Uitvoeringsbesluit WTZi

Geraadpleegd op 01-05-2024.
Geldend van 01-01-2006 t/m 30-09-2006

Besluit van 3 november 2005, houdende uitvoering van enige bepalingen van de Wet toelating zorginstellingen (Uitvoeringsbesluit WTZi)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 27 september 2004, kenmerk Z/PB-2519449;

Gelet op de artikelen 1, tweede en derde lid, 5, eerste, tweede en derde lid, 6, 7, derde lid, onder c, 9, eerste lid, onder b, 16 en 17, vierde lid, van de Wet toelating zorginstellingen;

De Raad van State gehoord (advies van 23 november 2004, nr. W13.04.0473/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 27 oktober 2005, kenmerk MC/MO-2625487;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Aanwijzing instellingen

Artikel 1.2

Voor de toepassing van artikel 5, eerste lid, van de wet worden de volgende categorieën van instellingen aangewezen:

  • 1. instellingen voor medisch-specialistische zorg;

  • 2. audiologische centra;

  • 3. trombosediensten;

alsmede instellingen voor:

  • 4. niet-klinische revalidatie;

  • 5. huisartsenzorg;

  • 6. verloskundige zorg;

  • 7. kraamzorg;

  • 8. tandheelkundige zorg;

  • 9. paramedische zorg;

  • 10. het verstrekken van hulpmiddelen;

  • 11. het verlenen van farmaceutische zorg;

  • 12. ziekenvervoer;

  • 13. erfelijkheidsadvisering;

  • 14. niet-klinische hemodialyse;

  • 15. chronisch intermitterende beademing;

  • 16. huishoudelijke verzorging;

  • 17. persoonlijke verzorging;

  • 18. verpleging;

  • 19. ondersteunende begeleiding;

  • 20. activerende begeleiding;

  • 21. behandeling;

  • 22. dieetadvisering;

  • 23. prenatale zorg;

  • 24. de uitleen van verpleegartikelen.

Hoofdstuk II. Uitzonderingen

Artikel 2.1

  • 1 Niet tot de in artikel 1.2 genoemde instellingen behoren militaire instellingen als ziekenboegen, gezondheidscentra en operationeel geneeskundige instellingen.

Hoofdstuk III. Winstoogmerk

Artikel 3.1

Als instellingen waarvoor winstoogmerk is toegestaan, worden aangewezen:

Hoofdstuk IV. Aanvraag toelating

Artikel 4.1

  • 1 De aanvraag aan het College zorgverzekeringen om een toelating wordt ingediend onder gebruikmaking van een door dat college beschikbaar te stellen formulier.

  • 2 De aanvraag aan Onze Minister om een toelating wordt ingediend onder gebruikmaking van een door Onze Minister beschikbaar te stellen formulier.

Artikel 4.2

Een aanvraag als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet wordt, om in behandeling te worden genomen met het oog op het toepassen van de beleidsregels op grond van artikel 4 van de wet, ingediend binnen zestien maanden na de aanvang van de in artikel 6, onder c, van de wet bedoelde periode van twee jaar.

Hoofdstuk V. Bouw

Artikel 5.1

  • 1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a. het bouwen of de bouw: het ten behoeve van een instelling plaatsen, aanbrengen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vergroten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk, het aanleggen of veranderen van tot een instelling behorende terreinen, alsmede het treffen van alle voorbereidingen daartoe, daaronder niet begrepen die voorbereidingen die noodzakelijk zijn om voor dat doel te voldoen aan het bepaalde bij of krachtens de wet. Voorts zijn onder bouw niet begrepen de werkzaamheden die worden verricht ten behoeve van het onderhoud, zijnde het handhaven van een gebouw en het daartoe behorende terrein in een redelijke staat, alsmede het voorkomen van het ontstaan van schade daaraan, een en ander voor zover dit geen bouwkundige ingrepen omvat.

    • b. licht verblijf: woningen met lichte aanpassing ten opzichte van reguliere woningbouw;

    • c. zwaar verblijf: woningen met ingrijpende aanpassing ten opzichte van reguliere woningbouw.

  • 2 Onder bouw wordt mede verstaan het in gebruik nemen van een ruimte.

Artikel 5.2

Als categorieën van organisatorische verbanden waarvoor ingevolge artikel 5, tweede lid, van de wet een toelating door Onze Minister is vereist in geval van een bij artikel 5.3 aangewezen vorm van bouw, worden aangewezen:

  • a. instellingen als bedoeld in artikel 1.2, onder 1, indien:

    een en ander met uitzondering van militaire ziekenhuizen en militaire revalidatiecentra;

  • b. AWBZ-instellingen die een of meer vormen van zorg verlenen als bedoeld in artikel 1.2, nummers 17 tot en met 21, in combinatie met verblijf, in verband met:

    • 1°. een somatische aandoening of beperking;

    • 2°. een psychogeriatrische aandoening of beperking;

    • 3°. een psychiatrische aandoening;

    • 4°. een verstandelijke handicap;

    • 5°. een lichamelijke handicap;

    • 6°. een zintuiglijke handicap, of

    • 7°. een psychosociaal probleem;

  • c. kinderdagcentra, zijnde AWBZ-instellingen die zorg verlenen als bedoeld in artikel 1.2, nummers 17 tot en met 20, niet in combinatie met verblijf, aan kinderen in verband met een verstandelijke en een lichamelijke of zintuiglijke handicap.

Artikel 5.3

Als vormen van bouw ten behoeve van de instellingen, genoemd in artikel 5.2, worden aangewezen:

  • a. bouw, gericht op de oprichting van een nieuwe instelling;

  • b. vervangende nieuwbouw;

  • c. bouw, gericht op uitbreiding van het aantal vierkante meters, voor zover de kosten hoger zijn dan het bedrag dat voor de betrokken instelling beschikbaar is ingevolge de op grond van de Wet tarieven gezondheidszorg vastgestelde beleidsregel inzake instandhoudingsinvesteringen;

  • d. bouw, gericht op de uitbreiding van het aantal bedden of plaatsen van een bestaande instelling;

  • e. bouw, gericht op instandhouding van het gebouw van een instelling als bedoeld in artikel 5.2, onder b, die zorg verleent als bedoeld in artikel 1.2, onder nummer 17, 18 of 19, ten behoeve van de doelgroepen, genoemd in de punten 1° en 2°, voor zover de kosten hoger zijn dan het bedrag dat voor de betrokken instelling beschikbaar is ingevolge de op grond van de Wet tarieven gezondheidszorg vastgestelde beleidsregel inzake instandhoudingsinvesteringen;

  • f. bouw, gericht op instandhouding van het gebouw van een academisch ziekenhuis, voor zover de kosten meer bedragen dan voor het desbetreffende ziekenhuis voor instandhoudingsinvesteringen beschikbaar is op grond van een besluit krachtens artikel 2.25, zesde lid, van het Bekostigingsbesluit WHW;

  • g. bouw ten behoeve van kinderdagcentra;

  • h. bouw naar aanleiding van het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet op bijzondere medische verrichtingen.

Artikel 5.4

  • 1 Artikel 5.3 is niet van toepassing voor zover het betreft bouw ten behoeve van kleinschalige woonvoorzieningen, zijnde instellingen of delen daarvan waar de desbetreffende zorg wordt verleend:

    • a. uitsluitend aan de categorieën van doelgroepen, bedoeld in artikel 5.2, aanhef en onder b, punt 3° en 7°, gepaard gaande met een beschermende woonomgeving;

    • b. aan een of meer van de overige categorieën van doelgroepen, al dan niet in combinatie met de onder a genoemde doelgroepen, en

      • die bestaan uit zelfstandige woningen, dat wil zeggen woningen die naast één of meer privé-vertrekken een eigen voordeur, een eigen keuken, een eigen toilet en een eigen badkamer hebben,

      • die een beperkte omvang hebben, dat wil zeggen dat zij huisvesting bieden aan ten hoogste zes personen,

      • met voor zover het gaat om zwaar verblijf ten hoogste twaalf personen per postcode en voor zover het gaat om licht verblijf ten hoogste 25 personen per postcode, dat wil zeggen dat zij samen met andere zodanige woonvoorzieningen in een gebied met dezelfde postcode aan niet meer dan twaalf onderscheidenlijk 25 personen huisvesting bieden, met dien verstande dat het totaal van licht en zwaar verblijf tezamen per postcode ten hoogste 25 personen bedraagt; en

      • die niet zijn gelegen op het terrein van de Stichting Het Dorp of een andere niet-kleinschalige instelling.

  • 2 Onder postcode als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de combinatie van vier cijfers en twee letters.

  • 3 Artikel 5.3 is voorts niet van toepassing voor zover het betreft bouw ten behoeve van het verlenen van zorg aan personen aan wie niet tevens verblijf wordt geleverd.

Hoofdstuk VI. Transparantie-eisen

§ 1. Bestuursstructuur

Artikel 6.1

Met betrekking tot de bestuursstructuur van instellingen gelden de volgende eisen:

  • a. er is een orgaan dat toezicht houdt op het beleid van de dagelijkse of algemene leiding van de instelling en deze met raad ter zijde staat; geen persoon kan tegelijk deel uitmaken van het toezichthoudend orgaan en de dagelijkse of algemene leiding;

  • b. de leden van het toezichthoudend orgaan hebben geen directe belangen bij de instelling, bijvoorbeeld als directeur, werknemer, beroepsbeoefenaar die zijn praktijk voert in de instelling;

  • c. de instelling legt schriftelijk en inzichtelijk de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het toezichthoudend orgaan en de dagelijkse of algemene leiding vast, alsmede de wijze waarop interne conflicten tussen beide organen worden geregeld.

Artikel 6.2

Indien de instelling de rechtsvorm van stichting of vereniging als bedoeld in artikel 344 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek heeft, kent zij in de statuten aan een orgaan dat de cliënten van de instelling vertegenwoordigt, de in artikel 346, onder c, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde bevoegdheid toe tot het indienen van een verzoek als bedoeld in artikel 345 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De instelling kan die bevoegdheid daarnaast ook aan anderen toekennen.

§ 2. Bedrijfsvoering

Artikel 6.3

De instelling heeft schriftelijk vastgelegd welk orgaan of welke organen van de instelling welke bevoegdheden heeft onderscheidenlijk hebben ten aanzien van welk onderdeel of aspect van de bedrijfsvoering.

Artikel 6.4

  • 1 De instelling heeft schriftelijk en inzichtelijk vastgelegd hoe de zorgverlening georganiseerd wordt, van welke andere organisatorische verbanden daarbij gebruik wordt gemaakt en wat de aard is van de relaties met die andere verbanden, waaronder begrepen verantwoordelijkheden, taken en beslissingsbevoegdheden.

  • 2 De activiteiten van de instelling waarvoor de toelating geldt, worden in ieder geval financieel onderscheiden van andere activiteiten van de instelling.

Artikel 6.5

In de financiële administratie van de instelling zijn ontvangsten en betalingen duidelijk traceerbaar naar bron en bestemming, en duidelijk is wie op welk moment welke verplichtingen voor of namens de instelling is aangegaan.

Hoofdstuk VII. Gegevensverstrekking

Artikel 7.1

Dit hoofdstuk heeft betrekking op de in artikel 16 van de wet bedoelde gegevens van de in artikel 2.1, vierde lid, bedoelde instellingen, voor zover die betreffen:

  • de structuur van de instellingen;

  • het gebruik van de instellingen;

  • de investeringen en de exploitatiekosten van de instellingen,

in de volgende artikelen «gegevens» genoemd.

Artikel 7.2

  • 1 Onze Minister geeft per categorie van instellingen en per categorie van personen die bij de exploitatie van een instelling betrokken zijn, aan, welke gegevens jaarlijks dienen te worden verstrekt.

  • 2 Onze Minister kan voor instellingen gelegen binnen een door hem aan te wijzen gebied en voor personen die bij de exploitatie van die instellingen betrokken zijn, aangeven welke gegevens op zijn desbetreffend verzoek dienen te worden verstrekt.

  • 3 Met betrekking tot academische en militaire ziekenhuizen geeft Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen onderscheidenlijk in overeenstemming met Onze Minister van Defensie aan welke gegevens dienen te worden verstrekt.

Artikel 7.3

  • 1 De gegevens bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, dienen jaarlijks uiterlijk zes maanden na het verstrijken van het jaar waarop zij betrekking hebben te worden verstrekt.

  • 2 De gegevens, bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, dienen te worden verstrekt telkens uiterlijk zes maanden na een desbetreffend verzoek van Onze Minister.

  • 3 Met betrekking tot academische ziekenhuizen en militaire ziekenhuizen geeft Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen onderscheidenlijk in overeenstemming met Onze Minister van Defensie aan, op welke termijn de gegevens bedoeld in artikel 7.2, derde lid, dienen te worden verstrekt.

Artikel 7.4

  • 1 Onze Minister kan regels vaststellen over de wijze waarop en de vorm waarin de gegevens dienen te worden verstrekt.

  • 2 Onze Minister wijst instanties aan die de te verstrekken gegevens verzamelen en verwerken. Hij stelt voorschriften die door die instanties in acht worden genomen.

Artikel 7.5

De gegevens kunnen door Onze Minister op door hem te bepalen wijze ter beschikking worden gesteld van de organen genoemd in of betrokken bij de uitvoering van de wet. Onze Minister stelt nadere regels omtrent het beheer van de gegevens die onder hem berusten.

Artikel 7.6

De gegevens mogen slechts in een zodanige vorm worden opgevraagd en verstrekt, dat zij niet tot individuele patiënten of cliënten herleidbaar zijn. Onze Minister stelt terzake, voor zover hij zulks nodig acht, nadere regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Artikel 7.7

Onze Minister stelt regels omtrent de wijze van vergoeding van de kosten, verbonden aan de verstrekking van de gegevens.

Hoofdstuk VIII. Sanering

Artikel 8.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder sanering: het geheel van de maatregelen die worden genomen:

Artikel 8.2

  • 2 Bij het vaststellen van de lasten terzake van sanering neemt het College sanering in beschouwing:

    • a. onderbezettingsverliezen;

    • b. uitkeringen aan werknemers of gewezen werknemers;

    • c. uitkeringen aan personen die krachtens overeenkomst met de instelling voor eigen rekening een medisch beroep uitoefenen of hebben uitgeoefend;

    • d. boekverliezen als gevolg van de vervreemding van zaken;

    • e. andere uitgaven ten behoeve van de sanering.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid blijven buiten beschouwing lasten die in aanmerking zijn genomen of kunnen worden genomen bij de goedkeuring of vaststelling van een tarief of een maximumtarief als bedoeld in de Wet tarieven gezondheidszorg.

  • 4 Bij het vaststellen van de opbrengsten van sanering neemt het College sanering in beschouwing de opbrengsten van vermogensbestanddelen die als gevolg van de sanering niet meer bij de instelling in gebruik zullen zijn, met uitzondering van de vermogensbestanddelen die naar het oordeel van het College sanering, gelet op hun herkomst en bestemming, behoren te worden uitgezonderd, alsmede opbrengsten die in aanmerking zijn genomen of kunnen worden genomen bij de goedkeuring of vaststelling van een tarief of een maximumtarief als bedoeld in de Wet tarieven gezondheidszorg.

  • 5 Het College sanering kan nadere regels stellen terzake van de lasten en opbrengsten bedoeld in de voorgaande leden.

Artikel 8.3

  • 1 Het College sanering kan ten behoeve van de sanering en het toezicht daarop een gemachtigde aanwijzen.

  • 2 De gemachtigde is onder verantwoordelijkheid van het College sanering belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens artikel 17 van de wet gestelde regels.

Artikel 8.4

  • 1 De instelling is verplicht aan het College sanering de gegevens en bescheiden te verstrekken die het in verband met de sanering nodig acht.

  • 2 Het College sanering kan nadere regels stellen terzake van het verstrekken van de gegevens en bescheiden bedoeld in het vorige lid.

Artikel 8.5

  • 1 Het College sanering kan de instelling aanwijzingen geven ten behoeve van het goede verloop van de sanering.

  • 2 De instelling is verplicht uitvoering te geven aan aanwijzingen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8.7

  • 2 De subsidieverlening in het kader van het eerste lid kan worden geweigerd indien de aanvraag wordt gedaan nadat met de sanering een aanvang is gemaakt.

Artikel 8.8

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende bijlage en nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 3 november 2005

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst

Uitgegeven de tweeëntwintigste november 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven