Stcrt. 2023, 34571, datum inwerkingtreding 01-01-2024, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-07-2023.
1 Voor de toepassing van artikel 3.127, eerste lid, wordt in afwijking van het vierde lid van dat artikel, voor de belastingplichtige
die met toepassing van artikel 38q van de Wet op de loonbelasting 1964 pensioenaanspraken
opbouwt volgens de normeringen en begrenzingen uit de artikelen 18 tot en met 18ga
van die wet alsmede de daarop gebaseerde bepalingen zoals deze luidden op de dag voorafgaand
aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, de vermindering
in verband met de opbouw van pensioenaanspraken gesteld op het bedrag dat volgt uit
artikel 3.127, vierde lid, zoals dat luidde op 31 december 2023. Voor de toepassing van de eerste zin blijven
artikel 3.127, zesde lid, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen zoals deze luidden
op 31 december 2023, van toepassing. De eerste en tweede zin zijn van overeenkomstige
toepassing op de aan de belastingplichtige toe te rekenen pensioenaanspraken die zijn
opgebouwd in de periode van 1 januari 2023 tot en met 30 juni 2023.
2 Voor de toepassing van artikel 3.127, eerste lid, wordt in afwijking van het vierde lid van dat artikel, voor de belastingplichtige
die een ouderdomspensioen of partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum
opbouwt, waarbij de premie per dienstjaar is bepaald met inachtneming van artikel 38r,
eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, de vermindering in verband met de
opbouw van pensioenaanspraken gesteld op het bedrag dat volgt uit de formule:
A = (1 – (X–Y) / X) * B
waarbij wordt verstaan onder:
A: het bedrag aan vermindering in verband met de opbouw van pensioenaanspraken;
B: het bedrag van het in het voorafgaande kalenderjaar in artikel 18a, eerste lid,
van de Wet op de loonbelasting 1964 vermelde percentage, vermenigvuldigd met de in
het voorafgaande kalenderjaar voor de belastingplichtige geldende pensioengrondslag,
bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van die wet, vermeerderd met het gezamenlijke
bedrag van de door de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar voor een
nettopensioen betaalde of verrekende premies, bedoeld in artikel 5.17, gedeeld door de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid;
X: het bedrag van het voor de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar
geldende maximale premiepercentage, bedoeld in de in artikel 38r, eerste lid, van
de Wet op de loonbelasting 1964 opgenomen tabel, vermenigvuldigd met de in het voorafgaande
kalenderjaar voor de belastingplichtige geldende pensioengrondslag, bedoeld in artikel 18a,
tweede lid, van die wet;
Y: het bedrag van de door of voor de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar
ingelegde premies voor een ouderdomspensioen en een partnerpensioen bij overlijden
op of na pensioendatum als bedoeld in artikel 18a van de Wet op de loonbelasting 1964.