U bent nu hier: Wettenbank
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving
Zoals belastingen, uitkeringen en subsidies.
Officiële publicaties van de overheid.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-08-2023 en zichtdatum 22-05-2024. Geldend van 19-10-2022 t/m 31-07-2024
Vrijstellingsregeling Wft
De Minister van Financiën,
Gelet op de artikelen 2:59, eerste lid, 2:64, eerste lid, 2:74, 2:79, eerste lid, 2:85, eerste lid, 2:91, eerste lid, 2:95, eerste lid, 2:104, eerste lid, 3:3, 3:5, derde lid, 3:6, derde lid, 3:7, derde lid, 3:111, eerste lid, 4:3, derde lid, 4:7, 5:5, 5:68, tweede lid en 5:87 van de Wet op het financieel toezicht;
Besluit:
In deze regeling wordt, voorzover niet anders is bepaald, verstaan onder:
a. het besluit: het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft;
b. kredietbeheerder: een aanbieder in krediet of bemiddelaar in krediet die in het kader van de overdracht van vorderingen uit hoofde van overeenkomsten van krediet voor de verkrijgende onderneming de overeenkomsten van krediet beheert en uitvoert of assisteert bij het beheer en de uitvoering van de overeenkomsten van krediet;
c. de wet: de Wet op het financieel toezicht;
d. verordening Europese crowdfundingdienstverleners: Verordening (EU) 2020/1503 van het Europees Parlement en de Raad van 7 oktober 2020 betreffende Europese crowdfundingdienstverleners voor bedrijven en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1129 en Richtlijn (EU) 2019/1937 (PbEU 2020, L 347).
1 Van artikel 2:3a, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld betaaldienstverleners:
a. voor zover zij in Nederland betaaldiensten aanbieden als bedoeld onder 1 tot en met 5 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten;
b. waarvan het gemiddelde van het totale bedrag van de betalingstransacties die zij de voorafgaande twaalf maanden hebben verricht, met inbegrip van die van agenten waarvoor zij volledig aansprakelijk zijn, niet hoger is dan € 3.000.000 per maand;
c. waarvan geen van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen personen zijn met antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdelen a, b en d, van het Besluit prudentiële regels Wft voor zover deze betrekking hebben op het witwassen van geld, terrorismefinanciering of vermogensmisdrijven of als misdrijf aangemerkte overtredingen van financiële toezichtswetgeving; en
d. die de Nederlandsche Bank in kennis hebben gesteld van hun voornemen om de bedoelde betaaldiensten te verlenen.
2 Het ingevolge artikel 3:29a van de wet en de artikelen 26e tot en met 26h van het Besluit prudentiële regels Wft bepaalde is van overeenkomstige toepassing op betaaldienstverleners als bedoeld in het eerste lid.
3 Indien een betaaldienstverlener als bedoeld in het eerste lid zijn werkzaamheden niet gedurende de gehele periode van de voorafgaande twaalf maanden heeft verricht, kan voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, worden uitgegaan van een programma van werkzaamheden waarin naar het oordeel van de Nederlandsche Bank een reële begroting van het totale bedrag aan betalingstransacties is opgenomen.
4 Een betaaldienstverlener als bedoeld in het eerste lid stelt de Nederlandsche Bank in kennis van elke verandering in zijn situatie die relevant is voor het naleven van de in het eerste lid gestelde voorschriften.
Elektronischgeldinstellingen als bedoeld in artikel 1d zijn vrijgesteld van artikel 2:3a, eerste lid, van de wet, voor zover zij betaaldiensten aanbieden als bedoeld onder 1 tot en met 5 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten die verband houden met de uitgifte van elektronisch geld.
Van artikel 2:3g, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld entiteiten voorzover zij:
a. optreden als bewaarder van beleggingsinstellingen waarvan door de deelnemers gedurende een periode van vijf jaar vanaf het tijdstip waarop de rechten van deelneming voor het eerst zijn verworven geen recht tot inkoop of terugbetaling van rechten van deelneming kan worden uitgeoefend en de beleggingsinstellingen:
1°. overeenkomstig hun beleggingsbeleid over het algemeen niet beleggen in activa die in bewaring moeten worden gegeven; of
2°. over het algemeen beleggen in uitgevende instellingen en niet-beursgenoteerde uitgevende instellingen om controle als bedoeld in de artikelen 4:37q en 4:37w van de wet in deze instellingen te verkrijgen;
b. de taken als bewaarder verrichten in het kader van hun beroeps- of bedrijfsuitoefening; en
c. in het kader van de in onderdeel b bedoelde beroeps- of bedrijfsuitoefening verplicht zijn zich in te schrijven in een wettelijk erkend beroepsregister of moeten voldoen aan regelgeving inzake de beroepsmoraal.
1 Van artikel 2:10a, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld elektronischgeldinstellingen met rechtspersoonlijkheid, indien:
a. het elektronisch geld in Nederland wordt uitgegeven en de gezamenlijke waarde van de financiële verplichtingen van de onderneming die met de uitgifte van elektronisch geld verband houden, gemiddeld niet hoger is dan € 5.000.000;
b. geen van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen personen zijn met antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel a, b of d, van het Besluit prudentiële regels Wft, voor zover deze betrekking hebben op het witwassen van geld, terrorismefinanciering of vermogensmisdrijven of als misdrijf aangemerkte overtredingen van financiële toezichtswetgeving;
c. de onderneming elektronisch geld slechts uitgeeft via een betaalinstrument of rekening voor elektronisch geld waarop maximaal een bedrag van € 150 tegelijk kan worden opgeslagen; en
d. de onderneming de Nederlandsche Bank in kennis heeft gesteld van haar voornemen om elektronisch geld uit te geven.
2 Indien een elektronischgeldinstelling als bedoeld in het eerste lid zijn werkzaamheden niet gedurende de gehele periode van de voorafgaande twaalf maanden heeft verricht, kan voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, worden uitgegaan van een programma van werkzaamheden waarin naar het oordeel van de Nederlandsche Bank een reële begroting is opgenomen van de gezamenlijke waarde van de financiële verplichtingen die verband houden met de uitgifte van elektronisch geld.
3 Een elektronischgeldinstelling als bedoeld in het eerste lid stelt de Nederlandsche Bank onverwijld in kennis van elke verandering in zijn situatie die relevant is voor het naleven van de in het eerste lid gestelde regels.
1 Van artikel 2:48, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld natura-uitvaartverzekeraars:
a. waarvan de jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten niet meer bedragen dan € 2.200.000;
b. waarvan de technische voorzieningen, berekend overeenkomstig titel 9, afdeling 15, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en op entiteiten voor risico-acceptatie kunnen worden verhaald, niet meer bedragen dan € 10.700.000;
c. die niet behoren tot een groep waarvan de totale technische voorzieningen, berekend overeenkomstig titel 9, afdeling 15, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, meer dan € 26.600.000 bedragen of waarvan een verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, deel uitmaakt;
d. waarvan het bedrijf geen herverzekeringsactiviteiten omvat die:
1°. meer bedragen dan € 600.000 van de bruto geboekte premie-inkomsten, of meer dan € 2.700.000 van de technische voorzieningen berekend ingevolge Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en van entiteiten voor risico-acceptatie kunnen worden verhaald, of
2°. meer dan 10% uitmaken van de bruto geboekte premie-inkomsten of meer dan 10% uitmaken van de technische voorzieningen, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en op entiteiten voor risico-acceptatie kunnen worden verhaald;
e. die geen ander bedrijf uitoefenen dan het natura-uitvaartverzekeringsbedrijf, met uitzondering van handelsactiviteiten die voortvloeien uit het natura-uitvaartverzekeringsbedrijf en het uitoefenen van het bedrijf van herverzekeraar in de activiteit natura-uitvaartherverzekering; en
f. die geen verzekeringen sluiten met een dekking van meer dan € 14.000 per overlijdensgeval.
2 Het eerste lid is niet van toepassing op een natura-uitvaartverzekeraar die ervoor gekozen heeft zijn werkzaamheden met een vergunning als bedoeld in artikel 2:48, eerste lid, van de wet te verrichten.
3 Een ingevolge het eerste lid vrijgestelde natura-uitvaartverzekeraar informeert binnen zes maanden volgend op het van toepassing worden van de vrijstelling eenmalig alle verzekeringnemers over het feit dat hij niet meer onder prudentieel toezicht staat van de Nederlandsche Bank. Bij ieder aanbod voor het sluiten van een verzekering, in reclame-uitingen en documenten waarin een dergelijk aanbod in het vooruitzicht wordt gesteld, in andere precontractuele informatie aan aspirant-verzekeringnemers en in de verzekeringovereenkomst, vermeldt de verzekeraar dat hij voor het sluiten van natura-uitvaartverzekeringen niet onder prudentieel toezicht staat van de Nederlandsche Bank.
4 Een ingevolge het eerste lid vrijgestelde natura-uitvaartverzekeraar stelt de Nederlandsche Bank in kennis van elke verandering in zijn situatie die relevant is voor de toepassing van de vrijstelling van het eerste lid.
5 Indien de in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, genoemde bedragen onderscheidenlijk percentages drie achtereenvolgende jaren worden overschreden, is de vrijstelling met ingang van het vierde jaar niet meer van toepassing. De vrijstelling is opnieuw van toepassing indien de verzekeraar gedurende drie achtereenvolgende jaren aan de eisen van het eerste lid heeft voldaan.
1 Van artikel 2:48, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld schadeverzekeraars:
b. waarvan de technische voorzieningen, berekend overeenkomstig titel 9, afdeling 15, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten of op entiteiten voor risico-acceptatie kunnen worden verhaald, niet meer bedragen dan € 10.700.000;
c. die niet behoort tot een groep waarvan de totale technische voorzieningen, berekend overeenkomstig titel 9, afdeling 15, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, meer dan € 26.600.000 bedragen of waarvan een verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, deel uitmaakt;
e. die geen ander bedrijf uitoefenen dan het schadeverzekeringsbedrijf, met uitzondering van handelsactiviteiten die voortvloeien uit het schadeverzekeringsbedrijf en het uitoefenen van het bedrijf van herverzekeraar in de activiteit schadeherverzekering;
f. die geen verzekeringen sluiten met een dekking van meer dan € 14.000 per begunstigde per potentieel schadegeval; en
g. die geen schaden verzekeren veroorzaakt door of ontstaan uit gewapend conflict, burgeroorlog, opstand, binnenlandse onlusten, oproer of muiterij die zich in Nederland voordoen, behoudens het verzekeren van risico’s van molest in de algemeen gebruikelijke molestclausules in zee-, transport-, luchtvaart- en reisverzekeringen, zolang de Nederlandsche Bank daartegen geen bedenkingen naar voren heeft gebracht.
2 Artikel 1e, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1 Van artikel 2:50, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld natura-uitvaartverzekeraars die voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 1e, eerste lid.
2 Van artikel 2:50, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld schadeverzekeraars die voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 1f, eerste lid.
3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op een verzekeraar die ervoor gekozen heeft zijn werkzaamheden met een vergunning als bedoeld in artikel 2:50, eerste lid, van de wet te verrichten.
4 Artikel 1e, derde tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1 Van artikel 2:54i, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld ondernemingen die het bedrijf van hotel uitoefenen en die als logiesverstrekkend bedrijf zijn ingeschreven in een door het Bedrijfschap Horeca en Catering bijgehouden register, voor zover het betreft het wisselen van munten of bankbiljetten en het uitbetalen van munten of bankbiljetten op vertoon van een creditcard of tegen inlevering van een of meer cheques, met een tegenwaarde van ten hoogste € 500 per gast per overnachting, voor natuurlijke personen aan wie tevens door het hotel tegen betaling logies wordt verstrekt.
2 Aan de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, zijn de volgende voorschriften verbonden:
a. reclame-uitingen met betrekking tot de vrijgestelde werkzaamheden zijn slechts toegelaten voorzover het betreft:
1°. het uitstallen van koersenborden die niet vanaf de openbare weg leesbaar zijn;
2°. vermelding in folders en brochures die in hoofdzaak de hoofdactiviteit betreffen;
3°. vermelding, al dan niet met behulp van pictogrammen, in hotelgidsen;
4°. vermelding in het interne communicatiecircuit van het hotel;
b. buitenlandse munten en bankbiljetten die worden gebruikt of verworven bij de vrijgestelde werkzaamheden mogen slechts worden betrokken of afgestort bij een financiële onderneming die bevoegd is in Nederland het bedrijf van betaaldienstagent, betaaldienstverlener of bank uit te oefenen dan wel bij een wisselinstelling die beschikt over een vergunning, bedoeld in artikel 2:54i, eerste lid, eerste lid, van de wet, waartoe met de desbetreffende betaaldienstagent, betaaldienstverlener, bank of wisselinstelling een duurzame overeenkomst is gesloten;
c. er wordt een administratie bijgehouden waaruit blijkt waar en wanneer buitenlandse munten en bankbiljetten zijn betrokken en afgestort, en waarin van iedere wisseltransactie wordt vastgelegd: de datum, het type transactie, de betrokken valuta’s, de omvang van de transactie, de naam van de cliënt en het kamernummer van de cliënt;
d. de onder c bedoelde gegevens blijven tot vijf jaar na het uitvoeren van de transactie bewaard.
Van artikel 2:54i, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld beleggingsondernemingen waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, van de wet is verleend, voor zover het betreft het uitbetalen van munten en bankbiljetten tegen inlevering van een of meer onderdelen van het couponblad van een waardepapier aan toonder tegen inlevering waarvan de rente op dit waardepapier kan worden geïnd.
1 Van artikel 2:54o van de wet zijn vrijgesteld kredietunies waarvan het bedrag aan aangetrokken opvorderbare gelden minder bedraagt dan € 10.000.000.
2 Een kredietunie als bedoel in het eerste lid vermeldt op haar website, in reclame-uitingen en in documenten over de bedrijfsactiviteiten van de onderneming, dat de onderneming voor de uitoefening van haar activiteiten niet vergunningplichtig is ingevolge de wet en niet onder toezicht staat van de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten.
1 Van artikel 2:55, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld:
a. aanbieders van beleggingsobjecten voorzover die beleggingsobjecten:
1°. aan minder dan honderd consumenten worden aangeboden;
2°. deel uitmaken van een serie van beleggingsobjecten als bedoeld in artikel 1, onderdeel bb, van het besluit die minder dan twintig beleggingsobjecten omvat;
3°. een waarde hebben die niet volgens de regels van artikel 110 van het besluit, indien dat van toepassing zou zijn, kan worden bepaald; of
4°. worden aangeboden voor een nominaal bedrag per beleggingsobject van ten minste € 100 000; en
b. aanbieders van beleggingsobjecten voorzover zij financiële diensten verlenen aan:
1°. consumenten die bij hen werkzaam zijn of anderszins onder hun verantwoordelijkheid vallen;
2°. consumenten die werkzaam zijn bij of anderszins onder de verantwoordelijkheid vallen van andere rechtspersonen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden; of
3°. consumenten waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden.
2 Indien een aanbieding niet uitsluitend aan gekwalificeerde beleggers wordt gedaan is het eerste lid, aanhef en onderdeel a, slechts van toepassing voor zover de aanbieder bij een aanbod van beleggingsobjecten als bedoeld in het eerste lid, en in reclame-uitingen en documenten waarin een dergelijk aanbod in het vooruitzicht wordt gesteld, vermeldt dat hij voor het aanbieden niet vergunningplichtig is ingevolge de wet en niet onder toezicht staat van de Autoriteit Financiële Markten.
Van artikel 2:60, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld ondernemingen waaraan vorderingen uit hoofde van overeenkomsten inzake krediet zijn overgedragen die zij niet zelf als wederpartij zijn aangegaan, indien het beheer en de uitvoering van die overeenkomsten krachtens overeenkomst geschiedt door een kredietbeheerder.
Van artikel 2:60, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld instellingen als bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, voorzover:
a. zij krediet aanbieden ter overbrugging van tijdelijke liquiditeitstekorten aan natuurlijke personen die op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet over geen of onvoldoende inkomen beschikken om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien danwel uitkeringsgerechtigde zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
b. het jaarlijks kostenpercentage van het aangeboden krediet op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet niet meer bedraagt dan de helft van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek; en
c. zij de natuurlijke personen duidelijk en volledig over hun rechten en plichten met betrekking tot de overeenkomst hebben geïnformeerd, desgewenst schriftelijk, alvorens de overeenkomst inzake het krediet aan te gaan.
Van artikel 2:60, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld:
a. betaaldienstverleners die voor het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener een door de Nederlandsche Bank op grond van artikel 2:3b van de wet verleende vergunning hebben, voorzover zij in Nederland uitsluitend krediet aanbieden in verband met betaaldiensten als bedoeld in de punten 4, 5 en 7 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten mits is voldaan aan de voorwaarden van artikel 40c Besluit prudentiële regels Wft; en
b. betaaldienstverleners met zetel in een andere lidstaat die voor het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning hebben, voorzover zij in Nederland uitsluitend krediet in verband met betaaldiensten als bedoeld in de punten 4, 5, en 7 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten aanbieden vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland mits is voldaan aan de voorwaarden van artikel 16, derde lid, van de richtlijn betaaldiensten.
Van artikel 2:60, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld personen die aan een consument kosteloos uitstel van betaling verlenen van een uit een overeenkomst inzake krediet als bedoeld in artikel 1:20 van de wet voortvloeiende vordering tot betaling van een geldsom.
[Vervallen per 22-07-2013]
1 Van artikel 2:75, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld:
a. adviseurs voorzover zij adviseren over beleggingsobjecten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a;
b. adviseurs voorzover zij adviseren over verzekeringen aan:
1°. rechtspersonen waarin zij deelnemen;
2°. vennootschappen waarvan zij vennoot zijn; of
3°. rechtspersonen of vennootschappen waarin of waarvan andere rechtspersonen of vennootschappen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur verbonden zijn, deelnemen onderscheidenlijk vennoot zijn;
c. [Red: vervallen;]
d. adviseurs voorzover zij tevens optreden als bemiddelaar ten aanzien van het aanbevolen financiële product en zij als bemiddelaar zijn vrijgesteld ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel c;
e. adviseurs in verzekeringen voorzover zij tevens optreden als bemiddelaar ten aanzien van de aanbevolen verzekering en zij als bemiddelaar zijn vrijgesteld ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel c;
f. adviseurs die een andere hoofdberoepswerkzaamheid hebben dan het verlenen van financiële diensten en uit hoofde van die hoofdberoepswerkzaamheid inzicht hebben in de financiële situatie van een consument, voorzover zij, zonder daarvoor van de aanbieder provisie te ontvangen, die consument adviseren en de door hen verstrekte adviezen in het verlengde liggen van hun hoofdberoepswerkzaamheid;
g. de Staat der Nederlanden voorzover hij in het kader van publieksvoorlichting adviseert over zorgverzekeringen of ziektekostenverzekeringen ter aanvulling van een zorgverzekering;
h. gemeenten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel f, voorzover zij tevens adviseren over de verzekering waarin zij bemiddelen;
i. adviseurs voor zover zij tevens optreden als bemiddelaar ten aanzien van het aanbevolen financiële product en zij als bemiddelaar zijn vrijgesteld ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel g; en
j. adviseurs voorzover zij adviseren over andere financiële producten dan krediet aan:
3°. consumenten of, indien het advies over verzekeringen of herverzekeringsbemiddeling betreft, cliënten waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden.
2 Het eerste lid, aanhef en onderdeel f, is slechts van toepassing indien het adviseren slechts een marginaal onderdeel uitmaakt van de totale werkzaamheden van de adviseur en hij het aanbevolen financiële product niet tevens aanbiedt of met betrekking tot het aanbevolen financiële product niet tevens een beleggingsdienst verleent, bemiddelt, optreedt als gevolmachtigde agent of optreedt als ondergevolmachtigde agent.
3 Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is slechts van toepassing indien de desbetreffende adviseur in reclame-uitingen en andere onverplichte precontractuele informatie inzake het beleggingsobject vermeldt dat hij voor het adviseren ten aanzien van het beleggingsobject niet onder toezicht staat van de Autoriteit Financiële Markten.
4 Het eerste lid, aanhef en onderdeel d, is slechts van toepassing indien de in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, bedoelde andere onderneming volledig verantwoordelijk is voor het adviseren.
1 Van artikel 2:75, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld instellingen als bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, voorzover:
a. zij adviseren over krediet dat zij tevens aanbieden of waarin zij tevens bemiddelen ter overbrugging van tijdelijke liquiditeitstekorten aan natuurlijke personen die op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet over geen of onvoldoende inkomen beschikken om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien danwel uitkeringsgerechtigde zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
2 Instellingen die zijn vrijgesteld op grond van het eerste lid, zijn tevens vrijgesteld van artikel 2:75, eerste lid, van de wet, voor wat betreft het adviseren over het openen van een betaalrekening of spaarrekening, met inbegrip van de aan een dergelijke rekening verbonden betaal-, spaar-, of elektronischgeldfaciliteiten, ten behoeve van krediet als bedoeld in het eerste lid.
1 Van artikel 2:80, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld:
a. bemiddelaars voorzover zij bemiddelen in beleggingsobjecten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a;
b. bemiddelaars die bemiddelen in krediet, bedoeld in artikel 1:20 van de wet, voor zover de werkzaamheden slechts betrekking hebben op het aan een consument verlenen van kosteloos uitstel van betaling van een bestaande vordering tot betaling van een geldsom;
c. bemiddelaars die bemiddelen in krediet anders dan als bedoeld in artikel 1:20 van de wet die geen kredietbeheerder zijn, voor zover de werkzaamheden slechts betrekking hebben op het incasseren van vorderingen of het verlenen van kosteloos uitstel van betaling van vorderingen die voortvloeien uit een overeenkomst inzake krediet;
d. bemiddelaars voorzover zij bemiddelen in financiële producten ten aanzien waarvan het een andere onderneming waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden ingevolge de wet is toegestaan deze aan te bieden of daarin te bemiddelen;
e. bemiddelaars in goederenkrediet dat niet dient ter verschaffing van het genot van beleggingsobjecten of financiële instrumenten aan een consument;
f. bemiddelaars, met uitzondering van bemiddelaars in krediet, voorzover zij bemiddelen ten behoeve van:
3°. consumenten of, indien het financiële diensten met betrekking tot verzekeringen of herverzekeringsbemiddeling betreft, cliënten waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden;
g. gemeenten voorzover zij bemiddelen in zorgverzekeringen of ziektekostenverzekeringen ter aanvulling van zorgverzekeringen tussen financiëledienstverleners en consumenten van wie het inkomen niet meer dan 130 procent van de relevante bijstandnorm als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Participatiewet bedraagt;
h. bemiddelaars die voor het verlenen van beleggingsdiensten een op grond van artikel 2:96 van de wet verleende vergunning hebben, voorzover zij niet bemiddelen in verzekeringen of hypothecair krediet;
i. bemiddelaars die een andere hoofdberoepswerkzaamheid hebben dan het verlenen van financiële diensten en uit hoofde van die hoofdberoepswerkzaamheid beschikken over gegevens betreffende de financiële situatie van de consument, voor zover zij, zonder daarvoor van de aanbieder provisie te ontvangen, deze gegevens op verzoek van de werkgever van de betreffende consument verstrekken aan de aanbieder.
j. bewindvoerders als bedoeld in artikel 435, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover zij in de uitoefening van hun taak bemiddelen; en
k. curatoren als bedoeld in artikel 383, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover zij in de uitoefening van hun taak bemiddelen.
2 Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is slechts van toepassing indien de desbetreffende bemiddelaar in reclame-uitingen en andere onverplichte precontractuele informatie inzake het beleggingsobject vermeldt dat hij voor het aanbieden van het beleggingsobject niet onder toezicht staat van de Autoriteit Financiële Markten.
3 Het eerste lid, aanhef en onderdeel d, is slechts van toepassing indien de desbetreffende andere onderneming volledig verantwoordelijk is voor het bemiddelen.
4 Het eerste lid, aanhef en onderdeel e, is slechts van toepassing indien de looptijd van het goederenkrediet niet langer is dan de verwachte economische levensduur van de verschafte roerende zaak, of dan de periode van dienstverlening en de desbetreffende bemiddelaar in goederenkrediet:
a. de consument niet adviseert over het financiële product waarin hij bemiddelt; en
b. een andere hoofdberoepswerkzaamheid heeft dan bemiddeling in goederenkrediet en het goederenkrediet dient ter verschaffing van het genot van een roerende zaak, dan wel het verlenen van een dienst.
1 Van artikel 2:80, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld instellingen als bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, voorzover:
a. zij bemiddelen in krediet ter overbrugging van tijdelijke liquiditeitstekorten ten behoeve van natuurlijke personen die op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst inzake het krediet over geen of onvoldoende inkomen beschikken om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien danwel uitkeringsgerechtigde zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
2 Instellingen die zijn vrijgesteld op grond van het eerste lid, zijn tevens vrijgesteld van artikel 2:80, eerste lid, van de wet, voor wat betreft het bemiddelen in het openen van een betaalrekening of spaarrekening, met inbegrip van de aan een dergelijke rekening verbonden betaal-, spaar-, of elektronischgeldfaciliteiten, ten behoeve van krediet als bedoeld in het eerste lid.
3 Instellingen die zijn vrijgesteld op grond van artikel 3a, zijn tevens vrijgesteld van artikel 2:80, eerste lid, van de wet, voor wat betreft het bemiddelen in het openen van een betaalrekening of spaarrekening, met inbegrip van de aan een dergelijke rekening verbonden betaal-, spaar-, of elektronischgeldfaciliteiten, ten behoeve van krediet als bedoeld in artikel 3a.
1 Van artikel 2:80, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld bemiddelaars in verzekeringen voorzover:
a. hun werkzaamheden slechts betrekking hebben op het innen van premies;
b. zij bemiddelen voor:
3°. rechtspersonen of vennootschappen waarin of waarvan andere rechtspersonen of vennootschappen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden, deelnemen onderscheidenlijk vennoot zijn;
c. zij een andere hoofdberoepswerkzaamheid hebben dan het bemiddelen in verzekeringen en de verzekering:
1°. een aanvulling is op de levering van een zaak of de verlening van een dienst door de desbetreffende bemiddelaar, en de verzekering het risico dekt van defect, verlies, of beschadiging van de geleverde zaak of het niet-gebruik van de verleende dienst; of
2°. het risico dekt van beschadiging of verlies van bagage of andere risico’s die verband houden met een bij die bemiddelaar geboekte reis; en het bedrag van de premie voor de verzekering niet hoger is dan € 600 pro rata per jaar, of, indien de verzekering een aanvulling is op een dienst en de duur van de dienst gelijk is aan of minder is dan drie maanden, het bedrag van de premie niet hoger is dan € 200 per persoon.
2 Het eerste lid, aanhef en onderdeel c, is slechts van toepassing op een bemiddelaar indien de verzekeraar of bemiddelaar in verzekeringen waarvoor de bemiddelaar bemiddelt ervoor zorg draagt dat de bemiddelaar voldoet aan artikel 47, vierde en vijfde lid.
Van artikel 2:86, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld herverzekeringsbemiddelaars voorzover zij financiële diensten verlenen aan cliënten waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden.
Van artikel 2:92, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld gevolmachtigde of ondergevolmachtigde agenten voorzover zij verzekeringen sluiten met:
a. consumenten die bij hen werkzaam zijn of anderszins onder hun verantwoordelijkheid vallen;
b. consumenten die werkzaam zijn bij of anderszins onder de verantwoordelijkheid vallen van andere rechtspersonen waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden; of
c. consumenten of, indien het financiële diensten met betrekking tot verzekeringen of herverzekeringsbemiddeling betreft, cliënten, waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden.
1 Van artikel 2:96 van de wet zijn vrijgesteld beleggingsondernemingen met zetel in Australië, de Verenigde Staten van Amerika of Zwitserland, die in Nederland uitsluitend beleggingsdiensten verlenen aan in aanmerking komende tegenpartijen of professionele beleggers als bedoeld in bijlage II, afdeling I, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 of in de uitoefening van hun beroep of bedrijf handelen voor eigen rekening, voor zover op het verlenen van de desbetreffende beleggingsdiensten of het in de uitoefening van beroep of bedrijf handelen voor eigen rekening toezicht wordt uitgeoefend door een toezichthoudende instantie in de staat van hun zetel en indien zij dit voorafgaand aan het verlenen van die beleggingsdiensten of beleggingsactiviteit in Nederland aan de Autoriteit Financiële Markten hebben aangetoond door middel van:
a. een verklaring, afgegeven door de desbetreffende toezichthoudende instantie; of
b. een schriftelijke verwijzing naar de website van de desbetreffende toezichthoudende instantie, indien de in de aanhef bedoelde informatie aldus kan worden verkregen.
2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder toezichthoudende instantie mede verstaan een organisatie die geen toezichthoudende instantie is in de zin van artikel 1:1 van de wet en die als zelfregulerende organisatie, belast met toezicht op het verlenen van beleggingsdiensten is aangewezen of erkend door een toezichthoudende instantie.
3 Indien zij in de staat van hun zetel niet langer onder toezicht staan voor de beleggingsdienst die zij in Nederland verlenen, melden de beleggingsondernemingen, bedoeld in het eerste lid, dat onverwijld aan de Autoriteit Financiële Markten.
4 Het eerste lid is niet van toepassing op beleggingsondernemingen die op grond van artikel 47, derde lid, eerste en tweede volzin, van de verordening markten voor financiële instrumenten bevoegd zijn om vanuit een bijkantoor dat is gelegen in een andere lidstaat in Nederland de in het eerste lid bedoelde beleggingsdiensten te verlenen of in de uitoefening van hun beroep of bedrijf te handelen voor eigen rekening.
5 Beleggingsondernemingen als bedoeld in het eerste lid die op het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan de inwerkingtreding van de Wet implementatie richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 zijn vrijgesteld van artikel 2:96 van de wet zijn daarvan ook na dat tijdstip vrijgesteld, mits zij voor 1 januari 2019 aan de Autoriteit Financiële Markten op een door haar voorgeschreven wijze melden dat zij in Nederland geen beleggingsdiensten verlenen aan niet-professionele beleggers of professionele beleggers als bedoeld in bijlage II, afdeling II, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014.
1 Onverminderd artikel 1:18 van de wet en artikel 10 van deze regeling, zijn van artikel 2:96 van de wet vrijgesteld beleggingsondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is, die in Nederland uitsluitend in de uitoefening van hun beroep of bedrijf voor eigen rekening handelen met of door middel van personen die ingevolge de wet bevoegd zijn in Nederland beleggingsdiensten te verlenen of in de uitoefening van hun beroep of bedrijf voor eigen rekening te handelen.
2 Het eerste lid is niet van toepassing op beleggingsondernemingen die op grond van artikel 47, derde lid, eerste en tweede volzin, van de verordening markten voor financiële instrumenten bevoegd zijn vanuit een bijkantoor gelegen in een andere lidstaat in Nederland beleggingsdiensten te verlenen of in de uitoefening van hun beroep of bedrijf te handelen voor eigen rekening.
Van artikel 2:96 van de wet zijn vrijgesteld personen met zetel in Singapore of de Verenigde Staten van Amerika, die in Nederland in de uitoefening van hun beroep of bedrijf een georganiseerde handelsfaciliteit of multilaterale handelsfaciliteit exploiteren voor zover op dat handelsplatform wordt gehandeld in derivaten, met dien verstande dat de vrijstelling slechts geldt indien deze personen of door hen geëxploiteerde handelsplatformen worden genoemd in de bijlage bij een van de hierna genoemde uitvoeringsbesluiten van de Europese Commissie:
a. Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/2238 van de Commissie van 5 december 2017 betreffende de gelijkwaardigheid van het wettelijk en toezichtskader dat in de Verenigde Staten van Amerika overeenkomstig Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van toepassing is op designated contract markets en swap execution facilities (PbEU 2017, L 130);
b. Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/541 van de Commissie van 1 april 2019 betreffende de gelijkwaardigheid van het wettelijke en toezichtskader dat in Singapore op goedgekeurde beurzen en erkende marktexploitanten van toepassing is in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2019, L 93).
1 Van artikel 2:96 van de wet zijn vrijgesteld:
a. personen die beschikken over een vergunning of ontheffing als bedoeld in artikel 2:75 van de wet voor het adviseren over levensverzekeringen of hypothecair krediet;
b. personen waaraan het ingevolge artikel 2:76, tweede en vijfde lid, van de wet is toegestaan om te adviseren over levensverzekeringen of hypothecair krediet.
2 De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is slechts van toepassing voor zover de betrokken personen:
a. in Nederland beleggingsdiensten verlenen als bedoeld in onderdeel a of d van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van de wet, met betrekking tot rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe;
b. geen aan hun cliënten toebehorende gelden of effecten aanhouden;
c. in Nederland orders doorgeven aan beleggingsinstellingen of icbe’s die in Nederland rechten van deelneming mogen aanbieden en aan banken en beleggingsondernemingen die in Nederland beleggingsdiensten mogen verlenen;
d. beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening; en
e. de Autoriteit Financiële Markten in kennis hebben gesteld van hun voornemen om beleggingsdiensten als bedoeld in onderdeel a te verlenen.
3 Andere personen dan bedoeld in het eerste lid, indien zij voldoen aan het tweede lid, zijn vrijgesteld van artikel 2:99, eerste lid, onderdelen d, e, g, h, j tot en met m, van de wet. Het ingevolge de artikelen 4:11, tweede en derde lid, 4:15, eerste en tweede lid, en 4:83 van de wet bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
4 Artikel 4:75, tweede en derde lid, van de wet, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekering of de daarmee vergelijkbare voorziening de aansprakelijkheid wegens fouten, verzuimen of nalatigheden voortvloeiend uit de in dit artikel bedoelde beleggingsdiensten dekt en de dekking ten minste € 500.000 per schadegeval en ten minste € 750.000 per jaar voor alle schadegevallen gezamenlijk bedraagt;
Van artikel 2:96, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld crowdfundingdienstverleners als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van de verordening Europese crowdfundingdienstverleners voor zover zij ingevolge die verordening gerechtigd zijn crowdfundingdiensten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, onder ii, van de verordening Europese crowdfundingdienstverleners te verlenen.
Van artikel 2:96 van de wet zijn vrijgesteld beleggingsondernemingen voorzover zij als particuliere participatiemaatschappijen beleggingsdiensten verlenen met betrekking tot aandelen in hun eigen geplaatste kapitaal.
Van artikel 2:96 van de wet zijn vrijgesteld:
a. beheerders van een individueel vermogen waarvan de aandelen uitsluitend kunnen worden gehouden door een kring van bloed- of aanverwanten voorzover zij individuele vermogens beheren van de tot die kring behorende personen; en
b. beheerders van een individueel vermogen die een stichting zijn met als enig doel het beheren van individuele vermogens van een kring van bloed- of aanverwanten, voorzover zij individuele vermogens beheren van de tot die kring behorende personen.
1 Nederlandse beheerders van beleggingsinstellingen als bedoeld in artikel 2:66a, eerste en tweede lid, van de wet zijn vrijgesteld van hetgeen ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, met uitzondering van hetgeen in artikel 3:7, van de wet is bepaald.
2 Bewaarders van beleggingsinstellingen als bedoeld in het eerste lid zijn vrijgesteld van hetgeen ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen van de wet is bepaald voor zover zij belast zijn met de bewaring van de activa van die beleggingsinstellingen.
Personen die zijn vrijgesteld op grond van artikel 12 zijn tevens vrijgesteld van het ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde, met uitzondering van de artikelen 3:5 en 3:7 van de wet.
[Vervallen per 01-11-2007]
1 Beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, en beleggingsondernemingen als bedoeld in de artikelen 11, 13 en 14 zijn vrijgesteld van hetgeen ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, met uitzondering van de artikelen 3:5 en 3:7, van de wet is bepaald.
2 Beleggingsondernemingen die ingevolge artikel 10a, eerste lid, zijn vrijgesteld van artikel 2:96 van de wet zijn tevens vrijgesteld van het bepaalde ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, met uitzonderingen van de artikelen 3:5 en 3:7 van de wet.
3 Personen die ingevolge artikel 10b zijn vrijgesteld van artikel 2:96 van de wet, zijn tevens vrijgesteld van het bepaalde ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, met uitzondering van de artikelen 3:5 en 3:7 van de wet.
1 Elektronischgeldinstellingen als bedoeld in artikel 1d zijn vrijgesteld van hetgeen ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, met uitzondering van de artikelen 3:5, 3:6, 3:7, 3:29a, 3:29b, 3:29c, vierde lid, en 3:34 van de wet is bepaald.
2 De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is slechts van toepassing op voorwaarde dat de elektronischgeldinstelling eenmaal per jaar staten aan de Nederlandse Bank verstrekt overeenkomstig artikel 130, derde lid, onderdeel c, van het Besluit prudentiële regels Wft.
Herverzekeraars met zetel in de Verenigde Staten van Amerika die voldoen aan artikel 3, vierde lid, van de bilaterale overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake prudentiële maatregelen betreffende verzekering en herverzekering (PbEU 2017, L 258) zijn vrijgesteld van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, met uitzondering van de artikelen 3:5, 3:6 en 3:7.
Natura-uitvaartverzekeraars die ingevolge artikel 1e, eerste lid, of 1g, eerste lid, zijn vrijgesteld van artikel 2:48, eerste lid respectievelijk artikel 2:50, eerste lid, van de wet en schadeverzekeraars die ingevolge artikel 1f, eerste lid, of 1g, tweede lid, zijn vrijgesteld van artikel 2:48, eerste lid respectievelijk artikel 2:50, eerste lid, van de wet zijn tevens vrijgesteld van hetgeen ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, met uitzondering van de artikelen 3:5, 3:6, 3:7 en 3:20, van de wet, is bepaald.
Kredietunies zijn vrijgesteld van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, met uitzondering van de artikelen 3:6 en 3:7 van de Wet, indien:
a. het bedrag aan aangetrokken opvorderbare gelden minder bedraagt dan € 10.000.000; en
b. de onderneming op haar website, in reclame-uitingen en in documenten over de bedrijfsactiviteiten van de onderneming, vermeldt dat de onderneming voor de uitoefening van haar activiteiten niet vergunningplichtig is ingevolge de wet en niet onder toezicht staat van de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten.
1 Gerechtsdeurwaarders als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn vrijgesteld van artikel 3:5, eerste lid, van de wet, voorzover zij de opvorderbare gelden aanhouden op een rekening als bedoeld in artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet.
2 Notarissen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op het notarisambt zijn vrijgesteld van artikel 3:5, eerste lid, van de wet, voorzover zij de opvorderbare gelden aanhouden op een rekening als bedoeld in artikel 25 van de Wet op het notarisambt.
Van artikel 3:5, eerste lid, van de wet, zijn vrijgesteld stichtingen die:
a. als enige activiteit hebben het tijdelijke beheer van de opvorderbare gelden ten behoeve van de rechthebbenden of degenen die zullen blijken de rechthebbenden te zijn; en
b. uitsluitend werkzaam zijn voor advocaten die niet zelf gerechtigd zijn tot de opvorderbare gelden, hetgeen uit een schriftelijke overeenkomst tussen de desbetreffende stichtingen en de betrokken advocaten blijkt.
Van artikel 3:5, eerste lid, van de wet, zijn vrijgesteld personen of vennootschappen die opvorderbare gelden aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben tegen uitgifte van waardepapieren aan toonder als onderdeel van een verkooptransactie in het groothandels-, industrieel of detailhandelsbedrijf, voorzover zij:
a. per verkooptransactie voor een bedrag van ten hoogste een vierde van de verkoopprijs aan waardepapieren verkopen; en
b. jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een jaarrekening als bedoeld in artikel 361, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bij de Nederlandsche Bank indienen, waarbij wordt vermeld het totale bedrag aan:
1°. verkooptransacties; en
2°. uitgegeven waardepapieren.
Betaaldienstverleners als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, zijn vrijgesteld van artikel 3:5, eerste lid, van de wet, voor zover het opvorderbare gelden betreft die zijn of worden ontvangen van betaaldienstgebruikers in verband met het verlenen van betaaldiensten als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel a.
1 Trustkantoren die werkzaam mogen zijn in Nederland op grond van artikel 2 van de Wet toezicht trustkantoren zijn vrijgesteld van artikel 3:5, eerste lid, van de wet, voorzover:
a. het aantrekken, ter beschikking hebben of ter beschikking krijgen van de opvorderbare gelden rechtstreeks voortvloeit uit administratieve activiteiten die worden verricht op grond van een overeenkomst tussen het trustkantoor en degene van wie de gelden worden aangetrokken, op basis waarvan het trustkantoor diensten als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, onder 2°, van de Wet toezicht trustkantoren verleent;
b. zij de opvorderbare gelden tijdelijk beheren; en
c. zij de opvorderbare gelden scheiden van de gelden van het trustkantoor door de opvorderbare gelden aan te houden op een afgescheiden rekening.
2 Artikel 25 van de Wet op het notarisambt is van overeenkomstige toepassing op de afgescheiden rekening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c.
1 Van artikel 3:5, eerste lid, van de wet, zijn vrijgesteld stichtingen:
a. die uitsluitend werkzaam zijn voor trustkantoren die werkzaam mogen zijn in Nederland op grond van artikel 2 van de Wet toezicht trustkantoren;
b. die als enige activiteit hebben het tijdelijke beheer van opvorderbare gelden van degene met wie een trustkantoor als bedoeld in onderdeel a een overeenkomst als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel a is aangegaan, voorzover:
1°. de opvorderbare gelden uitsluitend worden aangetrokken, ter beschikking worden gehouden of ter beschikking worden verkregen door de stichting ter uitvoering van die overeenkomst en het aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van de opvorderbare gelden rechtstreeks voortvloeit uit de administratieve activiteiten die op grond van die overeenkomst door het trustkantoor worden verricht; en
2°. de stichting de opvorderbare gelden alleen uitkeert, indien degene met wie het trustkantoor de overeenkomst is aangegaan hiertoe een opdracht aan het trustkantoor heeft gegeven; en
c. waarvan het beleid wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid ingevolge de wet of de Wet toezicht trustkantoren buiten twijfel staat.
2 De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is slechts van toepassing voorzover de stichtingen, bedoeld in het eerste lid, zorg dragen voor een onvoorwaardelijke garantie voor alle verplichtingen ontstaan door het aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van de opvorderbare gelden, welke is afgegeven door het desbetreffende trustkantoor of een onderneming die deel uitmaakt van dezelfde groep als dit trustkantoor en dit trustkantoor onderscheidenlijk die onderneming een eigen vermogen heeft dat gedurende de gehele looptijd van de garantie positief is.
Bewindvoerders, die:
a. benoemd zijn op grond van artikel 287, derde lid, van de Faillissementswet; en
b. personen zijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering,
zijn vrijgesteld van artikel 3:5, eerste lid, van de wet voor zover zij opvorderbare gelden aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in Titel III van de Faillissementswet.
Van artikel 3:5, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld projecteigenaren als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de verordening Europese crowdfundingdienstverleners die opvorderbare gelden aantrekken of ter beschikking verkrijgen door middel van een lening als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de verordening Europese crowdfundingdienstverleners, alsmede personen die als gevolg van een zodanige aantrekking of verkrijging opvorderbare gelden ter beschikking hebben, mits:
a. het aantrekken of ter beschikking verkrijgen van de opvorderbare gelden geschiedt door tussenkomst van een crowdfundingdienstverlener als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van de verordening Europese crowdfundingdienstverleners die over een vergunning als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van die verordening beschikt;
b. het aantrekken of ter beschikking verkrijgen van de opvorderbare gelden geschiedt ten behoeve van een crowdfundingproject als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel l, van de verordening Europese crowdfundingdienstverleners; en
c. het totale bedrag aan opvorderbare gelden dat middels een crowdfundingaanbod als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel f, van de verordening Europese crowdfundingdienstverleners dat door de projecteigenaar wordt aangetrokken of ter beschikking wordt gekregen de in artikel 1, tweede lid, onderdeel c, van die verordening bedoelde grenswaarde niet overschrijdt.
Van artikel 3:5, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld:
a. houders van een vergunning tot het organiseren van kansspelen op afstand als bedoeld in artikel 31a, eerste lid, van de Wet op de kansspelen, voor zover zij opvorderbare gelden aanhouden op een rekening als bedoeld in artikel 31l, derde lid, van die wet;
b. stichtingen die:
1°. uitsluitend werkzaam zijn voor houders van een vergunning als bedoeld in onderdeel a, hetgeen uit een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van een vergunning en de stichting blijkt;
2°. als enige activiteit hebben het tijdelijke beheer van opvorderbare gelden ten behoeve van spelers die zijn ingeschreven bij een houder van een vergunning als bedoeld in onderdeel a; en
3°. voldoen aan het bij of krachtens artikel 31l, eerste, tweede en vierde lid, van de Wet op de kansspelen bepaalde.
1 Waarborg- en garantiefondsen zijn vrijgesteld van artikel 3:6, eerste lid, van de wet voor zover zij waarborgen of garanties aanbieden die ten gunste komen van:
a. natuurlijke personen of vennootschappen die geen rechtspersoon zijn en per aangeboden waarborg of garantie een verplichting van minder dan 12.500 euro per begunstigde per potentieel schadegeval wordt aangegaan; of
b. rechtspersonen.
2 Het eerste lid is niet van toepassing op waarborg- en garantiefondsen die hun werkzaamheden hebben aangevangen na 31 december 2015.
Financiëledienstverleners die in Nederland krediet mogen aanbieden, zijn vrijgesteld van artikel 3:7, eerste lid, van de wet, voorzover zij het woord ‘voorschotbank’ of een vertaling daarvan bezigen in hun naam of bij de uitoefening van hun bedrijf.
Gemeentelijke kredietbanken die zijn opgericht met inachtneming van artikel 4:36 van de wet en ten aanzien waarvan artikel 4:37 van de wet is toegepast, zijn vrijgesteld van artikel 3:7, eerste lid, van de wet.
Beleggingsinstellingen en icbe’s die zijn opgericht door een financiële onderneming die in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen, beleggingsinstellingen en icbe’s die een beheerder hebben die tot dezelfde groep behoort als een zodanige financiële onderneming en beleggingsinstellingen en icbe’s waarvan de deelnemingsrechten door tussenkomst van een zodanige financiële onderneming aan het publiek worden aangeboden, zijn vrijgesteld van artikel 3:7, eerste lid, van de wet, indien:
a. zij een beleggingsmaatschappij of maatschappij voor collectieve belegging in effecten zijn en de financiële onderneming, bedoeld in de aanhef, of de beheerder, bedoeld in de aanhef, het dagelijks beleid van de beleggingsmaatschappij of maatschappij voor collectieve belegging in effecten bepaalt;
b. zij een beleggingsinstelling of icbe zijn en de financiële onderneming, bedoeld in de aanhef, of de beheerder, bedoeld in de aanhef, de beheerder van de beleggingsinstelling of icbe is;
c. zij een beleggingsinstelling of icbe zijn waarvan de deelnemingsrechten door tussenkomst van de financiële onderneming, bedoeld in de aanhef, aan het publiek worden aangeboden en die financiële onderneming daartoe een overeenkomst heeft gesloten met de beleggingsinstelling of icbe, of met de beheerder van die beleggingsinstelling of icbe;
d. zij de naam van de financiële onderneming in hun naam voeren; en
e. uit hun naam duidelijk blijkt dat het om een beleggingsinstelling of icbe gaat.
1 Vrijgesteld van artikel 3:7, eerste lid, van de wet, zijn:
a. beleggersgiro’s die rekeningen beheren voor beleggingsinstellingen of icbe’s die ingevolge artikel 28 zijn vrijgesteld, welke beleggingsinstellingen of icbe’s door het openen van de rekening vorderingen hebben verkregen, luidende in effecten of rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe, door middel van welke rekening transacties in effecten of rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe kunnen worden bewerkstelligd;
b. beleggingsondernemingen die werkzaamheden verrichten, gericht op het aanbieden van de mogelijkheid om door het openen van een rekening vorderingen te verkrijgen, luidende in effecten of rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe, door middel van welke rekening transacties in effecten of rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe kunnen worden bewerkstelligd, welke werkzaamheden worden verricht voor beleggingsinstellingen of icbe’s die ingevolge artikel 28 zijn vrijgesteld; en
c. door een bank ingevolge artikel 4:87, derde lid, van de wet opgerichte bewaarinstellingen of beleggersgiro’s die rekeningen in financiële instrumenten beheren waarmee transacties in financiële instrumenten kunnen worden bewerkstelligd ten behoeve van klanten van die bank.
2 De in artikel 28, onderdelen d en e, bedoelde voorwaarden zijn van overeenkomstige toepassing op de vrijstelling in het eerste lid.
Dochterondernemingen van een financiële onderneming die in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen, zijn vrijgesteld van artikel 3:7, eerste lid, van de wet, indien de verplichtingen van de dochterondernemingen worden gegarandeerd door die financiële onderneming.
Personen of vennootschappen die bemiddelen of als tussenpersoon werkzaamheden verrichten als bedoeld in artikel 4:3, eerste lid, van de wet, ten behoeve van een financiële onderneming die in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen, zijn vrijgesteld van artikel 3:7, eerste lid, van de wet, voorzover zij bij het bemiddelen of bij het verrichten van werkzaamheden als tussenpersoon gebruik maken van de naam van die financiële onderneming.
De banken die zijn aangesloten bij de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A. zijn vrijgesteld van het toezicht door de Nederlandsche Bank op de naleving van hetgeen ingevolge de artikelen 3:10, 3:17, 3:17a, 3:18, 3:18a, 3:57, 3:62a, 3:62b, 3:63 en 3:159ai van de wet en de delen 2 tot en met 8 van de verordening kapitaalvereisten en hoofdstuk 2 van de securitisatieverordening is bepaald, voorzover de Coöperatieve Centrale Raiffeissen-Boerenleenbank B.A. en de aangesloten banken voldoen aan artikel 3:111, eerste lid, van de wet.
1 Van artikel 4:3, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld degenen die werkzaamheden verrichten als bedoeld in dat lid, voorzover:
a. zij deze werkzaamheden verrichten ten behoeve van stichtingen als bedoeld in artikel 20 of 24;
b. zij deze werkzaamheden verrichten ten behoeve van personen of vennootschappen als bedoeld in artikel 21; of
c. zij deze werkzaamheden verrichten ten behoeve van financiële ondernemingen die in Nederland het bedrijf van bank mogen uitoefenen.
2 Aan de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel c, worden de volgende voorschriften verbonden:
a. de werkzaamheden vinden plaats op grond van een schriftelijke overeenkomst tussen de tussenpersoon en de financiële onderneming en van deze overeenkomst wordt mededeling gedaan aan de Autoriteit Financiële Markten;
b. uit de administratie van de tussenpersoon blijkt dat de gelden op naam van de desbetreffende financiële onderneming zijn ontvangen; en
c. de tussenpersoon geeft bij zijn werkzaamheden aan voor welke financiële onderneming hij de werkzaamheden verricht.
3 Van artikel 4:3, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld crowdfundingdienstverleners als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van de verordening Europese crowdfundingdienstverleners die faciliteren bij het verstrekken van leningen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, onder ii, van die verordening, indien de tegenwaarde van een crowdfundingaanbod als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel f, van de verordening Europese crowdfundingdienstverleners ten behoeve waarvan de crowdfundingdienstverlener een crowdfundingdienst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de verordening Europese crowdfundingdienstverleners verleent de in artikel 1, tweede lid, onderdeel c, van die verordening bedoelde grenswaarde niet overschrijdt.
1 Kredietunies zijn vrijgesteld van het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen indien het bedrag aan aangetrokken opvorderbare gelden minder bedraagt dan € 10.000.000
2 Een kredietunie als bedoel in het eerste lid vermeldt op haar website, in reclame-uitingen en in documenten over de bedrijfsactiviteiten van de onderneming, dat de onderneming voor de uitoefening van haar activiteiten niet vergunningplichtig is ingevolge de wet en niet onder toezicht staat van de Nederlandsche Bank of de Autoriteit Financiële Markten.
1 Beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 10 zijn vrijgesteld van het ingevolge afdeling 4.2.1 en de artikelen 4:13, 4:14, 4:17, 4:26, 4:83, 4:84, 4:87, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de wet bepaalde.
2 Beleggingsondernemingen die ingevolge artikel 10a, eerste lid, zijn vrijgesteld van artikel 2:96 van de wet zijn tevens vrijgesteld van het bepaalde ingevolge de hoofdstukken 4.2 en 4.3, met uitzondering van artikel 4:91n, van de wet.
3 Personen die ingevolge artikel 10b zijn vrijgesteld van artikel 2:96 van de wet, zijn tevens vrijgesteld van het bepaalde ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen, met uitzondering van artikel 4:3 van de wet.
1 Personen die zijn vrijgesteld op grond van artikel 11 zijn vrijgesteld van hetgeen ingevolge de afdelingen 4.2.1, 4.2.2, 4.2.3 en 4.3.7. van de wet met betrekking tot beleggingsondernemingen is bepaald, met uitzondering van het bepaalde ingevolge:
a. artikel 4:9, eerste lid, van de wet, met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;
b. artikel 4:9.0a van de wet, met betrekking tot de samenstelling en het functioneren van het bestuur en, indien van toepassing, van het orgaan dat is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken;
c. artikel 4:10 van de wet, met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel bedoelde personen;
d. artikel 4:13 van de wet met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;
e. de artikelen 32b, 32c, 35 en 35.0a van het besluit en de artikelen 72, 74 en 76 van de gedelegeerde verordening markten voor financiële instrumenten 2014;
f. de artikelen 4:16, eerste lid, en 4:17, eerste lid, van de wet en artikel 37 van het besluit;
g. artikel 4:19 van de wet en artikel 44 gedelegeerde verordening markten voor financiële instrumenten 2014 inzake organisatorische eisen;
h. artikel 4:20 van de wet, de artikelen 58, 58a en 68c, eerste en tweede lid, van het besluit en de artikelen 46, 47, 48, 50 tot en met 53 van de gedelegeerde verordening markten voor financiële instrumenten 2014 inzake organisatorische eisen;
i. artikel 4:22, eerste lid, van de wet en de artikelen 51a en 68c, derde lid, van het besluit;
j. artikel 4:23, eerste, derde en vijfde lid, van de wet en de artikelen 54 en 55 van de gedelegeerde verordening markten voor financiële instrumenten 2014 inzake organisatorische eisen;
k. de artikelen 81 en 82, eerste lid, van het besluit;
l. artikel 4:24, eerste tot en met vijfde en zevende lid, van de wet, artikel 80d van het besluit en de artikelen 55 tot en met 57 van de gedelegeerde verordening markten voor financiële instrumenten 2014 inzake organisatorische eisen;
m. artikel 4:88 van de wet, artikel 167 van het besluit en de artikelen 33, 34 en 35 van de gedelegeerde verordening markten voor financiële instrumenten 2014 inzake organisatorische eisen;
n. artikel 4:89, eerste en vijfde lid, van de wet;
o. artikel 4:90 van de wet en artikel 168a van het besluit.
2 In aanvulling op het eerste lid voldoen personen als bedoeld in artikel 11, derde lid, aan het bepaalde ingevolge artikel 4:9, derde lid, van de wet, en voor zover het betreft de vakbekwaamheid van werknemers en andere personen als bedoeld in artikel 4:9, derde lid, aan artikel 5a van het besluit en de artikelen 2 en 3 van de Regeling vakbekwaamheid werknemers van beleggingsondernemingen Wft.
3 De artikelen 4:9, tweede lid, 4:11, tweede en derde lid, en 4:15, eerste en tweede lid, van de wet, en de artikelen 6, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 28, en 29 van het besluit zijn van overeenkomstige toepassing op personen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, alsmede voor zover het betreft de vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 4:9, tweede lid, van de wet, de eindtermen van bijlage 5 van de Regeling eindtermen en toetstermen examens financiële dienstverlening Wft.
4 De artikelen 4:11, tweede en derde lid, 4:15, eerste en tweede lid, en 4:83 van de wet en de artikelen 28 en 29 van het besluit zijn van overeenkomstige toepassing op personen als bedoeld in artikel 11, derde lid.
5 De vrijstelling van het ingevolge afdeling 4.3.7 bepaalde geldt slechts voor zover de beleggingsonderneming:
a. met haar cliënt een overeenkomst sluit die:
1°. schriftelijk of anderszins op een duurzame drager wordt vastgelegd;
2°. in het dossier als bedoeld in artikel 4:89, eerste lid, van de wet wordt opgenomen;
3°. in ieder geval de aard en reikwijdte van de dienstverlening van de beleggingsonderneming in haar relatie met de betreffende cliënt bevat; en
4°. door de beleggingsonderneming en de betreffende cliënt uiterlijk aan het einde van de dienstverlening wordt ondertekend;
b. elke ontvangen order door haar cliënt laat ondertekenen alvorens deze wordt doorgegeven;
c. zich onthoudt van het aanbevelen van transacties of het doorgeven van orders in rechten van deelneming met een zodanige frequentie of van een zodanige omvang dat dit gezien de omstandigheden kennelijk slechts strekt tot bevoordeling van de beleggingsonderneming.
Personen die zijn vrijgesteld op grond van artikel 12 zijn tevens vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde.
Beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 14 zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde.
Beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 13 zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen, met uitzondering van de artikelen 4:20, 4:22, 4:23, 4:24, 4:25, 4:88 en 4:89, van de wet bepaalde.
Financiëledienstverleners zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde voorzover zij financiële diensten, anders dan met betrekking tot krediet, verlenen aan:
c. consumenten of, indien het financiële diensten met betrekking tot verzekeringen of herverzekeringsbemiddeling betreft, cliënten waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden.
Instellingen als bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde met betrekking tot het aanbieden van, adviseren over en bemiddelen in krediet, alsmede met betrekking tot het adviseren over of bemiddelen in het openen van een betaalrekening of spaarrekening, met inbegrip van de aan een dergelijke rekening verbonden betaal-, spaar-, of elektronischgeldfaciliteiten, ten behoeve van krediet, voorzover:
Gemeentelijke kredietbanken ten aanzien waarvan artikel 4:37 van de wet is toegepast zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen, met uitzondering van artikel 4:20, van de wet bepaalde, voorzover zij financiële diensten verlenen met betrekking tot betaalrekeningen en de daaraan verbonden betaalfaciliteiten in het kader van het beheer van cliëntgelden als onderdeel van een integraal hulpverleningstraject.
1 Financiëledienstverleners zijn vrijgesteld van artikel 4:9, tweede lid, van de wet voorzover zij financiële diensten verlenen met betrekking tot:
a. betaalrekeningen en de daaraan verbonden betaalfaciliteiten;
b. spaarrekeningen en de daaraan verbonden spaarfaciliteiten, tenzij het spaarrekeningen betreft waarvan de rentevergoeding is gekoppeld aan de koersontwikkeling van tot de handel op een markt in financiële instrumenten toegelaten financiële instrumenten.
2 Financiëledienstverleners zijn vrijgesteld van artikel 4:23, eerste en tweede lid, van de wet voorzover zij financiële diensten verlenen met betrekking tot financiële producten, met uitzondering van:
a. complexe producten als bedoeld in artikel 1, van het besluit;
b. spaarrekeningen en de daaraan verbonden spaarfaciliteiten, waarvan de rentevergoeding is gekoppeld aan de koersontwikkeling van tot de handel op een markt in financiële instrumenten toegelaten financiële instrumenten;
c. financiële instrumenten;
d. krediet waarvan de kredietsom meer dan € 1.000 bedraagt;
e. hypothecair krediet;
f. verzekeringen in verband met het geheel of gedeeltelijk wegvallen van het inkomen van een cliënt;
g. combinaties van twee of meer van de financiële producten, bedoeld in de onderdelen a tot en met h van de definitie van financieel product in artikel 1:1 van de wet.
Aanbieders van complexe producten als bedoeld in artikel 1 van het besluit zijn vrijgesteld van artikel 150 van het besluit, voorzover het complexe producten betreft waarvoor de consument eenmalig een premie betaalt of eenmalig een storting doet.
1 Aanbieders van beleggingsobjecten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde.
2 Aanbieders zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde, voorzover zij financiële producten, met uitzondering van krediet, aanbieden aan:
3°. consumenten of, indien het aanbieden van verzekeringen betreft, cliënten waarmee zij in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur zijn verbonden.
3 Aanbieders van krediet zijn vrijgesteld van artikel 4:9, tweede lid, van de wet voorzover dat betrekking heeft op personen als bedoeld in artikel 4:9, tweede lid, van de wet die geen andere werkzaamheden met betrekking tot krediet verrichten dan het incasseren van vorderingen.
4 Ondernemingen waarop de vrijstelling bedoeld in artikel 3, van toepassing is, zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde.
4 Personen waarop de vrijstelling, bedoeld in artikel 3c van toepassing is, zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde.
6 Aanbieders van verzekeringen zijn vrijgesteld van artikel 4:9, tweede lid, van de wet, voorzover dat betrekking heeft op personen als bedoeld in artikel 4:9, tweede lid, van de wet, die geen andere werkzaamheden verrichten met betrekking tot verzekeringen dan schadebehandeling of het innen van premies.
7 Aanbieders van zorgverzekeringen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet zijn vrijgesteld van artikel 4:17, eerste lid, van de wet en de artikelen 57, eerste lid, aanhef en onderdeel c, en 77, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het besluit.
Ziektekostenverzekeraars als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Wet marktordening gezondheidszorg, zijn vrijgesteld van de artikelen 4:19, 4:20, eerste tot en met derde lid, en 4:22.
1 Van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde zijn vrijgesteld:
c. adviseurs in verzekeringen voorzover zij als bemiddelaar ten aanzien van de aanbevolen verzekering zijn vrijgesteld ingevolge artikel 47, eerste lid, aanhef en onderdeel d;
d. de Staat der Nederlanden voorzover hij in het kader van publieksvoorlichting adviseert over zorgverzekeringen of ziektekostenverzekeringen ter aanvulling van een zorgverzekering;
e. adviseurs die een andere hoofdberoepswerkzaamheid hebben dan het verlenen van financiële diensten en uit hoofde van die hoofdberoepswerkzaamheid inzicht hebben in de financiële situatie van consumenten, voorzover zij, zonder daarvoor van de aanbieder provisie te ontvangen, consumenten adviseren en de door hen verstrekte adviezen in het verlengde liggen van hun hoofdberoepswerkzaamheid;
f. adviseurs voorzover zij adviseren over financiële instrumenten aan personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf en niet tevens beleggingsdiensten verlenen.
2 Het eerste lid, aanhef en onderdeel e, is slechts van toepassing indien het adviseren slechts een marginaal onderdeel uitmaakt van de totale werkzaamheden van de adviseur en hij het aanbevolen financiële product niet tevens aanbiedt of met betrekking tot het aanbevolen financiële product niet tevens een beleggingsdienst verleent, bemiddelt, optreedt als gevolmachtigde agent of optreedt als ondergevolmachtigde agent.
3 Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is slechts van toepassing voorzover de adviseurs in reclame-uitingen en andere onverplichte precontractuele informatie inzake het beleggingsobject vermelden dat zij voor het adviseren over het beleggingsobject niet onder toezicht staan van de Autoriteit Financiële Markten.
1 Adviseurs in financiële instrumenten die tevens beleggingsdiensten verlenen zijn vrijgesteld van de artikelen 4:9, tweede lid, en 4:15, eerste en derde lid, van de wet.
2 Adviseurs in rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe zijn vrijgesteld van de artikelen 4:9, tweede lid, 4:15, eerste lid, 4:17, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en 4:20 van de wet, voorzover zij adviseren over rechten van deelneming in henzelf onderscheidenlijk in door hen beheerde beleggingsinstellingen of icbe’s.
3 Adviseurs in financiële instrumenten als bedoeld in bijlage B bij de richtlijn beleggingsdiensten die tevens beheerders van icbe’s zijn, zijn vrijgesteld van de artikelen 4:9, tweede lid, 4:15, eerste lid, 4:17, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en 4:20 van de wet.
4 Adviseurs in financiële instrumenten die niet tevens beleggingsdiensten verlenen zijn vrijgesteld van artikel 4:20 van de wet indien zij adviseren aan personen die handelen in de uitoefening van hun beroep of bedrijf.
a. bemiddelaars voorzover zij bemiddelen in beleggingsobjecten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a;
b. bemiddelaars in krediet als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen b en c;
c. bemiddelaars voorzover zij bemiddelen in verzekeringen aan:
d. bemiddelaars in verzekeringen als bedoeld in artikel 7, aanhef en onderdeel c;
e. bemiddelaars in verzekeringen als bedoeld in artikel 7, aanhef en onderdeel a;
f. gemeenten voorzover zij bemiddelen in zorgverzekeringen of ziektekostenverzekeringen ter aanvulling van een zorgverzekering tussen financiëledienstverleners en consumenten van wie het inkomen niet meer dan 130 procent van de relevante bijstandnorm als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Participatiewet bedraagt;
g. gemeenten als bedoeld in onderdeel f voorzover zij adviseren over de verzekering waarin zij bemiddelen;
h. bewindvoerders als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel j;
i. curatoren als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k.
2 Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is slechts van toepassing voorzover de desbetreffende bemiddelaar in reclame-uitingen en documenten waarin een aanbod van het beleggingsobject in het vooruitzicht wordt gesteld vermeldt dat hij voor het bemiddelen in het beleggingsobject niet onder toezicht staat van de Autoriteit Financiële Markten.
3 Het eerste lid, aanhef en onderdeel e, is niet van toepassing ten aanzien van artikel 4:104 van de wet.
4 De vrijstelling ingevolge het eerste lid, aanhef en onderdeel d, is niet van toepassing op de artikelen 4:19, tweede en derde lid, 4:20, eerste lid, 4:22a, 4:24a, 4:75a van de wet en de artikelen 28, 63a en 65b, tweede lid, van het besluit.
5 Een bemiddelaar in verzekeringen als bedoeld in artikel 7, aanhef en onderdeel c, verstrekt de cliënt voorafgaand aan de overeenkomst informatie over de identiteit en het adres van de verzekeraar of bemiddelaar in verzekeringen waarvoor de bemiddelaar bemiddelt en over de procedure om een klacht in te dienen.
Bemiddelaars in verzekeringen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d, zijn vrijgesteld van artikel 4:75, eerste lid, van de wet voorzover de andere onderneming volledig voor hen verantwoordelijk is als bedoeld in artikel 6, derde lid, en:
a. een financiële onderneming is die een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van bank heeft; of
b. een financiële onderneming is die een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van verzekeraar heeft.
1 Bemiddelaars in goederenkrediet als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, zijn vrijgesteld van het ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet bepaalde, met uitzondering van de artikelen 4:19, 4:20, eerste tot en met vijfde lid, 4:16, 4:22, 4:25, 4:28, 4:29, 4:74, 4:92, 4:96, eerste lid, 4:94, derde lid, en 4:99 van de wet.
2 Het eerste lid is slechts van toepassing voorzover het goederenkrediet betreft waarvan de looptijd niet langer is dan de verwachte economische levensduur van de verschafte roerende zaak, of dan de periode van dienstverlening en indien het goederenkrediet dient ter verschaffing van het genot van een roerende zaak, dan wel het verlenen van een dienst en de desbetreffende bemiddelaar in goederenkrediet:
a. de consument niet adviseert over het goederenkrediet; en
b. een andere hoofdberoepswerkzaamheid heeft dan bemiddeling in goederenkrediet.
1 Bemiddelaars die voor het verlenen van beleggingsdiensten een op grond van artikel 2:96 van de wet verleende vergunning hebben zijn vrijgesteld van de artikelen 4:9, eerste lid, 4:10, eerste lid en 4:11, tweede en derde lid, van de wet voorzover zij bemiddelen in financiële producten, anders dan verzekeringen of hypothecair krediet.
2 Adviseurs, die tevens bemiddelaars zijn als bedoeld in het eerste lid, zijn vrijgesteld van de artikelen 4:9, eerste lid, 4:10, eerste lid, en 4:11, tweede en derde lid, van de wet, voorzover zij adviseren over de financiële producten waarin zij bemiddelen.
Beleggingsondernemingen zijn vrijgesteld van de artikelen 85 en 86 van het besluit voorzover zij beleggingsdiensten verlenen aan professionele beleggers.
Herverzekeringsbemiddelaars zijn vrijgesteld van de artikelen 4:16, eerste lid, 4:17, eerste lid, en 4:99 van de wet en, indien ten minste een van de feitelijk leidinggevenden van de betreffende herverzekeringsbemiddelaar ten minste drie jaar relevante werkervaring heeft, van de artikelen 5 tot en met 7 van het besluit. Voorzover zij adviseren of bemiddelen zijn herverzekeringsbemiddelaars tevens vrijgesteld van artikel 4:72, onderscheidenlijk 4:73 van de wet.
Een kredietbeheerder is vrijgesteld van artikel 86c van het besluit.
1 Het aanbieden van effecten aan het publiek is vrijgesteld van artikel 3, eerste lid, van de prospectusverordening, voorzover het betreft effecten die deel uitmaken van een aanbieding waarbij de totale tegenwaarde van de aanbieding binnen de Europese Economische Ruimte, berekend per categorie en over een periode van twaalf maanden, minder dan € 5 miljoen bedraagt.
2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt de totale tegenwaarde van de aanbiedingen van in een groep verbonden groepsmaatschappijen opgeteld.
3 Het eerste lid is slechts van toepassing indien de aanbieder:
a. voorafgaand aan de aanbieding van effecten als bedoeld in het eerste lid aan de Autoriteit Financiële Markten de aanbieding meldt onder gelijktijdige verstrekking van de volgende informatie:
1°. de naam en het adres van de uitgevende instelling en de aanbieder indien de uitgevende instelling niet tevens de aanbieder is en de naam, het e-mailadres en het telefoonnummer van de contactpersoon van de uitgevende instelling of aanbieder;
2°. indien van toepassing: het nummer van inschrijving in het handelsregister van de uitgevende instelling en de aanbieder indien de uitgevende instelling niet tevens de aanbieder is;
3°. de datum van oprichting van de uitgevende instelling en de aanbieder indien de uitgevende instelling niet tevens de aanbieder is;
4°. de namen, geboortedata en geboorteplaatsen van de bestuurders van de uitgevende instelling en de aanbieder indien de uitgevende instelling niet tevens de aanbieder is;
5°. de namen van de aandeelhouders van de uitgevende instelling en de aanbieder indien de uitgevende instelling niet tevens de aanbieder is;
6°. de website van de uitgevende instelling en de aanbieder indien de uitgevende instelling niet tevens de aanbieder is aanbieder en, indien van toepassing, de website van de aanbieding;
7°. de maximale omvang van de aanbieding in euro’s;
8°. de aanbiedingsperiode;
9°. de categorie effect;
10°. de besteding van de door beleggers ingelegde gelden;
11°. een kopie van het uittreksel uit het handelsregister van de uitgevende instelling en de aanbieder indien de uitgevende instelling niet tevens de aanbieder is, een kopie van het aanbiedingsdocument en eventueel reclamemateriaal en, voor zover van toepassing, een kopie van de vergunning van een toezichthoudende instantie; en
b. voorafgaand aan de aanbieding, bedoeld in het eerste lid, de in bijlage A bedoelde gegevens verstrekt met gebruikmaking van het in die bijlage opgenomen informatiedocument.
4 Indien een aanbieding niet uitsluitend aan gekwalificeerde beleggers wordt gedaan is het eerste lid slechts van toepassing voor zover de aanbieders in reclame-uitingen en documenten waarin de aanbieding in het vooruitzicht wordt gesteld, vermelden dat ingevolge de wet geen verplichting bestaat tot het algemeen verkrijgbaar stellen van een prospectus dat is goedgekeurd door de Autoriteit Financiële Markten ter zake van de aanbieding en dat op de aanbieding geen toezicht wordt uitgeoefend door de Autoriteit Financiële Markten.
5 De informatie, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, is evenwichtig en begrijpelijk.
6 Het derde lid, onderdeel b, en het vijfde lid zijn niet van toepassing op aanbieders van effecten die vallen onder de werking van de verordening essentiële-informatiedocumenten en op beheerders van beleggingsinstellingen die op grond van artikel 4:37l, eerste lid, van de wet, een prospectus aan beleggers dienen te verstrekken.
[Vervallen per 21-07-2019]
1 Van artikel 5:68 van de wet zijn vrijgesteld:
a. beleggingsinstellingen of icbe’s die een startersfonds zijn als bedoeld in artikel 3.10.1 van de Regeling nationale EZ-subsidies;
b. beleggingsinstellingen of icbe’s waarvan:
1°. het balanstotaal voor minder dan vijftig procent bestaat uit beleggingen, en
2°. minder dan vijftig procent van de totale gerealiseerde opbrengsten gegenereerd wordt uit beleggingen;
c. beleggingsinstellingen of icbe’s waarvan alleen rechten van deelneming zijn aangeboden aan bestuurders, leden van de raad van commissarissen of werknemers van die beleggingsinstelling, of aan bestuurders, leden van de raad van commissarissen of werknemers van een met die beleggingsinstelling in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur verbonden rechtspersoon, vennootschap of instelling;
d. beleggingsinstellingen of icbe’s waarvan rechten van deelneming worden aangeboden aan minder dan honderdvijftig personen die geen gekwalificeerde belegger zijn; of
e. beheerders van beleggingsinstellingen of icbe’s als bedoeld in de onderdelen a tot en met d.
2 Van artikel 5:68 van de wet zijn vrijgesteld degenen op wie artikel 3:2 van de wet van toepassing is.
Van artikel 5:74, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld bieders voor zover zij een openbaar bod uitbrengen op effecten:
a. waar geen rechtstreeks of potentieel stemrecht aan verbonden is, met uitzondering van niet-royeerbare certificaten; of
b. die door henzelf zijn uitgegeven.
Van artikel 5:79 van de wet zijn vrijgesteld bieders voor zover zij effecten verwerven:
a. in regelmatig verkeer op markten in financiële instrumenten;
b. met toepassing van de artikelen 92a, 201a of 336 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; of
c. ingevolge een openbaar bod waarvan de aanmeldingstermijn geheel of ten dele samenvalt met een openbaar bod dat door een derde wordt uitgebracht op effecten van de doelvennootschap.
Van artikel 8, eerste lid van het Besluit openbare biedingen Wft, voor zover het de verplichting betreft tot vermelding in het biedingsbericht van de gegevens bedoeld in bijlage B, paragraaf 1, onderdeel 1, Bijlage C, onderdeel 1 en Bijlage D, onderdeel 1 van dat besluit, zijn vrijgesteld bieders voor zover zij een openbaar bod aankondigen of uitbrengen op rechten van deelneming in een beleggingsinstelling waarvan de rechten van deelneming op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald of in een icbe.
Van artikel 5:86, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld beheerders van beleggingsinstellingen of icbe’s:
a. waarvan de rechten van deelneming slechts kunnen worden verworven tegen een tegenwaarde van ten minste € 100.000 per deelnemer;
b. waarvan de rechten van deelneming een nominale waarde per recht hebben van ten minste € 100.000;
c. die rechten van deelneming aanbieden aan minder dan 150 personen die geen gekwalificeerde belegger zijn;
d. die rechten van deelneming uitsluitend aanbieden aan gekwalificeerde beleggers;
e. die een startersfonds zijn als bedoeld in artikel 3.10.1 van de Regeling nationale EZ-subsidies;
f. waarvan:
2°. minder dan vijftig procent van de totale gerealiseerde opbrengsten gegenereerd wordt uit beleggingen; of
g. waarvan alleen rechten van deelneming zijn aangeboden aan bestuurders, leden van de raad van commissarissen of werknemers van die beleggingsinstelling, of aan bestuurders, leden van de raad van commissarissen of werknemers van een met die beleggingsinstelling in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur verbonden rechtspersoon, vennootschap of instelling.
1 Van de artikelen 2:55, eerste lid, 2:60, eerste lid, 2:75, eerste lid, 2:80, eerste lid, 2:86, eerste lid, 2:92, eerste lid en 2:96 van de wet zijn vrijgesteld rechtspersonen als bedoeld in artikel 20, vijfde lid, onderdeel a, van de Vrijstellingsregeling Wfd en, voorzover het artikel 2:80, eerste lid betreft, onderbemiddelaars in krediet als bedoeld in artikel 20, vijfde lid, onderdeel b, van de Vrijstellingsregeling Wfd, die overeenkomstig het eerste lid van dat artikel een vergunning of ontheffing hebben aangevraagd, op welke aanvraag op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet nog niet is beslist.
2 Het eerste lid is van toepassing totdat de Autoriteit Financiële Markten op de in dat lid bedoelde aanvraag heeft beslist. Artikel 31, tweede tot en met vierde lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Wet op het financieel toezicht is van overeenkomstige toepassing.
De vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995 wordt ingetrokken.
Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de wet in werking treedt.
Deze regeling wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling Wft.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Minister
G. Zalm
(Bijlage als bedoeld in artikel 53, tweede lid, onderdeel b)
Tekst die tussen vierkante haken staat, wordt vervangen door de toepasselijke gegevens. Telkens als «indien van toepassing» is vermeld, moet de aanbieder of uitgevende instelling de vereiste informatie invullen indien de informatie relevant is voor de aanbieding. Indien de informatie niet relevant is voor de aanbieding, schrapt de aanbieder of uitgevende instelling de desbetreffende informatie of de hele rubriek.
De onderstaande informatie wordt in één enkel document meegedeeld. Het gebruikte lettertype moet duidelijk leesbaar zijn.
Voor een permanente link naar de door u bekeken versie, inwerkinggetreden op , kopieer één van de onderstaande links of verfijn de link in de Linktool.
Met behulp van de Linktool van LiDO is het mogelijk om een bredere link of een meer gedetailleerde link te maken.
Ga naar de Linktool
Op linkeddata.overheid.nl zijn onderstaande relaties bekend.
Er is geen andere versie beschikbaar waarmee u de huidige geselecteerde versie, inwerkinggetreden op , kan vergelijken.
Selecteer een andere versie van de regeling waarmee u de huidige versie , inwerkinggetreden op , wilt vergelijken.
Vergelijken van "Vrijstellingsregeling Wft", inwerkinggetreden op , met versie die inwerking is getreden op .
Doordat er een grote regeling is gekozen kan de vergelijking enkele minuten duren.
U kunt kiezen voor het toevoegen van de wetstechnische informatie aan de tekst.
U kunt kiezen in welk formaat de tekst geëxporteerd wordt.
U kunt de tekst inclusief afbeeldingen exporteren. De afbeeldingen worden dan met de tekst in een .zip-bestand geleverd
Via deze link kunt u meer informatie krijgen over de Europese richtlijn of verordening waarnaar in de tekst van de regeling verwezen wordt, inclusief de tekst daarvan. U wordt hiervoor doorgeleid naar EUR-LEX, de online databank van de Europese Unie waarin de Europese wetgeving is opgenomen.