1.5. Veronderstelde zakelijke overwegingen in het kader van artikel 10a, eerste lid,
van de Wet
[Regeling vervallen per 04-04-2013 met terugwerkende kracht tot en met 25-03-2013]
Wanneer sprake is van één van de onder de artikel 10a, eerste lid, vallende rechtshandelingen
is de rente dus in beginsel niet aftrekbaar, tenzij door belastingplichtige aannemelijk
wordt gemaakt dat sprake is van in overwegende mate zakelijke overwegingen met betrekking
tot de rechtshandeling èn de schuldigerkenning.
Uit redelijkheids- en doelmatigheidsoverwegingen zie ik aanleiding een tegemoetkoming
te doen onder de hierna omschreven omstandigheden:
-
– De corresponderende rentebate wordt effectief (direct of indirect) onderworpen aan
een belasting naar het inkomen (daaronder begrepen premieheffing volksverzekeringen)
of een belasting naar de winst in Nederland of daarbuiten.
-
– De belastingheffing over de rentebate komt geheel of nagenoeg geheel overeen met het
belastingbedrag dat zou voortvloeien uit de aftrekbaarheid van de rentelast.
-
– Belastingplichtige kan aantonen dat de belasting is betaald.
-
– Belastingverdragen noch andere regelingen ter voorkoming van dubbele belasting doen
afbreuk aan de heffing over de rentebate bij het ontvangende lichaam.
-
– De heffing wordt evenmin beperkt door voorwaartse verliesverrekening of andersoortige
aanspraken.
Nader onderzoek naar de zakelijke overwegingen met betrekking tot de schuldigerkenning
en de rechtshandeling kan in deze gevallen achterwege blijven. Die zakelijke overwegingen
worden verondersteld aanwezig te zijn. De rente-aftrek wordt dus toegestaan, zolang
effectief over de rentebate een belasting wordt geheven als hiervoor omschreven. Dat
betekent bijvoorbeeld dat als de rentebate in de inkomstenbelasting wordt betrokken
als resultaat uit een werkzaamheid, rente-aftrek niet hoeft te zijn uitgesloten. Per
geval moet dan worden bezien of het tarief en de grondslag leiden tot een belastingheffing
die ten minste nagenoeg geheel overeenkomt met het belastingvoordeel voortvloeiend
uit een eventuele rente-aftrek.
Indien en voorzover de rente-aftrek bij de betaler van de rente leidt tot een verlies
wordt het belastingbedrag (fictief) gesteld op de uitkomst van de volgende regel:
het hoogste percentage dat is opgenomen in artikel 22 van de Wet vermenigvuldigd met
dat verlies. Dat belastingbedrag moet op de hiervóór omschreven wijze worden vergeleken
met de belasting die de ontvanger van de rente in dat jaar betaalt.
In situaties waarin een heffing over de rentebate zoals hiervóór omschreven ontbreekt,
hoewel daarover wel een belasting wordt geheven die naar Nederlandse maatstaven redelijk
is in de zin van artikel 10a, derde lid, onderdeel b, van de Wet, dient dus wel een
onderzoek plaats te vinden naar de zakelijke overwegingen met betrekking tot de schuldigerkenning
en de rechtshandeling. De tegenbewijsregeling van artikel 10a, eerste lid, tweede
volzin, van de Wet wijkt immers op een essentieel punt af van de tegenbewijsregeling
die is opgenomen in artikel 10a, derde lid, onderdeel b, van de Wet, doordat het eerste
lid immers geen tegenbewijsregeling kent inzake de zogenoemde compenserende heffing.