-
a. die houder is van een door een andere staat die het Schengenacquis volledig toepast
afgegeven geldige verblijfstitel die het buitenlands equivalent is van een verblijfsvergunning
als bedoeld in artikel 14 of 20 van de Wet, de aanvraag via een erkende referent indient en in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning
als bedoeld in artikel 14 van de Wet, dan wel die als de echtgenoot, geregistreerde
dan wel ongehuwde partner of het minderjarig kind van die echtgenoot, partner of houder
voor verblijf bij die houder in die andere staat in het bezit is gesteld van een zodanige
verblijfstitel, de aanvraag via een erkende referent indient voor verblijf als familie-
of gezinslid bij die houder en in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning als
bedoeld in artikel 14 van de Wet;
-
b. van twaalf jaar of jonger, die in Nederland is geboren en naar het oordeel van Onze
Minister feitelijk is blijven behoren tot het gezin van een ouder die
-
1°. sedert het moment van geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland
heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet of als Nederlander, of
-
2°. op het moment van de geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland
had op grond van artikel 8, onder f tot en met k, van de Wet en die sedertdien aansluitend rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet heeft, voor zover geen van beiden het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst;
-
c. die in Nederland verblijft op grond van een geprivilegieerde status als gezinslid
van een in Nederland geaccrediteerd personeelslid van een buitenlandse diplomatieke
of consulaire post die zelf in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde
tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet;
-
d. die ten minste zeven jaren werkzaam is of is geweest op een Nederlands zeeschip of
een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;
-
e. die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van Besluit 1/80 van
de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie of van
wie uitzetting in strijd zou zijn met de op 12 september 1963 te Ankara gesloten Overeenkomst
waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap
en Turkije (Trb. 1964, 217), het op 23 november 1970 te Brussel tot stand gekomen
Aanvullend Protocol bij die overeenkomst (Trb. 1971, 70) of dat Besluit nr. 1/80;
-
f. die in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in
artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met grensoverschrijdende dienstverlening;
-
g. die in Nederland verblijft, bij de rechtbank Den Haag een verzoek heeft ingediend
tot vaststelling van zijn Nederlanderschap dat naar het oordeel van Onze Minister
niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is;
-
h. die tijdelijke bescherming heeft en in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning
voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de wet, onder een beperking verband houdend met seizoenarbeid, arbeid in loondienst, arbeid
als kennismigrant of arbeid als zelfstandige;
-
i. die houder is van een verblijfsvergunning voor onderzoekers in de zin van richtlijn
2005/71/EG afgegeven door een andere staat die Partij is bij het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie, dan wel de echtgenoot, partner of het minderjarig
kind is van die houder, tenzij sprake is van gezinsvorming;
-
j. die verblijf beoogt voor medische behandeling en die ten minste een jaar direct voorafgaande
aan de aanvraag rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder j, van de Wet heeft gehad;
-
k. die minderjarig is, schoolgaand is en drie jaar ononderbroken hoofdverblijf in Nederland
heeft en een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning
voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging bij een Nederlander of
een hoofdpersoon met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Wet;
-
l. van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de
rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zou zijn;
-
m. die de biologische of juridische ouder is die het gezag heeft over en is ingereisd
met een minderjarige vreemdeling die houder is van een verblijfsvergunning als bedoeld
in artikel 14 van de Wet die is verleend met toepassing van artikel 3.46 dan wel die de onder het gezag van die ouder staande minderjarige broer of zuster
van die houder is en met die ouder en houder is ingereisd;
-
n. die de echtgenoot, geregistreerde partner of partner is, dan wel het biologische of
juridische kind dat onder het rechtmatig gezag staat, van een meerderjarige vreemdeling
die houder is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet die is verleend met toepassing van artikel 3.46, met die houder is ingereisd en bij die houder verblijft;
-
o. die minderjarig is, Nederland is ingereisd als houder van een geldig Nederlands nationaal
paspoort en na de vaststelling dat het paspoort ten onrechte is verstrekt, alsnog
een aanvraag indient voor een verblijfsvergunning regulier verband houdend met verblijf
ter adoptie, tenzij onjuiste gegevens zijn verstrekt die hebben geleid tot de afgifte
van dat paspoort;
-
p. die een minderjarig kind is van een houder van een verblijfsvergunning als bedoeld
in artikel 3.48, eerste lid, onder a, b dan wel c, en onder het gezag staat van en verblijft bij die houder;
-
q. die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder d, e of f, dan wel het minderjarige kind van die vreemdeling dat onder het gezag staat van
en verblijft bij die vreemdeling;
-
r. die houder is van een door de autoriteiten van een andere staat die Partij is bij
het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie afgegeven Europese blauwe
kaart en gedurende ten minste achttien maanden als houder van die kaart in die staat
heeft verbleven.