Wet van 23 november 1995, houdende bepalingen inzake de arbeids- en rusttijden
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging hebben genomen, dat het met het oog op de veiligheid, de gezondheid
en het welzijn in verband met de arbeid, zulks mede in verband met de tenuitvoerlegging
van de Richtlijnen van de Raad van de Europese Unie van 23 november 1993 betreffende
een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PbEG 1993, L 307) en van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk
(PbEG 1994, L 216), en mede ter bevordering van de combineerbaarheid van arbeid en zorgtaken,
alsmede andere verantwoordelijkheden buiten de arbeid, noodzakelijk is wettelijke
regelen te stellen inzake arbeids- en rusttijden;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: