Instandhoudingsbeleid basisonderwijs

Geraadpleegd op 05-05-2024.
Geldend van 30-07-2003 t/m heden

Instandhoudingsbeleid basisonderwijs

Inleiding

In deze voorlichtingspublicatie komen de volgende drie onderwerpen aan de orde:

  • Verruiming wettelijke termijn in artikel 153 Wet op het Primair Onderwijs (WPO) en artikel 158 WPO van twee naar drie jaar.

  • Het buiten beschouwing laten van een nieuwe basisschool bij de berekening van de gemiddelde schoolgrootte (artikel 157 WPO).

  • Beëindiging van de bekostiging / opheffing als niet meer wordt voldaan aan één van de drie uitzonderingsbepalingen van artikel 153 WPO en artikel 157 WPO .

Verruiming wettelijke termijn van twee naar drie jaar

In het Gele Katern nummer 19 van 4 september 2002 heb ik informatie verstrekt over de voorgenomen indiening van een wetsvoorstel waarin de termijn voor de instandhouding van basisscholen die niet meer aan de geldende opheffingsnorm voldoen, wordt verruimd van twee jaar naar drie jaar.

Inmiddels kan ik berichten dat het ingediende wetsvoorstel door de Tweede en de Eerste Kamer der Staten-Generaal is aangenomen en de wet in het Staatsblad is gepubliceerd (Stb. 2003, 226).

Dit betekent dat onder meer artikel 153, van de Wet op het primair onderwijs als volgt wordt gewijzigd:

In het eerste lid, eerste volzin, wordt ”gedurende 2 achtereenvolgende schooljaren of in het eerste en derde schooljaar van 3 achtereenvolgende schooljaren” vervangen door ”gedurende 3 achtereenvolgende schooljaren”.

Ook artikel 158, eerste lid, eerste volzin van de wet wordt in die zin gewijzigd dat er alleen nog maar sprake is van de beëindiging van de bekostiging dan wel de opheffing van een nevenvestiging als de nevenvestiging gedurende drie achtereenvolgende schooljaren op de teldatum 1 oktober niet heeft voldaan of geacht wordt niet te hebben voldaan aan een van de voorwaarden genoemd onder a tot en met e van dat artikel.

Anders dan in de bovengenoemde publicatie is vermeld is ook de regeling dat de aanspraak op bekostiging wordt beëindigd, respectievelijk een school moet worden opgeheven, als de school in het eerste en derde schooljaar van drie achtereenvolgende schooljaren niet aan de opheffingsnorm heeft voldaan, bij de voorliggende wetswijziging komen te vervallen. Een en ander geldt uiteraard ook voor de nevenvestigingen in het basisonderwijs.

Met ingang van het schooljaar 2003 - 2004 zal voor de eerste maal worden uitgegaan van de gewijzigde wettelijke bepalingen.

Dit betekent in de uitvoering het volgende. Voor 1 januari aanstaande zal er aan de schoolbesturen die basisscholen onder hun bestuur hebben en daarvoor in aanmerking komen, schriftelijk mededeling worden gedaan van het feit dat de betreffende basisschool gedurende drie achtereenvolgende schooljaren wordt bezocht door minder dan het wettelijk vereiste aantal leerlingen. Een en ander wordt, in dit geval, beoordeeld aan de hand van het aantal leerlingen op de school op 1 oktober 2001, 1 oktober 2002 en 1 oktober 2003. Alleen als het aantal leerlingen op alle drie de data minder bedraagt dan wettelijk vereist, zal het bestuur van die school een mededeling hieromtrent ontvangen.

Uiteraard wordt bij het aantal leerlingen rekening gehouden met het opslagpercentage van 3%, zoals bedoeld in artikel 152 van de wet en wordt het aantal leerlingen getoetst aan de opheffingsnorm, die geldt voor het jaar waarin de vergelijking van norm en aantal leerlingen plaatsvindt.

In dit kader wijs ik u er nog op dat er voor alle (delen van) gemeenten in Nederland nieuwe stichtings- en opheffingsnormen zijn gepubliceerd, die ingaan op 1 augustus 2003. Zie hiervoor het Gele Katern nummer 24 van 30 oktober 2002.

Hoewel daartoe geen wettelijke verplichting bestaat geldt voor nevenvestigingen overigens ook dat het bevoegd gezag daarvan door mij jaarlijks voor 1 januari wordt aangeschreven, ongeacht het aantal leerlingen aan de nevenvestiging.

Het buiten beschouwing laten van een nieuwe basisschool bij de berekening van de gemiddelde schoolgrootte

In het verlengde van de hierboven besproken wetswijziging past ook een wijziging van artikel 157 van de Wet op het primair onderwijs. Het artikel voor de wetswijziging bepaalt dat de bekostiging niet zal worden beëindigd dan wel een school niet zal worden opgeheven, als onder meer de gemiddelde schoolgrootte van alle scholen van het bevoegde gezag voldoet aan bepaalde wettelijke vereisten en als de betreffende school door ten minste 23 leerlingen wordt bezocht.

De aanpassing van dit artikel bestaat eruit dat bij de bepaling van de gemiddelde schoolgrootte niet meetellen de door het bevoegd gezag aangegeven scholen die maximaal vijf schooljaren rijksbekostiging genieten en die nog niet volgroeid zijn (dat wil zeggen: nog niet aan de stichtingsnorm hebben voldaan op basis waarvan zij voor bekostiging in aanmerking zijn gebracht).

Belangrijke voorwaarde voor het niet meetellen van bedoelde basisscholen bij de berekening van de gemiddelde schoolgrootte is, dat het schoolbestuur tijdig heeft gemeld dat die scholen buiten beschouwing moeten blijven. Tijdig wil in dit kader zeggen vóór 1 februari voorafgaand aan de datum voor de beëindiging van de bekostiging dan wel de opheffing van de school, een en ander te zamen met de mededeling ex artikel 160, tweede lid, van de wet, dat er sprake is van een uitzonderingssituatie.

Ik merk hierbij nog op dat het niet meetellen zoals hierboven besproken, uiteraard ook geldt als een schoolbestuur een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 157 van de wet, heeft gesloten en bij dreigende beëindiging van de bekostiging of opheffing van een school, tijdig een beroep doet op die overeenkomst.

Beëindiging van de bekostiging/ opheffing van een school als niet meer wordt voldaan aan één van de drie uitzonderingsbepalingen

Vanwege regelmatig terugkomende vragen hierover, wil ik langs deze weg informatie verstrekken over de essentie van het wettelijk systeem van bekostiging.

De hoofdregel staat voor basisscholen in art.153 WPO. Deze hoofdregel houdt in dat de bekostiging van de school wordt beëindigd of de school wordt opgeheven als het aantal leerlingen van de school gedurende 3 achtereenvolgende schooljaren minder heeft bedragen dan het wettelijk vereiste aantal. Als de school 3 achtereenvolgende schooljaren niet aan de wettelijke opheffingsnorm heeft voldaan, kan beëindiging van de bekostiging dan wel opheffing alleen worden voorkomen indien één van de 3 uitzonderingsbepalingen op de school van toepassing is.

Deze uitzonderingsbepalingen zijn:

  • art.153, vierde lid WPO : de school telt ten minste 50 leerlingen en de school, daaronder niet begrepen een nevenvestiging, is binnen een straal van 5 kilometer de laatste school van de richting onderscheidenlijk de laatste openbare school;

  • art.153, vijfde lid WPO : binnen 10 kilometer van een school waarbinnen openbaar onderwijs wordt gegeven is over de weg gemeten geen school aanwezig waarbinnen openbaar onderwijs wordt gegeven en aan het volgen van openbaar onderwijs bestaat behoefte;

  • art.157 WPO : toepassing van de systematiek van de gemiddelde schoolgrootte, indien de school ten minste 23 leerlingen telt al dan niet tezamen met een in dat artikel bedoelde samenwerkingsovereenkomst.

Als een bevoegd gezag meent dat er sprake is van één van deze uitzonderingssituaties dan moet hij dat voor 1 februari voorafgaand aan de datum voor beëindiging van de bekostiging dan wel opheffing schriftelijk aan het ministerie mededelen. Het tijdig doen van deze mededeling is essentieel. Laat een bevoegd gezag dit na dan wordt de bekostiging beëindigd dan wel de school opgeheven. Alleen als de garantiefunctie van het openbaar onderwijs in het geding is, is het tijdig doen van de mededeling dat er sprake is van een uitzonderingssituatie niet van belang. Als een school 3 achtereenvolgende schooljaren niet aan de wettelijke opheffingsnorm heeft voldaan, moet handhaving van de bekostiging op grond van een der uitzonderingsbepalingen dus elk jaar opnieuw worden beoordeeld. Wordt niet voldaan aan één van de wettelijke vereisten voor toepassing van de uitzonderingsbepalingen dan wordt direct de bekostiging beëindigd dan wel de school opgeheven met ingang van 1 augustus van het volgende schooljaar.

Tenslotte wil ik kort nog de procedure rond de instandhouding van basisscholen / nevenvestigingen onder de aandacht brengen omdat mij ieder jaar opnieuw blijkt dat schoolbesturen zich onvoldoende bewust zijn van de gevolgen van het niet of niet tijdig indienen van een verzoek.

Kort samengevat luidt de procedure als volgt:

  • vóór 1 januari ontvangt het schoolbestuur dat het aangaat een schriftelijke mededeling over de opheffing van de school per 1 augustus daar op volgend;

  • vóór 1 februari dient het schoolbestuur het verzoek tot instandhouding in en

  • vóór 1 mei wordt het schoolbestuur in kennis gesteld van het besluit op dat verzoek.

Dezelfde procedure geldt ook voor nevenvestigingen basisonderwijs.

De

hoofddirecteur centrale financiën instellingen

,

mr. H.G.M. van Oldeniel

Naar boven