De stuurstelling van een schip, die zodanig is ingericht, dat het voeren van het schip
op radar door één persoon kan geschieden, moet voldoen aan de volgende voorschriften:
II. Installaties voor het besturen van het schip
-
2 De bediening van elke voortstuwingsmotor moet kunnen geschieden door één enkele hefboom.
De hefboom moet volgens een cirkelboog, welke zich bevindt in een verticaal vlak,
dat nagenoeg evenwijdig is aan de lengte-as van het schip, kunnen worden bewogen.
Het verplaatsen van deze hefboom in de richting van het voorschip moet het schip vooruit
doen varen, terwijl verplaatsing van de hefboom in de richting van het achterschip
het schip achteruit doet varen. Aan weerszijde van de stopstand van de hefboom vindt
het koppelen of omkeren plaats. In de vrijstand moet de hefboom vanzelf blijven staan.
-
4 Het roer van het schip moet worden bediend door middel van een hefboom. Deze hefboom
moet gemakkelijk met de hand bediend kunnen worden en de hoek tussen de hefboom en
de lengte-as van het schip moet overeenkomen met de afwijking van de roerbladen ten
opzichte van de as van het schip. De hefboom moet in onverschillig welke positie kunnen
worden losgelaten, zonder dat dan de stand van de roerbladen verandert. De middenstand
van de hefboom moet duidelijk voelbaar zijn.
-
5 Wanneer het schip is voorzien van koproeren of bijzondere roeren (b.v. voor achteruitvaren),
moeten deze door speciale hefbomen kunnen worden bediend, die aan de in het vierde
lid genoemde toepasselijke eisen voldoen. Dit geldt ook wanneer bij samenstellen de
roerinrichtingen van andere schepen dan het voor het voeren van het samenstel gebruikte
schip worden gebruikt.
III. Bediening en controle van navigatielichten, lichtseinen en geluidsseinen
-
1 Ter controle van de navigatielichten en de lichtseinen moeten controlelampen in de
stuurstelling zijn ingebouwd. De schakelaars van de navigatielichten moeten in of
vlakbij de daarbij behorende controlelampen zijn aangebracht en daar duidelijk bij
behoren. De groepering en de kleur van de controlelampen van de navigatielichten en
de lichtseinen moet overeenkomen met de werkelijke opstelling en de kleur van de ingeschakelde
navigatielichten en lichtseinen.
Het niet-functioneren van een navigatielicht of lichtsein moet het uitgaan van de
overeenkomstige controlelamp tot gevolg hebben, dan wel op andere wijze door de betreffende
controlelamp worden aangegeven.
IV. Radarinstallatie en bochtaanwijzer
Het radarscherm mag niet buiten de blikrichting van de roerganger vallen. Het radarbeeld
moet zonder kap of scherm, ongeacht de buiten de stuurhut heersende verlichtingsomstandigheden,
duidelijk zichtbaar zijn. De bochtaanwijzer moet direct boven of onder het radarbeeld
zijn geplaatst of hierin zijn geïntegreerd.
VI. Interne spreekverbinding aan boord
Aan boord van schepen moet een interne spreekverbinding aanwezig zijn.
Vanaf de stuurstelling moeten de volgende spreekverbindingen tot stand kunnen worden
gebracht:
-
a. met het voorschip van het schip of het samenstel;
-
b. met het achterschip van het schip of het achterste gedeelte van het samenstel, indien
geen directe communicatie daarmee vanaf de stuurstelling mogelijk is;
-
c. met het verblijf of de verblijven van de bemanning;
-
d. met de hut van de schipper.
Op alle punten van deze spreekverbinding dient het luisteren door luidsprekers en
het spreken door vast opgestelde microfoons te kunnen geschieden. Met het voorschip
en het achterschip van het schip of van het samenstel is een marifoonverbinding toegestaan.
VII. Alarminstallatie
De roerganger moet een schakelaar ’AAN/UIT’ voor de bediening van het alarmsein binnen
zijn bereik hebben. Voor dit sein mag geen schakelaar worden gebruikt die, wanneer
men hem loslaat, automatisch in de stand ’UIT’ kan terugspringen.
VIII. Installatie voor het bedienen van hekankers
Op schepen en samenstellen, waarvan de lengte meer dan 86 m of de breedte meer dan
22,90 m bedraagt, moet de roerganger de hekankers vanaf zijn plaats kunnen presenteren.