Besluit van 15 december 1999, houdende regels ter uitvoering van de artikelen 126g,
negende lid, 126h, vierde lid, 126i, vierde lid, 126j, vierde lid, 126o, zesde lid,
126p, vierde lid, 126q, vierde lid, en 126qa, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering
(Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 20 september 1999, nr. 777191/99/6;
Gelet op de artikelen 126g, negende lid, 126h, vierde lid, 126i, vierde lid, 126j, vierde lid, 126o, zesde lid, 126p, vierde lid, 126q, vierde lid, en 126qa, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering en artikel 89 van de Grondwet;
De Raad van State gehoord (advies van 30 november 1999, nr. W03.99.0485/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 9 december 1999, nr. 770088/99/6;
Hebben goedgevonden en verstaan: