-
1. Bij de investeringen voor de technische voorzieningen als omschreven in artikel 1
dient de energiebesparing voor de investeringen in:
-
a. onderdeel A, onder 1.1.A, 1.2.A, 1.3.A, 2.2.A, 3.1.A, 4.1.A, 4.2.A en 4.3.A ten minste
0,15 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro te bedragen, maar niet meer
dan 1,2 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro en aantoonbaar het directe
gevolg te zijn van het gebruik van het bedrijfsmiddel waarin is geïnvesteerd;
-
b. onderdeel B, onder 1.1.A, 1.2.A, 1.3.A, 2.1.A, 3.1.A, 4.1.A, 4.2.A en 4.3.A ten minste
0,4 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro te bedragen, maar niet meer
dan 2,0 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro en aantoonbaar het directe
gevolg te zijn van het gebruik van het bedrijfsmiddel waarin is geïnvesteerd;
-
c. onderdeel C, onder 1.1.A, 1.2.A, 1.3.A, 2.1.A, 2.2.A, 3.1.A, 4.1.A, 4.2.A en 4.3.A
ten minste 0,15 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro te bedragen, maar niet meer
dan 1,0 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro en aantoonbaar het directe
gevolg te zijn van het gebruik van het bedrijfsmiddel waarin is geïnvesteerd;
-
d. onderdeel E, onder 1.1.A, 2.1.A, 3.1.A ten minste 0,15 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro te bedragen, maar niet meer
dan 0,8 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro en gerealiseerd te worden
door het opslaan en op een later tijdstip inzetten van overtollige duurzame energie
of door conversie nuttig aanwenden van overtollige energie en aantoonbaar het directe
gevolg te zijn van het gebruik van het bedrijfsmiddel waarin is geïnvesteerd.
-
2. De in het eerste lid gestelde energiebesparing is ook van toepassing indien een besparing
plaatsvindt op de fossiele brandstoffen, aardgas, aardolie of steenkool die als grondstof
worden ingezet. De in het eerste lid gestelde energiebesparing is ook van toepassing
indien een besparing op fossiele brandstoffen plaatsvindt door waterstof dat als grondstof
of hulpstof wordt ingezet. De in het eerste lid gestelde energiebesparing is ook van
toepassing indien een besparing op fossiele brandstoffen plaatsvindt door vloeibare-
of gasvormige zuurstof of vloeibare- of gasvormige stikstof of vloeibare CO2 die als hulpstof worden ingezet.
-
3. Subsidies of andere bijdragen van derden worden niet in mindering gebracht op het
investeringsbedrag waarmee de energiebesparing per geïnvesteerde euro als bedoeld
in het eerste lid wordt berekend. Bij het berekenen van de energiebesparing per geïnvesteerde
euro voor technische voorzieningen dient geen rekening te worden gehouden met verkregen
subsidies of andere bijdragen van derden.
-
4. Als referentie voor de berekening van de energiebesparing dient bij aanpassingen aan
bestaande bedrijfsgebouwen, aanpassingen aan of vervanging van bestaande processen
en aanpassingen aan of vervanging van bestaande transportmiddelen het historisch energiegebruik.
Bij nieuwe processen, nieuwe bedrijfsgebouwen en nieuwe transportmiddelen dient het
in de betreffende branche gemiddeld gangbare energiegebruik bij soortgelijke nieuwe
investeringen bij vergelijkbare toepassingen als referentie.
Indien er sprake is van uitbreiding van een bestaand proces, wordt het uitbreidingsgedeelte
gezien als een nieuw proces waarvoor als referentie voor de berekening van de energiebesparing
het in de betreffende branche gemiddeld gangbare energiegebruik bij soortgelijke nieuwe
investeringen bij vergelijkbare toepassingen dient te worden genomen.
Onder het historisch energiegebruik wordt verstaan het totale energiegebruik gemeten
over een representatieve periode, voorafgaand aan het moment van investeren, waarin
het bedrijfsmiddel onder ontwerpomstandigheden is gebruikt, en gebaseerd op de oorspronkelijke
specificaties van het bedrijfsmiddel.
-
5. Bij de berekening van de energiebesparing wordt de besparing door verlaging van het
primaire energiegebruik per eenheid product door toepassing van groeibevorderende
stoffen en groeibevorderende voorzieningen voor levende organismen en de besparing
door een gewijzigde product- of grondstofspecificatie buiten beschouwing gelaten.
-
6. Wanneer de energiebesparing bij een aanpassing aan een bestaand proces het rechtstreekse
gevolg is van een significant gewijzigde product- of grondstofspecificatie dan dient
niet het historische energiegebruik, maar het in de betreffende branche gemiddeld
gangbare energiegebruik bij soortgelijke nieuwe investeringen bij vergelijkbare toepassingen
als referentie te worden genomen.
-
7. Onder bedrijfsgebouwen als bedoeld in artikel 1, onderdeel A, wordt verstaan gebouwen
die gebruikt worden voor bedrijfsdoeleinden, met uitzondering van (recreatie)woningen,
tuinbouwkassen, datacenters en serverruimten. Investeringen in of voor tuinbouwkassen,
in of voor datacenters en in of voor serverruimten moeten voldoen aan de vereisten
genoemd in artikel 1, onderdeel B, voor investeringen ten behoeve van processen.
-
8. Ten aanzien van de investeringen omschreven in artikel 1,onderdeel D, moeten deze
voorzieningen er toe strekken de inzet van fossiele brandstoffen te beperken door
voor ten minste 70% van de energie-inhoud gebruik te maken van duurzame energie. Onder
duurzame energie valt: zonne-energie, windenergie, waterkracht, het benutten of opslaan
van omgevingswarmte en biomassa.
-
9. Voor investeringen, die naar aard, toepassing en gebruik overeenkomen met een nader
omschreven investering, zijn de eisen die worden gesteld aan die nader omschreven
investering van toepassing. Dit geldt voor:
-
a. artikel 1, onderdeel A, onder . 1.1.B., 1.2.B. tot en met 1.2.S., 2.1.A. tot en met
2.1.D., 2.2.B., 3.1.B. tot en met 3.1.E., 3.2.A., 4.2.B. tot en met 4.2.E.,
-
b. artikel 1, onderdeel B, onder 1.1.B., 1.2.B. tot en met 1.2.V., 1.3.B., 1.3.C., 2.1.B.
tot en met 2.1.D., 3.1.B. tot en met 3.1.D., 3.2.A., 4.2.B. en 4.2.C;
-
c. artikel 1, onderdeel C, onder 1.2.B. tot en met 1.2.G. en 1.3.B. tot en met 1.3.E.;
-
d. artikel 1, onderdeel D, onder 1.1.B tot en met 1.1.H., 2.1.A., 4.1.A., 4.1.B., 5.1.A.
tot en met 5.1.C. en 6.1.A.;
-
e. artikel 1, onderdeel E, onder 1.1.B., 1.1.C., 21.B., 3.1.B., 3.1.C., 4.1.A. en 4.1.B.;
-
f. artikel 1, onderdeel F, onder 1.1.A tot en met 1.1.D., 2.1.A. tot en met 2.1.C., 3.1.A.
en 4.1.A..
-
10. Indien bij de in het negende lid genoemde nader omschreven investeringen de omschrijving
zich beperkt tot de bestaande situatie, zijn investeringen die geen betrekking hebben
op de bestaande situatie, uitgesloten van energie-investeringsaftrek.
-
11. Een warmtebuffer of (rest)warmteopslagvat die niet hoofdzakelijk bestemd is voor het
opslaan van (rest)warmte vrijkomend bij bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 1,
onderdeel A, onder 1.2.B., 1.2.C., 1.2.D. en 1.2.E., onderdeel B, onder 1.2.D. en
3.1.B., onderdeel D, onder 1.1.C., 1.1.D., 4.1.A. en 5.1.A. en onderdeel E, onder
3.1.B. is uitgesloten van energie-investeringsaftrek, met uitzondering van warmtebuffers
als bedoeld in artikel 1, onderdeel B, onder 3.1.D. en artikel 1, onderdeel E, onder
3.1.C.
-
12. Maximuminvesteringsbedragen genoemd in artikel 1, onderdeel A, onder 1.1.B., 1.2.B.,
1.2.C., 1.2.F., 1.2.J., 1.2.K., 1.2.P., 2.1.A., 2.1.B., 2.1.C., 3.1.B., 3.1.C., 4.2.B.,
4.2.C., 4.2.D. en 5.1., onderdeel B, onder 1.2.L., 1.2.M., 1.2.S., 1.2.T., 1.2.U.,
2.1.C., 2.1.D. en 3.1.C., onderdeel C, onder 1.2.B.,1.3.B. en 1.3.E., onderdeel F,
onder 4.1.A., die voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komen, zien op de
totale investering in het betreffende (onderdeel van een) bedrijfsmiddel.
-
13. Een spudpaal die niet wordt toegepast op een bestaand werkschip als bedoeld in artikel
1, onderdeel C, onder 1.3.E. is uitgesloten van energie-investeringsaftrek.