Besluit marktmisbruik Wft

Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2024 en zichtdatum 30-04-2024.
Geldend van 01-04-2024 t/m heden

Besluit van 12 oktober 2006, houdende regels tot uitvoering van diverse bepalingen van hoofdstuk 5.4 van de Wet op het financieel toezicht (Besluit marktmisbruik Wft)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 20 april 2006, nr. FM 2006-00969 M;

Gelet op richtlijn nr. 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (PbEU L 96), richtlijn nr. 2003/124/EG van de Europese Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van richtlijn nr. 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de definitie en openbaarmaking van voorwetenschap en de definitie van marktmanipulatie betreft (PbEU L 339), richtlijn nr. 2003/125/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 22 december 2003 tot uitvoering van richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de juiste voorstelling van beleggingsaanbevelingen en de bekendmaking van belangenconflicten betreft (PbEU L 339), richtlijn nr. 2004/72/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 april 2004 tot uitvoering van richtlijn nr. 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat gebruikelijke marktpraktijken, de definitie van voorwetenschap met betrekking tot van grondstoffen afgeleide instrumenten, het opstellen van lijsten van personen met voorwetenschap, de melding van transacties van leidinggevende personen en de melding van verdachte transacties betreft (PbEU L 162) en richtlijn nr. 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 390), alsmede de artikelen 5:56, zesde lid, 5:57, derde lid, 5:58, derde lid, 5:59, vierde en achtste lid, 5:60, eerste lid, aanhef en onderdeel d, derde, vijfde en zesde lid, 5:62, derde lid, 5:64, eerste lid, 5:65 en 5:68, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht;

De Raad van State gehoord (advies van 3 juli 2006, nr. W06.06.0135/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 9 oktober 2006, nr. FM 2006-01695U;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. wet: Wet op het financieel toezicht;

  • b. voorwetenschap: informatie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de verordening marktmisbruik.

  • c. privé-transactie: transactie in een financieel instrument voor eigen rekening of ten behoeve van een derde op wiens beleggingen de betrokkene, anders dan uit hoofde van het verlenen van een beleggingsdienst, invloed uitoefent.

Hoofdstuk 3. Meldingsveprlichtingen, lijsten van personen die toegang hebben tot koersgevoelige informatie en het reglement

[Vervallen per 12-07-2017]

Hoofdstuk 6. Optreden op markten in financiële instrumenten

§ 6.1. Bepalingen ter uitvoering van artikel 5:68, eerste en vierde lid, van de wet

Artikel 20

Een onderneming als bedoeld in artikel 5:68, eerste lid, van de wet, treft adequate maatregelen teneinde belangenconflicten met betrekking tot transacties in financiële instrumenten te beheersen.

Artikel 21

Een onderneming als bedoeld in artikel 5:68, eerste lid, van de wet, treft adequate maatregelen teneinde:

  • a. te vermijden dat voorwetenschap bekend wordt buiten de kring van personen die uit hoofde van de uitoefening van werk, beroep of functie daarmee bekend dienen te zijn;

  • b. te waarborgen dat aan de onderneming verbonden personen de uiterste zorgvuldigheid betrachten in de behandeling van informatie waarvan zij weten of redelijkerwijs moeten vermoeden dat deze moet worden aangemerkt als voorwetenschap.

Artikel 21a

  • 1 Een onderneming als bedoeld in artikel 5:68, eerste lid, van de wet, niet zijnde een clearinginstelling, treft adequate maatregelen teneinde te vermijden dat zij:

    • a. transacties uitvoert of laat uitvoeren met als oogmerk een financieel instrument te verwerven of aan te bieden dat is uitgegeven door een onderneming die clustermunitie als bedoeld in artikel 2 van het op 30 mei 2008 te Dublin tot stand gekomen Verdrag inzake clustermunitie (Trb. 2009, 45), of cruciale onderdelen daarvan, produceert, verkoopt of distribueert;

    • b. leningen verstrekt aan een onderneming als bedoeld in onderdeel a;

    • c. niet vrij verhandelbare deelnemingen in het kapitaal van een onderneming als bedoeld in onderdeel a verwerft.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het uitvoeren of laten uitvoeren van transacties met als oogmerk een financieel instrument te verwerven of aan te bieden dat is uitgegeven door een onderneming die meer dan de helft van het aandelenkapitaal in een onderneming als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, houdt en op leningen aan of niet vrij verhandelbare deelnemingen in een zodanige onderneming.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a. transacties gebaseerd op een index die voor minder dan vijf procent bestaat uit ondernemingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a;

    • b. transacties in door derden beheerde beleggingsinstellingen die voor minder dan vijf procent bestaan uit ondernemingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a; en

    • c. investeringen in nauwkeurig omschreven projecten van een onderneming als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, voor zover de financiering niet wordt aangewend voor de productie, verkoop of distributie van clustermunitie.

  • 4 Onverminderd het eerste lid, dienen ondernemingen die financiële instrumenten, leningen of niet vrij verhandelbare deelnemingen als bedoeld in het eerste lid bezitten, deze binnen een redelijke termijn van de hand te doen of te beëindigen.

Artikel 22

  • 1 Een onderneming als bedoeld in artikel 5:68, eerste lid, van de wet, wijst een persoon aan die belast is met het interne toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde en stelt regels ten aanzien van de uitoefening van dat toezicht.

  • 2 Een onderneming als bedoeld in artikel 5:68, eerste en vierde lid, van de wet beschikt over passende procedures die haar werknemers in staat stellen om door hen geconstateerde mogelijke of feitelijke overtredingen van de verordening marktmisbruik intern te melden.

Artikel 23

Een onderneming als bedoeld in artikel 5:68, eerste lid, van de wet, houdt van de door haar voor eigen rekening verrichte transacties in financiële instrumenten een administratie bij, die de volgende gegevens bevat:

  • a. de per dag verrichte transacties;

  • b. de financiële instrumenten waarop elke transactie betrekking heeft;

  • c. de datum en het tijdstip waarop elke transactie is uitgevoerd;

  • d. voor zover van toepassing, de identiteit van de derde die de transactie heeft uitgevoerd;

  • e. de koers of de koersen waartegen de transacties zijn uitgevoerd.

§ 6.2. Gedragscode voor privé-transacties

Bepalingen ter uitvoering van artikel 5:68, eerste lid, van de wet

Artikel 24

  • 1 Een onderneming als bedoeld in het tweede lid beschikt over een gedragscode voor privé-transacties door aan de onderneming verbonden personen die direct of indirect bij de transacties van de onderneming in financiële instrumenten zijn betrokken dan wel anderszins uit hoofde van werk, beroep of functie regelmatig over voorwetenschap beschikken of kunnen beschikken, tenzij de onderneming met toepassing van artikel 25, derde lid, besluit geen personen aan te wijzen als insider als bedoeld in artikel 25. Zij draagt er zorg voor dat de gedragscode bekend is bij ieder wie het aangaat en ziet toe op de naleving ervan.

  • 2 Het eerste lid is van toepassing op:

    • a. clearinginstellingen;

    • b. banken die geen beleggingsdiensten mogen verlenen of beleggingsactiviteiten mogen verrichten, beheerders van beleggingsinstellingen, beheerders van icbe’s, beleggingsmaatschappijen, financiële instellingen die een verklaring van ondertoezichtstelling hebben verkregen, maatschappij voor collectieve belegging in effecten, ondernemingsspaarfondsen, pensioenfondsen en verzekeraars, die beschikken over een gekwalificeerde deelneming in een uitgevende instelling of waarvan de transacties in financiële instrumenten gedurende het afgelopen kalenderjaar € 20 miljoen of meer hebben bedragen.

  • 3 Tot de transacties in financiële instrumenten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, worden niet gerekend:

    • a. de transacties van een bijkantoor buiten Nederland of een dochtermaatschappij van de onderneming; en

    • b. de transacties van een buiten Nederland gevestigde onderneming waarvan de onderneming een bijkantoor is.

  • 4 Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, worden de volgende transacties buiten beschouwing gelaten:

    • a. transacties in obligaties uitgegeven door de Staat der Nederlanden, andere overheden en overheidslichamen, internationale verdragsorganisaties en supranationale publiekrechtelijke lichamen;

    • b. transacties in financiële instrumenten waarvan het beheer is overgedragen aan een derde, op zodanige voorwaarden dat de onderneming geen invloed heeft op de fondsselectie of op afzonderlijke transacties;

    • c. transacties in indexfondsen of in rechten van deelneming in beleggingsinstellingen die alleen openstaan voor professionele marktpartijen.

Artikel 25

  • 1 De gedragscode, bedoeld in artikel 24, eerste lid, bevat regels die gelden voor alle in dat lid bedoelde personen, en aanvullende regels voor insiders.

  • 2 Een onderneming wijst als insider aan:

    • a. de personen die het dagelijks beleid van de onderneming bepalen of mede bepalen;

    • b. personen van wie de werkzaamheden bestaan uit het verrichten of bewerkstelligen van transacties in financiële instrumenten, of uit het aanbieden, verrichten, afwikkelen of controleren van diensten op het gebied van bemiddeling in financiële instrumenten of op het gebied van vermogensbeheer;

    • c. andere personen die uit hoofde van hun verbondenheid aan de onderneming regelmatig over voorwetenschap beschikken of kunnen beschikken.

  • 3 Een onderneming kan besluiten een in het tweede lid, onderdeel a of b, bedoelde persoon niet aan te wijzen als insider als deze niet regelmatig over voorwetenschap beschikt of kan beschikken.

  • 4 Een onderneming voorziet in procedures voor het aanwijzen van insiders en voor de toepassing van het derde lid, en houdt een lijst bij van de personen die als insider zijn aangewezen.

Artikel 26

De gedragscode, bedoeld in artikel 24, eerste lid, bepaalt dat een in dat lid bedoelde persoon iedere vermenging van zakelijke en privé-belangen, respectievelijk de redelijkerwijs voorzienbare schijn daarvan, die te maken heeft met transacties in financiële instrumenten, vermijdt.

Artikel 27

  • 1 De gedragscode, bedoeld in artikel 24, eerste lid, bepaalt dat een insider als bedoeld in artikel 25, tweede lid:

    • a. door hem verrichte privé-transacties meldt op de in de gedragscode voorgeschreven wijze en met inachtneming van de in de gedragscode opgenomen voorschriften;

    • b. naar zijn beste vermogen bevordert dat derden, op wier beleggingen hij invloed uitoefent of kan uitoefenen, de interne toezichthouder, bedoeld in artikel 22, op diens verzoek alle informatie verstrekken omtrent enige door hen verrichte of bewerkstelligde privé-transactie.

  • 2 De gedragscode kan bepalen dat melding van transacties in bepaalde categorieën financiële instrumenten, waarvan melding niet bijdraagt aan het doel van de gedragscode, achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 30

Artikel 24, eerste lid, is tot de eerste dag van de zevende maand na de datum van inwerkingtreding niet van toepassing op ondernemingen als bedoeld in artikel 24, tweede lid, onderdeel b, die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit werkzaam zijn en ingevolge hoofdstuk IVA van de Vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995 waren vrijgesteld van artikel 18a van de Wet toezicht effectenverkeer 1995.

Artikel 31

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 12 oktober 2006

Beatrix

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Uitgegeven de eenendertigste oktober 2006

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin