Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 23 augustus 2006,
nr. HDJZ/SCH/2006-1285, Hoofddirectie Juridische Zaken, gedaan mede namens de Staatssecretaris
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
Gelet op het op 2 november 1973 te Londen totstandgekomen Internationaal Verdrag ter
voorkoming van verontreiniging door schepen (Trb. 1975, 147) met het op 17 februari
1978 te Londen totstandgekomen Protocol bij dat Verdrag (Trb. 1978, 188), op Bijlage
IV van het op 4 oktober 1991 te Madrid totstandgekomen Protocol betreffende milieubescherming
bij het Verdrag inzake Antarctica (Trb. 1992, 110), het op 5 oktober 2001 te Londen
totstandgekomen Internationaal Verdrag inzake de beperking van schadelijke aangroeiwerende
verfsystemen op schepen (Trb. 2004, 44), richtlijn nr. 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 november 2000 betreffende
havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen (PbEG L 332), richtlijn nr. 2005/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 6 juli 2005 tot wijziging
van richtlijn 1999/32/EG wat het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen betreft (PbEU L 191), en de artikelen 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8, 8a, 9, 10, 11, 12c, 12e, 21, 23, en 38 van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen;
De Raad van State gehoord (advies van 12 oktober 2006, nr. W09.06.0362/V);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 5 december
2006, nr. HDJZ/SCH/2006-1806, Hoofddirectie Juridische Zaken, uitgebracht mede namens
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
Hebben goedgevonden en verstaan: