Stb. 2013, 261, datum inwerkingtreding 01-07-2013, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2012.
-
a. de middelen die deze ontvangt ten behoeve van het levensonderhoud van een niet in
de bijstand begrepen persoon;
-
b. kinderbijslag ontvangen ten behoeve van zijn in of buiten Nederland woonachtige kinderen;
-
c. de jonggehandicaptenkorting;
-
d. tegemoetkomingen in de zin van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;
-
e. eigenwoningbijdrage of een bijzondere bijdrage ontvangen op grond van de Wet bevordering
eigenwoningbezit;
-
f. vergoedingen en tegemoetkomingen, waaronder begrepen de tegemoetkoming ontvangen op
grond van het Tijdelijk besluit tegemoetkoming buitengewone uitgaven, voor, alsmede
de vermindering of teruggave van, loonbelasting of inkomstenbelasting en van premies
volksverzekeringen op grond van kosten die niet tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten
behoren, tenzij voor deze kosten bijstand wordt verleend;
-
g. vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f
en onderdeel g, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij voor deze vergoedingen
en verstrekkingen bijstand wordt verleend;
-
h. inkomsten uit arbeid van de tot zijn last komende kinderen, alsmede door hen ontvangen
uitkeringen inzake werkloosheid en arbeidsongeschiktheid, tenzij het de verlening
van bijzondere bijstand betreft voor bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan
van die kinderen;
-
i. rente ontvangen over op grond van artikel 34, tweede lid, onderdelen b en c, niet
in aanmerking genomen vermogen en spaargelden;
-
j. een een- of tweemalige premie van ten hoogste € 1984,00
[Red: per 1 juli 2013: € 2.251,00]
per kalenderjaar, voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn
arbeidsinschakeling;
-
k. een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste een
bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag;
-
l. bij ministeriële regeling aan te wijzen uitkeringen en vergoedingen voor materiële
en immateriële schade;
-
m. giften en andere dan de in onderdeel l bedoelde vergoedingen voor materiële en immateriële
schade voorzover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening
verantwoord zijn;
-
n. inkomsten uit arbeid tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 183,00
[Red: per 1 januari 2013: €188,00]
per maand, voor zover hij algemene bijstand ontvangt, waarbij voor een persoon die
de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt geldt dat die inkomsten gedurende
ten hoogste zes aaneengesloten maanden niet tot de middelen worden gerekend en dat
dit naar het oordeel van het college moet bijdragen aan zijn arbeidsinschakeling;
-
o. de ten behoeve van een levensloopregeling als bedoeld in artikel 39d van de Wet op
de loonbelasting 1964 bij een uitvoerder als bedoeld in artikel 19g, derde lid, van
die wet, zoals dit artikellid op 31 december 2011 luidde opgebouwde voorziening;
-
p. een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 29a van de Algemene nabestaandenwet;
-
q. een uitkering als bedoeld in artikel 118a, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet
of een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2:52 of 3:10 van de Wet werk en arbeidsondersteuning
jonggehandicapten;
-
r. inkomsten uit arbeid van een alleenstaande ouder tot 12,5 procent van deze inkomsten,
met een maximum van € 120,00
[Red: per 1 juli 2013: €118,09]
per maand, gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden, voor zover
hij algemene bijstand ontvangt, ingeval:
-
1°. hij de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot 12 jaar,
-
2°. de periode van zes aaneengesloten maanden, bedoeld in onderdeel n, is verstreken,
en
-
3°. dit volgens het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling;
-
s. een vergoeding als bedoeld in artikel 18 van de Wet inburgering zoals dit luidde
voor de inwerkingtreding van het bij koninklijke boodschap van 14 november 2011 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband
met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige
(33 086), nadat dat voorstel tot wet is verheven voorzover deze niet een vergoeding
is als bedoeld in onderdeel f;
-
t. tegemoetkomingen op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten;
-
u. een uitkering als bedoeld in artikel 19a van de Wet maatschappelijke ondersteuning;
-
v. een uitkering tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek die
de belanghebbende jonger dan 21 jaar van zijn ouder of ouders ontvangt, voor zover
deze uitkering op grond van artikel 12 reeds in aanmerking is genomen bij de vaststelling
van het recht op bijzondere bijstand;
-
w.
[Red: vervallen;]
-
x. het vrijgelaten deel van de toeslag, uitkering, kinderbijslag of ouderdomspensioen
op grond van de artikelen 14h, vijfde lid, van de Toeslagenwet, 27h, vijfde lid, van
de Werkloosheidswet, 54a, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen, 24a, vijfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, 29h,vijfde
lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 3:44, vijfde lid, van de
Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, 97, vijfde lid, van de Wet werk
en inkomen naar arbeidsvermogen, 45h, vijfde lid, van de Ziektewet, 17h, vijfde lid,
van de Algemene Kinderbijslagwet, 45a, vijfde lid, van de Algemene nabestaandenwet,
17j, vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, 29, zesde lid, van de Wet inkomensvoorziening
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, en 29, zesde lid, van
de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.