In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
afsluitprovisie:
-
1°. beloning of vergoeding, in welke vorm dan ook, die een aanbieder ter gelegenheid van
de totstandkoming van een overeenkomst inzake een betalingsbeschermer, een complex
product, een hypothecair krediet, een hypothecair krediet gecombineerd met een beleggingsrekening,
een schadeverzekering of een uitvaartverzekering, tussen hem en een consument rechtstreeks
of middellijk voor het bemiddelen of adviseren inzake die overeenkomst betaalt; of
-
2°. beloning of vergoeding, in welke vorm dan ook, die een aanbieder van een financieel
product dat onderdeel uitmaakt van een complex product als bedoeld in onderdeel d,
onder 4°, dat is samengesteld of in de markt verkrijgbaar gesteld door een bemiddelaar,
ter gelegenheid van de totstandkoming van een overeenkomst tussen hem en een consument
inzake dat financieel product voor het bemiddelen of adviseren inzake die overeenkomst
rechtstreeks of middellijk betaalt;
bestuurder: indien het een beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder betreft, een ieder
die krachtens wet een beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder vertegenwoordigt
of het beleid van een beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder bepaalt;
betalingsbeschermer: verzekering ter dekking van het risico dat de verzekeringnemer betalingsverplichtingen
uit hoofde van een overeenkomst inzake krediet niet kan nakomen;
betalingstermijn: tijdvak dat ligt tussen:
-
1°. het tijdstip waarop een aanbieder ter uitvoering van een overeenkomst inzake krediet
een geldsom ter beschikking stelt, of aanvangt met het verschaffen van het genot van
een roerende zaak, financieel instrument of beleggingsobject of met het verlenen van
een dienst en het tijdstip waarop de consument gehouden is de eerste betaling ter
zake daarvan te hebben gedaan: of
-
2°. twee opeenvolgende tijdstippen waarop een consument gehouden is ter zake van een overeenkomst
inzake krediet een betaling te hebben gedaan;
commissie: beloning of vergoeding, in welke vorm dan ook, voor het optreden als gevolmachtigde
agent of ondergevolmachtigde agent;
complex product:
-
1°. combinatie van twee of meer financiële producten die ten minste een financieel product
omvat waarvan de waarde afhankelijk is van de ontwikkelingen op financiële markten
of andere markten;
-
2°. recht van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe dat niet verhandelbaar is
of dat op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect wordt
ingekocht of terugbetaald;
-
3°. levensverzekering, niet zijnde een natura-uitvaartverzekering of een andere verzekering
die uitsluitend strekt tot het doen van geldelijke uitkeringen in verband met de verzorging
van de uitvaart van een natuurlijke persoon of een verzekering waarbij de verplichting
van de verzekeraar tot het doen van een uitkering of een reeks van uitkeringen alleen
dan ontstaat, indien het overlijden van degene op wiens leven de verzekering betrekking
heeft plaatsvindt voor de in de polis genoemde datum;
-
4°. combinatie van een hypothecair krediet met een levensverzekering als bedoeld onder
3°, of met een spaarrekening;
-
5°. beleggingsobject;
-
6°. spaarrekening eigen woning als bedoeld in artikel 10bis.5, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
-
7°. beleggingsrecht eigen woning als bedoeld in artikel 10bis.5, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
-
8°. lijfrenterekening als bedoeld in artikel 3.126a, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
-
9°. lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
-
10°. ander financieel product dat bij ministeriële regeling kan worden aangewezen indien
dit ten behoeve van de vergelijkbaarheid van de onder 2° tot en met 9° bedoelde complexe
producten met dit financiële product in verband met de belangen die het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet beoogt te beschermen wenselijk is; of
-
11°. combinatie van een of meer onder 2° tot en met 10° bedoelde complexe producten met
een of meer financiële producten;
consumptief krediet: krediet, niet zijnde hypothecair krediet;
debetrentevoet: verschuldigde rente voor een krediet, uitgedrukt op jaarbasis en toegepast in een
vast of variabel percentage;
dekkingspercentage: een door de aanbieder van krediet vastgesteld percentage van de waarde van de in
onderpand gegeven financiële instrumenten, bedoeld in artikel 1:1 van de wet, of van de daartoe behorende afzonderlijke financiële instrumenten aan de hand waarvan
de aanbieder van krediet de kredietlimiet bepaalt;
deposito: tegoed bij een bank dat onmiddellijk kan worden opgevraagd en waarvan de rentetermijn
ten hoogste twaalf maanden bedraagt;
derdepijlerpensioenproduct: fiscaal gefaciliteerd financieel product met een beleggingscomponent, die niet voortkomt
uit een arbeidsrechtelijke overeenkomst en waarop de Pensioenwet, de Wet Bpf 2000 en de Wet verplichte beroepspensioenregeling niet van toepassing zijn, met als doel het genereren van pensioeninkomen voor de
consument;
distributiekosten: kosten voor het completeren van het dossier ten behoeve van de aanvraag van de offerte,
het ondersteunen van de consument of, indien het een verzekering betreft, de cliënt
bij de aanvraag en bij het aangaan van een overeenkomst met betrekking tot een financieel
product en de kosten voor het maken van reclame-uitingen voor de genoemde werkzaamheden
en voor advies;
doorlopende provisie:
-
1°. beloning of vergoeding, in welke vorm dan ook, niet zijnde afsluitprovisie, die een
aanbieder van een betalingsbeschermer, een complex product, een hypothecair krediet,
een hypothecair krediet gecombineerd met een beleggingsrekening, een schadeverzekering
of een uitvaartverzekering, na de totstandkoming van een overeenkomst tussen hem en
een consument voor het bemiddelen of adviseren inzake die overeenkomst rechtstreeks
of middellijk betaalt; of
-
2°. beloning of vergoeding, in welke vorm dan ook, niet zijnde afsluitprovisie, die door
een aanbieder van een financieel product dat onderdeel uitmaakt van een complex product
als bedoeld in onderdeel d, onder 4°, dat is samengesteld of in de markt verkrijgbaar
gesteld door een bemiddelaar, na de totstandkoming van een overeenkomst inzake dat
financieel product tussen hem en een consument voor het bemiddelen of adviseren inzake
die overeenkomst rechtstreeks of middellijk betaalt;
doorlopend krediet: overeenkomst inzake:
-
1°. geldkrediet waarbij de consument op verschillende tijdstippen geldsommen kan opnemen,
voorzover het uitstaande saldo de kredietlimiet niet overschrijdt; of
-
2°. goederenkrediet waarbij de aanbieder of een derde gehouden is aan een consument op
verschillende tijdstippen het genot van een roerende zaak, financieel instrument of
beleggingsobject te verschaffen of een dienst te verlenen, voorzover het uitstaande
saldo de kredietlimiet niet overschrijdt;
duurzaamheidsrisico: duurzaamheidsrisico in de zin van artikel 2, onder 22, van Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing
over duurzaamheid in de financiëledienstensector (PbEU 2019, L 317);
effectenkrediet: het aan een consument ter beschikking stellen van een doorlopend krediet tegen onderpand
van financiële instrumenten als bedoeld in artikel 1:1 van de wet, waarmee de consument transacties kan verrichten in financiële instrumenten en de
aanbieder van krediet betrokken is bij die transacties;
eindtermen: normen met betrekking tot de vakbekwaamheid voor het verlenen van een bepaalde financiële
dienst met betrekking tot een bepaald financieel product;
essentiële beleggersinformatie: een kort document waarin informatie over de in artikel 66a, eerste lid, genoemde onderwerpen is weergegeven met betrekking tot rechten van deelneming in
een beleggingsinstelling of icbe;
essentiële-informatiedocument voor pensioenproducten: document waarin informatie over de in artikel 66, eerste lid, genoemde onderwerpen met betrekking tot een derdepijlerpensioenproduct is weergegeven;
financieel derivaat: financieel instrument als bedoeld in artikel 4:60, eerste lid, onderdeel d, e, f of g, van de wet;
gedelegeerde uitvoeringsrichtlijn markten voor financiële instrumenten 2014: gedelegeerde richtlijn (EU) 2017/593 van de Commissie van 7 april 2016 tot aanvulling
van richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het vrijwaren van financiële
instrumenten en geldmiddelen die aan cliënten toebehoren, productgovernanceverplichtingen
en de regels die van toepassing zijn op het betalen of het ontvangen van provisies,
commissies en geldelijke of niet-geldelijke tegemoetkomingen (PbEU 2017, L 87);
geldmarktinstrument: een financieel instrument als bedoeld in artikel 11 van de gedelegeerde verordening
markten voor financiële instrumenten 2014 inzake organisatorische eisen;
gelieerde partij:
-
1°. persoon die met een beheerder van een icbe, maatschappij voor collectieve belegging
in effecten of bewaarder van een icbe of met een bestuurder van een beheerder van
een icbe, maatschappij voor collectieve belegging in effecten of bewaarder van een
icbe in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur is verbonden;
-
2°. persoon die direct of indirect stemrecht kan uitoefenen of anderszins bepaalde rechten
kan uitoefenen waardoor invloed van betekenis kan worden uitgeoefend op het zakelijk
of financieel beleid van een beheerder van een icbe, maatschappij voor collectieve
belegging in effecten of bewaarder van een icbe;
-
3°. natuurlijke persoon die in een familierechtelijke betrekking staat tot een bestuurder
van een beheerder van een icbe, maatschappij voor collectieve belegging in effecten
of bewaarder van een icbe of tot een natuurlijke persoon als bedoeld onder 1° of 2°;
-
4°. natuurlijke persoon die een persoonlijke relatie heeft met een bestuurder van een
beheerder van een icbe, maatschappij voor collectieve belegging in effecten of bewaarder
van een icbe of met een natuurlijke persoon als bedoeld onder 1° of 2°, in welke relatie
hij het handelen van de bestuurder of de natuurlijke persoon met betrekking tot de
beheerder van een icbe, maatschappij voor collectieve belegging in effecten of bewaarder
van een icbe kan beïnvloeden;
-
5°. rechtspersoon waarin een bestuurder van een beheerder van een icbe, maatschappij voor
collectieve belegging in effecten of bewaarder van een icbe of een natuurlijke persoon
als bedoeld onder 3° of 4°, direct of indirect stemrecht kan uitoefenen of anderszins
bepaalde rechten kan uitoefenen waardoor sprake is van invloed van betekenis op het
zakelijk of financieel beleid van die rechtspersoon; of
-
6°. natuurlijke persoon die onderdeel is van een orgaan dat belast is met toezicht op
het beleid en de algemene gang van zaken van een beheerder van een icbe, maatschappij
voor collectieve belegging in effecten of bewaarder van een icbe;
gelieerd financieel instrument: een financieel instrument waarvan de prijs sterk wordt beïnvloed door prijsschommelingen
van een ander financieel instrument dat het onderwerp van onderzoek op beleggingsgebied
is of van een van dit andere financiële instrument afgeleid financieel instrument;
geschilleninstantie: instantie tot beslechting van geschillen met betrekking tot betaaldiensten, financiële
diensten of financiële producten van een financiële onderneming;
incident: gedraging of gebeurtenis die een ernstig gevaar vormt voor de integere uitoefening
van het bedrijf van een financiële onderneming;
integriteitgevoelige functie:
-
1°. leidinggevende functie direct onder de personen die het beleid van de financiële onderneming
bepalen of mede bepalen; of
-
2°. functie waaraan een bevoegdheid is verbonden die een wezenlijk risico bevat voor de
integere uitoefening van het bedrijf van een financiële onderneming;
integriteitrisico: gevaar voor de aantasting van de reputatie of bestaande of toekomstige bedreiging
van vermogen of resultaat van een financiële onderneming als gevolg van een ontoereikende
naleving van hetgeen bij of krachtens enig wettelijk voorschrift is voorgeschreven;
internationale jaarrekeningstandaarden: internationale standaarden voor jaarrekeningen die door de Commissie van de Europese
Gemeenschappen van toepassing zijn verklaard overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 juli 2002 (PbEG
L 243);
jaarlijks kostenpercentage: totale kosten van een krediet voor de consument, bij een consumptief krediet uitgedrukt
in een percentage op jaarbasis van het totale kredietbedrag, berekend volgens de basisvergelijking
en aanvullende hypothesen, opgenomen in bijlage A, of de bij de uitvoering van een overeenkomst inzake hypothecair krediet aan de consument
in rekening te brengen totale kosten van het hypothecair krediet, uitgedrukt in een
percentage op jaarbasis, berekend volgens de basisvergelijking en aanvullende hypothese,
opgenomen in bijlage B;
kosten: bedragen die een financiële onderneming in rekening brengt of ten laste laat komen
van een cliënt, consument of deelnemer;
kredietlimiet:
-
1°. maximum bedrag van door een consument bij de aanbieder van krediet op te nemen geldsommen
ter uitvoering van een overeenkomst inzake doorlopend geldkrediet; of
-
2°. maximumwaarde van door een aanbieder van krediet aan de consument te verschaffen genot
van een zaak, financieel instrument of beleggingsobject, of te verlenen dienst ter
uitvoering van een overeenkomst inzake doorlopend goederenkrediet;
kredietsom:
-
1°. geldsom die de consument in het kader van een overeenkomst inzake geldkrediet ter
beschikking wordt gesteld, met dien verstande dat indien het doorlopend krediet betreft
de kredietlimiet als die geldsom wordt aangemerkt; of
-
2°. verschil tussen het totaal van de contante waarde van de roerende zaken, financiële
instrumenten, beleggingsobjecten of diensten, waarvan de consument het genot wordt
verschaft, onderscheidenlijk welke aan de consument worden verleend, in het kader
van een overeenkomst inzake goederenkrediet, en de door deze in dat kader gedane contante
betalingen, met dien verstande dat indien het doorlopend krediet betreft de kredietlimiet
als dat verschil wordt aangemerkt;
kredietvergoeding: kosten ter zake van een overeenkomst inzake krediet;
maandlast: bedrag dat een consument verschuldigd is aan betalingen ter zake van krediet, berekend
voor één kalendermaand, waaronder in ieder geval betalingen aan rente en aflossing
in verband met het krediet;
nauwe banden: situatie waarin twee of meer natuurlijke of rechtspersonen verbonden zijn door:
-
1°. een deelneming, dat wil zeggen het rechtstreeks of door middel van een zeggenschapsband
houden van ten minste 20% van de stemrechten of het kapitaal van een rechtspersoon;
-
2°. een zeggenschapsband, dat wil zeggen de band die bestaat tussen een moederonderneming
en een dochteronderneming, in alle gevallen zoals bedoeld in artikel 1, eerste en
tweede lid, van de richtlijn geconsolideerde jaarrekening, of een band van dezelfde
aard tussen een natuurlijke of rechtspersoon en een andere rechtspersoon; een dochteronderneming
van een dochteronderneming wordt ook beschouwd als een dochteronderneming van de moederonderneming
die aan het hoofd van deze ondernemingen staat;
onderzoek op beleggingsgebied: onderzoek of andere voor het publiek bestemde informatie waarbij expliciet of impliciet
een beleggingsstrategie wordt aanbevolen of voorgesteld ten aanzien van één of meerdere
financiële instrumenten of uitgevende instellingen van financiële instrumenten, daaronder
begrepen aanbevelingen betreffende de huidige of toekomstige waarde of koers van dergelijke
instrumenten, welk onderzoek:
-
a. als onderzoek op beleggingsgebied wordt gepresenteerd of op enigerlei andere wijze
wordt voorgesteld als een objectieve of onafhankelijke verklaring van de aangelegenheden
die in de aanbeveling aan de orde komen; en
-
b. indien het tot een cliënt zou zijn gericht, geen adviseren is;
op- en afslagen: bedragen waarmee de door de deelnemers voor rechten van deelneming in een icbe betaalde
of ontvangen prijs of terugbetaling worden verhoogd onderscheidenlijk verlaagd ten
opzichte van de intrinsieke waarde van de rechten van deelneming;
pensioenverzekering: levensverzekering die een werkgever afsluit ten behoeve van zijn werknemers, waaronder
de directeur-grootaandeelhouder, bestaande uit een ouderdomspensioen of nabestaandenpensioen
als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet;
persoonlijke transactie: een transactie in een financieel instrument door of in naam van een relevante persoon,
waarbij:
-
1°. de betrokken relevante persoon handelt anders dan in de normale uitoefening van zijn
beroep of bedrijf;
-
2°. de transactie wordt verricht voor rekening van de relevante persoon;
-
3°. de transactie wordt verricht voor rekening van een persoon met wie de relevante persoon
familiebanden of nauwe banden heeft; of
-
4°. de transactie wordt verricht voor rekening van een persoon wiens relatie met de relevante
persoon van dien aard is dat de relevante persoon een direct of indirect wezenlijk
belang heeft bij het resultaat van de transactie afgezien van een provisie voor de
uitvoering van de transactie;
prime broker: een entiteit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel af, van de richtlijn
beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen;
relevante persoon:
-
1°. een persoon die het dagelijks beleid bepaalt of een verbonden agent is van een beleggingsonderneming;
-
2°. een ieder die het dagelijks beleid bepaalt van een verbonden agent van een beleggingsonderneming;
-
3°. een werknemer van de beleggingsonderneming of van een verbonden agent van de beleggingsonderneming
of een andere natuurlijke persoon wiens diensten ter beschikking en onder zeggenschap
staan van een beleggingsonderneming onderscheidenlijk de verbonden agent en die betrokken
is bij het verrichten van beleggingsactiviteiten of het verlenen van beleggingsdiensten
door de beleggingsonderneming; of
-
4°. een natuurlijke persoon die uit hoofde van een overeenkomst tot uitbesteding met het
oog op het verlenen of verrichten door de beleggingsonderneming van beleggingsdiensten
of beleggingsactiviteiten rechtstreeks betrokken is bij het verrichten van diensten
ten behoeve van de beleggingsonderneming of haar verbonden agent;
retourprovisie: gedeelte van een door of ten laste van een icbe voor een dienst van een derde te
betalen of betaalde vergoeding dat direct of indirect door de ontvanger wordt terugbetaald
of doorbetaald;
richtlijn betaaldiensten:
richtlijn 2015/2366 EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betaaldiensten
in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (PbEU 2015, L 337);
richtlijn consumentenkrediet: richtlijn nr. 2008/48/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie
van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking
van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PbEU L133);
richtlijn elektronisch geld: richtlijn nr. 2009/110 van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie
van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel
toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging
van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG
(Pb EU L 267);
risico-indicator: weergave van het risiconiveau van een complex product;
serie van beleggingsobjecten: verzameling van beleggingsobjecten waarvoor hetzelfde beleggingsobjectprospectus,
bedoeld in artikel 4:30a, van de wet wordt opgesteld;
termijnbedrag: bedrag van de betaling die een consument aan het einde van een betalingstermijn
moet hebben gedaan;
toetstermen: criteria waaraan de vakbekwaamheid van een persoon wordt getoetst om te kunnen vaststellen
of deze voldoet aan de eindtermen;
totale door de consument te betalen bedrag: som van het totale kredietbedrag en de totale kosten van het krediet voor de consument;
totale kosten van het krediet voor de consument: alle kosten inzake een krediet, met uitzondering van notariskosten, die de consument
in verband met een krediet moet betalen en die de aanbieder bekend zijn, vergoedingen
van welke aard ook en kosten in verband met nevendiensten met betrekking tot het krediet,
indien het sluiten van een overeenkomst met betrekking tot die diensten verplicht
is om het krediet op de geadverteerde voorwaarden te verkrijgen, en indien het hypothecair
krediet betreft met inbegrip van de kosten voor de waardebepaling van het onroerend
goed, indien die waardebepaling verplicht is om het krediet te verkrijgen en met uitzondering
van de kosten voor de registratie van de eigendomsoverdracht van het onroerend goed;
totale kredietbedrag: de kredietlimiet of de kredietsom;
uitstaand saldo:
-
1°. indien het geldkrediet betreft: op enig tijdstip bestaand totaal van de tot en met
dat tijdstip door de consument opgenomen geldsommen, vermeerderd met de tot en met
dat tijdstip aan de consument in rekening gebrachte kredietvergoeding en verminderd
met de tot en met dat tijdstip door de consument gedane betalingen;
-
2°. indien het goederenkrediet betreft: op enig tijdstip bestaand totaal van de contante
waarde van de roerende zaken, financiële instrumenten, beleggingsobjecten of diensten
waarvan tot en met dat tijdstip aan de consument het genot is verschaft, of welke
tot en met dat tijdstip aan de consument zijn verleend, vermeerderd met het totaalbedrag
van de tot en met dat tijdstip aan de consument in rekening gebrachte kredietvergoeding
en verminderd met de tot en met dat tijdstip door de consument gedane betalingen;
uitvaartverzekering: levensverzekering die uitsluitend strekt tot het doen van geldelijke uitkeringen
in verband met de verzorging van de uitvaart van een natuurlijke persoon of een natura-uitvaartverzekering;
verordening beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen: verordening van de Commissie van 19 december 2012 tot aanvulling van richtlijn 2011/61/EU
van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van vrijstellingen, algemene voorwaarden
voor de bedrijfsuitoefening, bewaarders, hefboomfinanciering, transparantie en toezicht
(PbEU 2013, L 83);
wet: Wet op het financieel toezicht;
woning: een gebouw of een afzonderlijk gedeelte daarvan en de bij dat gebouw behorende grond,
een duurzaam aan een plaats gebonden woonschip of een woonwagen als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet op de huurtoeslag en de daarbij behorende standplaats als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de
Wet op de huurtoeslag.