Bijlage Bij de Regeling Samenvoeging van scholen in het basisonderwijs en (voortgezet)
speciaal onderwijs
[Regeling vervallen per 31-12-2004]
1. Inleiding
Hierbij treft u de regeling aan voor samenvoegingen per 1 augustus 1998 van scholen
in het basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. In deze regeling zijn de
faciliteiten en rechtspo sitionele aanspraken bij dergelijke samenvoegingen vastgelegd.
De inhoud van de regeling sluit aan bij de regelingen voor samenvoegingen per 1 augustus
1996, respectievelijk 1 augustus 1997 (zie Uitleg OCenW-Regelingen 1996, nr 1 van
17 januari 1996, respectievelijk nr 31a van 18 december 1996). Wel zijn enkele wijzigingen
aangebracht in verband met de inwerkingtreding per 1 augustus 1998 van de Wet op het
primair onderwijs (WPO), de Wet op de expertisecentra (WEC) en deel II van de Wet
op het voortgezet onderwijs (WVO). Deze wetten komen in de plaats van de huidige WBO
en ISOVSO. Verder is rekening gehouden met de inwerkingtreding per 1 augustus 1998
van de Wet van5 maart 1998 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met
het onderwijs in allochtone levende talen enkele technische aanpassingen (Stb. 1998,
148 hierna te noemen: Wet Onderwijs in allochtone levende talen (OALT) en de Wet van
15 mei 1997 tot wijziging van onder meer de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet
op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Wet op het voortgezet
onderwijs inzake het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 1997, 237, hierna
te noemen Wet Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (GOA).
Onder de WPO vallen de basisscholen en de speciale scholen voor basisonderwijs. Deze
scholen worden in deze regeling als (scholen voor) basisonderwijs aangemerkt. Voor
een goed begrip wordt erop gewezen dat onder basisscholen niet mede speciale scholen
voor basisonderwijs worden begrepen. Deel II van de WVO is van toepassing op het voortgezet
speciaal onderwijs voor lom en mlk. De overige soorten van (voortgezet) speciaal onderwijs
vallen onder de WEC.
Voor nadere informatie over de WPO, de WEC en deel II van de WVO wordt op deze plaats
verwezen naar de voorlichtingspublicatie 'Gevolgen invoering WPO, WEC en wijziging
WVO voor bekostiging en personeel van basisscholen en scholen voor (voortgezet) speciaal
onderwijs'. Deze publicatie is opgenomen in Uitleg OCenW-Regelingen 1998, nr 4 van
4 februari 1998 en zal hieronder worden aangehaald als 'voorlichtingspublicatie WPO/WEC/WVO'.
In deze regeling zijn afwijkende voorschriften opgenomen voor de vaststelling van
de faciliteiten bij samenvoeging van speciale scholen voor basisonderwijs (sbo's).
Deze voorschriften zijn gebaseerd op artikel XLV van de Wet van 2 april 1998 tot wijziging
van enkele onderwijswetten en technische wijziging van enkele andere wetten in verband
met het totstandbrengen van onder meer een Wet op het primair onderwijs en een Wet
op de expertisecentra (Stb. 1998, 228) juncto XLIII van het Besluit tot wijziging
van enkele algemene maatregelen van bestuur naar aanleiding van het totstandbrengen
van een Wet op het primair onderwijs en een Wet op de expertiscentra en toevoeging
van een tweede deel aan de Wet op het voortgezet onderwijs en in verband met het onderwijs
in allochtone levende talen. Dit besluit zal naar verwachting met ingang van 1 augustus
1998 in werking treden. De faciliteiten waarop sbo's en de eventueel aan die scholen
verbonden afdelingen in het schooljaar 1998-1999 aanspraak maken, sluiten aan bij
de formatie die voor de desbetreffende scholen en afdelingen is vastgesteld op basis
van de beleidsregel 'Formatie scholen speciaal onderwijs (so), speciaal en voortgezet
speciaal onderwijs (sovso) voor lom of mlk in het schooljaar 1998-1999' (zie Uitleg
OCenW-Regelingen 1998, nr 4 van 4 februari 1998).
Ten slotte wordt in de onderhavige regeling rekening gehouden met de verhoging van
de opslagen voor herbezetting adv en bapo per 1 augustus 1998 (zie de voorlichtingspublicatie
'Opslagen arbeidsduurverkorting en bevordering arbeidsparticipatie ouderen, schooljaar
1998-1999' in Uitleg OCenW-Regelingen 1998, nr 4 van 4 februari 1998).
De bijlage van deze regeling bestaat uit de volgende hoofdstukken:
-
Hoofdstuk 1: Inleiding;
-
Hoofdstuk 2: Algemene bepalingen;
-
Hoofdstuk 3: Faciliteiten bij samenvoeging van basisscholen en scholen voor (voortgezet)
speciaal onderwijs;
-
Hoofdstuk 4: Faciliteiten bij samenvoeging van speciale scholen voor basisonderwijs,
al dan niet met een vso- en/of een zmlk-afdeling;
-
Hoofdstuk 5: Rechtspositionele consequenties van samenvoeging;
-
Hoofdstuk 6: Voorbeeld faciliteitenberekening.
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk is informatie opgenomen over de samenvoegingsmogelijkheden in het
basisonder wijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs. Voor scholen die onder verschillende
bevoegde gezagsorganen vallen, geldt dat een samenvoeging van die scholen gepaard
moet gaan met een bestuursoverdracht of een besturenfusie. In dit hoofdstuk vindt
u informatie over de wettelijke bepalingen die deze overdracht of fusie regelen. Ten
slotte is in dit hoofdstuk informatie opgenomen over de gevolgen van een samenvoeging
voor de eigen wachtgelders van de schoolbesturen die bij die samenvoeging betrokken
zijn, respectievelijk over de afvloeiingsregeling die moet worden vastgesteld voor
de school die na samenvoeging ontstaat.
De informatie in dit hoofdstuk is gebaseerd op de onderwijswetten zoals die met ingang
van 1 augustus 1998 zullen gelden voor het basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal
onderwijs, teweten: de WPO, de WEC en deel II van de WVO. Onder de WPO vallen de basisscholen
en de speciale scholen voor basisonderwijs. Deel II van de WVO is van toepassing op
het voortgezet speciaal onderwijs voor lom en mlk. De overige soorten van (voortgezet)
speciaal onderwijs vallen onder de WEC. De bepalingen in deze nieuwe wetten die van
belang zijn voor de samenvoeging van scholen, zijn ongewijzigd overgenomen uit de
huidige Wet op het basisonderwijs (WBO) en de Interimwet op het speciaal en het voortgezet
speciaal onderwijs (ISOVSO). Bij de voorbereiding van een samenvoeging per 1 augustus
1998 kan dus worden uitgegaan van de huidige WBO en ISOVSO (een verwijzing naar bepalingen
van de nieuwe wetten zal worden gevolgd door een verwijzing tussen haakjes naar de
gelijkluidende bepalingen van de huidige WBO en de ISOVSO). Voor zover de inwerkingtreding
van de nieuwe wetten verandering brengt in de bestaande samenvoegingsmo gelijkheden,
zal dat in dit hoofdstuk worden aangegeven.
2.2 Bestuursoverdracht/besturenfusie en samenvoegingsmogelijkheden
2.2.1 Begripsbepaling samenvoeging
Onder een samenvoeging wordt in deze regeling verstaan een daadwerkelijke samenvoeging
per 1 augustus 1998 van twee of meer gelijksoortige scholen in de zin van de WPO,
de WEC of deel II van de WVO.
2.2.2 Bestuursoverdracht/besturenfusie
Bij een samenvoeging van scholen die onder twee of meer bevoegde gezagsorganen vallen,
kan er sprake zijn van :
-
de overdracht van de instandhouding van de scholen die als gevolg van de samenvoeging
worden opgeheven aan het bevoegd gezag van de overblijvende school (een zogenoemde
bestuursoverdracht), of
-
een fusie van de betreffende bevoegde gezagsorganen, waardoor de samen te voegen
scholen onder één bevoegd gezag vallen.
De scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, moeten uiterlijk op de samenvoegingsdatum
(1 augustus 1998) onder hetzelfde bevoegde gezag vallen. Een bestuursoverdracht of
een besturenfu sie moet daarom uiterlijk op 1 augustus 1998 plaatsvinden. In alle
gevallen moet het bepaalde in artikel 56 en van de WPO (artikel 36 WBO), artikel 58
van de WEC (artikel 45 ISOVSO) of artikel 176 van de WVO (artikel 45 ISOVSO) in acht
worden genomen (zie ook paragraaf 2.3 en 2.4).
2.2.3 Samenvoegingsmogelijkheden basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs
In het basisonderwijs kan sprake zijn van een samenvoeging van twee of meer basisscholen,
dan wel twee of meer speciale scholen voor basisonderwijs, al dan niet met een afdeling.
Een samenvoeging van basisscholen of speciale scholen voor basisonderwijs (sbo's)
kan leiden tot een school met een of meer richtingen van bijzonder onderwijs. Hierbij
is het ook mogelijk dat de op te heffen school wordt omgevormd tot nevenvestiging.
Een basisschool of sbo die wordt uitgebreid met een richting of wordt omgevormd tot
nevenvesti ging, komt onder bepaalde voorwaarden in aanmerking voor bekostiging. In
ieder geval moet er een melding plaatsvinden aan Cƒi. Cƒëi toetst namens de minister
of aan de voorwaarden voldaan is.
De meldingsprocedures zijn verder uitgewerkt in de uitvoeringsregeling die elders
in deze OCenW-Regelingen is te vinden.
Voor sbo's met een afdeling geldt dat die afdeling niet kan worden samengevoegd met
een (gelijksoortige) afdeling van een andere sbo. Dit is slechts anders als die samenvoeging
gepaard gaat met een samenvoeging van de sbo's waaraan de desbetreffende afdelingen
verbonden zijn (zie ook paragraaf 4.2 van deze regeling). Verder is het niet mogelijk
een afdeling van een sbo samen te voegen met een (gelijksoortige) zelfstandige school
voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Voor vso-afdelingen van sbo's geldt dat die
afdelingen in de periode van 1 augustus 1999 tot 1 augustus 2002 moeten worden samengevoegd
met of omgevormd tot een school voor voortgezet onderwijs.Een zmlk-afdeling van een
sbo blijft aan die sbo verbonden zolang in het kader van de leerlinggebon den financiering
geen expertisecentra tot stand zijn gekomen (zie ook paragraaf 2.2 en 2.3 van de voorlichtingspublicatie
WPO/WEC/WVO).
2.2.4 Samenvoegingsmogelijkheden (voortgezet) speciaal onderwijs
In het (voortgezet) speciaal onderwijs kunnen alleen scholen van dezelfde onderwijssoort
als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de WEC (artikel 2, tweede lid, ISOVSO) of
artikel 125, tweede lid van deel II van de WVO (artikel 2, tweede lid, ISOVSO) worden
samengevoegd. Onder deel II van WVO vallen de volgende soorten voortgezet speciaal
onderwijs: onderwijs aan moeilijk lerende kinderen (mlk) en onderwijs aan kinderen
met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (lom). Onder de WEC vallen de overige soorten
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs. Voor een goed begrip wordt erop gewezen
dat onder speciaal onderwijs niet mede de speciale scholen voor basisonder wijs worden
verstaan. Deze scholen vallen onder de WPO.
2.3 Bestuursoverdracht in het bijzonder onderwijs
2.3.1 Wettelijke bepalingen
De bestuursoverdracht in het bijzonder onderwijs is voor het basisonderwijs geregeld
in artikel 56 van de WPO (artikel 36 van de WBO). In artikel 58 van de WEC (artikel
45 ISOVSO) en artikel 176 van de WVO (artikel 45 ISOVSO) is deze overdracht geregeld
voor het (voortgezet) speciaal onderwijs. In deze artikelen is bepaald dat voor een
dergelijke overdracht een notariële akte moet worden opgemaakt. In deze akte moet
onder andere worden opgenomen dat het bevoegd gezag waaraan wordt overgedragen, het
personeel in gelijke betrekkingen en onder dezelfde voorwaarden benoemt met ingang
van de datum van samenvoeging. De betrekkingen en de voorwaarden zijn opgenomen in
de akten van benoeming en moeten dus ook in de nieuw op te maken akten van benoeming
opgenomen worden. Door een bestuursoverdracht gaan alle rechten en plichten, die uit
de wet voortvloeien, van rechtswege over van het 'oude' bevoegd gezag naar het 'nieuwe'
bevoegd gezag. Naast artikel 56 van de WPO, artikel 58 van de WEC of artikel 176 van
de WVO moet ook worden voldaan aan de verdere eisen die het burgerlijk recht aan een
dergelijke overgang stelt.
2.3.2 Gevolgen voor de rechtspositie
Voor het personeel van de school die wordt overgedragen betekent de bestuursoverdracht
dus geen wijziging in de rechtspositie. Wel kan uiteraard de rechtspositie wijzigingen
ondergaan als gevolg van bijvoorbeeld algemeen geldende rechtspositionele maatregelen.
Van ontslag als gevolg van een bestuursoverdracht is dus over het algemeen geen sprake.
Het kan natuurlijk wel zo zijn dat op het moment van samenvoeging personeel om andere
redenen wordt ontslagen (zie hiervoor ook paragraaf 5.1 van deze regeling).
Een vrijwillig ontslag kan leiden tot een sanctie op de aangevraagde werkloosheidsuitkering.
Dit geldt ook voor een betrokken personeelslid dat, zonder voldoende rechtvaardigingsgrond,
vanwege een wijziging van de grondslag van de school een op zichzelf passende betrekking
weigert; de uitkerende instantie beoordeelt of de rechtvaardigingsgrond al dan niet
voldoende is (zie hoofdstuk 1, onder 4.2, van de voorlichtingspublicatie 'Passende
arbeid en sanctiebeleid' in Uitleg OenW-Regelingen 1994/6a).
2.4 Bestuursoverdracht waarbij openbaar onderwijs is betrokken
2.4.1 Soorten van overdracht
Onder deze categorie vallen de volgende soorten van bestuursoverdrachten :
2.4.2 Voorwaarden voor samenvoeging
Bij een overdracht van bijzonder naar openbaar onderwijs of andersom moet eerst omzetting
plaatsvinden. In dit verband wordt verwezen naar artikel 84 van de WPO (artikel 63a
WBO), artikel 75 van de WEC (artikel 60a ISOVSO) en artikel 193 van de WVO (artikel
60a ISOVSO). Een openbare school moet worden omgezet in een bijzondere school, of
omgekeerd. Een omzetting wordt ook wel 'kleurverschieten' genoemd. Hierbij vindt een
ministeriële toets plaats aan de stichtingsnorm. Om voor samenvoegingsfaciliteiten
in aanmerking te komen moeten vervolgens artikel 56 van de WPO (artikel 36 WBO), artikel
58 van de WEC (artikel 45 ISOVSO) of artikel 176 van de WVO (artikel 45 ISOVSO) analoog
worden toegepast. Dit betekent dus onder andere dat het nieuwe bevoegd gezag het personeel
van de over te dragen school moet overnemen met alle rechten en plichten die van kracht
waren in hun dienstverband met het oude bevoegd gezag (zie ook paragraaf 2.3.1).
De bestuursoverdracht van openbaar naar openbaar onderwijs is geregeld in artikel
49 van de WPO (artikel 29c WBO), artikel 52 van de WEC (artikel 39c ISOVSO) en artikel
170 van de WVO (artikel 39c ISOVSO). Afgezien van de regeling van de rechtspersonen
waartussen de overdracht kan plaatsvinden, is de inhoud van die artikelen gelijkluidend
aan de artikelen 36 WBO en 45 ISOVSO.
2.4.3 Gevolgen voor de rechtspositie
Als gevolg van een bestuursoverdracht kan een openbare school een bijzondere school
worden of andersom. Voor het personeel betekent een dergelijke overdracht dat hun
status verandert. Zij kunnen de status van ambtenaar krijgen (in de zin van de Ambtenarenwet)
in plaats van die van een werknemer naar burgerlijk recht of andersom. Deze statuswijziging
leidt tot enkele wijzigingen in de rechtspositie (bijvoorbeeld andere beroepsmogelijkheden,
andere opzegtermijnen).
Een wijziging van status als gevolg van de samenvoeging van scholen kan alleen worden
doorge voerd door ontslag en gelijktijdige herbenoeming. Het weigeren van deze herbenoeming
kan leiden tot een sanctie op de werkloosheidsuitkering die in verband met het ontslag
wordt aangevraagd (zie ook paragraaf 2.3.2).
2.5 Verplichtingen ten opzichte van eigen uitkeringsgenietenden
Bij een bestuursoverdracht worden alle rechten en verplichtingen met betrekking tot
de over te dragen school/scholen overgenomen door een 'nieuw' bestuur. Een van deze
verplichtingen is de verplichting met betrekking tot de zogeheten 'eigen wachtgelders'
die werkzaam waren op de over te dragen school/scholen. Voor het basisonderwijs (basisscholen
en speciale scholen voor basisonderwijs) is deze verplichting geregeld in artikel
138 WPO (artikel 105 WBO). Voor het (voortgezet) speciaal onderwijs is deze verplichting
opgenomen in artikel 132 WEC (artikel 102 ISOVSO) en artikel 247 WVO (artikel 102
ISOVSO). Verder gelden de ministeriële regelingen die op deze artikelen zijn gebaseerd.
Bij een bestuursoverdracht worden deze eigen wachtgelders van het 'oude' bevoegd gezag
gezien als eigen wachtgelders van het 'nieuwe' bevoegd gezag. Als het 'oude' bevoegd
gezag na de overdracht blijft bestaan, dan blijven deze wachtgelders óók eigen wachtgelders
van dat bevoegd gezag (zie ook § 5.7 van de beleidsregel 'Toepassing bepaling eigen
wachtgelder', Uitleg OCenW-Regelingen 1995/26).
Als gevolg van de inwerkingtreding van de WPO, de WEC en deel II van de WVO zullen
eigen wachtgelders op grond van de huidige WBO en ISOVSO met ingang van1 augustus
1998 eigen wachtgelders worden in de zin van de nieuwe wetten. Met betrekking tot
een eigen wachtgelder die afkomstig is van bijvoorbeeld een so-school voor lom of
mlk betekent dit een aanbiedingsver plichting voor gelijksoortige functies aan een
basisschool van hetzelfde bevoegd gezag. Het bereik van de bestuursaanstelling voor
so-lom/mlk/iobk-personeel wordt in de WPO namelijk verruimd tot basisscholen en vice
versa (zie paragraaf 6.3.1 tot en met 6.3.4 en de laatste alinea van paragraaf 6.4.1
van de voorlichtingspublicatie WPO/WEC/WVO).
2.6 Afvloeiingsregeling
Voordat de samenvoeging feitelijk wordt gerealiseerd moeten de betrokken bevoegde
gezagsorga nen toepassing geven aan de bepalingen over de afvloeiingsregeling zoals
die vermeld zijn in hoofdstuk I-G van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.
3. Faciliteiten bij samenvoeging van basisscholen of scholen voor (voortgezet) speciaal
onderwijs
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk is van toepassing op basisscholen en scholen voor (voortgezet) speciaal
onderwijs. Het hoofdstuk is niet van toepassing op de scholen die per 1 augustus 1998
zullen worden omgezet in speciale scholen voor basisonderwijs, al dan niet met een
afdeling. De faciliteiten voor deze scholen worden geregeld in hoofdstuk 4 van deze
regeling.
De basisscholen zullen met ingang van 1 augustus 1998 onder de Wet op het primair
onderwijs (WPO) komen te vallen. Op scholen voor voortgezet speciaal onderwijs voor
lom of mlk zal deel II van de WVO van toepassing zijn. De overige scholen voor (voortgezet)
speciaal onderwijs zullen onder de werking van de WEC worden gebracht. Hieronder zal
kort worden ingegaan op de gevolgen van deze wetten voor de formatie waarover de desbetreffende
scholen in het schooljaar 1998-1999 kunnen beschikken.
Wet op het primair onderwijs (WPO)
In de WPO is de huidige Wet op het basisonderwijs (WBO) overgenomen, zodat de WPO
op zichzelf geen gevolgen zal hebben voor de formatie waarover de basisscholen in
het schooljaar 1998-1999 kunnen beschikken. Wel zal de basisscholen naast hun huidige
formatie zorgformatie worden toegekend. In het schooljaar 1998-1999 zal die formatie
in geld worden uitgekeerd. In dat schooljaar zullen alle basisscholen in aanmerking
komen voor een bedrag van f 28,- per leerling. Een deel van de basisscholen zal daarnaast
een extra bedrag worden toegekend.
Bovengenoemde geldelijke aanspraken zijn geregeld in de beleidsregel 'Faciliteiten
Weer Samen Naar School (WSNS) voor basisscholen in het schooljaar 1998-1999'. Deze
beleidsregel is opgenomen in Uitleg OCenW-Regelingen 1998, nr 4 van 4 februari 1998.
Hier wordt volstaan met een verwijzing naar die beleidsregel.
Wet op de expertisecentra (WEC) en Deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs
(WVO)
Afgezien van enkele technische aanpassingen is in de WEC en deel II van de WVO de
huidige ISOVSO overgenomen. De invoering van genoemde wetten heeft op zichzelf dus
geen gevolgen voor de formatie van de scholen die onder deze wetten zullen vallen.
Wet Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (GOA)
De Wet Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (GOA) zal met ingang van 1 augustus
1998 in werking treden. Op grond van deze wet wordt de huidige gewichtenformatie voor
basisscholen (dat wil zeggen de extra formatie voor gewogen leerlingen) toegekend
in de vorm van formatie speciale doeleinden. Hetzelfde geldt voor de extra formatie
die scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs ontvangen voor leerlingen met een
niet-Nederlands culturele achtergrond (cumi-leerlingen). De inzet van deze formatie
speciale doeleinden valt onder het onderwijsachterstandenplan van de raad van de gemeente
waarin de desbetreffende school is gelegen (zie in dit verband ook de noot onder paragraaf
3.3.3). Dit besluit of plan wordt vastgesteld nadat op overeenstemming gericht overleg
is gevoerd met de bevoegde gezagsorganen van alle scholen in de gemeente.
De omzetting van gewichten- en cumi-formatie in formatie speciale doeleinden is zodanig
vormge ven dat die omzetting op zichzelf geen gevolgen heeft voor de formatie waarover
de desbetreffende scholen in het schooljaar 1998-1999 kunnen beschikken.
Wet OALT
Met ingang van 1 augustus 1998 zal de Wet onderwijs in allochtone levende talen (oalt)
in werkingtreden. Op grond van die wet zal oalt in de plaats komen van het huidige
onderwijs in eigen taal en cultuur (oetc). Middelen voor oalt zullen door de gemeenten
in plaats van door het Rijk aan de scholen worden toegekend. De middelen die het Rijk
voor dat doel aan de gemeenten zal verstrek ken, komen overeen met de oetc-formatie
die nu aan de scholen wordt toegekend. Op grond van de Wet OALT geldt deze wijze van
vaststellen van de oalt-middelen voor een periode van vier jaar. Hiermee is een waarborg
geschapen dat de gemeenten in die periode over voldoende middelen kunnen beschikken
om de werkgelegenheid van zittende oetc-leraren te handhaven. Dit laatste geldt ook
voor oetc-leraren die zijn verbonden aan scholen die per 1 augustus 1998 worden samengevoegd.
Voor basisscholen bestaan de oalt-middelen uit de huidige oetc-formatie en de over
die formatie berekende:
Voor scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs bestaan de oalt-middelen uit de
huidige oetc-formatie en de over die formatie berekende:
Voor scholen die in het schooljaar 1997-1998 oetc-formatie ontvangen, brengt de invoering
van de Wet OALT met zich mee dat die formatie buiten beschouwing wordt gelaten bij
de formatiebereke ningen die op grond van deze regeling moeten worden uitgevoerd.
Ook de opslag en budgetten die hierboven zijn genoemd, worden berekend op basis van
de formatie exclusief oetc-formatie. Hierdoor wordt dubbele aanspraken (zowel ten
opzichte van het Rijk als de gemeente) voorkomen.
Voor een goed begrip wordt erop gewezen dat oetc-leraren bij een samenvoeging van
scholen dezelfde positie innemen als het overige personeel van de scholen die bij
de samenvoeging betrokken zijn. Bij een bestuursoverdracht geldt dus ook voor dit
personeel dat in een notariële akte moet worden opgenomen dat het bevoegd gezag waaraan
wordt overgedragen, het personeel in gelijke betrekkingen en onder dezelfde voorwaarden
benoemt met ingang van de datum van samenvoeging (zie ook paragraaf 2.3.1). Daarnaast
geldt ook voor oetc-leraren het voorschrift dat personeel dat is opgenomen in de formaties
van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, voor zover mogelijk moet worden
geplaatst in de formatie van de school die na samenvoeging ontstaat (zie ook paragraaf
5.4).
Voor zover bovengenoemde wetten gevolgen hebben voor de formatie(vaststelling) van
scholen zullen die gevolgen worden verwerkt in de nieuwe formatiebesluiten die voor
die scholen zullen gelden. Voor basisscholen is dit het Formatiebesluit WPO; voor
vso-scholen voor lom of mlk deel II van het Formatiebesluit WVO en voor de overige
scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs het Formatiebesluit WEC. In deze formatiebesluiten
zal ook de verhoging van de opslagen voor herbezetting adv en bapo worden verwerkt
die met ingang van 1 augustus 1998 zal worden doorgevoerd (zie de voorlichtingspublicatie
'Opslagen arbeidsduurverkorting en bevordering arbeidsparticipatie ouderen, schooljaar
1998-1999' in Uitleg OCenW-Regelingen 1998, nr 4 van 4 februari 1998). Voor het overige
zal de inhoud van de nieuwe formatiebesluiten gelijk zijn aan de inhoud van de huidige
formatiebesluiten.
3.2 Begripsbepalingen
Hieronder wordt een verklaring gegeven van de in dit hoofdstuk gebruikte begrippen.
-
Formatiebesluit:
tot 1 augustus 1998: het Formatiebesluit WBO 1992 of het Formatiebesluit ISOVSO 1992;
per 1 augustus 1998: het Formatiebesluit WPO, het Formatiebesluit WEC of deel II van
het Formatiebesluit WVO.
-
Formatiebudget op 31 juli 1998:
het formatiebudget zoals genoemd in artikel 2, eerste lid, van het Formatiebesluit
WBO 1992 of het Formatiebesluit ISOVSO 1992. Dit budget bestaat uit de volgende onderdelen:
-
de formatie voor de vervulling van de reguliere taken, met dien verstande dat – in
afwijking van het toepasselijke formatiebesluit – een eventuele opslag voor herbezetting
bapo buiten beschou wing worden gelaten;
-
de opslag voor herbezetting adv waarbij – in afwijking van het toepasselijke formatiebesluit
– de opslag wordt toegepast zoals die met ingang van 1 augustus 1998 zal gelden;
-
de formatie voor speciale doeleinden, bestaande uit schoolprofielbudget en – voor
wat betreft basisscholen – formatie verkleining groepsgrootte en kwaliteitsverbetering,
waarbij – in afwijking van het toepasselijke formatiebesluit – eventuele oetc-formatie
buiten beschouwing wordt gelaten;
-
de groeiformatie;
-
de aanvullende formatie, als bedoeld in artikel 96a, derde lid, van de WBO, respectievelijk
als bedoeld in artikel 93a, derde of vierde lid, van de ISOVSO (zie echter ook de
noot onder paragraaf 3.3.3).
Zoals hierboven in paragraaf 3.1. al is toegelicht, bestaan de oalt-middelen die per
1 augustus 1998 aan de gemeenten worden toegekend, uit de huidige oetc-formatie en
de over die formatie berekende:
Bij de vaststelling van het formatiebudget op 31 juli 1998 voor scholen die oetc-formatie
ontvang en, wordt hiermee rekening gehouden. Dit betekent dat het formatiebudget op
31 juli 1998 wordt berekend exlusief oetc-formatie en exclusief de effecten van die
formatie op het schoolprofielbud get, de adv-opslag en – voor wat betreft basisscholen
– de taakrealisatie.
-
Formatiebudget op of na 1 augustus 1998:
het formatiebudget zoals genoemd in artikel 2, eerste lid, van het Formatiebesluit
WPO, artikel 2, eerste lid, van het Formatiebesluit WEC of artikel 13, eerste lid,
van deel II van het Formatiebesluit WVO. Dit budget bestaat uit de volgende onderdelen:
-
de formatie voor de vervulling van de reguliere taken, inclusief de opslag voor herbezetting
adv en exclusief een eventuele opslag voor herbezetting bapo (eventuele oalt-formatie
behoort niet tot het formatiebudget);
-
de formatie voor speciale doeleinden, waaronder de formatie voor onderwijsachterstandenbestrijding;
-
de groeiformatie;
-
de aanvullende formatie, als bedoeld in artikel 120, derde lid van de WPO (thans:
artikel 96a, derde lid, WBO), respectievelijk als bedoeld in artikel 117, derde of
vierde lid van de WEC of artikel 233, derde of vierde lid van de WVO (thans: artikel
93a, derde of vierde lid, ISOVSO).
-
Formatief aanwezige maximumschaal:
de voor een normatieve functie geldende maximumschaal, waarbij niet van belang is
of het personeelslid dat die functie vervult reeds aanspraak maakt op bezoldiging
volgens het bij die schaal behorende carrièrepatroon.
-
Fre's voor de schoolleiding: tot 1 augustus 1998:
de formatierekeneenheden (fre's) genoemd in artikel 11, derde en vierde lid, van het
Formatiebesluit WBO 1992, of artikel 16, derde tot en met vijfde lid, van het Formatiebesluit
ISOVSO 1992;
per 1 augustus 1998: de fre's genoemd in artikel 11, derde en vierde lid, van het
Formatiebesluit WPO, artikel 16, derde tot en met vijfde lid, van het Formatiebesluit
WEC of artikel 25, derde tot en met vijfde lid, van deel II van het Formatiebesluit
WVO.
-
Fre-verbruik:
het verbruik van fre's voor een functie die voor rijksbekostiging in aanmerking wordt
gebracht (zie artikel I-P78 van het RPBO voor het bij de verschillende functies horende
verbruik).
-
Normatieve directiefunctie:
een normfunctie als bedoeld in hoofdstuk I-Q van het RPBO waarvan het fre-verbruik
gelijk is aan de fre's die voor die functie in het Formatiebesluit beschikbaar worden
gesteld.
De voorschriften die in dit hoofdstuk zijn opgenomen voor de berekening van overgangsformatierekeneenheden
(hierna: overgangsfre's), worden in hoofdstuk 6 uitgewerkt in een voorbeeldberekening.
3.3 Overgangsformatierekeneenheden in eerste schooljaar na samenvoeging
3.3.1 Berekening
In veel gevallen zal er een verschil zijn tussen:
1. het aantal formatierekeneenheden (hierna: fre's) dat met toepassing van het toepasselijke
formatiebesluit op 1 augustus 1998 voor de na de samenvoeging ontstane school beschikbaar
is, en
2. het totaal aantal fre's dat aan de bij de samenvoeging betrokken scholen gezamenlijk
op de dag voorafgaande aan de samenvoeging (31 juli 1998) beschikbaar was.
Als het aantal fre's ad 2 groter is dan het aantal ad 1, dan wordt het verschil gedurende
het school jaar 1998-1999 in de vorm van overgangsfre's beschikbaar gesteld aan de
school die na samenvoe ging is ontstaan.
Bij de bepaling van de aantallen fre's ad 1 en ad 2 wordt uitsluitend gekeken naar
het formatie budget zoals dat conform de begripsbepaling in paragraaf 3.2 is vastgesteld.
Het betreft hier dus het formatiebudget exclusief eventuele oetc-formatie (en de effecten
daarvan op de overige formatie), respectievelijk oalt-formatie en exclusief een eventuele
opslag voor herbezetting bapo. Voorts wordt naast de formatie ad 1 ook de formatie
ad 2 (de formatie op 31 juli 1998) vastgesteld met inachtneming van de opslag voor
herbezetting adv zoals die met ingang van 1 augustus 1998 zal gelden (zie de voorbeeldberekening
in hoofdstuk 6 voor de berekeningswijze). Hiermee wordt bereikt dat de uitbreiding
van de adv-herbezettingsruimte per 1 augustus 1998 niet in mindering gebracht hoeft
te worden op de overgangsformatie in het eerste schooljaar na de samenvoeging. Deze
extra herbezettingsruimte zal dus volledig kunnen worden geëffectueerd. Omdat een
eventuele opslag voor herbezetting bapo geen deel uitmaakt van het formatiebudget
in de zin van deze regeling, geldt hetzelfde voor eventuele extra bapo-herbezettingsruimte.
3.3.2 Vermindering tijdens schooljaar
Het vastgestelde aantal overgangsfre's wordt verminderd met extra formatie die na
de samenvoegingsdatum wordt toegekend. Deze vermindering vindt uiteraard pas plaats
met ingang van de dag waarop over deze extra formatie beschikt kan worden.
3.3.3 Uitzondering bij vaststelling/vermindering overgangsfre's
Bij de vaststelling van het aantal overgangsfre's op en na de samenvoegingsdatum blijft
formatie buiten beschouwing die nietonder het formatiebudget in de zin van deze regeling valt, zoals:
-
de middelen die worden toegekend in het kader van het gemeentelijke onderwijsachterstandenplan
(de gemeentelijke middelen als bedoeld in artikel 168 van de WPO, respectievelijk
artikel 154 van de WEC en artikel 269 van de WVO)*;
-
toekenningen in geld (bijvoorbeeld GO- en vakbondsfaciliteiten, wsns-faciliteiten
en tegemoetkomingen door het Noodfonds);
-
oalt-formatie;
-
de toekenning of verhoging van een opslag voor herbezetting bapo.
* Voor een goed begrip wordt erop gewezen dat onder deze middelen niet wordt verstaan
de formatie speciale doeleinden voor bestrijding van onderwijsachterstanden, zoals
die met ingang van 1 augustus 1998 in de plaats komt van de huidige gewichtenformatie.
Deze formatie wordt ook na 1 augustus 1998 door het Rijk aan de scholen toegekend
en valt onder het formatiebudget in de zin van deze regeling.
3.4 Overgangsformatierekeneenheden in tweede schooljaar na samenvoeging
3.4.1 Berekening
In het tweede schooljaar na de samenvoeging (1999-2000) kan in sommige situaties ook
aanspraak bestaan op overgangsfre's.
Berekeningscomponenten
De voor de berekening relevante componenten zijn de volgende.
X = de formatiebudgetten waarop de bij de samenvoeging betrokken scholen conform de
volgens paragraaf 3.3 uitgevoerde berekening, op 31 juli 1998 aanspraak maakten, verminderd met de daarin opgenomen fre's voor de schoolleiding.
Y = het fictieve formatiebudget van de na de samenvoeging ontstane school op 31 juli
1998, verminderd met de in dit budget opgenomen fre's voor de schoolleiding. Dit formatiebudget is fictief in de zin dat dit wordt vastgesteld als zouden de bij
de samenvoeging betrokken scholen op 31 juli 1998 al één school hebben gevormd. Bij
de vaststelling van dit fictieve formatiebudget wordt uitgegaan van de som van de
afzonderlijke aantallen gewogen en ongewogen aantallen leerlingen. Als bij een school
sprake is van toepassing van de groeire geling tijdens het schooljaar voor de samenvoeging
worden de gewogen en ongewogen leerlingen van de betreffende buitenreguliere telling
gebruikt voor de vaststelling van de basisformatie en het vakonderwijs. Evenals voor
de vaststelling van de formatie op 31 juli 1998 geldt (zie paragraaf 3.3) wordt het
fictieve formatiebudget berekend exclusief eventuele oetc-formatie en met inachtneming
van de opslag voor herbezetting adv zoals die met ingang van 1 augustus 1998 zal gelden.
Ook een eventuele bapo-opslag wordt buiten beschouwing gelaten. Het formatiebudget
wordt verminderd met de fre's voor de schoollei ding die daarin zijn opgenomen.
Z = het formatiebudget waarop de na samenvoeging ontstane school op 1 augustus 1999
aanspraak maakt, verminderd met de daarin opgenomen fre's voor de schoolleiding. Dit formatiebudget wordt, conform de begripsbepaling in paragraaf 3.2, berekend exclusief
een eventuele opslag voor herbezetting bapo. Eventuele oalt-formatie maakt geen deel
uit van het formatiebudget en blijft dus eveneens buiten beschouwing.
Q = het aantal overgangsfre's waarop in het tweede schooljaar na de samenvoeging aanspraak
kan worden gemaakt.
Voorwaarde voor toekenning
Alleen in de situatie dat Z kleiner is dan X kan aanspraak worden gemaakt op overgangsfre's.
Berekeningswijze
Als aan deze voorwaarde is voldaan, dan moeten voor de vaststelling van Q de volgende
bereke ningen worden uitgevoerd.
1. Bereken het verschil tussen X en Y en neem daarvan de helft;
2. bereken het verschil tussen X en Z en neem daarvan de helft.
De uitkomst van deze berekeningen wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal
fre's.
Q is gelijk aan de laagste uitkomst van deze twee berekeningen; als de uitkomst van beide berekeningen gelijk
is, kan één van de uitkomsten worden gebruikt.
3.4.2 Vermindering tijdens schooljaar
Het vastgestelde aantal overgangsfre's wordt verminderd met de extra formatie die
in het school jaar 1999-2000 wordt toegekend. Deze vermindering vindt uiteraard pas
plaats met ingang van de dag waarop over de extra formatie beschikt kan worden. De
overgangsfre's worden niet verminderd met de zorgformatie waarover een basisschool
in het schooljaar 1999-2000 kan beschikken (zie paragraaf 5.1 van de voorlichtingspublicatie
WPO/WEC/WVO).
3.4.3 Uitzondering bij vaststelling/vermindering
Bij de vaststelling van het aantal overgangsfre's op en na 1 augustus 1999 blijft
formatie buiten beschouwing die niet onder het formatiebudget in de zin van deze regeling
valt. Zie hiervoor ook paragraaf 3.3.3.
3.5 Extra overgangsformatierekeneenheden in eerste schooljaar na samenvoeging
3.5.1 Voorwaarde en berekening
De samenvoeging kan ertoe leiden dat voor de directeur en/of lera(a)r(en) tevens adjunct-directeur
van de school die na samenvoeging ontstaat, een normatieve directeurs-, respectievelijk
adjunct-directeursfunctie beschikbaar komt met een hogere maximumschaal dan de hoogste
schaal die in de desbetreffende functie formatief aanwezig was voor de bij de samenvoeging
betrokken scholen (zie paragraaf 5.6 voor de inschaling van de betrokken directieleden).
In dat geval wordt een vergelijking gemaakt tussen het aantal fre's dat voor en na
de samenvoeging bij
de desbetreffende functie(s) hoorde. Het verschil wordt gedurende het schooljaar 1998-1999
in de vorm van extra overgangsfre's beschikbaar gesteld aan de school die na samenvoeging
ontstaat. Het aantal fre's dat bij een normatieve directiefunctie hoort, is gelijk
aan het voor die functie geldende fre-verbruik (zie paragraaf 3.2 – begripsbepalingen).
3.5.2 Grondslag berekening en vermindering extra overgangsfre's
Bepalend voor de vaststelling van de normatief beschikbare directiefuncties (en het
bijbehorende fre-verbruik) aan de school die na samenvoeging ontstaat, is het aantal
leerlingen op 1 oktober 1998. Dit aantal wordt voor basisscholen verhoogd met 3% en
naar beneden afgerond op een geheel getal. De extra overgangsfre's waarop recht bestaat,
worden niet verminderd met extra formatie die na de samenvoegingsdatum beschikbaar
komt.
3.5.3 Bijzondere bepalingen
Wanneer er aan de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn op 31 juli 1998 geen
normatieve adjunct-directeursfuncties beschikbaar waren, kan géén aanspraak worden
gemaakt op extra overgangsfre's voor een normatieve adjunct-directeursfunctie die
beschikbaar komt aan de school die na samenvoeging ontstaat. In deze situatie moet
immers de directeur die geen directeur wordt van de school die na samenvoeging ontstaat
in de normatieve functie van leraar tevens adjunct-directeur worden benoemd (zie paragraaf
5.5.3).
Dit laatste geldt ook voor de tweede adjunct-directeursfunctie aan een school voor
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs die na samenvoeging ontstaat, wanneer aan
de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn op 31 juli 1998 slechts één normatieve
adjunct-directeursfunctie beschikbaar was. In die situatie bestaat dus geen recht
op extra overgangsfre's voor de tweede adjunct-directeursfunctie.
Wanneer bij een samenvoeging als hier bedoeld aan de scholen die bij de samenvoeging
betrokkenzijn twee of meer normatieve adjunct-directeursfuncties beschikbaar waren,
dan wordt voor de bepaling van het recht op extra overgangsfre's een vergelijking
gemaakt tussen:
-
het totaal aantal fre's behorende bij de twee adjunct-directeursfuncties aan de na
samenvoeging ontstane school en
-
het totaal aantal fre's behorende bij twee normatieve adjunct-directeursfuncties
aan de bij de samenvoeging betrokken scholen, waarbij in voorkomende gevallen (drie
of meer normatieve adjunct-directeursfuncties met verschillende maximumschalen) wordt
uitgegaan van de twee functies met de hoogste maximumschaal.
3.5.4 Meerhoofdige schoolleiding
De bepaling van een eventuele aanspraak op extra overgangsfre's na de instelling van
een meerhoofdige schoolleiding aan de school die na samenvoeging ontstaat, vindt als
volgt plaats.
Een vergelijking wordt gemaakt tussen:
-
het totaal aantal fre's behorende bij de twee desbetreffende (normatieve) directeursfuncties
en
-
het totaal aantal fre's behorende bij de twee normatieve directeursfuncties (in voorkomende
gevallen de twee functies met de hoogste maximumschaal) aan de bij de samenvoeging
betrokken scholen.
Als het eerstbedoelde aantal fre's hoger is dan het laatstbedoelde aantal, wordt het
verschil in de vorm van extra overgangsfre's beschikbaar gesteld aan de school die
na samenvoeging ontstaat. De mogelijkheid van een meerhoofdige schoolleiding staat
niet open voor scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs (zie paragraaf 4.4.5 voor
de mogelijkheid van een meerhoofdige schoolleiding aan speciale scholen voor basisonderwijs).
3.6 Voorwaarden voor faciliteiten bij samenvoeging
De faciliteiten die in deze regeling zijn genoemd, worden alleen toegekend als is
voldaan aan de volgende voorwaarden.
a. Er moet sprake zijn van de daadwerkelijke samenvoeging van twee of meer gelijksoortige
scholen in de zin van de WPO, de WEC of deel II van de WVO. Deze scholen staan onder
beheer van één bevoegd gezag, of vallen uiterlijk op het moment van samenvoeging onder
één bevoegd gezag als gevolg van een besturenfusie of bestuursoverdracht. In alle
gevallen moet artikel 56 WPO, artikel 58 WEC of artikel 176 WVO, respectievelijk 49
WPO, artikel 52 WEC of artikel 170 WVO in acht worden genomen (zie hoofdstuk 2).
Als de samenvoeging leidt tot twee of meer overblijvende scholen, kunnen nadere voorwaarden
worden gesteld aan de verdeling van de overgangsformatierekeneenheden tussen deze
scholen. De betrokken bevoegde gezagsorganen moeten een dergelijke samenvoeging daarom
in een vroegtijdig stadium aan Cƒƒi melden.
b. De samenvoeging moet in één stap en op 1 augustus 1998 gerealiseerd worden.
c. Het personeel dat is opgenomen in de formaties van de scholen die bij de samenvoeging
zijn betrokken moet eerst, voor zover mogelijk, worden geplaatst in de formatie van
de school die uit de samenvoeging ontstaat. Hierna worden in voorkomend geval de voormalige
scholen als opgeheven beschouwd.
d. De samenvoeging moet aan Cƒi (BRIN) worden gemeld.
e. Een aanvraag voor het verkrijgen van samenvoegingsfaciliteiten kunt u indienen
bij Cfi, Produktgroep Toekennen, postbus 606, 2700 ML Zoetermeer.
Meer informatie over de punten d en e is te vinden in de uitvoeringsregeling die binnenkort
in Uitleg OCenW-Regelingen wordt gepubliceerd.
3.7 Procedure bij wijziging wsns-samenwerkingsverband
De samenstelling per 1 augustus 1998 van wsns-samenwerkingsverbanden moet ter goedkeuring
worden voorgelegd aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (zie artikel
XXXII van het overgangsrecht WPO). Als een verband dezelfde samenstelling heeft als
op 1 augustus 1995 moet het verband voldoen aan criteria voor de omvang en het voedingsgebied
van wsns-samenwer kingsverbanden. Als het verband een andere samenstelling heeft,
moet tevens zijn voldaan aan criteria over de instemming van de besturen in de betrokken
samenwerkingsverbanden en de bereikbaarheid van de zorgvoorzieningen. Een samenvoeging
per 1 augustus 1998 van basisscholen die aan verschillende samenwerkingsverbanden
deelnemen, leidt tot een wijziging van de samen stelling van het verband of de verbanden
waaraan de basisschool of basisscholen deelnemen die als gevolg van de samenvoeging
moet(en) worden opgeheven. In die situatie moet dus zijn voldaan aan de criteria over
de instemming van de besturen in de betrokken samenwerkingsverbanden en de bereikbaarheid
van de zorgvoorzieningen. In de voorlichtingspublicatie 'Criteria samenstelling samenwerkingsverbanden
'Weer Samen naar School' (WSNS)', Uitleg OCenW-Regelingen nr 12 van 23 april 1997,
vindt u nadere informatie over deze criteria. Een samenvoeging van basisscholen binnen
hetzelfde samenwerkingsverband wordt in dit kader niet beschouwd als een wijziging
van de samenstelling van dat samenwerkingsverband.
Verder kan zich de situatie voordoen dat de samenstelling van een wsns-samenwerkingsverband
wijzigt ten opzichte van de samenstelling die de minister reeds heeft goedgekeurd.
Voor die situatie geldt in de periode van 1 augustus 1998 tot en met 31 juli 2003
het voorschrift dat (ook) een dergelijke wijziging moet zijn goedgekeurd door de minister
(zie artikel XXXII, negende lid, van het bij de WPO behorende overgangsrecht).
Voor een goed begrip wordt erop gewezen dat een samenvoeging als hier bedoeld gevolgen
kan hebben voor de aanspraak op extra wsns-faciliteiten of normatieve overgangsformatie
voor de scholen in de desbetreffende samenwerkingsverbanden. Deze aanspraak wordt
namelijk vastgesteld op basis van de samenstelling op 1 augustus 1998 van de desbetreffende
samenwerkingsverbanden. Bij de vaststelling van die aanspraak wordt dus rekening gehouden
met eventuele samenvoe gingen die op die datum hebben plaatsgevonden.
4. Faciliteiten bij samenvoeging van speciale scholen voor basisonderwijs, al dan
niet met een vso-en/of een zmlk-afdeling
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk is van toepassing op de scholen die per 1 augustus 1998 worden omgezet
in speciale scholen voor basisonderwijs (sbo's), al dan niet met een vso- en/of een
zmlk-afdeling. In dit hoofdstuk is de regeling opgenomen van de formatie waarover
een sbo, al niet met een of meer afdelingen, na samenvoeging kan beschikken.
4.2 Formatie in eerste schooljaar na samenvoeging
Voor sbo's die per 1 augustus 1998 worden samengevoegd, wordt de formatie in het schooljaar
1998-1999 vastgesteld alsof geen samenvoeging zou hebben plaatsgevonden. Hetzelfde
geldt voor de eventuele afdelingen van die sbo's. De formatie in het schooljaar 1998-1999
voor sbo's, onderscheidenlijk afdelingen van sbo's, wordt vastgesteld op basis van
de rekenregels in de beleidsregel 'Formatie scholen speciaal onderwijs (so), speciaal
en voortgezet speciaal onderwijs (sovso voor lom of mlk in het schooljaar 1998-1999'
(zie Uitleg OCenW-Regelingen nummer 4 van 4 februari 1998). De formatie waarop een
sbo volgens die beleidsregel in het schooljaar 1998-1999 aanspraak heeft, blijft dus
behouden als die sbo per 1 augustus 1998 wordt samengevoegd. Hetzelfde geldt voor
de formatie die volgens die beleidsregel is vastgesteld voor een eventuele afdeling
of afdelingen van die sbo. De formatie in het schooljaar 1998-1999 van de sbo die
na samenvoeging ontstaat, is aldus gelijk aan de som van de formaties van de sbo's
die bij de samenvoeging betrokken zijn. De formatie in het schooljaar 1998-1999 van
de eventuele afdeling of afdelingen van die sbo is gelijk aan de formatie of de som
van de formaties, zoals die voor die afdeling of afdelingen is vastgesteld op grond
van eerdergenoemde beleidsregel.
De school die na de samenvoeging overblijft, kan worden omgevormd tot hoofdvestiging
van de nieuwe sbo. De scholen die worden opgeheven, kunnen worden omgevormd tot nevenvestigingen
van de nieuwe sbo. De vso- en/of zmlk-afdelingen die bij de verschillende vestigingen
horen, zullenals afzonderlijke afdeling worden bekostigd. Als bij een samenvoeging
twee of meer gelijksoortige afdelingen zijn betrokken (twee of meer vso-lom-, vso-mlk-
of zmlk-afdelingen), worden deze afdelingen in het schooljaar 1998-1999 afzonderlijk
bekostigd. De formatie van de afdeling die na samenvoeging ontstaat, is dus gelijk
aan de formatie zoals die op grond van eerdergenoemde beleidsregel is vastgesteld
voor de afdelingen die bij de samenvoeging betrokken zijn (zie paragraaf 4.3 voor
de bekostiging met ingang van het tweede schooljaar na de samenvoeging).
4.3 Formatie in tweede schooljaar na samenvoeging
Anders dan basisscholen en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs die na een
samenvoeging ontstaan, heeft de sbo die na samenvoeging ontstaat in het tweede schooljaar
na samenvoeging geen recht op overgangsformatierekeneenheden (overgangsfre's) in de
zin van deze regeling. Dit houdt verband met het feit dat met ingang van dat schooljaar
(het schooljaar 1999-2000) de nieuwe bekostigingssystematiek voor sbo's in werking
treedt. Aan deze bekostigingssystematiek kan de sbo zodanige formatieve aanspraken
ontlenen – waaronder in voorkomende gevallen normatieve overgangsformatie – dat geen
behoefte bestaat aan extra overgangsfre's (zie paragraaf 5.1 en hoofdstuk II van bijlage
2 van de voorlichtingspublicatie WPO/WEC/WVO).
Een samenvoeging is niet van invloed op de formatie waarover een afdeling van een
sbo in het schooljaar 1998-1999 kan beschikken (zie paragraaf 4.2). Met het oog daarop
heeft die afdeling noch in het eerste noch in het tweede schooljaar na samenvoeging
recht op overgangsfre's.
Voor een afdeling van een sbo die ontstaat na samenvoeging van twee of meer gelijksoortige
afdelingen, geldt het volgende. Zolang deze afdeling aan de desbetreffende sbo verbonden
blijft, bestaan de fre's voor de schoolleiding voor die afdeling uit de som van de
fre's voor de schoolleiding zoals die voor het schooljaar 1998-1999 zijn vastgesteld
voor de afdelingen die bij de samenvoeging betrokken zijn. Het betreft hier de fre's
als bedoeld in paragraaf 4.2, respectievelijk paragraaf 5.2, onder 8 en 9 van de beleidsregel
'Formatie scholen speciaal onderwijs (so), speciaal en voortgezet speciaal onderwijs
(sovso) voor lom of mlk in het schooljaar 1998-1999' (zie Uitleg OCenW-Regelingen
nummer 4 van 4 februari 1998). Naast die fre's bestaat geen aanspraak op overgangsfre's.
4.4 Extra overgangsformatierekeneenheden in eerste schooljaar na samenvoeging
4.4.1 Normatieve directiefuncties voor sbo die na samenvoeging ontstaat
Voor een verklaring van de begrippen die in deze paragraaf worden gebruikt, wordt
verwezen naar de begripsbepalingen in paragraaf 3.2. Voor zover daarvan in deze paragraaf
niet wordt afgeweken, zijn die bepalingen ook hier van toepassing.
De normatieve directiefuncties die in het schooljaar 1998-1999 beschikbaar zijn voor
een sbo die na samenvoeging ontstaat, worden vastgesteld op basis van het leerlingenaantal
op 1 oktober 1998 van die sbo. Dit leerlingenaantal is tevens bepalend voor de normatieve
directiefuncties in het schooljaar 1999-2000; het schooljaar waarin de nieuwe bekostigingssystematiek
voor sbo's zal worden ingevoerd (zie paragraaf 5.1 van de voorlichtingspublicatie
WPO/WEC/WVO). Met ingang van dat schooljaar zullen de normatieve directiefuncties
voor sbo's worden gebaseerd op het aantal leerlingen in plaats van het aantal formatieplaatsen
van de school. Voor sbo's die per 1 augustus 1998 ontstaan na samenvoeging zal deze
nieuwe wijze van vaststellen van normatieve directiefuncties reeds in het schooljaar
1998-1999 worden toegepast. Hiermee wordt bereikt dat de normatieve directiefuncties
in het schooljaar 1998-1999 aansluiten bij de normatieve directiefuncties die een
schooljaar later beschikbaar zullen zijn.
Volgens de nieuwe functieregeling voor directieleden van sbo's wordt de maximumschaal
voor de normfunctie directeur vastgesteld volgens onderstaande tabel.
y
|
maximumschaal
|
tot en met 199
|
11
|
200 en hoger
|
12
|
De maximumschaal voor de normfunctie leraar tevens adjunct-directeur wordt vastgesteld
volgens onderstaande tabel.
y
|
|
tot en met 199
|
10
|
200 en hoger
|
11
|
Bij een samenvoeging van sbo's per 1 augustus 1998 wordt onder 'y' in bovenstaande
tabellen verstaan het aantal leerlingen op 1 oktober 1998 van de sbo die na samenvoeging
ontstaat. Leerlingen van een eventuele afdeling van die sbo worden niet meegeteld.
In het nieuwe Formatiebesluit WPO wordt de in fre's uitgedrukte formatie voor de schoolleiding
van sbo's met ingang van het schooljaar 1999-2000 vastgesteld volgens onderstaande
tabel.
y
|
fre's schoolleiding
|
l tot en met 99
|
65
|
100 tot en met 199
|
98
|
200 en hoger
|
171
|
Volgens bovenstaande tabel bestaat de in fre's uitgedrukte normatieve formatie voor
de schoolleiding (hierna: fre's voor de schoolleiding) uit:
-
een directeur met maximumschaal 11 bij een y-waarde tussen 1 en 100 leerlingen;
-
een directeur met maximumschaal 11 en één leraar tevens adjunct-directeur met maximumschaal
10 bij een y-waarde tussen 100 en 200 leerlingen;
-
een directeur met maximumschaal 12 en één leraar tevens adjunct-directeur met maximumschaal
11 bij een y-waarde van 200 of hoger.
Zoals gezegd is de nieuwe wijze van vaststellen van normatieve directiefuncties reeds
in het schooljaar 1998-1999 van toepassing op een sbo die per 1 augustus 1998 ontstaat
na samenvoe ging. Bij de vaststelling van die functies moet het bevoegd gezag van
de sbo die het betreft dan ook uitgaan van bovenstaande tabellen. De fre's voor de
schoolleiding waarop in het schooljaar 1998-1999 aanspraak bestaat, worden echter
niet op basis van die tabellen vastgesteld. In dat schooljaar ontvangt de sbo die
na samenvoeging ontstaat de som van de fre's voor de schoolleiding zoals die zijn
vastgesteld voor de sbo's die bij de samenvoeging betrokken zijn. Het betreft hier
de fre's waarop laatstgenoemde sbo's aanspraak maken op grond van de beleidsregel
'Formatie scholen speciaal onderwijs (so), speciaal en voortgezet speciaal onderwijs
(sovso) voor lom of mlk in het schooljaar 1998-1999'. Volgens genoemde beleidsregel
komen die fre's overeen met de fre's waarop de betrokken sbo's in het schooljaar 1998-1999
recht hebben op grond van artikel 16, derde of vierde lid, van het Formatiebesluit
ISOVSO 1992. Er kunnen zich situaties voordoen waarin die fre's ontoereikend zijn
voor de normatieve directiefuncties waarop de directeur en/of de adjunct-directeur
van de sbo die na samenvoeging ontstaat, volgens deze paragraaf in het schooljaar
1998-1999 aanspraak maken. In die situaties bestaat onder bepaalde voorwaarden recht
op extra overgangsfre's. Hieronder zullen die voorwaarden worden genoemd.
4.4.2 Voorwaarde en berekening extra overgangsfre's
Een samenvoeging van sbo's kan ertoe leiden dat voor de directeur en/of de leraar
tevens adjunct-directeur van de sbo die na samenvoeging ontstaat, een normatieve directeurs-,
respectievelijk adjunct-directeursfunctie beschikbaar komt met een hogere maximumschaal
dan de hoogste schaal die in de desbetreffende functie formatief aanwezig is aan de
bij de samenvoeging betrokken sbo's (zie paragraaf 4.4.1). In dat geval wordt een
vergelijking gemaakt tussen het aantal fre's dat in het schooljaar 1998-1999 bij de
desbetreffende functie(s) hoort aan de sbo die na samenvoeging ontstaat, respectievelijk
de sbo's die bij de samenvoeging betrokken zijn. Het verschil wordt gedurende het
schooljaar 1998-1999 in de vorm van extra overgangsfre's beschikbaar gesteld aan de
sbo die na samenvoeging ontstaat. Het bij een normatieve directiefunctie behorende
aantal fre's is gelijk aan het voor die functie geldende fre-verbruik (zie de begripsbepalingen
in paragraaf 3.2). Voor de inschaling van de betrokken directieleden wordt verwezen
naar paragraaf 5.6 hieronder.
In paragraaf 6.4 is een voorbeeld opgenomen van de berekening van extra overgangsfre's
voor een sbo die na samenvoeging ontstaat.
4.4.3 Grondslag berekening en vermindering extra overgangsfre's
Bepalend voor de vaststelling van de normatief beschikbare directiefuncties (en het
bijbehorende fre-verbruik) aan de sbo die na samenvoeging ontstaat, is het aantal
leerlingen op 1 oktober 1998. Leerlingen van een eventuele afdeling van die sbo worden
niet meegeteld. De extra overgangsfre's waarop recht bestaat, worden niet verminderd
met extra formatie die na de samenvoegingsdatum beschikbaar komt.
4.4.4 Bijzondere bepalingen
Wanneer er aan de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn op 31 juli 1998 geen
normatieve adjunct-directeursfuncties beschikbaar waren, kan géén aanspraak worden
gemaakt op extra overgangsfre's voor een normatieve adjunct-directeursfunctie die
beschikbaar komt aan de school die na samenvoeging ontstaat. In deze situatie moet
immers de directeur die geen directeur wordt van de school die na samenvoeging ontstaat
in de normatieve functie van leraar tevens adjunct-directeur worden benoemd (zie paragraaf
5.5).
4.4.5 Meerhoofdige schoolleiding
Aan een sbo zonder afdeling kan een meerhoofdige schoolleiding worden verbonden. In
paragraaf 5.5.4 vindt u nadere informatie over die mogelijkheid.
4.5 Voorwaarden voor faciliteiten bij samenvoeging
De faciliteiten die in dit hoofdstuk zijn genoemd, worden alleen toegekend als sprake
is van een daadwerkelijke samenvoeging van twee of meer sbo's. Verder gelden dezelfde
voorwaarden als de voorwaarden die volgens paragraaf 3.6 gelden bij een samenvoeging
van basisscholen of scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs.
4.6 Procedure bij wijziging wsns-samenwerkingsverband
Een samenvoeging van sbo's kan leiden tot een wijziging van de samenstelling van de
wsns-samenwerkingsverbanden waaraan de sbo's deelnemen die bij de samenvoeging betrokken
zijn. Een samenvoeging binnen hetzelfde samenwerkingsverband van sbo's die niet tevens
aan een ander samenwerkingsverband deelnemen, wordt in dit kader niet beschouwd als
een wijziging van de samenstelling van een samenwerkingsverband.
In paragraaf 3.7 is informatie opgenomen over de procedure die van toepassing is bij
een wijziging van de samenstelling van een wsns-samenwerkingsverband. Ook wordt in
die paragraaf ingegaan op de gevolgen van een dergelijke wijziging. Op deze plaats
wordt volstaan met een verwijzing naardie paragraaf.
5. Rechtspositionele consequenties van samenvoeging
5.1 Algemeen
5.1.1 Herplaatsing personeel
Het personeel dat is opgenomen in de formaties van de bij de samenvoeging betrokken
scholen moet voor zover mogelijk worden geplaatst in de formatie van de school die
na samenvoeging ontstaat (zie ook paragraaf 5.4 ). Als aan deze voorwaarde is voldaan,
worden de bij de samen voeging betrokken (voormalige) scholen geacht te zijn opgeheven.
De samenvoeging is op zichzelf geen reden voor ontslag, tenzij de samenvoeging gepaard
gaat met een wijziging van openbaar naar bijzonder onderwijs of andersom (zie paragraaf
2.4 van deze rege ling).
Het personeel dat in vaste dienst benoemd is, blijft in principe benoemd in dezelfde
functie (zie art. I-P76, derde lid, van het RPBO).
5.1.2 Uitzondering
De regel dat het in vaste dienst benoemde personeel in principe in dezelfde functie
benoemd blijft, geldt niet voor de directeur(en) en de lera(a)r(en) tevens adjunct-directeur
voor wie aan de school die na samenvoeging ontstaat – of aan een andere door hetzelfde
bevoegd gezag beheerde gelijk soortige school – geen directeursfunctie, resp. adjunct-directeursfunctie
beschikbaar is. De rechtspositionele consequenties van de samenvoeging voor deze (ex-)directieleden
zullen hieronder in paragraaf 5.3 en 5.5 worden besproken.
Voor de goede orde wordt erop gewezen dat een samenvoeging van afdelingen van een
sbo geen gevolgen heeft voor het dienstverband van de directieleden die verbonden
zijn aan die afdelingen. Deze directieleden blijven na samenvoeging in dezelfde functie
benoemd.
5.1.3 Beëindiging dienstverband
Uiteraard sluit het bovenstaande niet uit dat het dienstverband op het moment van
samenvoeging wordt beëindigd op andere gronden dan die aan de samenvoeging ontleend
(bijvoorbeeld afloop tijdelijk dienstverband, opheffing van de betrekking of het bereiken
van de pensioengerechtigde leeftijd).
Wanneer een dienstverband wordt beëindigd, moeten de normale regels voor opzegging
in acht worden genomen. Daarbij staan de gebruikelijke beroepsmogelijkheden open.
Wanneer de betrokken personeelsleden aan alle vereisten voldoen, kunnen zij desgewenst
in verband met de beëindiging van hun dienstbetrekking aanspraak maken op een werkloosheidsuit
kering. Het Participatiefonds (PF) beoordeelt aan de hand van de zogenaamde instroomtoets,
of de met deze uitkering gemoeide kosten door het PF worden vergoed. Als het ontslag
vermijdbaar was, moet het betrokken bevoegd gezag die kosten zelf dragen.
5.2 Salarisgaranties (ex-)directieleden
5.2.1 Begripsbepaling salarisgarantie
Een personeelslid dat op 31 juli 1998 was benoemd in de functie van directeur of leraar
tevens adjunct-directeur aan één van de bij de samenvoeging betrokken scholen en wiens
dienstverband op de samenvoegingsdatum (1 augustus 1998) wordt voortgezet in dezelfde
of in een andere functie bij het bevoegd gezag van de school die na samenvoeging ontstaat,
heeft recht op een salarisgaran tie. Dit personeelslid behoudt in de functie waarin
hij op de samenvoegingsdatum wordt benoemd ten minste aanspraak op salariëring volgens
het functieniveau (d.w.z de maximumschaal en het carriërepatroon) dat op 31 juli 1998
voor hem gold. Een personeelslid dat op 31 juli 1998 in defunctie van directeur was
benoemd heeft in plaats hiervan tenminste recht op salariëring volgens het functieniveau
dat op die datum reeds twee jaar formatief voor hem aanwezig was, wanneer dit niveau
hoger was dan het niveau dat op die datum voor hem gold (zie paragraaf 3.2 voor een
begripsbepaling van 'formatief aanwezig').
5.2.2 Geldigheidheidsduur salarisgarantie
De salarisgarantie geldt zolang het betrokken personeelslid in dezelfde functie benoemd
blijft bij het bevoegd gezag van de school die na samenvoeging ontstaat (zie paragraaf
5.5 voor de functies waarin personeelsleden als hier bedoeld op de samenvoegingsdatum
geplaatst kunnen/moeten worden).
Ook in de volgende situaties blijft de salarisgarantie behouden :
-
wanneer het personeelslid bij het bevoegd gezag van de school die na samenvoeging
ontstaat, op de samenvoegingsdatum wordt benoemd in de functie van leraar tevens adjunct-directeur
en hij, als gevolg van de door het bevoegd gezag vastgestelde formatie, niet langer
als zodanig benoemd kan blijven (zie artikel I-Q207 jo. artikel I-Q208, tweede lid,
en artikel I-Q306 jo. artikel I-Q307, tweede lid, RPBO);
-
wanneer het personeelslid nà 1 augustus 1998 bij hetzelfde of bij een ander bevoegd
gezag een functie aanvaardt waarvan het salarisniveau meer in overeenstemming is met
dat van de functie waarop de garantie is gebaseerd, en wel voor de duur van die benoeming.
Wanneer deze benoeming in tijdelijke dienst geschiedt, blijft de salarisgarantie behouden
als in aansluiting op deze benoeming een benoeming plaatsvindt in een andere functie
waarvan het salarisniveau tenminste gelijk is aan dat van de op 1 augustus 1998 vervulde
functie. Bij een benoeming als leraar tevens adjunct-directeur is het gestelde in
de voorgaande alinea van overeenkomstige toepassing;
-
wanneer de ex-directeur binnen drie jaar na 1 augustus 1998 aan een andere school
bij hetzelfde of een ander bevoegd gezag een functie aanvaardt waarvan het salarisniveau
niet lager is dan dat van de normfunctie leraar;
-
wanneer de ex-directeur uit hoofde van zijn bestuursaanstelling werkzaamheden gaat
verrichten aan een andere school van hetzelfde bevoegd gezag.
Voor een personeelslid van een speciale school voor basisonderwijs geldt dat de salarisgarantie
ook behouden blijft bij een herplaatsing als bedoeld in artikel XLII van het overgangsrecht
bij de WPO (zie paragraaf 6.5.4 en 6.5.5 van de voorlichtingspublicatie WPO/WEC/WVO).
5.2.3 15-jaarsuitzicht
De aanspraak op bezoldiging volgens een in het kader van het HOS-overgangsrecht vastgesteld
15-jaarsuitzicht blijft onverkort van kracht.
5.3 Formatierekeneenhedenverbruik
5.3.1 Formatierekeneenhedenverbruik (ex-)directieleden
Het fre-verbruik ten aanzien van een personeelslid als bedoeld in paragraaf 5.2 wordt
als volgt vastgesteld.
Gedurende het eerste schooljaar dat volgt op de samenvoeging (1998-1999) is het fre-verbruik
gelijk aan het aantal fre's dat behoort bij de functie waarop de salarisgarantie (niet
zijnde een HOS-garantie) van dat personeelslid is gebaseerd. Wanneer dat aantal echter
lager is dan het aantal fre's dat behoort bij de functie na de samenvoeging, wordt
van het laatstbedoelde aantal fre's uitgegaan.
Vanaf het tweede schooljaar na de samenvoeging wordt het fre-verbruik – overeenkomstig
het bepaalde in artikel I-P78 van het RPBO – vastgesteld op basis van de functie waarin
de betrokkene na de samenvoeging is benoemd. Het hoger fre-verbruik voor ex-leraren
tevens adjunct-directeur als bedoeld in artikel I-R206, respectievelijk artikel I-R306
van het RPBO, is niet van toepassing wanneer de normatief beschikbare functies van
leraar tevens adjunct-directeur op de samenvoe gingsdatum in overeenstemming met het
gestelde in paragraaf 5.5 zijn toegedeeld. Dit betekent dat de leraar tevens adjunct-directeur
wiens benoeming op de samenvoegingsdatum is gewijzigd in een benoeming als leraar
omdat voor hem geen normatieve adjunct-directeursfunctie beschikbaar was, met ingang
van het schooljaar 1999-2000 het fre-verbruik heeft van een leraar. De salarisgarantie
van de betrokkene blijft behouden (zie ook paragraaf 5.2).
Voor sbo's die bij een samenvoeging betrokken zijn, geldt dat de formatie in het schooljaar
1998-1999 per sbo wordt vastgesteld alsof geen samenvoeging zou hebben plaatsgevonden
(zie paragraaf 4.2). Daarbij wordt uitgegaan van de fre's voor de schoolleiding waarop
de betrokken sbo's in het schooljaar 1998-1999 aanspraak maken op grond van het Formatiebesluit
ISOVSO 1992. Deze berekeningswijze kan betekenen dat een sbo in het schooljaar 1998-1999
over meer dan wel minder fre's voor de schoolleiding beschikt dan in het schooljaar
1997-1998. Als dit geval zich voordoet, wordt het fre-verbruik voor een personeelslid
als bedoeld in paragraaf 5.2 gebaseerd op de fre's die in het schooljaar 1998-1999
formatief beschikbaar zijn voor de functie die dat personeelslid in het schooljaar
1997-1998 vervulde. Wanneer dat aantal echter lager is dan het aantal fre's dat behoort
bij de functie na de samenvoeging, wordt van het laatstbedoelde aantal fre's uitgegaan.
Hiervan zal sprake zijn als voor de directeur en/of adjunct-directeur van de school
die na samenvoeging ontstaat, op de samenvoegingsdatum een hogere maximumschaal gaat
gelden (zie ook paragraaf 4.4.1 en 4.4.2 en de voorbeeldberekening in paragraaf 6.4).
5.3.2 Formatierekeneenhedenverbruik (ex-)directieleden bij benoeming 'bovenschoolse'
directeur
Wanneer de directeur van een andere school die niet bij de samenvoeging betrokken
is tevens ('bovenschoolse') directeur wordt van de school die na samenvoeging ontstaat
(zie ook paragraaf 5.5.5), wordt het fre-verbruik voor de ex-directeuren als volgt
vastgesteld.
Het fre-verbruik wordt vastgesteld volgens de regels in paragraaf 5.3.1, met dit verschil
dat het fre-verbruik voor één van de ex-directeuren ook na afloop van het eerste schooljaar
na de samenvoe ging tenminste gebaseerd blijft op het aantal fre's dat behoort bij
de functie waarop de salarisgaran tie van de betrokkene is gebaseerd. Wanneer de ex-directeuren
op de dag voor de samenvoeging functies met verschillende maximumschalen vervulden,
wordt deze regel toegepast op de functie met de hoogste maximumschaal. Deze regel
blijft van kracht zolang de betrokken ex-directeur feite lijk van zijn salarisgarantie
gebruik maakt. De regel vervalt zodra één van de ex-directeuren alsnog directeur wordt
van de school die na samenvoeging ontstaat.
Deze regel moet voorkomen dat de benoeming van een bovenschoolse directeur in het
hierboven bedoelde geval voor het Rijk tot extra kosten leidt. In vergelijking met
de situatie dat geen boven schoolse directeur zou zijn benoemd, bestaan deze kosten
met ingang van het tweede schooljaar na de samenvoeging uit het verschil tussen het
fre-verbruik behorende bij de salarisgarantie van de niet-benoemde ex-directeur en
het fre-verbruik behorende bij de functie waarin deze ex-directeur na de samenvoeging
is benoemd. Deze regel is van toepassing op de ex-directeur met de hoogste salarisgarantie.
In een situatie waarin twee of meer ex-directeuren een functie vervulden met dezelfde
hoogste maximumschaal moet het bevoegd gezag zelf de ex-directeur aanwijzen waarop
de regel van toepassing is. Het bevoegd gezag kan niet meer terugkomen op een eenmaal
gemaakte keuze.
Voorbeeld
Twee basisscholen, school A en school B, worden samengevoegd tot school AB. Aan school
AB wordt een bovenschoolse directeur verbonden, die niet afkomstig is van de scholen
A of B. De ex-directeuren van school A en B worden op de samenvoegingsdatum benoemd
als leraar. Op de dag voor de samenvoeging was voor de ex-directeur van school A een
normatieve directeursfunctie beschikbaar met maximumschaal 10. Voor de ex-directeur
van school B was een directeursfunctie beschikbaar met maximumschaal 11. Beide ex-directeuren
hebben recht op een salarisgarantie volgens de maximumschaal die op de dag voor de
samenvoeging beschikbaar was.
Het fre-verbruik voor beide ex-directeuren wordt in het eerste schooljaar na de samenvoeging
gebaseerd op het aantal fre's dat hoorde bij de functie op de dag vóór de samenvoeging.
Voor deex-directeur van school A bedraagt dat verbruik 233 fre's (maximumschaal 10).
Voor de ex-directeur van school B bedraagt dat verbruik 265 fre's (maximumschaal 11).
Met ingang van het schooljaar 1999-2000 blijft het fre-verbruik voor de ex-directeur
die de functie met de hoogste maximumschaal vervulde (schaal 11), gehandhaafd op het
aantal fre's dat bij die functie hoorde, te weten: 265 fre's. Het fre-verbruik voor
de andere ex-directeur wordt vanaf dat schooljaar vastge steld op 179 fre's, zijnde
het aantal fre's dat hoort bij de functie van leraar waarin de betrokkene per de samenvoegingsdatum
is benoemd.
5.4 Vaststelling formatie na samenvoeging
Het bevoegd gezag van de school die na samenvoeging ontstaat, stelt de formatie van
de nieuwe school vast met inachtneming van de terzake geldende voorschriften, waaronder
de voorschriften voor het DGO en de medezeggenschap.
Zoals al is vermeld in paragraaf 3.5 (onder c), 4.5 (onder c) en 5.1 moet het personeel
dat is opgenomen in de formaties van de scholen die bij de samenvoeging betrokken
zijn, voor zover mogelijk worden geplaatst in de formatie van de school die na samenvoeging
ontstaat. Daarna worden de scholen in voorkomend geval geacht te zijn opgeheven. Dit
houdt in dat bij de toepas sing van de voorschriften over de formatievaststelling
(zoals die zijn opgenomen in de artikelen I-P76 en I-P77 van het RPBO) de formaties
van alle scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, worden geacht deel uit te
maken van de formatie zoals die in het schooljaar voorafgaande aan de samenvoeging
gold voor de school die na samenvoeging ontstaat. Dit betekent bijvoorbeeld dat het
bevoegd gezag in de formatie van de school die na samenvoeging ontstaat in elk geval
de functies moet opnemen van de personeelsleden die:
Dit betreft ook de nieuwe functies van de ex-directeur(en) en de ex-lera(a)r(en) tevens
adjunct-directeur bedoeld in paragraaf 5.5 (zie ook artikel I-P76, derde lid, RPBO).
Bij de besteding van de overgangsfre's zal het bevoegd gezag rekening moeten houden
met het feit dat deze fre's tijdelijk beschikbaar worden gesteld. Dit kan aanleiding
zijn een deel van de formatie als risicodragend aan te merken. Als het wegvallen van
overgangsfre's tot formatieve fricties leidt, kan het bevoegd gezag een beroep doen
op het Noodfonds. Wel moet in die situatie zijn voldaan aan de voorwaarden in het
reglement van dat fonds.
5.5 Omzetting functie/nieuwe functie ex-directieleden
5.5.1 Directieleden die niet worden benoemd in dezelfde functie
Voor de directeur van een school die bij de samenvoeging betrokken is, die geen directeur
wordt van de school die na samenvoeging ontstaat, brengt de samenvoeging mee dat zijn
betrekking moet worden opgeheven. Hij heeft met ingang van de samenvoegingsdatum (1
augustus 1998) recht op een nieuwe functie waarvan het niveau zoveel mogelijk overeenkomt
met dat van zijn oude functie. Dit niveau is echter tenminste gelijk aan het niveau
van de normfunctie leraar.
Het voorgaande is overeenkomstig van toepassing op de leraar tevens adjunct-directeur
die niet in dezelfde functie benoemd kan blijven als gevolg van de formatie die is
vastgesteld voor de school die na samenvoeging ontstaat. Zijn benoeming in die functie
kan echter zonder voorafgaand ontslag worden gewijzigd in een benoeming als leraar
(zie artikel I-Q208, tweede lid, juncto artikel I-Q207 en artikel I-Q307, tweede lid,
juncto I-Q306 RPBO, respectievelijk paragraaf 4.2 voor de salarisga rantie waarop
de betrokkene recht heeft).
5.5.2 Handhaving benoeming
Een ontslag van een directeur, of een ontslag dan wel wijziging van de benoeming van
een leraar tevens adjunct-directeur, blijft uit wanneer het bevoegd gezag nog één
of meer andere gelijksoor tige scholen beheert waaraan op de samenvoegingsdatum een
directiefunctie vacant is waarvan hetniveau gelijk is aan dat van de functie die het
overtollige directielid vervulde. In dat geval zal dat directielid uit hoofde van
zijn bestuursbenoeming bij het bevoegd gezag in die vacante functie moeten worden
geplaatst.
5.5.3 Vrije keuze directieleden
De positie van de directeuren van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn,
is gelijk. Het bevoegd gezag is dan ook vrij in de keuze van de directeur van de school
die na samenvoeging ontstaat. Die keuze is uiteraard beperkt tot de directeuren van
de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn (zie paragraaf 5.5.5 voor een uitzondering
op die regel).
Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op de leraren tevens adjunct-directeur
van de bij de samenvoeging betrokken scholen. Zij komen bij voorrang in aanmerking
voor een functie van leraar tevens adjunct-directeur aan de school die na samenvoeging
ontstaat. Het aantal functies (leraar tevens adjunct-directeur) waarvoor zij in aanmerking
komen, is ten minste gelijk aan het aantal volgens de normatieve formatie op grond
van het toepasselijke Formatiebesluit. Wanneer een functie in deze formatie onvervuld
blijft, moet daarin een directeur worden benoemd die geen directeur wordt van de school
die na samenvoeging ontstaat.
Een leraar tevens adjunct-directeur die aanspraak maakt op voortzetting van zijn benoeming
aan de school die na samenvoeging ontstaat, kan, als het bevoegd gezag daarmee instemt,
op 1 augustus 1998 zijn functie zonder gevolgen voor zijn salarisgarantie vrijwillig
afstaan aan een van de ex-direc teuren.
5.5.4 Meerhoofdige schoolleiding
Bij een samenvoeging van basisscholen bestaat de mogelijkheid dat twee van de directeuren
van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, worden benoemd als directeur
in een meerhoofdige schoolleiding aan de school die na samenvoeging ontstaat. Met
ingang van 1 augustus 1998 bestaat deze mogelijkheid ook voor speciale scholen voor
basisonderwijs zonder afdeling. Voor waarde voor instelling van een meerhoofdige schoolleiding
is dat alle directeuren en leraren tevens adjunct-directeur van de scholen die bij
de samenvoeging betrokken zijn hiermee moeten instem men. De meerhoofdige schoolleiding
omvat twee directeursfuncties, waarbij de omvang van deze functies tezamen maximaal
gelijk is aan de omvang van twee normbetrekkingen. De directeuren die in een meerhoofdige
schoolleiding worden benoemd, behouden vanzelfsprekend hun salarisgarantie.
De regeling van de meerhoofdige schoolleiding aan basisscholen vindt u in de artikelen
I-Q204 en I-Q205 van het RPBO. Deze bepalingen zullen met ingang van 1 augustus 1998
worden uitgebreid met een regeling meerhoofdige schoolleiding voor speciale scholen
voor basisonderwijs. Volgens deze regeling zal het maximumsalaris voor een lid van
een meerhoofdige schoolleiding van een speciale school voor basisonderwijs afhankelijk
zijn van het aantal leerlingen van de school. Dit maximumsalaris is ten hoogste gelijk
aan het salaris volgens salarisnummer 7 in schaal 12 (voor scholen met 200 of meer
leerlingen). Voor personeelsleden met een salarisgarantie geldt dat zij tenminste
aanspraak maken op het salaris volgens die garantie (zie ook paragraaf 5.2.1). Dit
salaris kan dus uitgaan boven het maximumsalaris volgens de regeling meerhoofdige
schoolleiding.
Voor een goed begrip wordt erop gewezen dat de bepalingen in het RPBO over het verlaagd
fre-verbruik voor leden van een meerhoofdige schoolleiding niet gelden in het eerste
schooljaar na de samenvoeging. In dat schooljaar ontvangt de school die na samenvoeging
ontstaat immers de fre's voor de schoolleiding die beschikbaar waren voor alle scholen
die bij de samenvoeging betrokken zijn. Deze fre's zijn in het algemeen toereikend
voor de instelling van een meerhoofdige schoollei ding waarbij wordt uitgegaan van
het normale fre-verbruik voor de desbetreffende functies. Bij een samenvoeging van
basisscholen kan zich de situatie voordoen dat dit niet zo is. In dat geval kan aanspraak
bestaan op extra overgangsfre's in het eerste schooljaar na de samenvoeging (zie paragraaf
3.5.4).
5.5.5 'Bovenschoolse' directeur
Verder bestaat de mogelijkheid dat de directeur van een andere school die niet bij
de samenvoegingbetrokken is tevens directeur wordt van de school die na samenvoeging
ontstaat (zie artikel 29, eerste lid van de WPO, artikel 29, eerste lid van de WEC
en artikel 149, eerste lid van de WVO). Voorwaarde voor benoeming van een dergelijke
'bovenschoolse' directeur is dat alle directeuren van de scholen die bij de samenvoeging
betrokken zijn hiermee moeten instemmen (zie in dit verband ook paragraaf 5.3.2).
5.6 Inpassing/bezoldiging directieleden
Als gevolg van een wijziging in de schoolgrootte op de samenvoegingsdatum (1 augustus
1998) kan voor de directeur of leraar tevens adjunct-directeur van de school die na
samenvoeging ontstaat een functie met een hogere maximumschaal gaan gelden dan die
welke op de dag vóór de samenvoe ging voor hem gold dan wel formatief beschikbaar
was (zie ook paragraaf 3.5 en 4.4). In dat geval wordt het betrokken directielid -in
afwijking van artikel I-Q106 van het RPBO- vanaf de dag van de samenvoeging bezoldigd
volgens het carriërepatroon dat bij die hogere maximumschaal behoort. Bij de inschaling
wordt – in afwijking van artikel I-P14, tweede lid, RPBO – een bevorderingsperiodiek
toegekend. Betrokkene houdt een blijvende aanspraak op de hogere maximumschaal als
deze gedurende 3 achtereenvolgende schooljaren aan de na samenvoeging ontstane school
beschikbaar is geweest.
Grondslag voor de vaststelling van de directiefuncties (en de bijbehorende maximumschalen)
die op de samenvoegingsdatum normatief beschikbaar zijn aan de school die na samenvoeging
ontstaat, is het aantal leerlingen op 1 oktober 1998. Voor basisscholen wordt dit
aantal verhoogd met 3% en naar beneden afgerond op een geheel getal.
Als de inschaling volgens de salarisgarantie (zie paragraaf 5.2) tot een hogere bezoldiging
leidt dan de inschaling volgens deze paragraaf, geldt de inschaling volgens de salarisgarantie.
5.7 Rechtspositie overige personeelsleden
De samenvoeging als zodanig brengt voor andere personeelsleden dan (ex-) directieleden
geen wijziging in de functie met zich mee (zie paragraaf 5.1). Ook niet voor personeelsleden
die in voorkomende gevallen in het kader van functiedifferentiatie in een niet-normfunctie
zijn benoemd. Dit laat dus onverlet de beëindiging van het dienstverband op het moment
van samenvoeging op andere gronden dan aan de samenvoeging ontleend (bijvoorbeeld
door de afloop van projectfor matie).
De bepalingen zoals die zijn neergelegd in hoofdstuk V-R en V-S van het RPBO blijven
onverkort gehandhaafd.
Voor alle duidelijkheid wordt er nog op gewezen dat de voorliggende regeling uitsluitend
van toepassing is op personeelsleden die hun rechtspositie ontlenen aan het RPBO.
6. Voorbeeld faciliteitenberekening
In dit voorbeeld wordt uitgegaan van een samenvoeging van twee basisscholen A en B
tot school AB. In onderstaande tabel zijn de formatiebudgetten van deze scholen opgenomen,
zoals die zijn vastgesteld op basis van de begripsbepalling in paragraaf 3.2. Van
deze budgetten wordt uitgegaan bij de berekening van de overgangsfre's waarop school
AB in het eerste en het tweede schooljaar na de samenvoeging recht heeft.
|
I
school A: formatiebudget op 31/7/98
|
II
school B: formatiebudget op 31/7/98
|
III
school AB: fictief op 31/7/98
|
IV
school AB: formatiebudget op 1/8/98
|
V
school AB: formatiebudget op 1/8/99
|
leerlingen
|
|
|
|
|
|
1.00
|
180
|
50
|
|
185
|
225
|
1,25
|
|
|
|
|
|
1,90
|
40
|
10
|
|
45
|
48
|
totaal ongewogen (incl. 3%)
|
226
|
61
|
287
|
136
|
281
|
totaal gewogen (incl. 3%)
|
243
|
64
|
307
|
256
|
299
|
basisformatie (fte)
|
8,3
|
3,2
|
10,7
|
8,3
|
9,8
|
taakrealisatie (uur)
|
6
|
3,5
|
7,5
|
6,5
|
7
|
vakonderwijs (uur)
|
6
|
3,5
|
7,5
|
6,5
|
7
|
normatieve formatie in fre's (afgerond)
|
1620
|
629
|
1074
|
1622
|
1911
|
ADV (*)
|
(5,26%)85
|
(5,26%)33
|
(5,26%)109
|
(8,11%)140
|
(B,ll%)164
|
verhoging ADV i.v.m. toepassing verhoogde adv-opslag ad 8,11%
|
(2,85%)46
|
(2,85%)18
|
(2,85%)59
|
|
|
fre's schoolleiding art. 11, derde en vierde lid, Formatiebesluit
|
118
|
54
|
118
|
118
|
118
|
formatie bestrijding onderwijsachterstanden (fte's)
|
0
|
0
|
0
|
0,6 fte = 107
|
0,6 f te = 107
|
formatie onderbouw
|
114
|
19
|
145
|
155
|
146
|
verhoging formatie
|
3
|
0
|
4
|
|
|
verhoging formatie onderbouw i.v.m. aanpassing formatie aan verhoogde adv-opslag
|
3
|
0
|
4
|
|
|
aanvullende formatie
|
18
|
0
|
18
|
0
|
0
|
ADV aanvullende formatie
|
1
|
0
|
1
|
0
|
0
|
verhoging ADV i.v.m. toepassing verhoogde adv-opslag ad 8,11%
|
(2,B5%)1
|
0
|
(2,85%)1
|
|
|
formatie frictie
|
12
|
12
|
12
|
12
|
12
|
schoolprofielbudget
|
74
|
15
|
96
|
80
|
93
|
TOTAAL
|
2092
|
780
|
2637
|
2234
|
2551
|
1) De adv in de kolommen I, II en III is berekend over de normatieve formatie. De adv
in de kolommen IV en V is berekend over de som van de normatieve formatie en de formatie
bestrijding onderwijsachterstanden (kolom IV: 8,11% van 1729 = 140; kolom V: 8,11%
van 2018 = 164).
In de tabel is geen sprake van groeitellingen. De formatieve aanspraken zijn dan ook
vastgesteld op basis van de reguliere leerlingentellingen (1 oktober). Zoals uit de
tabel kan worden opgemaakt, worden de gewogen en ongewogen aantallen leerlingen voor
de bij de samenvoeging betrokken scholen afzonderlijk berekend. Voor de berekening
van het fictieve formatiebudget worden deze aantallen bij elkaar opgeteld. Verder
zijn de adv-opslag en de formatie onderbouw in de formatie budgetten op 31 juli 1998
verhoogd in verband met de verhoging van die opslag en formatie per 1 augustus 1998
(zie de voorlichtingspublicatie 'Opslagen arbeidsduurverkorting en bevordering arbeidsparticipatie
ouderen, schooljaar 1998-1999' in Uitleg OCenW-Regelingen 1998, nr 4 van 4 februari
1998). Deze verhogingen zijn als volgt berekend.
Formatiebudget 31-07-98 school A (kolom I):
-
8,11% – 5,26% = 2,85% x normatieve formatie ad 1620 fre's = 46,1700 = 46 fre's;
-
8,11% – 5,26% = 2,85% x aanvullende formatie ad 18 fre's = 0,5130 = 1 fre;
-
226 leerlingen x de verhoging van de formatie onderbouw met 0,014 fre per leerling
(0,505 wordt 0,519 fre per leerling) = 3,1640 = 3 fre's.
Formatiebudget 31-07-98 school B (kolom II):
-
8,11% – 5,26% = 2,85% x normatieve formatie ad 629 fre's = 17,9265 = 18 fre's;
-
61 leerlingen x de verhoging van de formatie onderbouw met 0,008 fre per leerling
(0,305 wordt 0,313 fre per leerlingen = 0,4880 = 0 fre.
Formatiebudget 31-07-98 school AB (kolom III):
-
8,11% – 5,26% = 2,85% x normatieve formatie ad 2074 fre's = 59,1090 = 59 fre's;
-
8,11% – 5,26% = 2,85% x aanvullende formatie ad 18 fre's = 0,5130 = 1 fre;
-
287 leerlingen x de verhoging van de formatie onderbouw met 0,014 fre per leerling
(0,505 wordt 0,519 fre per leerling) = 4,0180 = 4 fre's.
Conform de rekenvoorschriften in hoofdstuk 3 zijn de formatiebudgetten vastgesteld
exclusief eventuele oetc-formatie en een eventuele opslag voor herbezetting bapo.
In de formatiebudgetten per 1 augustus 1998 en 1 augustus 1999 is de omzetting van
gewichtenformatie in formatie bestrijding onderwijsachterstanden verwerkt.
6.1 Aanspraak op overgangsfre's in eerste schooljaar na de samenvoeging
De aanspraak op overgangsfre's in het eerste schooljaar bestaat uit het verschil tussen:
Het aantal overgangsfre's bedraagt dus (2092 + 780) – 2235 = 637 fre's.
6.2 Aanspraak op overgangsfre's in tweede schooljaar na samenvoeging
De aanspraak op overgangsfre's in het tweede schooljaar na samenvoeging wordt als
volgt berekend.
X = de som van de formatiebudgetten van de scholen A en B op 31 juli 1998 (de totalen
van de kolommen I en II), verminderd met de in deze budgetten opgenomen fre's voor
de schoollei ding, te weten (2092 – 118) + (780 – 54) = 2700 fre's
Y = het fictieve formatiebudget van school AB (het totaal van kolom III) verminderd
met de in dit budget opgenomen fre's voor de schoolleiding, te weten2637 – 118 = 2519
fre's
Z = het formatiebudget van school AB op 1 augustus 1999 (het totaal van kolom V),
verminderd met de in dit budget opgenomen fre's voor de schoolleiding, te weten 2551
– 118 = 2433 fre's.
Z (2433 fre's) is kleiner dan X (2700 fre's)
Voldaan is aan de voorwaarde om voor overgangsfre's in aanmerking te komen. Voor de
vaststelling van Q worden de volgende berekeningen uitgevoerd:
-
Het verschil tussen X en Y en daarvan de helft, te weten (2700 – 2519) : 2 = 90,5
= 91 fre's;
-
het verschil tussen X en Z en daarvan de helft, te weten (2700 – 2433) : 2 = 133,5
= 134 fre's.
Q is gelijk aan de laagste uitkomst van beide berekeningen en bedraagt in dit voorbeeld
dus 91 fre's.
6.3 Aanspraak op extra overgangsfre's in eerste schooljaar na samenvoeging
Het bij een normatieve directiefunctie behorende aantal fre's correspondeert met het
voor die functie geldende fre-verbruik (zie paragraaf 3.1 – begripsbepalingen), waarbij
niet van belang is of het personeelslid dat deze functie vervult op grond van artikel
I-Q106 van het RPBO reeds aan spraak maakt op bezoldiging volgens het carriërepatroon
dat behoort bij die maximumschaal. Het fre-verbruik correspondeert met het totaal
van de fre's die in het toepasselijke Formatiebesluit voor de desbetreffende functie
beschikbaar worden gesteld.
School A beschikt op 31 juli 1998 over de fre's voor een normatieve functie van directeur
met maximumschaal 11 en over de fre's voor een normatieve functie van leraar, tevens
adjunct-directeur met maximumschaal 9.
School B beschikt op 31 juli 1998 over de fre's voor een normatieve functie van directeur
met maximumschaal 10.
Aan school AB geldt op basis van de leerlingentelling per 1 oktober 1998 met ingang
van 1 augustus 1998 een normatieve functie van directeur met maximumschaal 11 en een
normatieve functie van leraar tevens adjunct-directeur met maximumschaal 9.
Om te bepalen of school AB in aanmerking komt voor extra overgangsfre's voor de functie
van directeur, wordt een vergelijking gemaakt tussen:
1. de maximumschaal die hoort bij de normatieve functie van directeur van school AB
en
2. de hoogste formatief aanwezige maximumschaal voor de directeuren van de scholen
A en B.
Deze maximumschalen zijn gelijk.
Er bestaat daarom geen aanspraak op extra overgangsfre's.
Om te bepalen of school AB in aanmerking komt voor extra overgangsfre's voor de normatieve
functie van leraar tevens adjunct-directeur, wordt een vergelijking gemaakt tussen:
1. de maximumschaal die hoort bij de normatieve functie van leraar, tevens adjunct-directeur
van school AB en
2. de hoogste formatief aanwezige maximumschaal voor de leraar tevens adjunct-directeur
van de scholen A en B.
Deze maximumschalen zijn gelijk.
Er bestaat daarom geen aanspraak op extra overgangsfre's.
6.4 Aanspraak op extra overgangsfre's speciale school voor basisonderwijs en vaststelling
fre-verbruik (ex-)directieleden in eerste schooljaar na samenvoeging
In deze paragraaf is een voorbeeld opgenomen van de berekening van extra overgangsfre's
voor een speciale school voor basisonderwijs (sbo) die na samenvoeging ontstaat. In
het voorbeeld wordt uitgegaan van een samenvoeging van twee sbo's, sbo A en sbo B,
tot sbo AB.
Sbo AB telt op 1 oktober 1998 210 leerlingen. De normatieve formatie voor de schoolleiding
wordtin het schooljaar 1998-1999 gebaseerd op 171 fre's (zie de eerste tabel in paragraaf
4.4.1). Deze formatie bestaat uit een directeursfunctie met maximumschaal 12 en een
leraar tevens adjunct-directeursfunctie met maximumschaal 11. De directieleden van
sbo AB worden op 1 augustus 1998 op basis van deze formatie ingepast en bezoldigd
(zie paragaraaf 5.6). De bij deze formatie behorende 171 fre's worden echter pas in
het schooljaar 1999-2000 aan sbo AB toegekend. In het schooljaar 1998-1999 heeft sbo
AB recht op de som van de fre's voor de schoolleiding van sbo A en sbo B. Deze fre's
komen overeen met de fre's waarop sbo A en B elk afzonderlijk in het schooljaar 1998-1999
recht hebben op grond van het Formatiebesluit ISOVSO 1992 (zie ook paragraaf 4.4.2
en de beleidsregel waarnaar in die paragraaf verwezen wordt). Deze fre's worden vastgesteld
alsof geen samenvoeging zou hebben plaatsgevonden. In dit voorbeeld wordt uitgegaan
van de volgende aantallen fre's:
-
sbo A: 65 fre's;
-
sbo B: 98 fre's.
Gezien het aantal fre's voor de schoolleiding, beschikt sbo A in het schooljaar 1998-1999
over de fre's voor de normatieve functie van directeur met maximumschaal 11 (200 +
65 = 265 fre's). Sbo B beschikt over de fre's voor de normatieve functie van directeur
met maximumschaal 11 (200 + 65 = 265 fre's) en over de fre's voor de normatieve functie
van leraar, tevens adjunct-directeur met maximumschaal 10 (200 + 33 fre's = 233 fre's).
Om te bepalen of sbo AB in aanmerking komt voor extra overgangsfre's voor de functie
van directeur, wordt een vergelijking gemaakt tussen:
1. de maximumschaal die hoort bij de normatieve functie van directeur van sbo AB en
2. de hoogste formatief aanwezige maximumschaal voor de directeuren van sbo A en B.
De maximumschaal ad 1 (schaal 12) is hoger dan de maximumschaal ad 2 (schaal 11).
Sbo AB heeft dus recht op extra overgangsfre's voor de functie van directeur. Deze
fre's bestaan uit het verschil tussen de fre's behorende bij maximumschaal 12 en maximumschaal
11, te weten: 306 -265 = 41 fre's.
Om te bepalen of sbo AB in aanmerking komt voor extra overgangsfre's voor de functie
van leraar tevens adjunct-directeur, wordt een vergelijking gemaakt tussen:
1. de maximumschaal die hoort bij de normatieve functie van leraar tevens adjunct-directeur
van sbo AB en
2. de hoogste formatief aanwezige maximumschaal voor de lera(a)r(en) tevens adjunct-directeur
van sbo A en B.
De maximumschaal ad 1 (schaal 11) is hoger dan de maximumschaal ad 2 (schaal 10).
Sbo AB heeft dus (ook) recht op extra overgangsfre's voor de functie van leraar tevens
adjunct-directeur. Deze fre's bestaan uit het verschil tussen de fre's behorende bij
maximumschaal 11 en maximum schaal 10, te weten: 265 – 233 = 32 fre's.
In het onderhavige voorbeeld wordt ervan uitgegaan dat de directeur van sbo A directeur
van sbo AB wordt. De leraar tevens adjunct-directeur van sbo B wordt leraar tevens
adjunct-directeur van sbo AB. De directeur van sbo B wordt leraar en heeft recht op
een salarisgarantie volgens maxi mumschaal 11. Het fre-verbruik voor deze personeelsleden
wordt als volgt vastgesteld.
Het fre-verbruik voor de directeur van sbo AB wordt bepaald op het aantal fre's dat
hoort bij de normatieve functie van directeur met maximumschaal 12, te weten: 306
fre's.
Het fre-verbruik voor de leraar tevens adjunct-directeur van sbo AB wordt bepaald
op het aantal fre's dat hoort bij de normatieve functie van leraar tevens adjunct-directeur
met maximumschaal 11, te weten: 265 fre's.
Het fre-verbruik voor de directeur van sbo B die op de samenvoegingsdatum wordt benoemd
als leraar, wordt als volgt bepaald. In het schooljaar 1998-1999 is dit fre-verbruik
gelijk aan het aantalfre's waarop sbo B in dat schooljaar recht heeft voor de normatieve
functie van directeur, te weten: 265 fre's. Met ingang van het schooljaar 1999-2000
wordt het fre-verbruik voor dit personeelslid vastgesteld op 200 fre's, zijnde de
fre's die horen bij de functie waarin de betrokkene per de samenvoegingsdatum is benoemd.
De fre's voor de schoolleiding waarover sbo AB in het schooljaar 1998-1999 kan beschikken,
bedragen aldus: 65 (sbo A) + 98 (sbo B) + 41 (extra overgangsfre's voor de functie
van directeur) + 32 (extra overgangsfre's voor de functie van adjunct-directeur) =
236 fre's. Deze fre's komen overeen met het aantal fre's dat in het schooljaar 1998-1999
(extra) wordt verbruikt door de directeur en de adjunct-directeur van sbo AB en de
ex-directeur van sbo B, te weten: 106 (direc teur) + 65 (adjuct-directeur) + 65 (ex-directeur
sbo B) = 236 fre's.
In het schooljaar 1999-2000 ontvangt sbo AB 171 fre's voor de schoolleiding. Deze
fre's komen overeen met het aantal fre's dat in dat schooljaar (extra) wordt verbruikt
voor de functies van directeur en adjunct-directeur van de school, te weten: 106 (directeur)
+ 65 (adjunct-directeur) = 171 fre's. De ex-directeur van sbo B verbruikt met ingang
van dat schooljaar 200 fre's, de fre's die horen bij de normfunctie van leraar waarin
dat personeelslid is benoemd. De salarisgarantie voor deze ex-directeur komt vanaf
het schooljaar 1999-2000 dus niet meer ten laste van het formatie budget van sbo AB.
Omdat sbo AB vanaf dat schooljaar over voldoende fre's kan beschikken voor de directieleden
en ex-directieleden is een eventuele aanspraak op extra overgangsfre's beperkt tot
het eerste schooljaar na de samenvoeging.