Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze
Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Binnenlandse Zaken, Verkeer en
Waterstaat, Justitie en de Staatssecretaris van Defensie van 12 juli 1996, Directie
Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden, nr. WBJA/W2/96/0407, gedaan
mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken en in overeenstemming
met de Minister van Economische Zaken;
Gelet op de artikelen 1, 2, 4, 5, 6, 10, 20, 23a, 24, 24a, 25, 26, 27, 28, 30, 31a,
35, 36, en 41 van de Arbeidsomstandighedenwet en de artikelen 5 en 8 van de Winkeltijdenwet;
Gezien het advies van de Sociaal-Economische Raad van 9 februari 1995, nr. 95/31 I
en II;
De Raad van State gehoord (advies van 24 september 1996, no.W12.960298);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en Onze Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Binnenlandse Zaken, Verkeer
en Waterstaat, Justitie en de Staatssecretaris van Defensie van 18 december 1996,
Directie Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden, nr. WBJA/W2/96/1537,
uitgebracht mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken en in overeenstemming
met de Minister van Economische Zaken ;
Hebben goedgevonden en verstaan: