 van de Waterwet gebruikmaken van een oppervlaktewaterlichaam of een bijbehorend kunstwerk in beheer bij het Rijk, niet zijnde de Noordzee, door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

6.12 Wtb jo 6.5 Wtw

 

BM

540

a

– werken te maken of te behouden

 

1/2

BM

540

b

– vaste substanties of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen

 

1/2

           
     

Nummers BM 234 – BM 235: Waterregeling (Wtr)

   

BM

234

 

niet ten minste vier weken voor de uitvoering van een werk of een activiteit waarvoor krachtens artikel 6.12 of 6.13 Waterbesluit geen vergunning is vereist, dit schriftelijk melden aan Onze Minister

6.14 lid 1 Wtr

1/2

BM

235

a

niet voldoen aan de verplichting dat de debietmeet- en/of bemonsteringsvoorzieningen: in goede staat verkeren

7.6 Wtr

1/2

BM

235

b

niet voldoen aan de verplichting dat de debietmeet- en/of bemonsteringsvoorzieningen: overeenkomstig de voorschriften van de leverancier zijn geïnstalleerd en/of onderhouden

7.6 Wtr

1/2

           
     

Nummers BM 236, BM 238 en BM 239: Besluit lozing afvalwater huishoudens (Blah)

   

BM

236

 

lozen van huishoudelijk afvalwater in een oppervlaktewaterlichaam, terwijl de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringstechnisch werk waarop aansluiting kan plaatsvinden, 40 meter of minder bedraagt

10 Blah

1/2

BM

238

 

huishoudelijk afvalwater niet voorafgaand aan het lozen in een oppervlaktewaterlichaam door een zuiveringsvoorziening geleiden

11 Blah

1/2

BM

239

 

degene die voornemens is huishoudelijk afvalwater vanuit een particulier huishouden op en/of in de bodem en/of in een oppervlaktewaterlichaam te lozen, heeft dit voornemen niet ten minste zes weken voorafgaand aan het plaatsen van een zuiveringsvoorziening gemeld aan het bevoegd gezag

13 Blah

1/2

           
     

Nummers BM 240 – BM 255: Drinkwaterbesluit (Dwb)

   

BM

240

 

niet uitvoeren van een meetprogramma dat voldoet aan de in bijlage 3 van de Drinkwaterregeling opgenomen tabellen

14 (via 31) Dwb jo. 10 Dwr

1/2

BM

241

 

niet terstond en volledig informeren van de door onze minister als zodanig aangewezen toezichthouder dat drinkwater niet voldoet aan artikel 21 lid 1 Drinkwaterwet of aan een in tabel I of II van bijlage A van het Drinkwaterbesluit gestelde eis, alsmede over het onderzoek en de te nemen herstelmaatregelen, bedoeld in artikel 22 Drinkwaterbesluit

23 jo 31 lid 1 Dwb

1/2

BM

242

 

eigenaar van een collectieve watervoorziening heeft niet of onvoldoende een legionella-risicoanalyse bedoeld in artikel 37, eerste lid, van het Drinkwaterbesluit laten uitvoeren overeenkomstig de hiervoor gestelde regels

37 lid 1 Dwb jo 5 Regeling legionellapreventie

1/2

BM

243

 

eigenaar van een collectief leidingnet heeft niet of onvoldoende een legionella-risicoanalyse bedoeld in artikel 37, tweede lid, van het Drinkwaterbesluit laten uitvoeren overeenkomstig de hiervoor gestelde regels

37 lid 2 Dwb jo 5 Regeling legionellapreventie

1/2

BM

244

 

legionella-risicoanalyse, bedoeld in het eerste of tweede lid van artikel 37 Drinkwaterbesluit, laten uitvoeren door een niet daarvoor op basis van BRL 6010 gecertificeerd bedrijf, indien opgesteld na 1 juli 2011

37 lid 3 Dwb

1/2

BM

245

 

niet binnen drie maanden na iedere voor het in artikel 37, eerste of tweede lid, Drinkwaterbesluit bedoelde risico relevante wijziging van een collectieve watervoorziening of collectief leidingnet, of het gebruik daarvan, dan wel een wijziging van factoren die invloed kunnen hebben op dat risico, opnieuw uitvoeren van de legionella-risicoanalyse, bedoeld in artikel 37 eerste lid of tweede lid Drinkwaterbesluit

37 lid 4 Dwb

1/2

BM

246

 

niet door een daarvoor overeenkomstig BRL 6010 gecertificeerd bedrijf op basis van de legionella-risicoanalyse laten opstellen van een legionella-beheersplan, dan wel herzien van een bestaand legionella-beheersplan met betrekking tot de inrichting en het beheer van een collectieve watervoorziening, of collectief leidingnet, indien uit een legionella-risicoanalyse als bedoeld in artikel 37, eerste, tweede of vierde lid, Drinkwaterbesluit is gebleken dat er een risico is dat niet wordt voldaan aan artikel 27 of artikel 36, eerste lid, Drinkwaterbesluit

38 lid 1 Dwb

1/2

BM

247

 

niet binnen drie maanden na het tijdstip van gereedkomen van de in artikel 37, vierde lid, Drinkwaterbesluit bedoelde legionella-risicoanalyse opstellen van een legionella-beheersplan, dan wel herzien van een bestaand legionella-beheersplan, indien de legionella-risicoanalyse daartoe aanleiding geeft

38 lid 2 Dwb

1/2

BM

248

 

niet uitvoeren van maatregelen en controles overeenkomstig het legionellabeheersplan

40 lid 1 Dwb

1/2

BM

249

 

niet in een logboek aantekening houden van de krachtens hoofdstuk 4 Drinkwaterbesluit uitgevoerde maatregelen, controles en onderzoeken, alsmede van de resultaten daarvan, of gedurende drie jaar bewaren van deze gegevens

40 lid 2 Dwb

1/2

BM

250

 

niet terstond en volledig informeren van de door onze minister als zodanig aangewezen inspecteur dat het drinkwater, bedoeld in artikel 36 lid 1 Dwb meer dan 1.000 kolonievormende eenheden legionellabacteriën per liter bevat

41 lid 3 Dwb

1/2

BM

251

 

niet op de voorgeschreven wijze het drinkwater onderzoeken, ter uitvoering van hoofdstuk 4 van het Drinkwaterbesluit en de daarop berustende bepalingen, op de aanwezigheid van legionellabacteriën

42 Dwb jo 6 en 7 van de Regeling legionellapreventie

1/2

BM

252

a

bij de uitvoering van de legionella-risicoanalyse, bedoeld in artikel 37, eerste of tweede lid, van het Drinkwaterbesluit bij de tappunten, bedoeld in artikel 35 vierde lid Drinkwaterbesluit, van een collectieve watervoorziening, dan wel een collectief leidingnet: het drinkwater niet onderzoeken op de aanwezigheid van legionellabacteriën of bij de uitvoering van het onderzoek het niet in acht nemen van het vereiste aantal meetpunten

43 lid 1 Dwb of 43 lid 3 jo. 8 Regeling legionellapreventie

1/2

BM

252

b

bij de uitvoering van de legionella-risicoanalyse, bedoeld in artikel 37, eerste of tweede lid, van het Drinkwaterbesluit bij de tappunten, bedoeld in artikel 35 vierde lid Drinkwaterbesluit, van een collectieve watervoorziening, dan wel een collectief leidingnet: het drinkwater daarna niet ten minste om de zes maanden onderzoeken (van toepassing op alle collectieve installaties behoudens situatie c) of bij de uitvoering van het onderzoek het niet in acht nemen van het vereiste aantal meetpunten

43 lid 1 Dwb of 43 lid 3 jo. 8 Regeling legionellapreventie

1/2

BM

253

 

het drinkwater niet ten minste eenmaal per jaar onderzoeken indien de collectieve watervoorziening of het collectieve leidingnet maximaal zeven maanden per jaar in gebruik is

43 lid 2 Dwb

1/2

BM

254

 

het niet in acht nemen van de voorwaarden en voorschriften opgenomen in BRL K 14010-1 bij de toepassing van fysisch of fotochemisch beheer door de eigenaar van de collectieve watervoorziening of het collectief leidingnet

44 lid 4 Dwb

1/2

BM

255

 

het niet in acht nemen van de voorwaarden en voorschriften opgenomen in BRL K 14010-2 bij de toepassing van elektrochemisch beheer door de eigenaar van de collectieve watervoorziening of het collectief leidingnet

44 lid 5 Dwb

1/2

           
     

Nummers BM 256 – BM 259, BM 767, BM 322, BM 334 – BM 336, BM 544, BM 547 – BM 5505: Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi)

   

BM

256

 

door degene die voornemens is te lozen niet ten minste vier weken voordat met het lozen wordt aangevangen hiervan melding maken bij het bevoegd gezag

1.10 lid 1 Blbi

1/2

BM

256

a

door degene die voornemens is een lozing te veranderen niet ten minste vier weken voordat met het lozen wordt aangevangen hiervan melding maken bij het bevoegd gezag

1.10 lid 2 Blbi

1/2

BM

257

 

door degene die voornemens is te lozen vanuit een bodemsanering dit lozen niet ten minste vijf werkdagen voor de aanvang melden aan het bevoegd gezag (in geval BUS-sanering)

1.11 Blbi

1/2

BM

258

 

bij het lozen in een oppervlaktewaterlichaam ten gevolge van werkzaamheden aan vaste objecten niet of onvoldoende treffen van bij ministeriële regeling aangegeven maatregelen om het in dat oppervlaktewaterlichaam lozen van stoffen te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken

3.10 lid 2 jo lid 1 Blbi

1/2

BM

259

 

niet in een werkplan beschrijven van de maatregelen die worden getroffen om het lozen in een oppervlaktelichaam ten gevolge van sloop-, renovatie-, of nieuwbouwwerkzaamheden aan vaste objecten te voorkomen, dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken

3.11 lid 1 jo lid 3 Blbi

1/2

BM

767

 

het niet werken conform het werkplan waarin de maatregelen worden omschreven om het lozen in een oppervlaktewaterlichaam ten gevolge van sloop-, renovatie-, of nieuwbouwwerkzaamheden aan vaste objecten te voorkomen danwel zoveel mogelijk te beperken

3.11 Blbi

1/2

BM

322

 

lozen van grondwater in een vuilwaterriool vanuit een proefbronnering in het kader van een saneringsonderzoek in de zin van de Wet bodembescherming of vanuit een bodemsanering in de zin van de Wet bodembescherming

3.1, lid 1 jo lid 5 Blbi

1/2

BM

334

 

lozen in een oppervlaktewaterlichaam van toiletwater vanaf een pleziervaartuig, terwijl dit toiletwater niet voorafgaand aan het lozen door een zuiveringsvoorziening is geleid die voldoet aan bij ministeriële regeling gestelde eisen

3.9 lid 1 Blbi

1/2

BM

335

 

bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een oppervlaktewaterlichaam waarbij de kwaliteit van de te baggeren of ontgraven waterbodem een bij ministeriële regeling te bepalen interventiewaarde overschrijdt, de werkzaamheden niet uitvoeren overeenkomstig een werkplan, waarin maatregelen zijn beschreven waarmee het lozen zo veel als redelijkerwijs mogelijk wordt beperkt

3.17 lid 2 Blbi

1/2

BM

336

 

lozen in zoet oppervlaktewater vanaf een niet varend vaartuig van afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van door dat vaartuig vervoerd zeezand

3.20 lid 3 Blbi

1/2

BM

544

 

door degene die voornemens is langer dan 48 uur doch ten hoogste 8 weken grondwater te lozen bij ontwatering, dit lozen niet ten minste 5 werkdagen voor de aanvang melden aan het bevoegd gezag

1.12 lid 2 Blbi

1/2

BM

547

 

bij een bodemsanering of proefbronnering lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, niet zijnde een vuilwaterriool, terwijl: visuele verontreiniging plaatsvindt

3.1 lid 2 Blbi

1/2

BM

548

 

bij een bodemsanering of proefbronnering lozen in een niet aangewezen oppervlaktewaterlichaam terwijl: visuele verontreiniging plaatsvindt

3.1 lid 3 Blbi

1/2

BM

549

 

lozen in een oppervlaktewaterlichaam van grondwater bij ontwatering terwijl het gehalte onopgeloste stoffen in enig steekmonster meer dan 50 milligram per liter bedraagt of als gevolg van het lozen visuele verontreiniging optreedt

3.2 lid 3 Blbi

1/2

BM

550

 

lozen in een oppervlaktewaterlichaam van grondwater bij ontwatering terwijl het gehalte onopgeloste stoffen, zoals vastgesteld in een maatwerkvoorschrift van het bevoegd gezag, wordt overschreden

3.2 lid 4 Blbi

1/2

     

Nummers BM 570 en BM 571: Wet Natuurbescherming (Wnb) bescherming soorten

   

BM

570

c

niet voorkomen dat een of meer dieren, zijnde muizen en/of ratten, onnodig lijden door deze dieren te vangen en/of doden met lijm en/of te vangen met vangkooien die niet tijdig geleegd worden (max. 3 dieren)

3.24 lid 1 Wnb

1/2

BM

570

d

niet voorkomen dat een of meer dieren, zijnde muizen en/of ratten, onnodig lijden door deze dieren te vangen en/of doden met lijm en/of te vangen met vangkooien die niet tijdig geleegd worden (meer dan 3 dieren)

3.24 lid 1 Wnb

1/2

     

Nummers BM 285a, BM286a, BM290a – BM 291a: Wet Natuurbescherming (Wnb) bescherming soorten/CITES

   

BM

285

b

CITES bijlage A product van plant of dier, Medicijn, maximaal 3 stuks, binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen of onder zich hebben: opzettelijk

3.37 Wnb jo 3.14 Rnb

1

BM

286

b

CITES bijlage A, product van plant of dier, souvenir/gebruiksvoorwerp, maximaal 3 stuks, binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen of onder zich hebben: opzettelijk

3.37 Wnb jo 3.14 Rnb

1

BM

290

b

CITES bijlage B/C product van plant of dier, Medicijn, geringe hoeveelheid, maximaal 3 stuks, binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen of onder zich hebben: opzettelijk

3.37 Wnb jo 3.14 Rnb

1

BM

291

b

CITES bijlage B/C, product van plant of dier, souvenir/gebruiksvoorwerp, maximaal 3 stuks, binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen of onder zich hebben: opzettelijk

3.37 Wnb jo 3.14 Rnb

1

           
     

Nummers BM 292 – BM 294: Wet natuurbescherming (Wnb) bescherming houtopstanden

   

BM

292

 

vellen of te doen vellen van een houtopstand, met uitzondering van periodiek vellen van griend en/of hakhout, zonder voorafgaande melding (max. 1 hectare)

4.2 lid 1 Wnb

1/2

BM

293

 

als rechthebbende van grond, waarop een houtopstand, met uitzondering van periodiek vellen van griend en/of hakhout, is geveld of op andere wijze tenietgegaan, niet voldoen aan verplichting binnen een tijdvak van drie jaren na de velling of het tenietgaan van de houtopstand te herbeplanten op bosbouwkundig verantwoorde wijze (max. 1 hectare)

4.3 lid 1 Wnb

1/2

BM

294

 

als rechthebbende van grond, waarop een houtopstand, met uitzondering van periodiek vellen van griend en/of hakhout, is geveld of op andere wijze tenietgedaan, niet voldoen aan verplichting beplanting die niet is aangeslagen binnen drie jaren te vervangen (max. 1 hectare)

4.3 lid 2 Wnb

1/2

           
     

Nummer BM 297: Wet op de economische delicten (Wed)

   

BM

297

 

opzettelijk niet hebben voldaan aan een vordering, krachtens enig voorschrift van de Wet op de economische delicten, gedaan door een opsporingsambtenaar

26 Wed

1/2

           
     

Nummers BM 510 – BM 512: Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen

   

BM

511

c

het verrichten van installatie, onderhoud of service, reparatie of buitendienststelling van of aan apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevat door een onderneming die daarvoor niet is gecertificeerd

10 lid 6 Verordening (EU) nr. 517/2014 jo. 6 lid 2 Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen, respectievelijk 22 lid 1 Verordening (EG) 1005/2009 jo. 9 lid 2 Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen

1/2

BM

511

d

het verrichten van installatie, onderhoud of service, reparatie, buitendienststelling, lekkagecontrole of terugwinning van of aan apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevat door een natuurlijk persoon die daarvoor niet is gecertificeerd

8 lid 3, 10 lid 1 en lid 2 Verordening (EU) nr. 517/2014 jo. 6 lid 1 Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen, respectievelijk 22 lid 1 en lid 5, 23 lid 2 Verordening (EG) 1005/2009 jo. 9 lid 1 en lid 2 Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen

 

BM

512

 

het met betrekking tot apparatuur die broeikasgassen of ozonlaagafbrekende stoffen bevat niet voorhanden hebben van een register waarin de in artikel 6 lid 1 van Verordening (EU) 517/2014 jo. 4 lid 4 Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen en/of artikel 23 van de Verordening (EU) 1005/2009 jo. 8 lid 3 Besluit gefluoreerde Broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen, genoemde informatie is opgenomen

6 lid 1 Verordening (EU) 517/2014 jo. 4 lid 4 en 8 Besluit gefluoreerde broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen

1/2

           
     

Nummers BM 450, BM 451, BM 456 – BM 461, BM 465 – BM 492 en BM 543: Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm)

   

BM

450

 

niet ten minste vier weken voor de oprichting van een nieuwe inrichting dit melden aan het bevoegd gezag

1.10 lid 1 Abm

1/2

BM

451

 

niet ten minste vier weken voor de verandering van een inrichting of het veranderen van de werking daarvan dit melden aan het bevoegd gezag

1.10 lid 2 Abm

1/2

BM

456

 

vanuit een inrichting lozen op en/of in de bodem en/of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, niet zijnde een vuilwaterriool

1.4 jo 2.2 lid 1 Abm

1/2

BM

457

 

bij een bodemsanering of proefbronnering lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, niet zijnde een vuilwaterriool, terwijl: visuele verontreiniging plaatsvindt

1.4 jo 3.1 lid 2 Abm

1/2

BM

458

 

bij een bodemsanering of proefbronnering lozen in een niet aangewezen oppervlaktewaterlichaam terwijl: visuele verontreiniging plaatsvindt

1.4 jo 3.1 lid 3 Abm

1/2

BM

459

 

lozen in een oppervlaktewaterlichaam van grondwater bij ontwatering terwijl het gehalte onopgeloste stoffen in enig steekmonster meer dan 50 milligram per liter bedraagt of als gevolg van het lozen visuele verontreiniging optreedt

3.2 lid 3 Abm

1/2

BM

460

 

lozen in een oppervlaktewaterlichaam van grondwater bij ontwatering terwijl het gehalte onopgeloste stoffen, zoals vastgesteld in een maatwerkvoorschrift van het bevoegd gezag, wordt overschreden

3.2 lid 4 Abm

1/2

BM

461

 

bij het lozen van huishoudelijk afvalwater op of in de bodem of in een oppervlaktewaterlichaam niet voldoen aan de grenswaarden

3.5 lid 1 Abm

1/2

BM

465

 

op- of overslaan van goederen in de buitenlucht zonder dat maatregelen zijn genomen om zoveel mogelijk te voorkomen dat deze goederen in een oppervlaktewaterlichaam geraken

3.32 lid 1 sub c Abm jo 3.40/3.41 Arm

1/2

BM

466

a

lozen van afvalwater in het oppervlaktewater dat in contact is geweest met inerte goederen waarbij visuele verontreiniging ontstaat

3.33 lid 2 Abm

1/2

BM

467

 

lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam van afvalwater dat in contact is geweest met goederen, niet zijnde inerte goederen, waaruit geen vloeibare bodembedreigende stoffen kunnen lekken, terwijl een emissiegrenswaarde als genoemd in artikel 3.34 lid 3 Abm wordt overschreden

3.34 lid 3 Abm

1/2

BM

468

 

lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam van afvalwater dat in contact is geweest met goederen, niet zijnde inerte goederen, waaruit geen vloeibare bodembedreigende stoffen kunnen lekken, terwijl een emissiegrenswaarde zoals vastgesteld in een maatwerkvoorschrift van het bevoegd gezag wordt overschreden (bij hogere emissiewaarden)

3.34 lid 4 Abm

1/2

BM

470

a

opslaan van agrarische bedrijfsstoffen op onverhard oppervlak op een afstand minder dan 5 meter vanaf de insteek van een oppervlaktewaterlichaam

3.49 onder a Abm

1/2

BM

470

b

opslaan van agrarische bedrijfsstoffen op onverhard oppervlak zodanig dat het te lozen hemelwater in contact kan komen met de opgeslagen agrarische bedrijfsstoffen

3.49 onder b Abm

1/2

BM

471

 

lozen anders dan in een vuilwaterriool van condenswater, afkomstig van condensvorming aan de binnenzijde van een kas dat via condensgootjes is verzameld, waarin gewasbeschermingsmiddelen of biociden zijn toegepast

3.61 lid 3 Abm

1/2

BM

474

 

niet overleggen van de rapportage van het voorgaande kalenderjaar zoals bedoeld in artikel 3.68 Abm

3.68 lid 1 Abm

1/2

BM

477

 

niet overleggen van de rapportage van het voorgaande kalenderjaar zoals bedoeld in artikel 3.73 Abm

3.73 lid 1 Abm

1/2

     

lozen van afvalwater in een oppervlaktewaterlichaam als gevolg van het telen of kweken van gewassen in een gebouw, anders dan in een kas:

3.76 lid 2 Abm

 

BM

478

a

– terwijl gewasbeschermingsmiddelen of biociden worden gebruikt

 

1/2

BM

478

b

– terwijl het gehalte aan onopgeloste stoffen meer bedraagt dan 100 milligram per liter

 

1/2

BM

478

c

– terwijl het gehalte aan chemisch zuurstof verbruik meer bedraagt dan 300 milligram per liter

 

1/2

BM

478

d

– terwijl het gehalte aan biochemisch zuurstof verbruik meer bedraagt dan 60 milligram per liter

 

1/2

BM

479

 

lozen van afvalwater in een oppervlaktewaterlichaam als gevolg van het circuleren van water door trekbakken waarin witlofpenen staan voor de groei van witlofstronken of als gevolg van het broeien van bolgewassen, terwijl gewasbeschermingsmiddelen of biociden worden gebruikt of het gehalte aan onopgeloste stoffen meer bedraagt dan 100 milligram per liter

3.77 lid 3 Abm

1/2

BM

480

 

binnen een teeltvrije zone gewasbeschermingsmiddelen gebruiken met apparatuur voor het druppelsgewijs gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen

3.79 lid 5 Abm

1/2

BM

543

 

niet in acht nemen van een teeltvrije zone langs een oppervlaktewaterlichaam

3.79 lid 2 Abm

1/2

BM

481

 

op braakliggend terrein gewasbeschermingsmiddelen gebruiken binnen een afstand van 50 centimeter vanaf de insteek van een oppervlaktewaterlichaam

3.82 Abm

1/2

BM

482

 

gebruiken van veldspuitapparatuur waarbij niet wordt voldaan aan het gestelde in artikel 3.83 lid 1 Abm (onjuiste spuitdoppen, geen kantdop of onjuiste spuithoogte)

3.83 lid 1 Abm

1/2

BM

483

 

binnen een teeltvrije zone meststoffen gebruiken

3.85 lid 1 Abm

1/2

BM

484

 

geen gebruik maken van een kantstrooivoorziening bij het gebruik van korrelvormige of poedervormige meststoffen op de strook gelegen naast de teeltvrije zone

3.85 lid 4 Abm

1/2

BM

485

 

op braakliggend terrein meststoffen gebruiken binnen een afstand van 50 centimeter vanaf de insteek van een oppervlaktewaterlichaam

3.85 lid 8 Abm

1/2

     

lozen van afvalwater, afkomstig van het voor de waterbehandeling voor agrarische activiteiten zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars, in een oppervlaktewaterlichaam:

3.90 lid 4 Abm

 

BM

486

a

– terwijl het gehalte chloride meer bedraagt dan 200 milligram per liter

 

1/2

BM

486

b

– terwijl het gehalte ijzer meer bedraagt dan 2 milligram per liter

 

1/2

BM

487

 

lozen van afvalwater in een oppervlaktewaterlichaam, als gevolg van het voor agrarische activiteiten zuiveren van water door het ontijzeren van grondwater, terwijl het gehalte aan ijzer in het afvalwater meer bedraagt dan 5 milligram per liter

3.91 lid 1 Abm

1/2

BM

488

 

bij het uit een oppervlaktewaterlichaam vullen van apparatuur waarin gewasbeschermingsmiddelen, biociden of bladmeststoffen worden aangemaakt, niet treffen van een voorziening die terugstroming van het mengsel van gewasbeschermingsmiddelen, biociden of bladmeststoffen en water voorkomt

3.93 lid 1 Abm

1/2

BM

489

 

bij het uit een oppervlaktewaterlichaam vullen van apparatuur waarin gewasbeschermingsmiddelen, biociden of bladmeststoffen worden aangemaakt, die niet is opgesteld boven een bodembeschermende voorziening, de apparatuur niet op een afstand van ten minste twee meter van de insteek van het oppervlaktewaterlichaam hebben

3.93 lid 2 Abm

1/2

     

lozen van afvalwater, afkomstig van het spoelen van gewassen, in een oppervlaktewaterlichaam:

3.102 lid 6 Abm

 

BM

490

a

– terwijl het perceel waar het afvalwater vrijkomt is aangesloten op een vuilwaterriool waarop geloosd kan worden

 

1/2

BM

490

b

– terwijl het gehalte aan onopgeloste stoffen in enig steekmonster meer bedraagt dan 100 milligram per liter

 

1/2

     

lozen van afvalwater, afkomstig van het sorteren van gewassen, in een oppervlaktewaterlichaam:

3.105 lid 2 Abm

 

BM

491

a

– terwijl het afvalwater niet afkomstig is van het sorteren van uitsluitend biologisch geteelde gewassen

 

1/2

BM

491

b

– terwijl het gehalte aan onopgeloste stoffen in het te lozen afvalwater meer bedraagt dan 100 milligram per liter

 

1/2

BM

491

c

– terwijl het chemisch zuurstofverbruik in het te lozen afvalwater meer bedraagt dan 300 milligram per liter

 

1/2

BM

491

d

– terwijl het biologisch zuurstofverbruik meer bedraagt dan 60 milligram per liter

 

1/2

BM

492

 

binnen een afstand van 5 meter vanaf de insteek van een oppervlaktewaterlichaam een composteringshoop hebben

3.110 Abm

1/2

           
     

Nummers BM 495 – BM 496: Activiteitenregeling milieubeheer (Arm)

   

BM

495

 

bij het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen op een vloeistofkerende of vloeistofdichte voorziening niet opvangen van vloeistoffen in ten minste een mestdichte opslagvoorziening of is de vloeistofkerende of vloeistofdichte opslagvoorziening niet zodanig aangelegd dat de vloeistof naar deze opslagvoorziening stroomt (geldt tot 1-1-2027 niet voor kuilvoer indien voorziening voor opslag van kuilvoer in gebruik was voor 1-1-2013)

3.48 Abm jo. 3.65 lid 5 Arm

1/2

BM

496

 

opstellen van een op de wal geplaatste vaste installatie voor het afleveren van vloeibare brandstoffen aan vaartuigen anders dan boven een lekbak of een vloeistofdichte vloer of verharding

1.4 jo 4.79 Abm jo 4.87 Arm

1/2

           
     

Nummers BM 400 – BM 445: Model Keur

   
     

Beheer en onderhoud waterstaatswerken

   

BM

400

 

als onderhoudsplichtige niet voldoen aan de onderhoudsplicht ten aanzien van de waterkering (gewoon onderhoud)

2.2 Model Keur

1/2

BM

401

 

als onderhoudsplichtige niet voldoen aan de onderhoudsplicht ten aanzien van de waterkering (buitengewoon onderhoud)

2.3 lid 1 Model Keur

1/2

BM

402

 

buitengewoon onderhoud uitvoeren in het gesloten seizoen

2.3 lid 2 Model Keur

 

BM

403

 

als onderhoudsplichtige niet voldoen aan de verplichting om een ondersteunend kunstwerk of werk dat in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en mede een waterkerende functie hebben, waterkerend te houden

2.4 lid 1 Model Keur

1/2

BM

404

 

als onderhoudsplichtige de middelen bestemd tot afsluiting van kunstwerken niet in goede staat onderhouden, dan wel de goede werking ervan te tonen

2.4 lid 2 Model Keur

1/2

BM

405

 

als onderhoudsplichtige niet voldoen aan de verwijderplicht uit oppervlaktewaterlichamen van voor het functioneren van het oppervlaktewaterlichaam schadelijke begroeiingen en van afval

2.5 lid 1 Model Keur

1/2

BM

406

 

als onderhoudsplichtige niet voldoen aan de verplichting tot het herstellen van beschadigingen aan oevers en tot het onderhouden van begroeiingen, dienstig aan de waterhuishoudkundige functies van het oppervlaktewaterlichaam

2.5 lid 2 Model Keur

1/2

BM

407

 

als onderhoudsplichtige niet voldoen aan de verplichting tot het instandhouden van een oppervlaktewaterlichaam overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie (buitengewoon onderhoud)

2.6 Model Keur

1/2

BM

408

 

als eigenaar of gebruiker van grond, die gebruikt wordt voor het houden van dieren en dat is gelegen op of nabij een waterstaatswerk niet voldoen aan de verplichting om, na eerste aanschrijving hiertoe door het bestuur, voor eigen rekening op of langs deze grond een voldoende kerende afrastering aan te brengen

2.8 Model Keur

1/2

BM

409

 

als onderhoudsplichtige van een in een waterkering voorkomende coupure of sluis er geen zorg voor dragen dat deze, na eerste aanzegging door of namens het bestuur, terstond wordt gesloten

2.9 Model Keur

1/2

BM

410

 

als eigenaar of onderhoudsplichtige van een stuw niet voldoen aan de verplichting deze op een bepaald stuwpeil te stellen en in stand te houden

2.10 Model Keur

1/2

           
     

Handelingen in watersystemen

   
     

zonder watervergunning van het bestuur gebruik maken van een waterkering door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie(s) daarop, daarin, daarboven, daarover of daaronder:

3.2 lid 1 Model Keur

 

BM

411

a

– handelingen te verrichten

 

1/2

BM

411

b

– werken te behouden

 

1/2

BM

411

c

– vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen

 

1/2

BM

411

d

– een brandplaats aan te leggen of stoffen te verbranden

 

1/2

BM

411

e

– een hond niet aangelijnd te laten verblijven of te laten lopen, terwijl op een voor het publiek duidelijke wijze is aangegeven dat dit verboden is

 

1

BM

411

f

– met een voertuig zich buiten verharde wegen of paden te bevinden

 

1/2

     

zonder watervergunning van het bestuur gebruik maken van een waterstaatswerk niet zijnde een waterkering door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie(s) daarop, daarin, daarboven, daarover of daaronder:

3.2 lid 1 Model Keur

 

BM

412

a

– handelingen te verrichten

 

1/2

BM

412

b

– werken te behouden

 

1/2

BM

412

c

– vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen

 

1/2

     

zonder watervergunning van het bestuur gebruik maken van een beschermingszone behorende bij een waterkering door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie(s) daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

3.2 lid 1 Model Keur

 

BM

413

a

– handelingen te verrichten

 

1/2

BM

413

b

– werken te behouden

 

1/2

BM

413

c

– vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen

 

1/2

BM

413

d

– met een voertuig zich buiten verharde wegen of paden te bevinden

 

1/2

     

zonder watervergunning van het bestuur gebruik maken van een beschermingszone behorende bij een oppervlaktewaterlichaam door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie(s) daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

3.2 lid 1 Model Keur

 

BM

414

a

– handelingen te verrichten

 

1/2

BM

414

b

– werken te behouden

 

1/2

BM

414

c

– vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen

 

1/2

BM

414

d

– een brandplaats aan te leggen of stoffen te verbranden

 

1/2

BM

415

 

zonder watervergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen, te wijzigen of te behouden

3.2 lid 2 Model Keur

1/2

BM

416

 

zonder watervergunning van het bestuur binnen 400 meter van een windwatermolen werken en opgaande beplanting aan te brengen of te hebben

3.2 lid 3 Model Keur

1/2

BM

417

a

zonder watervergunning van het bestuur in meanderzones: bouwwerken te plaatsen, te hebben of te wijzigen

3.2 lid 6 sub a Model Keur

1/2

BM

417

b

zonder watervergunning van het bestuur in meanderzones: leidingen of kabels te leggen, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen

3.2 lid 6 sub b Model Keur

 

BM

417

c

zonder watervergunning van het bestuur in meanderzones: bovengrondse infrastructuur aan te leggen, te hebben, te wijzigen of te vernieuwen

3.2 lid 6 sub c Model Keur

1/2

BM

418

a

zonder watervergunning van het bestuur in inundatiegebieden: ophogingen te maken of te verwijderen

3.2 lid 7 sub a Model Keur

1/2

BM

418

b

zonder watervergunning van het bestuur in inundatiegebieden: werken of beplantingen aan te brengen die waterstuwing of stroomgeleiding teweeg brengen

3.2 lid 7 sub b Model Keur

1/2

BM

419

 

zonder watervergunning van het bestuur neerslag door nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer laten komen

3.3 Model Keur

1/2

BM

420

a

in geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, zonodig in afwijking van verleende watervergunningen of geldende peilbesluiten, wanneer dit door het bestuur verboden is: water afvoeren naar of aanvoeren uit oppervlaktewaterlichamen

3.7 lid 1 sub a Model Keur

1/2

BM

420

b

in geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, zonodig in afwijking van verleende watervergunningen of geldende peilbesluiten, wanneer dit door het bestuur verboden is: water brengen in of onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen

3.7 lid 1 sub b Model Keur

1/2

BM

420

c

in geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, zonodig in afwijking van verleende watervergunningen of geldende peilbesluiten, wanneer dit door het bestuur verboden is: grondwater onttrekken of water infiltreren

3.7 lid 1 sub c Model Keur

1/2

BM

421

 

zonder watervergunning van het bestuur water brengen in of onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam

3.4 Model Keur

1/2

BM

422

 

zonder watervergunning van het bestuur gronden ontwateren met drainagemiddelen

3.5 Model Keur

1/2

BM

423

 

zonder watervergunning van het bestuur grondwater onttrekken of water in de bodem infiltreren

3.6 lid 1 Model Keur

1/2

BM

424

 

door degene die handelingen verricht en inbreuk maakt op door het waterschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, niet zo spoedig mogelijk melding maken van die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen

3.8 lid 2 Model Keur

1/2

BM

425

 

zonder watervergunning van het bestuur: in een oppervlaktewatersysteem vis uitzetten

3.11 Model Keur

1/2

BM

426

 

zonder watervergunning van het bestuur: vaste vistuigen plaatsen

3.11 Model Keur

1/2

     

handelen in strijd met een vergunning als bedoeld in artikel 6.13 Waterwet verbonden vergunningvoorschriften:

3.6 lid 1 Model Keur

 

BM

445

a

het niet mogen beregenen van grasland in de periode van 1 april tot 1 juni

 

1/2

BM

445

b

het niet mogen beregenen van grasland in de periode van 1 juni tot 1 augustus tussen 11.00 uur en 17.00 uur

 

1/2

           
     

Algemene regels

   

BM

430

 

terwijl dit bij of krachtens de Keur door het bestuur verplicht is gesteld: niet (tijdig) melden van de werkzaamheden als genoemd in de algemene regels

3 lid 1 algemene regels jo. 3.9 lid 2 Model Keur

1/2

           
     

Algemene regels – waterkeringen

   

BM

431

a

het niet hebben van een voldoende veekerende afrastering conform de voorschriften zoals genoemd in artikel 2 van de algemene regels voor waterkeringen, onderdeel beweiden

2 algemene regels beweiden jo. 3.2 lid 1 Model Keur

1/2

BM

431

b

beweiden van de waterkering anders dan in de aangegeven periode

2 algemene regels beweiden jo. 3.2 lid 1 Model Keur

1/2

           
     

Algemene regels – waterkwantiteit

   

BM

432

 

bij het aanleggen of verwijderen van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk, de afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam, zoals vastgelegd in de legger, wijzigen

2 sub a algemene regels steigers, vlonders en overhangende bouwwerken jo. 3.2 lid 1 Model Keur

1/2

BM

433

 

bij het aanleggen of verwijderen van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk, niet gebruiken van deugdelijk en niet uitlogend materiaal

2 sub e algemene regels steigers, vlonders en overhangende bouwwerken jo. 3.2 lid 1 Model Keur

1/2

BM

434

 

niet voorafgaand aan of gelijktijdig met het dempen van het bestaande oppervlaktewaterlichaam een nieuw oppervlaktewaterlichaam met eenzelfde oppervlakte als het gedempte oppervlaktewaterlichaam in hetzelfde peilgebied graven en aansluiten op het watersysteem

2 algemene regels dempen jo. 3.2 lid 1 Model Keur

1/2

BM

435

a

terwijl dit bij of krachtens de Keur door het bestuur verplicht is gesteld: niet (tijdig) melden van het dempen van een oppervlaktewaterlichaam tot 50 m2

3 lid 1 algemene regels dempen jo. 3.9 lid 2 Model Keur

1/2

BM

435

b

terwijl dit bij of krachtens de Keur door het bestuur verplicht is gesteld: niet (tijdig) melden van het dempen van een oppervlaktewaterlichaam 50 – 150 m2

3 lid 1 algemene regels dempen jo. 3.9 lid 2 Model Keur

1/2

BM

435

c

terwijl dit bij of krachtens de Keur door het bestuur verplicht is gesteld: niet (tijdig) melden van het dempen van een oppervlaktewaterlichaam meer dan 150 m2

3 lid 1 algemene regels dempen jo. 3.9 lid 2 Model Keur

1/2

           
     

Algemene regels – grondwater

   

BM

436

 

bij het onttrekken van grondwater in het kader van een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering niet plaatsen van een peilbuis of meetput om de stijghoogte te bepalen indien spanningsbemaling wordt toegepast

2 lid 2 algemene regels bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering jo. 3.6 lid 1 Model Keur

1/2

BM

437

 

bij het onttrekken van grondwater in het kader van een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering niet verwijderen of dichten van voorzieningen voor grondwateronttrekking na definitieve beëindiging van de onttrekking zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt

2 lid 4 algemene regels bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering jo. 3.6 lid 1 Model Keur

1/2

BM

438

 

bij het onttrekken van grondwater in het kader van een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering niet uiterlijk 24 uur voor aanvang van de onttrekking een startmelding doen

2 lid 9 algemene regels bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering jo. 3.6 lid 1 Model Keur

1/2

BM

439

 

bij het onttrekken van grondwater in het kader van een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering niet uiterlijk 24 uur na beëindiging van de onttrekking een afmelding doen

2 lid 10 algemene regels bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering jo. 3.6 lid 1 Model Keur

1/2

BM

440

 

bij het onttrekken van grondwater in het kader van een grondwaterverontreiniging niet verwijderen of dichten van voorzieningen voor grondwateronttrekking na definitieve beëindiging van de onttrekking zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt

2 lid 3 algemene regels grondwaterverontreiniging jo. 3.6 lid 1 Model Keur

1/2

BM

441

 

bij het onttrekken van grondwater in het kader van een grondwaterverontreiniging niet uiterlijk 24 uur voor aanvang van de onttrekking een startmelding doen

2 lid 7 algemene regels grondwaterverontreiniging jo. 3.6 lid 1 Model Keur

1/2

BM

442

 

bij het onttrekken van grondwater in het kader van een grondwaterverontreiniging niet uiterlijk 24 uur na beëindiging van de onttrekking een afmelding doen

2 lid 8 algemene regels grondwaterverontreiniging jo. 3.6 lid 1 Model Keur

1/2

Naar boven