Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau

Geraadpleegd op 30-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2024.
Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Besluit van 10 mei 1995, houdende nadere regels met betrekking tot de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 10 maart 1994, Directoraat-Generaal Openbaar Bestuur;

Gelet op artikel 14 van de wet van 29 september 1815, houdende instelling van de Orde van de Nederlandse Leeuw (Stb. 1994, 352) en op artikel 13 van de wet van 4 april 1892, houdende instelling van de Orde van Oranje-Nassau (Stb. 1994, 351);

Gezien het advies van het Kapittel voor de civiele orden;

De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 13 april 1995, No. W04.95.0151/K);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 8 mei 1995, Stafafdeling Constitutionele Zaken en Wetgeving;

De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Verleningscriteria

Artikel 1

  • 1 De Orde van de Nederlandse Leeuw strekt tot onderscheiding van personen wegens bijzondere verdiensten van zeer exceptionele aard jegens de samenleving.

  • 2 Van verdiensten als bedoeld in het eerste lid is sprake, indien:

    • a. iemand een verantwoordelijkheid heeft gedragen of een bekwaamheid heeft getoond die aanmerkelijk groter is dan de samenleving van hem mocht verwachten;

    • b. iemand op uitstekende wijze werkzaamheden heeft verricht waarbij de samenleving in zeer belangrijke mate is gebaat, en in het bijzonder indien de maatschappelijke waardering daarvoor niet op andere wijze tot uitdrukking is gekomen of

    • c. iemand alleen of samen met anderen, al dan niet in opdracht, een zeer uitzonderlijke prestatie heeft verricht.

Artikel 2

  • 1 De Orde van Oranje-Nassau strekt tot onderscheiding van personen wegens bijzondere verdiensten jegens de samenleving.

  • 2 Van verdiensten als bedoeld in het eerste lid is sprake, indien:

    • a. iemand zich geruime tijd ten bate van de samenleving heeft ingespannen of anderen heeft gestimuleerd;

    • b. iemand een of meer opvallende prestaties heeft geleverd of werkzaamheden heeft verricht die voor de samenleving een bijzondere waarde hebben.

  • 3 Bij de vaststelling van de bijzondere verdiensten, bedoeld in het tweede lid, kan in aanmerking worden genomen dat iemand geruime tijd werkzaamheden heeft verricht op een wijze die betrokkene onderscheidt van anderen en die getuigt van een karaktervolle en voorbeeldige plichtsvervulling.

Hoofdstuk II. Onderscheidingstekens

§ 1. De onderscheidingstekens van de Orde van de Nederlandse Leeuw

Artikel 3

In de artikelen 4 en 5 worden onder versiersel en lint verstaan het versiersel en het lint, zoals omschreven in artikel 7 van de wet van 29 september 1815, houdende instelling van de Orde van de Nederlandse Leeuw (Stb. 1994, 352).

Artikel 4

De uit te reiken onderscheidingstekens zijn voor de onderscheiden graden van:

  • a. Ridder Grootkruis:

    • 1°. het versiersel waarvan het kruis een diameter heeft van 60 millimeter, hangende aan het lint, opgemaakt in de vorm van een sjerp, die wordt gedragen van de rechterschouder naar de linkerheup. Het lint voor mannen is 101 millimeter en voor vrouwen 68 millimeter breed;

    • 2°. de ster, bestaande uit het versiersel zonder kroon met een diameter van 73 millimeter, bevestigd op een achtpuntige, uit achtenveertig stralen bestaande, licht bolvormige gouden ster met een diameter van 85 millimeter. De stralen van de ster zijn om en om geschubd en alle aan de uiteinden geknopt. De ster wordt direct boven het middel gedragen op de linkerzijde van de kleding. De ster en het onder 1° bedoelde onderscheidingsteken worden uitsluitend tezamen gedragen;

    • 3°. het draagteken, zijnde het in rozetvorm opgemaakte lint waarachter een balk van goudgalon is bevestigd. Het geheel is bevestigd op een strik. Het draagteken wordt gedragen in plaats van de onder 1° en 2° genoemde onderscheidingstekens.

  • b. Commandeur:

    • 1°. het versiersel waarvan het kruis een diameter heeft van 60 millimeter, hangende aan het lint, dat door mannen om de hals en door vrouwen opgemaakt in de vorm van een strik op borsthoogte op de linkerzijde van de kleding wordt gedragen. Het lint is voor mannen 55 millimeter en voor vrouwen 37 millimeter breed;

    • 2°. de ster, bestaande uit het versiersel waarvan het kruis een diameter heeft van 79 millimeter, dat direct boven het middel wordt gedragen op de linkerzijde van de kleding. De ster en het onder 1° bedoelde onderscheidingsteken worden uitsluitend tezamen gedragen;

    • 3°. het draagteken, zijnde het in rozetvorm opgemaakte lint, waarachter een balk van zilvergalon is bevestigd. Het geheel is bevestigd op een strik. Het draagteken wordt gedragen in plaats van de onder 1° en 2° genoemde onderscheidingstekens.

  • c. Ridder:

    • 1°. het versiersel waarvan het kruis een diameter heeft van 46 millimeter, hangende aan het lint, dat op borsthoogte wordt gedragen op de linkerzijde van de kleding. Het lint voor mannen is 37 millimeter breed. Het lint voor vrouwen is 27 millimeter breed en is opgemaakt in de vorm van een strik;

    • 2°. het draagteken, opgemaakt in de vorm van een strik. Het wordt gedragen in plaats van het onder 1° genoemde onderscheidingsteken.

Artikel 5

  • 1 De in artikel 4 genoemde versierselen met lint kunnen in een verkleinde vorm worden gedragen in plaats van de in artikel 4 genoemde onderscheidingstekens.

  • 2 Leden van de Orde die een uniform dragen kunnen het draagteken in de vorm van een bâton van 27 bij 11 millimeter dragen. Indien de graad van Ridder Grootkruis of Commandeur is verleend, wordt op de bâton een rozet met daarachter een balk als bedoeld in artikel 4, respectievelijk onderdeel a, onder 3°, en onderdeel b, onder 3°, bevestigd.

§ 2. De onderscheidingstekens van de Orde van Oranje-Nassau

Artikel 6

In de artikelen 7 en 8 worden onder versiersel en lint verstaan het versiersel en lint, zoals omschreven in artikel 7 van de wet van 4 april 1892, houdende instelling van de Orde van Oranje-Nassau (Stb. 1994, 351).

Artikel 7

De uit te reiken onderscheidingstekens zijn voor de onderscheiden graden van:

  • a. Ridder Grootkruis:

    • 1°. het versiersel waarvan het kruis een diameter heeft van 60 millimeter, hangende aan het lint, opgemaakt in de vorm van een sjerp, die wordt gedragen van de rechterschouder naar de linkerheup. Het lint voor mannen is 101 millimeter en voor vrouwen 68 millimeter breed;

    • 2°. de ster, bestaande uit een blauw geëmailleerd rond schild, omgeven door een wit geëmailleerde rand, beide met goud omlijst met een diameter van 48 millimeter, bevestigd op een achtpuntige, uit achtenveertig stralen bestaande zilveren ster met een diameter van 85 millimeter. Op het schild staan afgebeeld de Leeuw en de omschrift, zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, van de wet. Op de witte rand is aan de onderzijde een laurierkrans aangebracht. Voor militairen bevinden zich achter het schild twee schuin gekruiste zwaarden, zoals omschreven in artikel 7, tweede lid, van de wet. De ster wordt direct boven het middel gedragen op de linkerzijde van de kleding. De ster en het onder 1° bedoelde onderscheidingsteken worden uitsluitend tezamen gedragen;

    • 3°. het draagteken, zijnde het in rozetvorm opgemaakte lint waarachter een balk van goudgalon is bevestigd. Het geheel is bevestigd op een strik. Het draagteken wordt gedragen in plaats van de onder 1° en 2° genoemde onderscheidingstekens.

  • b. Grootofficier:

    • 1°. het versiersel waarvan het kruis een diameter heeft van 60 millimeter, hangende aan het lint, dat door mannen om de hals en door vrouwen opgemaakt in de vorm van een strik op borsthoogte op de linkerzijde van de kleding wordt gedragen. Het lint voor mannen is 55 millimeter en voor vrouwen 37 millimeter breed;

    • 2°. de ster, bestaande uit het schild, zoals omschreven in onderdeel a, onder 2°, bevestigd op een vierpuntige, uit achtenveertig stralen bestaande zilveren ster met een diameter van 85 millimeter. De ster wordt direct boven het middel gedragen op de linkerzijde van de kleding. De ster en het onder 1° bedoelde onderscheidingsteken worden uitsluitend tezamen gedragen;

    • 3°. het draagteken, zijnde het in rozetvorm opgemaakte lint, waarachter een balk van goudgalon aan de ene zijde en een balk van zilvergalon aan de andere zijde is bevestigd. Het geheel is bevestigd op een strik. Het draagteken wordt gedragen in plaats van de onder 1° en 2° genoemde onderscheidingstekens.

  • c. Commandeur:

    • 1°. het onderscheidingsteken, zoals omschreven in onderdeel b, onder 1°;

    • 2°. het draagteken, zijnde het in rozetvorm opgemaakte lint, waarachter een balk van zilvergalon is bevestigd. Het geheel is bevestigd op een strik. Het draagteken wordt gedragen in plaats van het onder 1° genoemde onderscheidingsteken.

  • d. Officier:

    • 1°. het versiersel waarvan het kruis een diameter heeft van 46 millimeter, hangende aan het lint, voorzien van een rozet in de kleuren van het lint, dat op borsthoogte op de linkerzijde van de kleding wordt gedragen. Het lint voor mannen is 37 millimeter en voor vrouwen 27 millimeter breed. Vrouwen dragen het lint opgemaakt in de vorm van een strik;

    • 2°. het draagteken, zijnde het in rozetvorm opgemaakte lint. Het geheel is bevestigd op een strik. Het draagteken wordt gedragen in plaats van het onder 1° genoemde onderscheidingsteken.

  • e. Ridder:

    • 1°. het versiersel waarvan het kruis een diameter heeft van 46 millimeter, hangende aan het lint, dat op borsthoogte op de linkerzijde van de kleding wordt gedragen. Het lint voor mannen is 37 millimeter en voor vrouwen 27 millimeter. Vrouwen dragen het lint opgemaakt in de vorm van een strik;

    • 2°. het draagteken, zijnde het lint, opgemaakt in de vorm van een strik, waaraan is toegevoegd een kleine zilveren kroon. Het draagteken wordt gedragen in plaats van het onder 1° genoemde onderscheidingsteken.

  • f. Lid:

    • 1°. het versiersel waarvan het kruis een diameter heeft van 35 millimeter, hangende aan het lint met een breedte van 27 millimeter, dat op borsthoogte op de linkerzijde van de kleding wordt gedragen. Vrouwen dragen het lint opgemaakt in de vorm van een strik;

    • 2°. het draagteken, zijnde het lint, opgemaakt in de vorm van een strik. Het draagteken wordt gedragen in plaats van het onder 1° genoemde onderscheidingsteken.

Artikel 8

  • 1 De in artikel 7 genoemde versierselen met lint kunnen in een verkleinde vorm worden gedragen in plaats van de in artikel 7 genoemde onderscheidingstekens.

  • 2 Leden van de Orde die een uniform dragen kunnen het draagteken in de vorm van een bâton van 27 bij 11 millimeter dragen. Indien de graad van Ridder Grootkruis, Grootofficier of Commandeur is verleend, wordt op de bâton een rozet met daarachter een balk als bedoeld in artikel 7, respectievelijk onderdeel a, onder 3°, onderdeel b, onder 3°, en onderdeel c, onder 2°, bevestigd. Indien de graad van Officier, dan wel Ridder is verleend, wordt op de bâton een rozet respectievelijk een kleine zilveren kroon bevestigd.

Hoofdstuk III. Procedure

Artikel 9

  • 1 Een voorstel tot verlening van een onderscheiding wordt gericht aan de burgemeester of de gezaghebber van de woonplaats van de te onderscheiden persoon.

  • 2 De burgemeester of de gezaghebber zendt het voorstel met zijn advies aan de commissaris van de Koning onderscheidenlijk de Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 4 Het Kapittel zendt het voorstel met zijn advies aan Onze Minister wie het aangaat. Het Kapittel houdt de stukken die betrekking hebben op de voorbereiding van zijn adviezen ter beschikking van Onze Minister wie het aangaat.

  • 5 Onze Minister wie het aangaat doet de voordracht voor het koninklijk besluit tot verlening van de onderscheiding. Indien de voordracht meer dan een minister aangaat, wordt het koninklijk besluit tot verlening van de onderscheiding gezamenlijk voorgedragen.

  • 6 Indien Onze Minister wie het aangaat het advies van het Kapittel niet overneemt, legt deze het voorstel met het advies van het Kapittel voor aan de ministerraad, die over de voordracht besluit.

  • 7 Van elk besluit omtrent een voorstel tot verlening van een onderscheiding wordt door Onze Minister wie het aangaat opgave gedaan aan het Kapittel.

Artikel 10

  • 1 Een voorstel tot verlening van een onderscheiding aan een burgemeester wordt gericht aan de commissaris van de Koning van de provincie waarin de burgemeester woont. De commissaris zendt het voorstel met zijn advies aan het Kapittel. Artikel 9, vierde tot en met zevende lid, is van toepassing.

  • 2 Een voorstel tot verlening van een onderscheiding aan een commissaris van de Koning wordt gericht aan de burgemeester van de woonplaats van de commissaris. De burgemeester zendt het voorstel met zijn advies aan het Kapittel. Artikel 9, vierde tot en met zevende lid, is van toepassing.

Artikel 10a

  • 1 Een voorstel tot verlening van een onderscheiding aan een gezaghebber wordt gericht aan de Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De Rijksvertegenwoordiger zendt het voorstel met zijn advies aan het Kapittel. Artikel 9, vierde lid tot en met zevende lid, is van toepassing.

  • 2 Een voorstel tot verlening van een onderscheiding aan de Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt gericht aan de gezaghebber van Bonaire. De gezaghebber van Bonaire zendt het voorstel met zijn advies aan het Kapittel. Artikel 9, vierde tot en met zevende lid, is van toepassing.

Artikel 11

  • 1 Een voorstel tot verlening van een onderscheiding aan een in Nederland verblijvende buitenlandse diplomaat of buitenlandse militair of een in het buitenland verblijvende persoon, wordt gericht aan Onze Minister van Buitenlandse Zaken. Deze zendt het voorstel voor advies aan het Kapittel. Artikel 9, vierde tot en met zevende lid, is van toepassing, met dien verstande dat in het geval van een buitenlandse militair de voordracht geschiedt door Onze Minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met Onze Minister van Defensie.

Artikel 12

Onverminderd artikel 9, eerste lid, kan een voorstel tot verlening van een onderscheiding aan een actief dienende Nederlandse militair aan Onze Minister van Defensie worden gericht. Onze Minister van Defensie zendt het voorstel aan de burgemeester van de woonplaats van de betrokken militair. Artikel 9, tweede tot en met zevende lid, is van toepassing.

Artikel 13

  • 1 Een voorstel tot verlening van een onderscheiding aan een persoon, woonachtig in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, wordt gericht aan de raad van ministers van Aruba, Curaçao, respectievelijk Sint Maarten.

  • 2 De raad van ministers zendt het voorstel aan de Gouverneur.

  • 4 Het Kapittel zendt het voorstel met zijn advies aan Onze Minister wie het aangaat. Het Kapittel houdt de stukken die betrekking hebben op de voorbereiding van zijn adviezen ter beschikking van Onze Minister wie het aangaat.

  • 5 Onze Minister wie het aangaat doet de voordracht voor het koninklijk besluit tot verlening van de onderscheiding. Indien de voordracht meer dan een minister aangaat, wordt het koninklijk besluit tot verlening van de onderscheiding gezamenlijk voorgedragen.

  • 6 Indien Onze Minister wie het aangaat het advies van het Kapittel niet overneemt, legt deze het voorstel met het advies van het Kapittel voor aan de rijksministerraad, die over de voordracht besluit.

  • 7 Van elk besluit omtrent een voorstel tot verlening van een onderscheiding wordt door Onze Minister wie het aangaat opgave gedaan aan het Kapittel.

Artikel 14

  • 1 De volgende personen worden geacht aan een of meer van de in artikel 2 genoemde criteria te voldoen:

    • a. de leden van de Staten-Generaal en van de Staten van Aruba, Curaçao of Sint Maarten die ten minste tweemaal zijn herkozen en ten minste tien jaren zitting hebben gehad;

    • b. de Nederlandse leden van het Europees Parlement die ten minste een maal zijn herkozen en ten minste tien jaren zitting hebben gehad;

    • c. de leden van provinciale staten, van gemeenteraden en de leden van een commissie als bedoeld in artikel 87, eerste lid, van de Gemeentewet en de leden van de eilandsraden die ten minste twaalf jaren zitting hebben gehad;

    • d. de ministers en staatssecretarissen van de landen van het Koninkrijk die hun ambt ten minste een jaar hebben bekleed.

  • 2 Indien personen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, niet voldoen aan de daarin gestelde vereisten, worden zij geacht aan een of meer van de in artikel 2 genoemde criteria te voldoen, indien zij ten minste twaalf jaren zitting hebben gehad in twee of meer verschillende van de in de onderdelen a, b of c genoemde organen.

  • 3 Een voordracht tot verlening van een onderscheiding aan een persoon die ingevolge het eerste lid, onderdeel a, b of c, dan wel het tweede lid, geacht wordt aan een of meer van de in artikel 2 genoemde criteria te voldoen, wordt niet eerder gedaan dan nadat de te onderscheiden persoon is afgetreden.

  • 4 Een voordracht tot verlening van een onderscheiding aan een minister of staatssecretaris die ingevolge het eerste lid, onderdeel d, geacht wordt aan een of meer van de in artikel 2 genoemde criteria te voldoen, wordt gedaan door Onze Minister-President. De voordracht wordt niet eerder gedaan dan nadat de te onderscheiden persoon zijn ambt heeft neergelegd.

    Artikel 9, zevende lid, is van toepassing.

  • 5 Een voordracht tot verlening van een onderscheiding aan een minister of staatssecretaris van Aruba, Curaçao of Sint Maarten die ingevolge het eerste lid, onderdeel d, geacht wordt aan een of meer van de in artikel 2 genoemde criteria te voldoen, wordt gedaan door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties na overleg met Onze Minister-President van Aruba, Curaçao respectievelijk Sint Maarten. De voordracht wordt niet eerder gedaan dan nadat de te onderscheiden persoon zijn ambt heeft neergelegd. Artikel 9, zevende lid, is van toepassing.

Artikel 15

Ten aanzien van de verlening van een onderscheiding bij koninklijk besluit aan een lid van het koninklijk huis, alsmede aan buitenlandse staatshoofden, is artikel 9, zevende lid, van toepassing.

Artikel 16

  • 1 De uitreiking van de onderscheiding geschiedt door de burgemeester, de gezaghebber, de commissaris van de Koning, de Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba of Onze Minister wie het aangaat.

  • 2 Indien de onderscheiding namens de burgemeester, de gezaghebber, de commissaris van de Koning, de Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba of Onze Minister wie het aangaat, wordt uitgereikt, geschiedt dit door een daartoe aangewezen ambtenaar of door een ander bestuursorgaan, mits het bestuursorgaan daarmee instemt.

  • 3 De uitreiking van de onderscheiding geschiedt in Aruba, Curaçao en Sint Maarten door of namens de Gouverneur.

Artikel 17

De verlening van een onderscheiding wordt binnen een maand na verlening gepubliceerd in de Staatscourant.

Artikel 18

  • 1 Bij de onderscheiding behoort een oorkonde die wordt ondertekend door de Kanselier van de Orde van de Nederlandse Leeuw.

  • 2 Modellen van de in de artikelen 4, 5, 7 en 8 beschreven onderscheidingstekens worden gedeponeerd bij de Kanselier van de Orde van de Nederlandse Leeuw.

Hoofdstuk IV. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 19

  • 1 De hoofdstukken I en III zijn niet van toepassing op de behandeling van een voorstel tot verlening van een onderscheiding indien daarmee wordt beoogd een onderscheiding uit te doen reiken op een tijdstip gelegen voor de uitreiking ter gelegenheid van de dag waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd in 1996.

  • 2 Indien omtrent een voorstel als bedoeld in het eerste lid besloten wordt dat de datum van uitreiking zal zijn gelegen op of na de uitreiking ter gelegenheid van de dag waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd in 1996, wordt het voorstel overeenkomstig de hoofdstukken I en III behandeld.

Artikel 20

De richtlijnen voor het verlenen van koninklijke onderscheidingen, zoals vastgesteld door de ministerraad op 27 september 1948, worden ingetrokken, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op voorstellen als bedoeld in artikel 19, eerste lid.

Artikel 21

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 22

Dit besluit wordt aangehaald als: Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 10 mei 1995

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de zestiende mei 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager