Deze bijlage bevat een nadere toelichting bij de verdeelsystematiek zoals deze is
beschreven in artikel 3 van het Besluit. Daarnaast bevat deze bijlage een toelichting op het verdeelmodel
zoals genoemd in artikel 6 van het Besluit.
Algemene beschrijving verdelingssystematiek
De wijze waarop de uitkering voor gemeenten wordt vastgesteld is afhankelijk van het
aantal inwoners. Er zijn drie categorieën te onderscheiden. Gemeenten met 15.000 inwoners
of minder, gemeenten met 40.000 inwoners of meer en de gemeenten met meer dan 15.000
maar minder dan 40.000 inwoners.
Gemeenten met 15.000 inwoners of minder
Voor gemeenten met 15.000 inwoners of minder (kleine gemeenten) wordt de uitkering
volledig historisch bepaald op basis van de gerealiseerde gemeentelijke lasten, waarbij
rekening wordt gehouden met de groei of krimp van het aantal huishoudens in de tussenliggende
periode. Concreet betekent dit voor deze kleine gemeenten dat het aandeel van de gemeentelijke
uitgaven in de totale landelijke uitgaven wordt bepaald in jaar t-2. Hierbij worden
voor iedere afzonderlijke gemeente de gemeentelijke uitgaven gecorrigeerd voor de
groei en krimp van huishoudens tussen 1 januari t-2 en 1 januari t-1. Het resulterende
uitgavenaandeel in jaar t-2 bepaalt het budgetaandeel voor jaar t. Voor de bepaling
van de uitkering wordt dit budgetaandeel ten slotte vermenigvuldigd met het voor jaar
t beschikbare macrobudget.
Gemeenten met 40.000 inwoners of meer
Voor de vaststelling van de uitkering voor gemeenten met 40.000 inwoners of meer (grote
gemeenten) wordt gebruik gemaakt van objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringslasten.
Deze worden op grond van artikel 6 van het besluit bepaald aan de hand van een objectief verdeelmodel. Een toelichting
op dit objectief verdeelmodel is opgenomen in het vervolg van deze bijlage. Voor de
uitkering aan dak- en thuislozen en instellingsbewoners ontvangen deze gemeenten een
aparte extra uitkering. Een nadere toelichting hierop is ook opgenomen in deze bijlage.
Gemeenten met meer dan 15.000 maar minder dan 40.000 inwoners
Voor de vaststelling van de uitkering voor gemeenten met tussen de 15.000 en 40.000
inwoners (middelgrote gemeenten) wordt deels gebruik gemaakt van de objectief vastgestelde
gemeentelijke uitkeringslasten (plus de uitkering voor dak- en thuislozen en instellingsbewoners)
en wordt deels gebruik gemaakt van de gerealiseerde gemeentelijke lasten (gecorrigeerd
voor groei of krimp van huishoudens). Voor deze groep gemeenten bestaat de uitkering
dus uit een objectief en een historisch bepaald deel. Welk deel objectief en welk
deel historisch wordt bepaald hangt af van het aantal inwoners. Bij een stijgend aantal
inwoners loopt het aandeel dat objectief wordt bepaald lineair op van 0% bij 15.000
inwoners tot 100% bij 40.000 inwoners. Voor deze gemeenten wordt allereerst berekend
wat het budgetaandeel zou zijn als dit volledig historisch zou zijn bepaald. Net als
bij kleine gemeenten wordt hierbij rekening gehouden met de groei of krimp van het
aantal huishoudens in de afzonderlijke gemeenten. Dit budgetaandeel wordt vermenigvuldigd
met het beschikbare macrobudget net als bij kleine gemeenten. Het resultaat hiervan
wordt ten slotte vermenigvuldigd met het percentage dat de gemeente historisch wordt
verdeeld. De uitkomst hiervan is het historisch verdeelde deel van de uitkering.
Objectief vastgestelde (deel van de) uitkering voor gemeenten met meer dan 15.000
inwoners
Het resterende deel van de uitkering voor middelgrote gemeenten wordt net als voor
grote gemeenten objectief bepaald (inclusief een uitkering voor dak- en thuislozen
en instellingsbewoners). De objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringslasten
worden bepaald op basis van de uitkomsten van het objectieve verdeelmodel. Het verdeelmodel
berekent een objectieve grondslag die vervolgens gebruikt wordt om een budgetaandeel
te berekenen in het objectief te verdelen deel van het macrobudget. De formule hiervoor
is terug te vinden in artikel 3 van het Besluit. In woorden betekent de formule het volgende. Het budgetaandeel wordt
berekend door eerst het product te berekenen van 1) het deel van het budget dat objectief
wordt verdeeld (100% voor grote gemeenten) en 2) de objectieve grondslag zoals bepaald
door het verdeelmodel. Dit product wordt vervolgens gedeeld door de som van dit product
voor alle gemeenten. De uitkomst hiervan (een aandeel) wordt vermenigvuldigd met het
objectief te verdelen deel van het beschikbare macrobudget. Het resultaat is het objectief
vastgestelde deel van de gemeentelijke uitkering.
Het objectief te verdelen deel van het beschikbare macrobudget wordt bepaald door
op het totaal beschikbare macrobudget alle historisch verdeelde (delen van de) uitkeringen
en de uitkeringen voor dak- en thuislozen en instellingsbewoners in mindering te brengen.
Deze systematiek garandeert dat de historisch verdeelde uitkeringen en de uitkeringen
ten behoeve van dak- en thuislozen en instellingsbewoners onafhankelijk van de objectieve
verdeling worden vastgesteld.
De totale (voorlopige) uitkering en de bekendmaking daarvan
Voor alle gemeenten worden ten slotte het objectief berekende deel van de uitkering,
het historisch berekende deel van de uitkering en de uitkering ten behoeve van dak-
en thuislozen en instellingsbewoners bij elkaar opgeteld.
Alle uitkeringsdelen bij elkaar opgeteld vormen het voorlopig budget van gemeenten.
Dit budget wordt uiterlijk drie maanden voor het begin van het uitvoeringsjaar bekend
gemaakt aan gemeenten. Op basis van het voorlopig budget wordt voor elke gemeente
het aandeel berekend in het totaal beschikbare voorlopige macrobudget. Dit budgetaandeel
wordt per beschikking aan gemeenten bekend gemaakt en wijzigt daarna in principe niet
meer. Slechts indien onverhoopt sprake blijkt van een – in strijd met de regelgeving
– onjuiste toepassing van de verdelingssystematiek kan de verdeling nog worden aangepast.
Het beschikbare macrobudget kan nog wijzigen op grond van artikel 71, eerste lid van de Pw waarmee het gemeentelijk budget ook kan wijzigen. Het definitieve macrobudget voor
het lopende uitvoeringsjaar wordt in beginsel bekend gemaakt tegelijk met de bekendmaking
van het voorlopig macrobudget voor het volgende uitvoeringsjaar. Gemeenten ontvangen
een beschikking met het definitieve budget.
Het objectief verdeelmodel
De basis voor de berekening van de objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringslasten
is een niet-lineair (logit) verdeelmodel met indicatoren op meerdere niveaus, namelijk
huishoud-, gemeente- en buurtniveau. Het verdeelmodel bestaat uit een volumecomponent
en een prijscomponent. Met de volumecomponent wordt de kans op ontvangst van een bijstandsuitkering
of werken met inzet van loonkostensubsidie voor een huishouden ingeschat (hierna:
«kans op bijstand»). Met de prijscomponent wordt de hoogte van de bijstandsuitkering
ingeschat. De voorspelde kans op bijstand in combinatie met de voorspelde hoogte van
de uitkering resulteert in een voorspeld bijstandsbudget per huishouden. Het huishouden
is het niveau waarop gemeenten het recht op en de hoogte van bijstand bepalen. Het
verdeelmodel sluit hiermee aan bij de praktijk van bijstandverlening.
In het verdeelmodel wordt rekening gehouden met de instroom van de nieuwe doelgroep
in de Participatiewet door ervan uit te gaan dat deze instroom 75% bedraagt van de historische instroom
van gedeeltelijk arbeidsgehandicapten in de WSW en de Wajong in de periode 2011 tot en met 2014.
De in het verdeelmodel opgenomen verklarende variabelen zijn grotendeels individuele
kenmerken van huishoudens aangevuld met omgevingskenmerken. Daarbij is in de volumecomponent
voor de individuele huishoudkenmerken onderscheid gemaakt tussen indicatoren die corrigeren
voor mensen in een huishouden die geen recht hebben op bijstand en indicatoren die
van belang zijn voor de kans op bijstand van personen in een huishouden. Bij de omgevingskenmerken
wordt onderscheid gemaakt tussen indicatoren die een rol spelen aan de vraagkant van
de arbeidsmarkt (de vraag naar werk; de beschikbare banen) en de aanbodkant van de
arbeidsmarkt (het aanbod van werk; de kenmerken van de beroepsbevolking). Daarnaast
kunnen ook buurteffecten van invloed zijn op de kans op bijstand, los van de huishoudkenmerken
en de regionale beschikbaarheid van werk. Tabel 1 biedt een overzicht van de in de
volumecomponent opgenomen verklarende indicatoren (hh staat voor huishouden).
Voor alle in de volumecomponent opgenomen verklarende indicatoren wordt een coëfficiënt
(gewicht) geschat. Deze coëfficiënten worden met de gehanteerde peildata gepubliceerd
in de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ.
Tabel 1: in volumecomponent opgenomen indicatoren
Indicatoren
|
Niveau
|
Bron
|
Niet-rechthebbenden
|
|
|
Te veel vermogen
|
|
|
Alleenstaande, vermogen boven € 5.000
|
Huishouden
|
CBS
|
Alleenstaande, vermogen tot en met € 5.000, overwaarde boven € 50.000
|
Huishouden
|
CBS
|
Paar/eenouder, vermogen boven € 10.000
|
Huishouden
|
CBS
|
Paar/eenouder, vermogen tot en met € 10.000, overwaarde boven € 50.000
|
Huishouden
|
CBS
|
Andere uitkering
|
|
|
AO-uitkering, mate van AO 15-80% of onbekend in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
AO-uitkering, mate van AO 80-100% in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
WW-uitkering in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
ANW-uitkering in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Zw-uitkering, wachtgeld of overige uitkering in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Pensioenuitkering in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Kan/wil niet werken
|
|
|
Student (mbo/hbo/wo) in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Aanbodkant van de arbeidsmarkt
|
|
|
Leeftijd
|
|
|
18 tot 20-jarige in hh (referentie)
|
Huishouden
|
CBS
|
20 tot 25-jarige in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
25 tot 30-jarige in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
30 tot 40-jarige in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
40 tot 50-jarige in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
50-jarige tot AOW-leeftijd in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Gezinssituatie
|
|
|
Alleenstaande (referentie)
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-moeder, jongste kind tot 5
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-moeder, jongste kind 5-12
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-moeder, jongste kind 12-18
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-moeder, jongste kind 18+
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-vader, jongste kind tot 5
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-vader, jongste kind 5-12
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-vader, jongste kind 12-18
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-vader, jongste kind 18+
|
Huishouden
|
CBS
|
Paar, jongste kind 18-
|
Huishouden
|
CBS
|
Paar, jongste kind 18+
|
Huishouden
|
CBS
|
Paar zonder kinderen
|
Huishouden
|
CBS
|
Thuiswonend meerderjarig kind
|
Huishouden
|
CBS
|
Overig huishouden
|
Huishouden
|
CBS
|
Wonen in Corporatiewoning
|
Huishouden
|
CBS
|
Wonen op een standplaats
|
Huishouden
|
CBS
|
Migratieachtergrond
|
|
|
Geen migratieachtergrond in hh (referentie)
|
Huishouden
|
CBS
|
Turk in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Surinamer in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Nederlands Antilliaan in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Marokkaan in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Ghanees in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Somaliër of Eritreeër in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Afrikaan (excl. Marokkaan, Ghanees, Somaliër, Eritreeër) in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Afghaan in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Irakees in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Syriër in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Iranees in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Chinees in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Indiaas in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Overig niet-westers in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Voormalig Joegoslavisch in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Voormalig Sovjet-Unie in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Overig westers in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Opleiding
|
|
|
Aandeel laagst opgeleiden in gemeente
|
Gemeente
|
CBS
|
HCI (human capital index) onbekend (referentie)
|
Huishouden
|
CBS
|
Lage HCI in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Middelbare of hoge HCI in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
(V)SO/Pro gevolgd in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Gezondheid
|
|
|
Zorgkosten boven € 50.000 in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Gebruik GGZ-zorg in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Medicijnen voor verslaving in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Medicijnen voor depressie in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Medicijnen voor psychose in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Medicijngebruik uit minder dan 4 hoofdgroepen in hh (referentie)
|
Huishouden
|
CBS
|
Medicijngebruik uit 4 tot 6 hoofdgroepen in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Medicijngebruik uit 6 tot 8 medicijngroepen in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Medicijngebruik uit 8 of meer hoofdgroepen in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Combinaties van factoren
|
|
|
Niet-westerse migratieachtergrond in hh en 50-jarige tot AOW in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Niet-westerse migratieachtergrond in hh en gezondheidsproblemen1 in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Lage HCI in hh en gezondheidsproblemen1 in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Vraagkant van de arbeidsmarkt
|
|
|
Banen per lid beroepsbevolking in gemeente, gecorrigeerd voor reistijd, concurrentie
en grenspendel
|
Gemeente
|
Atlas voor gemeenten
|
Aandeel werkend onder niveau in gemeente
|
Gemeente
|
Atlas voor gemeenten
|
Aandeel studenten (hbo/wo) onder de potentiële beroepsbevolking in gemeente
|
Gemeente
|
CBS
|
Aandeel WW’ers onder de beroepsbevolking in gemeente
|
Gemeente
|
CBS
|
Buurteffecten
|
|
|
Aandeel van de beroepsbevolking in gemeente in buurt waar werken niet de norm is obv
postcodegebieden (6 posities)
|
Gemeente
|
Atlas voor Gemeenten
|
Index overlast en onveiligheid
|
Buurt
|
Atlas voor gemeenten
|
1 Definitie gezondheidsproblemen: persoon in huishoudens heeft 1 van de volgende kenmerken:
heeft zorgkosten boven € 50.000, maakt gebruik van GGZ-zorg, van medicijnen tegen
verslaving, depressie of psychose, of maakt gebruik van 4 of meer medicijngroepen.
In de prijscomponent van het verdeelmodel wordt een inschatting gemaakt van de hoogte
van de bijstandsuitkering van een huishouden. De hoogte van de uitkering hangt ten
eerste af van het wettelijke bruto normbedrag voor de verschillende typen huishoudens
en van de kostendelersnorm. De bruto bijstandsbedragen zijn afgeleid van de netto
bijstandsbedragen zoals deze in juni voorafgaand aan het uitvoeringsjaar per ministeriële
regeling bekend zijn gemaakt. Tabel 2 laat zien voor welke afzonderlijke huishoudtypen
normbedragen in het model zijn gehanteerd. De verschillende normbedragen worden ieder
jaar gepubliceerd in de regeling Participatiewet.
Bij tabel 2 wordt opgemerkt dat bij het verwerken van de kostendelersnorm in de bruto
bijstandsbedragen rekening is gehouden met de groepen die uitgezonderd zijn van de
kostendelersnorm: jongeren tot 21 jaar en studenten (mbo/hbo/wo). Het is niet mogelijk
om rekening te houden met de uitzondering voor commerciële kamerhuurders vanwege het
ontbreken van gegevens hierover. Voor studenten wordt de bruto norm op 0 gesteld.
Thuiswonende kinderen van 18 jaar of ouder worden als zelfstandige huishoudens gezien
met een eigen recht op bijstand.
Tabel 2: de verschillende typen normbedragen toegepast in het verdeelmodel
Standaard type huishoudens zonder kostendelerbepaling
|
Alleenstaande (ouder), leeftijd 21 tot AOW
|
Alleenstaande (ouder), 18, 19 of 20 jaar
|
Gehuwd paar, beide partners leeftijd 21 tot AOW
|
Gehuwd paar, beide partners 18, 19 of 20 jaar, zonder kind(eren)
|
Gehuwd paar, beide partners 18, 19 of 20 jaar, met kind(eren)
|
Gehuwd paar, één van beide partners 18, 19 of 20 jaar, zonder kind(eren)
|
Gehuwd paar, één van beide partners 18, 19 of 20 jaar, met kind(eren)
|
Normen gerechtigde leeftijd 21 tot AOW bij aantal kostendelers
|
9 normbedragen voor situaties van 2 kostendelers tot en met 10 kostendelers of meer
|
Normen gehuwde paren (1 partner jonger dan 21, 1 partner leeftijd 21 of ouder) afhankelijk
van aantal kostendelers
|
Paren met kinderen: 9 normbedragen voor situaties van 2 kostendelers tot en met 10 kostendelers
of meer
|
Paren zonder kinderen: 9 normbedragen voor situaties van 2 kostendelers tot en met
10 kostendelers of meer
|
Afwijkende normen gehuwden obv art. 24 Pw
|
Rechthebbende 21 jaar of ouder met of zonder kinderen
|
Rechthebbende jonger dan 21 jaar, zonder kind
|
Rechthebbende jonger dan 21 jaar, met kind
|
Voor de hoogte van de bijstandsuitkering is het, naast het wettelijke bruto normbedrag
en de kostendelersnorm, relevant of een huishouden overige inkomsten heeft. Deze inkomsten
worden verrekend met de bijstandsuitkering. De prijscomponent berekent daarom de te
verwachten hoogte van de uitkering als fractie van het bruto normbedrag middels objectieve
indicatoren die samenhangen met de mate waarin huishoudens met een bijstandsuitkering
overige inkomsten hebben. De indicatoren zijn onderverdeeld in factoren die direct
de hoogte van de bijstandsuitkering beïnvloeden, zoals ontvangst van een andere uitkering,
en factoren die samenhangen met de kans dat iemand in de bijstand bijverdiensten uit
(deeltijd) werk heeft. De mate waarin mensen in de bijstand bijverdienen wordt grotendeels
verklaard door dezelfde kenmerken als opgenomen in de volumecomponent. In de prijscomponent
zijn een aantal kenmerken samengevoegd tot een hoger aggregatieniveau om te waarborgen
dat de gewichten gebaseerd zijn op gegevens over voldoende huishoudens in de bijstand.
Tabel 3 biedt een overzicht van de in de prijscomponent opgenomen verklarende indicatoren
(hh staat voor huishouden).
Voor alle in de prijscomponent opgenomen verklarende indicatoren wordt een coëfficiënt
(gewicht) geschat. Net als de schattingen in de volumecomponent worden deze coëfficiënten
met de gehanteerde peildata gepubliceerd in de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ.
Tabel 3: in prijscomponent opgenomen indicatoren
Indicatoren
|
Niveau
|
Bron
|
Directe verrekening
|
|
|
Andere uitkering
|
|
|
WW-uitkering in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
AO-uitkering, mate van AO 15-80% of onbekend in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
AO-uitkering, mate van AO 80-100% in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
ANW-uitkering in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Zw-uitkering, wachtgeld of overige uitkering in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Pensioenuitkering in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Kans op deeltijdwerk
|
|
|
Aanbodkant van de arbeidsmarkt
|
|
|
Leeftijd
|
|
|
18 tot 25-jarige in hh (referentie)
|
Huishouden
|
CBS
|
25 tot 30-jarige in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
30 tot 40-jarige in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
40 tot 50-jarige in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
50-jarige tot AOW-leeftijd in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Gezinssituatie
|
|
|
Alleenstaande, eenoudervader (referentie)
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-moeder, jongste kind tot 5
|
Huishouden
|
CBS
|
Eenouder-moeder, jongste kind 5+
|
Huishouden
|
CBS
|
Paar met kinderen
|
Huishouden
|
CBS
|
Paar zonder kinderen, overig huishouden
|
Huishouden
|
CBS
|
Thuiswonend meerderjarig kind
|
Huishouden
|
CBS
|
Wonen in corporatiewoning of op standplaats
|
Huishouden
|
CBS
|
Migratieachtergrond
|
|
|
Geen, westerse, of overige niet-westerse migratieachtergrond in hh (referentie)
|
Huishouden
|
CBS
|
Turk in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Surinamer in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Marokkaan in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Afrikaan (excl. Marokkaan) in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Irakees, Syriër, Iraniër, of Afghaan in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Opleiding
|
|
|
HCI (human capital index) onbekend (referentie)
|
Huishouden
|
CBS
|
Lage HCI in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Middelbare of hoge HCI in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Gezondheid
|
|
|
Gebruik GGZ-zorg in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Medicijnen voor depressie in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Combinaties van factoren
|
|
|
Lage HCI in hh en gezondheidsproblemen1 in hh
|
Huishouden
|
CBS
|
Vraagkant van de arbeidsmarkt
|
|
|
Laaggeschoolde banen per lid beroepsbevolking in gemeente, gecorrigeerd voor reistijd,
concurrentie en grenspendel
|
Gemeente
|
Atlas voor gemeenten
|
Aandeel studenten (hbo/wo) onder de potentiële beroepsbevolking in gemeente
|
Gemeente
|
CBS
|
Buurteffecten
|
|
|
Index overlast en onveiligheid
|
Buurt
|
Atlas voor gemeenten
|
1 Definitie gezondheidsproblemen: persoon in huishoudens heeft 1 van de volgende kenmerken:
heeft zorgkosten boven € 50.000, maakt gebruik van GGZ-zorg, van medicijnen tegen
verslaving, depressie of psychose, of maakt gebruik van 4 of meer medicijngroepen.
De geschatte coëfficiënten (gewichten) in de volume- en prijscomponent zijn de basis
voor de uiteindelijke objectieve verdeling. Voor elk huishouden in de dataset wordt
de objectieve kans op bijstand en de voorspelde fractie van het bruto normbedrag berekend
door, respectievelijk, de coëfficiënten uit de volumecomponent en de prijscomponent
toe te passen op zo recent mogelijke gegevens. De peildata van deze gegevens worden
ook gepubliceerd in de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ.
Voor alle huishoudens wordt het te verwachten bijstandsbudget bepaald middels de volgende
formule, waarbij de laatste twee factoren samen de prijscomponent vormen:
Voorspeld budget per huishouden = voorspelde kans op bijstand x bruto normbedrag x
voorspelde fractie normbedrag
Binnen iedere gemeente wordt het budget van alle huishoudens bij elkaar opgeteld.
Het resulterende bedrag vormt de input voor de verdelingssystematiek zoals beschreven
onder het kopje «algemene beschrijving verdeelsystematiek».
Berekeningswijze uitkering ten behoeve van dak- en thuislozen en instellingsbewoners
Het benodigde budget ten behoeve van de uitkering aan dak- en thuislozen en aan instellingsbewoners
wordt apart bepaald. Gemeenten ontvangen dit budget naar rato van de mate waarin de
gemeentelijke uitkering objectief wordt verdeeld. Voor gemeenten die (deels) historisch
worden verdeeld geldt dat de uitgaven aan dak- en thuislozen en instellingsbewoners
meelopen in de historische verdeling. De uitgaven aan dak- en thuislozen en instellingsbewoners
maken namelijk onderdeel uit van de realisaties van gemeenten.
Het budget voor dak- en thuislozen en instellingsbewoners wordt bepaald aan de hand
van de verhouding tussen de netto uitgaven van een gemeente aan deze doelgroep en
de totale netto uitgaven van alle gemeenten aan uitkeringen op grond van de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en het Bbz 2004. Dit budgetaandeel wordt vermenigvuldigd met het totaal beschikbare macrobudget en
met het percentage dat een gemeente objectief wordt verdeeld. Deze gegevens worden
ontleend aan het Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden van het Centraal Bureau
voor de Statistiek. Deze bestanden bevatten gegevens over de netto uitgaven aan uitkeringen
op grond van de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, het Bbz 2004 en de bijzondere bijstand.
De bijzondere bijstand wordt buiten beschouwing gelaten voor het bepalen van de totale
netto uitgaven aan uitkeringen.
Bepalingen over de gehanteerde gegevens en omgaan met jaarlijkse herindelingen
De budgetberekening geschiedt op grond van de cijfers zoals die bij het vaststellen
van de verdeling beschikbaar zijn. Indien deze cijfers hierna nog wijzigen (bijvoorbeeld
door toepassing van een alternatieve meetmethode of nagekomen informatie), dan zullen
de budgetten hiervoor niet worden aangepast.
Geregeld vinden er fusies en herindelingen van gemeenten plaats. De verdeelkenmerken
zijn dan nog niet bekend voor de samenstelling van de nieuwe gemeenten. Daarom worden
in het geval van een fusie de uitkomsten van het verdeelmodel voor de gemeenten van
voor de fusie opgeteld. In het geval van een herindeling worden de budgetten naar
rato toegedeeld aan de (nieuwe) gemeenten. Deze toedeling vindt plaats op basis van
een redelijke schatting van de toestand zoals die op het moment van vaststelling zou
zijn geweest als de instelling of de wijziging op die datum reeds was ingegaan.