1. Bereik van de aanwijzing
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
1.1 De aanwijzing heeft betrekking op de getuige die tevens verdachte of veroordeelde
is en aan wie door het openbaar ministerie een toezegging tot strafvermindering wordt
gedaan in ruil voor het afleggen van een getuigenverklaring.
1.2 De aanwijzing heeft voorts betrekking op het gebruik van wettelijke bevoegdheden
door de officier van justitie die op enigerlei wijze een begunstigende invloed kunnen
hebben op de bereidheid tot het afleggen van een getuigenverklaring, maar die niet
strekken tot strafvermindering (beslissingen over regiem e.d.).
Toepassing van dergelijke bevoegdheden behoort tot de reguliere taken van het OM en
is van relatief geringe impact en raakt niet rechtstreeks aan de beantwoording van
de vragen van de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering.
Indien er sprake is van een uitdrukkelijk en causaal verband tussen toepassing van
dergelijke bevoegdheden en de door de getuige af te leggen verklaring, dan dient deze
toepassing te worden vastgelegd bij proces-verbaal en aan het strafdossier van de
getuige en de verdachte te worden toegevoegd (artikel 226g, vierde lid). Zie voor gunstbetoon voorts onder 8.
1.3 In deze aanwijzing wordt onder ‘getuige’ verstaan:
Getuige: de verdachte dan wel veroordeelde, die (mogelijk) bereid is een getuigenverklaring
af te leggen in een strafzaak tegen een (andere) verdachte, in ruil voor een toezegging
tot strafvermindering van het openbaar ministerie.
Getuigenverklaring: een verklaring afgelegd door een getuige, desverlangd ten overstaan van een rechter
ter terechtzitting, waarmee een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan de opsporing
of vervolging van misdrijven.
1.4 Deze aanwijzing heeft geen betrekking op:
-
1. informanten en tipgevers;
-
2. verdachten die een verklaring afleggen (over hun eigen aandeel) in hun eigen strafzaak
(bekennende verdachten);
-
3. bedreigde getuigen in de zin van art. 136c Sv;
-
4. slachtoffers en getuigen, die geen verdachte of veroordeelde zijn.
Voor informanten en tipgevers geldt de Regeling Bijzondere opsporingsgelden (Stcrt. 2005, 66). Verdachten die in hun eigen zaak een bekennende verklaring afleggen,
zijn geen getuigen en vallen niet onder deze aanwijzing. De getuige die als bedreigde
getuige door de rechter-commissaris is erkend en dienovereenkomstig is gehoord, kan
niet meer op de terechtzitting verschijnen om door de zittingsrechter te worden gehoord.
Aan deze getuige kunnen geen toezeggingen worden gedaan (artikel 226j, vierde lid); de zittingsrechter moet zich een eigen oordeel over de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring
kunnen vormen.
1.5 De aanwijzing is van toepassing op de strafvordering in eerste aanleg en in hoger
beroep.