Belasting van personenauto’s en motorrijwielen, Motorrijtuigenbelasting, multifunctioneel [...] een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg

[Regeling vervallen per 15-07-2007.]
Geraadpleegd op 01-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 16-06-2010 en zichtdatum 29-04-2024.
Geldend van 09-12-2002 t/m 14-07-2007

Belasting van personenauto’s en motorrijwielen, Motorrijtuigenbelasting, multifunctioneel ingerichte motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.
  • 1. Op 6 maart 2000 is vastgesteld het besluit nr. VB1999/01600M voor de Belasting van personenauto’s en motorrijwielen (verder: BPM) en de motorrijtuigenbelasting. Dit besluit bevat voorwaarden waaronder multifunctioneel ingerichte motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg voor de heffing van de BPM en de motorrijtuigenbelasting niet als personenauto worden aangemerkt. Het gaat om motorrijtuigen die multifunctioneel zijn ingericht en die naast de mogelijkheid tot het vervoeren van lading tevens voorzieningen bevatten voor het verblijf, de verzorging en de overnachting van personen. De auto’s waar het hier om gaat hebben geen standaard inrichting, maar worden in het algemeen ingericht volgens de specifieke wensen van de gebruiker. Gezien deze verschillende inrichtingen is mij nadere verduidelijking gevraagd van de voorwaarden opgenomen in bovengenoemd besluit.

  • 2. Als gevolg van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de wet BPM worden motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg van het begrip personenauto uitgezonderd, mits zij niet zijn ingericht voor het vervoer van personen. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet het criterium ‘niet ingericht voor het vervoer van personen’ als volgt worden opgevat: ‘Indien een motorrijtuig (ook) is ingericht voor het vervoer van personen, dient dat motorrijtuig te worden aangemerkt als een personenauto, ook indien het tevens geschikt is voor andere doeleinden, tenzij moet worden aangenomen dat, zoals het geval is bij vrachtwagens, de mogelijkheid tot personenvervoer ondergeschikt is aan het vervoer waarvoor het motorrijtuig overigens is ingericht en aldus geen zelfstandige betekenis heeft’ (Hoge Raad 1 juli 1987, nr. 24 351; Hoge Raad 15 september 1993, nr. 29 113). Hierbij is tevens van belang dat de Hoge Raad in dit arrest heeft geoordeeld dat de mogelijkheid tot personenvervoer en niet het gebruik beslissend is voor de vraag of er sprake is van een personenauto.

  • 3. Het Hof Amsterdam heeft in zijn uitspraak van 5 november 1999, nr. 98/03578 geoordeeld dat een multifunctioneel ingericht motorrijtuig in het bijzonder was ingericht voor het vervoer van paarden en daarom niet als personenauto was aan te merken. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 oktober 2000, nr. 35 771 bepaald dat de uitspraak van het Hof van feitelijke aard was en niet voor cassatie vatbaar. Aangezien genoemd arrest uitsluitend op één specifieke inrichting ziet en multifunctioneel ingerichte motorrijtuigen in beginsel geen standaard inrichting hebben, biedt het arrest onvoldoende richtsnoer voor de praktijk.

  • 4. Gezien het voorgaande heb ik de voorwaarden van besluit VB1999/1600 heroverwogen en – mede in aanmerking genomen de zeer uiteenlopende inrichtingen van dergelijke wagens – heb ik de voorwaarden op enkele punten aangepast. Hierbij geldt als leidraad dat het multifunctioneel ingerichte motorrijtuig met name is ingericht voor het vervoer van dieren of goederen en dat inrichting voor andere doeleinden ondergeschikt is aan en mede gericht op gebruik in verband met de te vervoeren dieren/goederen. De verhouding tussen het gedeelte van de laadruimte ingericht voor het vervoer van personen en het gedeelte ingericht voor het vervoer van dieren of goederen is aangepast. De eis dat deze twee gedeelten dienen te zijn afgescheiden door een vaste wand is vervallen.

  • 5. Ik keur goed dat multifunctioneel ingerichte motorrijtuigen voor de heffing van de BPM en voor de motorrijtuigenbelasting niet als personenauto worden aangemerkt indien en voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. het gedeelte van de laadruimte dat is ingericht voor het vervoer van personen bedraagt niet meer dan 50% van de lengte die de laadruimte zou hebben zonder voorzieningen voor het verblijf en/of de overnachting van personen. Ruimtes ingericht met douche en/of toilet worden in dit verband gerekend bij het gedeelte dat is ingericht voor het verblijf van personen. Indien tussen de bestuurderscabine en het gedeelte van de laadruimte dat is ingericht voor het vervoer van personen geen vaste wand bestaat, wordt voor het bepalen van de lengte van de laadruimte in verband met de verhouding 50%–50% ervan uitgegaan dat de laadruimte van de cabine is afgescheiden door middel van een fictieve vaste wand die 115 cm achter het achterste punt van het stuurwiel is geplaatst; en

    • b. het gedeelte van de laadruimte dat is ingericht voor het vervoer van dieren/goederen mag uitsluitend voorzieningen bevatten die zijn gerelateerd aan dat vervoer. Indien het desbetreffende gedeelte van de laadruimte eveneens wordt gebruikt voor het onderhoud van de te vervoeren lading, mogen de daarvoor benodigde voorzieningen zijn aangebracht; en

    • c. Er mogen geen personen worden vervoerd in het gedeelte bestemd voor het vervoer van goederen/dieren; en

    • d. Het motorrijtuig heeft een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg.

  • 6. Het besluit van 6 maart 2000, nr. VB1999/01600 wordt ingetrokken.

  • 7. Notificatie

Het ontwerpbesluit is op 3 december 2002 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van Richtlijn 98/34 EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/48 EG van 20 juli 1998, PbEG L 217), notificatienummer 2002/0465/NL.