Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag

Geraadpleegd op 22-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2019 en zichtdatum 01-01-2019.
Geldend van 01-01-2019 t/m 31-12-2019

Besluit van 23 december 1994, tot vaststelling van het uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 3 december 1992, nr. WM92-19, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Afdeling Wetgeving Milieubelastingen, gedaan mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op de artikelen 6, derde lid, 10a, zesde lid, 13, zevende lid, 18a, derde lid, 28, achtste lid, 30, tweede lid, en 38, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag;

De Raad van State gehoord (advies van 18 december 1992, nr. W06.92.0614);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 21 december 1994, nr. WM94-71M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Afdeling Wetgeving Milieubelastingen, uitgebracht mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

Artikel 1

  • 2 Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

    • a. de wet: de Wet belastingen op milieugrondslag;

    • b. kennisgevingsnummer: het nummer dat door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat ingevolge bijlage IC, onder 3, van de EVOA wordt toegekend aan het in bijlage IA van de EVOA verplicht gestelde kennisgevingsdocument;

    • c. gemengde afvalstoffen: huishoudelijke afvalstoffen, gemengde bedrijfsafvalstoffen of gemengd sorteerresidu;

    • d. RSIN: rechtspersonen en samenwerkingsverbanden informatienummer dat door de Kamer van Koophandel wordt verstrekt bij inschrijving van rechtspersonen en samenwerkingsverbanden in het handelsregister;

    • e. KvK-nummer: het unieke nummer, bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007;

    • f. VIHB-nummer: het registratienummer welke door de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie is toegekend aan een bedrijf dat wordt vermeld op de lijst, bedoeld in de artikelen 10.45, eerste lid, onderdeel a, en 10.55, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

    • g. gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf: bedrijf dat in het bezit is van een certificaat asbestverwijdering als bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

    • h. landelijk asbestvolgsysteem: elektronische voorziening waarin informatie over het proces van asbestinventarisatie, asbestverwijdering, eindbeoordeling asbestverwijdering, opslag en transport en stort van asbest en asbesthoudende producten wordt ingevoerd en opgeslagen via https://www.asbestvolgsysteem.nl.

Hoofdstuk III. Belasting op leidingwater

Artikel 3

  • 1 Het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet kan worden gedaan na afloop van elke kalendermaand waarin recht op teruggaaf is ontstaan, en dient uiterlijk te worden gedaan binnen dertien weken na afloop van de verbruiksperiode van twaalf maanden.

  • 2 Teruggaaf wordt alleen verleend indien de eindfacturen worden overgelegd.

Hoofdstuk IV. Afvalstoffenbelasting

Artikel 4

Voor de toepassing van artikel 22, tweede lid, van de wet wordt de toepassing van stoffen, preparaten of voorwerpen binnen een inrichting waar afvalstoffen worden gestort, geacht hetzij verband te houden met de bedrijfsvoering van de inrichting, hetzij deel uit te maken van het bedrijfsproces dat leidt tot de nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen, indien de stoffen, preparaten of voorwerpen in de inrichting dienen voor, dan wel bestaan uit:

  • a. materiaal voor het realiseren en onderhouden van een afrastering;

  • b. materiaal voor het realiseren van de onderafdichtingsconstructie, de geohydrologische maatregelen en het controlesysteem zoals verlangd in het Stortbesluit bodembescherming, de Regeling stortplaatsen voor baggerspecie op land, dan wel de Richtlijnen voor baggerspeciestortplaatsen in het beleidsstandpunt «Verwijdering baggerspecie» (Kamerstukken II 1993/94, 23 450, nr. 1);

  • c. materiaal voor het realiseren van de bovenafdichtingsconstructie zoals verlangd in het besluit, de regeling, of de richtlijnen, genoemd in onderdeel b;

  • d. (riool)buizen voor de opvang en afvoer van percolaat en neerslag en materiaal voor installaties voor de behandeling van percolaat en neerslag;

  • e. verzamelleidingen voor de opvang en afvoer van stortgas in de egalisatie- of steunlaag en materiaal voor installaties voor de behandeling van stortgas;

  • f. het realiseren en in werking houden van nutsvoorzieningen;

  • g. het realiseren en in werking houden van installaties voor het be- of verwerken van afvalstoffen;

  • h. het operationeel houden van kantoren, van de controle- en registratieposten, van een laboratorium, van werkplaatsen, van het aanwezige rollende materieel en van de wasplaats;

  • i. materiaal voor het realiseren en in stand houden van bouwwerken;

  • j. materiaal voor het realiseren en in stand houden van een terreinverharding buiten het deel van de stortplaats, al dan niet in compartimenten onderverdeeld, waar tussen een onderafdichtings- en een bovenafdichtingsconstructie, als verlangd in het besluit, de regeling, dan wel de richtlijnen, genoemd in onderdeel b, afvalstoffen worden gestort (stortlichaam);

  • k. ongediertebestrijding;

  • l. bouwstoffen als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit, die voorzien zijn van een overeenkomstig bij of krachtens dat besluit gestelde regels afgegeven erkende kwaliteitsverklaring, partijkeuring of fabrikant-eigenverklaring waaruit blijkt dat zij voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 28, eerste lid, of artikel 30, eerste lid, van dat besluit, en die worden toegepast in een voorziening die op grond van de voor de inrichting verleende omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, binnen de inrichting is aangebracht;

  • m. grond als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit, die voorzien is van een overeenkomstig bij of krachtens dat besluit gestelde regels afgegeven erkende kwaliteitsverklaring, partijkeuring of fabrikant-eigenverklaring waaruit blijkt dat de kwaliteit van de grond de maximale waarde voor de bodemfunctieklasse industrie, bedoeld in artikel 55, tweede lid, van dat besluit, niet overschrijdt en die wordt toegepast in een voorziening die op grond van de voor de inrichting verleende omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, binnen de inrichting is aangebracht.

Artikel 5

Voor de toepassing van artikel 22, tweede lid, van de wet wordt de toepassing van stoffen, preparaten of voorwerpen binnen een inrichting waar afvalstoffen worden verbrand, geacht hetzij verband te houden met de bedrijfsvoering van de inrichting, hetzij deel uit te maken van het bedrijfsproces dat leidt tot de nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen, indien de stoffen, preparaten of voorwerpen in de inrichting dienen voor de activiteiten, dan wel bestaan uit de materialen of voorwerpen, bedoeld in artikel 4, onderdelen a, f, g, h, i, of k.

Artikel 6

  • 1 Een aanvraag als bedoeld in artikel 25a, eerste lid, eerste zin, van de wet wordt langs elektronische weg ingediend bij Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, met gebruikmaking van de hiertoe beschikbaar gestelde voorziening. Daarbij worden de bij die voorziening voorgeschreven aanwijzingen opgevolgd.

  • 2 Bij regeling van Onze Ministers kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 7

  • 1 De kennisgever vermeldt in de aanvraag, bedoeld in artikel 25a, eerste lid, van de wet:

    • a. naam en adres van de kennisgever;

    • b. het RSIN van de kennisgever, dan wel, indien de kennisgever niet beschikt over een RSIN, het KvK-nummer van de kennisgever, dan wel, indien de kennisgever evenmin beschikt over een KvK-nummer, het VIHB-nummer van de kennisgever;

    • c. het kennisgevingsnummer waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • d. de periode waarop de toestemming tot overbrenging betrekking heeft;

    • e. het maximale gewicht van de afvalstoffen waarop de toestemming tot overbrenging betrekking heeft;

    • f. het tijdstip van aanvang van de eerste fysieke overbrenging en het tijdstip van aanvang van de laatste fysieke overbrenging met toepassing van de toestemming tot overbrenging;

    • g. het tijdstip waarop de verklaring, bedoeld in artikel 16, onderdeel e, van de EVOA, is ontvangen, dan wel ontvangen had moeten zijn, voor alle afvalstoffen die met toepassing van de toestemming tot overbrenging zijn overgebracht uit Nederland;

    • h. het gewicht van de afvalstoffen die met toepassing van de toestemming tot overbrenging zijn overgebracht, alsmede het aantal transporten waarmee de afvalstoffen zijn overgebracht.

  • 2 Indien de overgebrachte afvalstoffen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, niet geheel zijn gestort dan wel verbrand in een installatie waarin gemengde afvalstoffen mogen worden verbrand, vermeldt de kennisgever in de aanvraag tevens:

    • a. het gewicht van de afvalstoffen, niet zijnde baggerspecie, die met toepassing van de toestemming tot overbrenging zijn overgebracht en die, al dan niet na opslag, sortering of bewerking, zijn of zullen worden gestort;

    • b. het gewicht van de afvalstoffen, niet zijnde baggerspecie of zuiveringsslib, die met toepassing van de toestemming tot overbrenging zijn overgebracht en die, al dan niet na opslag, sortering of bewerking, zijn of zullen worden verbrand in een installatie waarin gemengde afvalstoffen mogen worden verbrand, verminderd met het gewicht van het aan deze afvalstoffen toe te rekenen verbrandingsresidu dat nuttig is of zal worden toegepast, waarbij de hoeveelheid verbrandingsresidu die nuttig is of zal worden toegepast apart wordt vermeld;

    • c. het gewicht van de afvalstoffen, niet zijnde baggerspecie of zuiveringsslib, die met toepassing van de toestemming tot overbrenging zijn overgebracht en die, al dan niet na opslag, sortering of bewerking, zijn of zullen worden verbrand in een installatie waarin geen gemengde afvalstoffen mogen worden verbrand;

    • d. het gewicht van de afvalstoffen die met toepassing van de toestemming tot overbrenging zijn overgebracht voor zover dit gewicht nog niet is vermeld ingevolge onderdelen a, b of c, onder vermelding van de aard en verwerkingswijze van deze afvalstoffen, waarbij indien sprake is van meer dan één verwerkingswijze, de hoeveelheden per verwerkingswijze worden gespecificeerd.

      Bij de aanvraag verklaart de kennisgever te beschikken over een schriftelijke verklaring van de ontvanger, bedoeld in artikel 2, veertiende lid, EVOA, aan de hand waarvan de hoeveelheden, bedoeld in onderdelen a tot en met d, kunnen worden vastgesteld, onder vermelding van de plaats waar en de datum wanneer de laatstgenoemde verklaring is opgesteld.

  • 3 De schriftelijke verklaring, bedoeld in het tweede lid, tweede zin, wordt ondertekend door de ontvanger en bevat:

    • a. naam en adres van de ontvanger;

    • b. het kennisgevingsnummer waarop de verklaring betrekking heeft;

    • c. het gewicht van de afvalstoffen die met toepassing van de toestemming tot overbrenging zijn overgebracht, alsmede het aantal transporten waarmee de afvalstoffen zijn overgebracht;

    • d. de gewichten, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a tot en met d;

    • e. in geval de afvalstoffen geheel of gedeeltelijk zijn of zullen worden verwerkt bij verschillende bedrijven: een uitsplitsing van de gewichten, bedoeld in onderdeel d, over alle bedrijven waar een deel van de afvalstoffen is of zal worden verwerkt; indien meerdere opeenvolgende verwerkingswijzen op de afvalstoffen worden toegepast, geeft de uitsplitsing een schematische weergave van de verschillende stromen afvalstoffen en verwerkingswijzen;

    • f. de verklaring dat de gegevens juist en volledig zijn en zonder voorbehoud worden verstrekt.

  • 5 De kennisgever is gehouden op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat hieruit te allen tijde de gegevens blijken die van belang zijn voor een juiste vaststelling van de hoeveelheden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a tot en met d, daaronder begrepen de verklaring, bedoeld in het tweede lid, tweede volzin, en de hem ter beschikking staande gegevens die aan die verklaring ten grondslag liggen. De kennisgever is verplicht deze gegevens gedurende zeven jaar te bewaren.

  • 6 Bij regeling van Onze Ministers kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 8

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan de gegevens die de kennisgever bij zijn aanvraag heeft verstrekt vergelijken met gegevens die ter zake ingevolge de EVOA zijn verstrekt.

  • 3 In gevallen als bedoeld in artikel 7, tweede lid, vermeldt Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat tevens in de beschikking de gegevens die de kennisgever heeft vermeld in zijn aanvraag ingevolge artikel 7, tweede lid, onderdelen a tot en met d, en laatste zin.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 9

  • 2 Indien Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat de beschikking afgeeft ingevolge artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de wet, nadat de kennisgever een melding heeft gedaan als bedoeld in artikel 25a, eerste lid, tweede zin, van de wet, vermeldt Onze Minister in de beschikking de gegevens, genoemd in artikel 7, eerste lid, en, indien van toepassing, artikel 7, tweede lid, zoals door de kennisgever gecorrigeerd bij de melding.

  • 3 Bij toepassing van het eerste lid stelt Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, voordat hij de beschikking afgeeft, de kennisgever in de gelegenheid een aanvraag in te dienen binnen een daarvoor door hem te stellen termijn waarin hij alsnog de gegevens, genoemd in artikel 7, verstrekt. De artikelen 6 tot en met 9, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een dergelijke aanvraag.

Artikel 11

  • 1 Voor zover sprake is van een verwerking of bewerking van afvalstoffen die gepaard gaat met gewichtsverlies, wordt de vermindering, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de wet, zodanig toegepast dat ter zake van de stoffen, preparaten of voorwerpen bij het verlaten van de inrichting wordt uitgegaan van de belasting die verschuldigd werd bij de afgifte ter verwijdering van de afvalstoffen waaruit zij zijn ontstaan.

  • 2 Het verhoudingsgetal, bedoeld in artikel 27, derde lid, van de wet, wordt uitsluitend toegepast door degene die beschikt over een door de inspecteur afgegeven vergunning. In deze vergunning kan de inspecteur nadere voorwaarden stellen met betrekking tot de administratie.

Artikel 11a

Als een installatie als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel c, van de wet, wordt mede aangemerkt een installatie waarin blijkens boeken en bescheiden uitsluitend zuivere biomassa of naar haar aard zuivere biomassa wordt verbrand.

Artikel 11b

  • 1 De vrijstelling, bedoeld in artikel 29a van de wet, wordt verleend indien uit de administratie van de belastingplichtige blijkt welk gedeelte van de hoeveelheid afvalstoffen die in het tijdvak van aangifte ter verwijdering aan de inrichting is afgegeven, bestaat uit zuiveringsslib dat is bestemd om binnen de inrichting te worden verbrand.

  • 2 De verbranding van het zuiveringsslib, bedoeld in het eerste lid, moet plaatsvinden binnen drie jaar na de afgifte van dat zuiveringsslib aan de inrichting. De datum van verbranding wordt vastgelegd in de administratie, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister kunnen ten behoeve van de uitvoering van dit artikel nadere regels worden gesteld.

Artikel 11c

  • 1 De vrijstelling, bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de wet, wordt slechts verleend ter zake van de afgifte ter verwijdering aan een inrichting van afzonderlijk en onvermengd asbest en asbesthoudende producten die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend toegepast zijn geweest als dakbedekking en zijn vrijgekomen bij de sanering van een asbesthoudend dak, wanneer:

    • a. de sanering van dat dak door een gecertifieerd asbestverwijderingsbedrijf is verricht;

    • b. de sanering van dat dak is gemeld in het landelijk asbestvolgsysteem;

    • c. de sanering van dat dak uiterlijk op 31 december 2024 is afgerond; en

    • d. de afgifte ter verwijdering uiterlijk op 31 maart 2025 heeft plaatsgevonden.

  • 2 De vrijstelling wordt uitsluitend toegepast wanneer degene die het asbest en de asbesthoudende producten afgeeft, of doet afgeven, voorafgaand aan de afgifte ter verwijdering een verklaring aan de houder van de inrichting verstrekt waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De houder van de inrichting richt zijn administratie zodanig in dat daaruit blijkt welk gedeelte van de hoeveelheid afvalstoffen die in het tijdvak van aangifte ter verwijdering aan de inrichting is afgegeven, bestaat uit asbest en asbesthoudende producten als bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de wet waarvoor wordt voldaan aan de in het eerste en tweede lid vermelde nadere voorwaarden en beperkingen.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de verklaring, bedoeld in het tweede lid, en het tijdstip waarop die verklaring uiterlijk verstrekt moet zijn. Voorts kunnen bij regeling van Onze Minister nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Hoofdstuk V. Kolenbelasting

Artikel 12

  • 2 In het bescheid, bedoeld in het eerste lid, worden vermeld:

    • a. de naam en het adres van degene van wie de kolen afkomstig zijn;

    • b. de naam en het adres van degene naar wie de kolen worden vervoerd dan wel overgebracht;

    • c. de naam en het adres van degene die de kolen vervoert dan wel overbrengt;

    • d. de hoeveelheid kolen, en

    • e. de datum waarop het vervoer dan wel de overbrenging van de kolen is aangevangen.

Artikel 13

De in artikel 33, tweede lid, en artikel 34, eerste lid, van de wet bedoelde personen of publiekrechtelijke lichamen richten hun administratie zodanig in dat daarin op overzichtelijke wijze alle voor de heffing van kolen van belang zijnde gegevens zijn opgenomen.

Artikel 14

  • 2 Op de in het eerste lid bedoelde vervoersopdracht wordt een verklaring gesteld van de vergunninghouder van de inrichting waarnaar de kolen zullen worden overgebracht dat de kolen worden overgebracht naar zijn inrichting en in de administratie van zijn inrichting worden opgenomen.

Artikel 15

Het brengen, bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdeel a, van de wet, van kolen vanuit een derde land naar een plaats voor tijdelijke opslag, het in Nederland plaatsen onder een EU-douaneregeling van vanuit een derde land binnengebrachte kolen, bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdeel b, van de wet, alsmede het onder ambtelijk toezicht vernietigen van kolen die onder een EU-douaneregeling zijn geplaatst, bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdeel e, van de wet, geschiedt met inachtneming van de formaliteiten die op grond van de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 1:1, eerste en tweede lid, van de Algemene douanewet, moeten worden vervuld.

Artikel 16

  • 1 In de vervoersopdracht, bedoeld in artikel 14, worden vermeld:

    • a. de naam en het adres van degene die de vervoersopdracht opmaakt dan wel van degene in wiens opdracht zij wordt opgemaakt;

    • b. de naam en het adres van degene die de kolen overbrengt;

    • c. de naam en het adres van de vergunninghouder van de inrichting waarnaar de kolen worden overgebracht en het adres van die inrichting;

    • d. de hoeveelheid kolen, en

    • e. de datum waarop de overbrenging van de kolen aanvangt.

  • 2 De vervoersopdracht is gedagtekend en ondertekend.

  • 3 Indien een persoon als bedoeld in het eerste lid vergunninghouder is van een inrichting, wordt tevens het nummer van zijn vergunning vermeld.

  • 4 De vergunninghouder van de inrichting die de vervoersopdracht heeft opgemaakt of heeft doen opmaken, bewaart afschriften van de vervoersopdrachten op overzichtelijke wijze bij zijn administratie.

Artikel 17

  • 1 De vrijstellingen, bedoeld in artikel 44, eerste, tweede en derde lid, van de wet, worden verleend, indien:

    • a. degene die de kolen gebruikt, verklaart dat de aan hem te leveren kolen worden gebruikt op de wijze, bedoeld in artikel 44, eerste, tweede of derde lid, van de wet;

    • b. de verklaring geschiedt met gebruikmaking van een door de vergunninghouder van de inrichting opgesteld bescheid in geval van uitslag of met gebruikmaking van een door degene die de levering verricht opgesteld bescheid in geval van invoer;

    • c. degene die de kolen gebruikt, de verklaring heeft ondertekend, en

    • d. de verklaring op overzichtelijke wijze wordt bewaard bij de administratie van de vergunninghouder van de inrichting in geval van uitslag en bij de administratie van degene die de aangifte tot plaatsing onder de douaneregeling brengen in het vrije verkeer doet, in geval van invoer.

  • 2 De vrijstelling, bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de wet, wordt niet verleend indien de kolen worden gebruikt in een installatie voor het opwekken van elektriciteit met een elektrisch vermogen van minder dan 60 kW.

  • 3 Degene die de kolen gebruikt, richt zijn administratie zodanig in dat daarin op overzichtelijke wijze de gegevens zijn opgenomen omtrent alle voor de vrijstellingen, bedoeld in artikel 44, eerste, tweede of derde lid, van de wet, van belang zijnde bedrijfshandelingen.

Artikel 18

  • 3 Bij het verzoek om teruggaaf worden de aankoopfactuur en de van belang zijnde gegevens over de bestemming van de kolen waarop de teruggaaf betrekking heeft overgelegd.

  • 5 De administratie van degene die om teruggaaf verzoekt, voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

Hoofdstuk VI. Energiebelasting

Artikel 19

  • 1 Het verzoek om een vergunning voor een fiscaal vertegenwoordiger, bedoeld in artikel 54, derde lid, van de wet, bevat de volgende gegevens:

    • a. naam en adres van de verzoeker;

    • b. het beoogde tijdstip van aanvang van het fiscaal-vertegenwoordigerschap;

    • c. naam en adres van de degene die de levering aan de verbruiker verricht en die niet in Nederland is gevestigd en aldaar geen vaste inrichting heeft van waaruit de levering wordt verricht (in dit artikel: buitenlandse leverancier).

  • 2 Een vergunning voor een fiscaal vertegenwoordiger wordt slechts verleend indien de verzoeker:

    • a. in Nederland woont of is gevestigd;

    • b. in de afgelopen vijf jaren niet wegens overtreding van de wettelijke bepalingen inzake rijksbelastingen dan wel douane onherroepelijk is veroordeeld;

    • c. een administratie voert die voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden;

    • d. naar het oordeel van de inspecteur voldoende solvabel is.

  • 3 De verlening van een vergunning voor een fiscaal vertegenwoordiger is tevens gebonden aan de voorwaarde dat de verzoeker optreedt voor alle leveringen als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de wet. De inspecteur kan op verzoek hiervan afwijken.

  • 4 De inspecteur kan de vergunning intrekken of wijzigen:

    • a. op verzoek van de fiscaal vertegenwoordiger met schriftelijke instemming van de buitenlandse leverancier;

    • b. op verzoek van de buitenlandse leverancier;

    • c. indien de fiscaal vertegenwoordiger niet meer voldoet aan de aan de vergunning gebonden voorwaarden.

    De buitenlandse leverancier wordt van de intrekking van de vergunning in kennis gesteld, alsmede van de gronden waarop deze berust.

Artikel 20

  • 2 De verbruiker dient:

    • a. zijn administratie zodanig in te richten dat daarin op overzichtelijke wijze de gegevens zijn opgenomen omtrent alle voor de toepassing van het tarief voor zakelijk verbruik van belang zijnde bedrijfshandelingen;

    • b. ter vaststelling van de hoeveelheid elektriciteit waarop het tarief, bedoeld in het eerste lid, ziet deze hoeveelheid te meten met behulp van meters indien de elektriciteit mede betrokken wordt voor niet-zakelijk verbruik als bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel u, van de wet.

  • 3 Wijzigingen in de situatie die van invloed zijn op de toepassing van het tarief, bedoeld in het eerste lid, worden onmiddellijk gemeld aan degene die de elektriciteit levert.

Artikel 21

  • 1 Het tarief, bedoeld in artikel 59, eerste lid, onderdeel b, van de wet, is van toepassing indien de verbruiker een verklaring heeft overgelegd aan degene die het aardgas aan hem levert, dat het aardgas uitsluitend wordt aangewend in een CNG-vulstation.

  • 2 De verbruiker dient overeenkomstig de in het eerste lid bedoelde verklaring te handelen. Indien niet meer overeenkomstig de verklaring gehandeld wordt, meldt de verbruiker dat onmiddellijk aan degene die het aardgas levert.

Artikel 21a

  • 1 De uitzondering in artikel 59, derde lid, van de wet voor installaties voor stadsverwarming waarbij grotendeels gebruik wordt gemaakt van restwarmte, aardwarmte of warmte opgewekt met vaste of vloeibare biomassa, is mede van toepassing gedurende de eerste periode van maximaal twee jaar na de ingebruikneming van een installatie voor stadsverwarming die is ontworpen om grotendeels gebruik te maken van restwarmte, aardwarmte of warmte opgewekt met vaste of vloeibare biomassa.

  • 2 De periode, bedoeld in het eerste lid, vangt aan op het moment waarop de levering van warmte door middel van de installatie een aanvang neemt.

  • 3 Het eerste lid is slechts van toepassing als de houder van de installatie aan degene die het aardgas aan hem levert een verklaring heeft overgelegd:

    • a. dat sprake is van een installatie voor stadsverwarming;

    • b. dat de stadsverwarming is ontworpen om grotendeels gebruik te maken van restwarmte, aardwarmte of warmte opgewekt met vaste of vloeibare biomassa;

    • c. wanneer de periode, bedoeld in het eerste lid, aanvangt en eindigt.

Artikel 21b

  • 1 Het verlaagde tarief, bedoeld in artikel 59a, eerste lid, van de wet, kan alleen worden toegepast bij de vaststelling van de belasting die verschuldigd wordt op het tijdstip van de uitreiking van de eindfactuur over de verbruiksperiode waarin degene die de levering verricht van de coöperatie een opgaaf heeft ontvangen van de hoeveelheid door de coöperatie opgewekte elektriciteit die zij aan het lid van de coöperatie heeft toegerekend. Daarbij wordt de verlaging van het tarief toegepast op de elektriciteit die over de gehele verbruiksperiode is geleverd, voor zover ter zake wordt voldaan aan de bij of krachtens artikel 59a van de wet en, in voorkomend geval, bij artikel 59b van de wet gestelde voorwaarden en beperkingen.

  • 2 De elektriciteit die is opgewekt door een coöperatie met behulp van een productie-installatie als bedoeld in artikel 59a, tweede lid, onderdeel b, van de wet, komt slechts in aanmerking voor toerekening als bedoeld in artikel 59a, tweede lid, onderdeel a, van de wet, voor zover daarvoor garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit als bedoeld in artikel 1, onderdeel x, van de Elektriciteitswet 1998 zijn verstrekt. Voor de toepassing van de eerste volzin worden slechts de garanties van oorsprong in aanmerking genomen die betrekking hebben op de hoeveelheid elektriciteit die de coöperatie in de productieperiode via de aansluiting heeft geleverd, verminderd met de hoeveelheid elektriciteit die in dezelfde periode via de aansluiting aan de coöperatie is geleverd.

  • 3 Het verlaagde tarief, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts toegepast indien de coöperatie aan degene die de levering verricht:

    • a. een afschrift heeft overgelegd van de beschikking waaruit blijkt dat de coöperatie op het tijdstip van de levering was aangewezen als bedoeld in artikel 59a, eerste lid, van de wet; en

    • b. een schriftelijke verklaring heeft overgelegd dat wordt voldaan aan de bij of krachtens artikel 59a van de wet en, indien het een vereniging van eigenaars betreft, bij artikel 59b van de wet, aan de coöperatie en de productie-installatie gestelde voorwaarden en beperkingen.

Artikel 21c

  • 1 De verbruiker, bedoeld in artikel 60, tweede lid, van de wet, wordt aangemerkt als onderneming in moeilijkheden, wanneer het bedrijf van de verbruiker waaraan het aardgas wordt geleverd niet of niet langer levensvatbaar is.

  • 2 Een bedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt geacht niet of niet langer levensvatbaar te zijn, wanneer zich een of meer van de volgende omstandigheden voordoen:

    • a. de verbruiker heeft verzocht om uitstel van betaling van een belastingschuld, maar dit verzoek is door de ontvanger onherroepelijk afgewezen omdat hij het bedrijf niet of niet langer levensvatbaar acht;

    • b. de verbruiker heeft aan zijn schuldeisers een verzoek gedaan een crediteurenakkoord te sluiten tot vermindering of kwijtschelding van de uitstaande vorderingen;

    • c. aan de verbruiker is surseance van betaling toegestaan als bedoeld in artikel 222 van de Faillissementswet;

    • d. de verbruiker is bij rechterlijk vonnis in staat van faillissement verklaard als bedoeld in artikel 1 van de Faillissementswet.

  • 3 Wanneer een of meer omstandigheden als bedoeld in het tweede lid zich voordoen, meldt de verbruiker binnen acht weken schriftelijk aan de leverancier van het aardgas dat hij niet langer in aanmerking komt voor het tarief, bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de wet, omdat hij niet langer voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 60, tweede lid, van de wet. Hierbij vermeldt de verbruiker de datum waarop deze wijziging is ingetreden. De leverancier van het aardgas beëindigt de toepassing van het tarief, bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de wet, drie maanden na de datum genoemd in de melding van de verbruiker, bedoeld in de eerste volzin, tenzij deze melding is gevolgd door een intrekking van deze melding als bedoeld in het vijfde lid.

  • 4 Een omstandigheid als bedoeld in het tweede lid wordt geacht zich niet te hebben voorgedaan, wanneer binnen de termijn van acht weken, bedoeld in het derde lid:

    • a. in geval van het tweede lid, onderdeel a: de verbruiker de belastingschuld waarvoor uitstel van betaling was verzocht volledig heeft voldaan;

    • b. in geval van het tweede lid, onderdeel b: de schuldeisers van de verbruiker het verzoek om een crediteurenakkoord te sluiten honoreren;

    • c. in geval van het tweede lid, onderdeel c: de beschikking waarbij de surseance is ingetrokken in kracht van gewijsde is gegaan, bedoeld in artikel 245 van de Faillissementswet, en de faillietverklaring van de verbruiker niet is uitgesproken;

    • d. in geval van het tweede lid, onderdeel d: het faillissement eindigt als gevolg van de homologatie van een akkoord dat in kracht van gewijsde is gegaan, bedoeld in artikel 161 van de Faillissementswet.

  • 5 Wanneer de melding, bedoeld in het derde lid, eerste volzin, heeft plaatsgevonden en het vierde lid van toepassing is, trekt de verbruiker deze melding schriftelijk in binnen twee weken na afloop van de termijn van acht weken, genoemd in het derde lid. De eerdere melding wordt dan geacht niet te hebben plaatsgevonden.

  • 6 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van het tweede, derde en vierde lid.

Artikel 21d

  • 1 Het tarief, bedoeld in artikel 60a, eerste lid, van de wet, is slechts van toepassing indien de elektriciteit via een aansluiting wordt geleverd en de verbruiker een verklaring heeft overgelegd aan degene die de elektriciteit aan hem levert, dat de elektriciteit uitsluitend wordt aangewend in een oplaadinstallatie voor elektrische voertuigen die beschikt over een zelfstandige aansluiting en dat deze oplaadinstallatie geen deel uitmaakt van een meer omvattende onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 2 De verbruiker trekt de verklaring binnen zes weken schriftelijk in, indien de door hem overgelegde verklaring, bedoeld in het eerste lid, op enig moment niet meer juist is. De schriftelijke intrekking wordt door hem ondertekend, waarbij het moment, bedoeld in de vorige volzin, wordt vermeld.

Artikel 21e

Indien in de verbruiksperiode elektriciteit wordt betrokken van meerdere leveranciers via één aansluiting wordt de vermindering, bedoeld in artikel 63, eerste lid, van de wet slechts door één van de leveranciers toegepast.

Artikel 22

  • 1 De vrijstelling, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de wet, wordt verleend indien degene die aardgas of elektriciteit gebruikt, een verklaring heeft overgelegd aan degene die dat aardgas of die elektriciteit aan hem heeft geleverd, dat hij dat aardgas of die elektriciteit gebruikt op een in artikel 64, eerste lid, van de wet bedoelde wijze.

  • 3 De vrijstelling, bedoeld in artikel 64, derde lid, van de wet, wordt verleend indien de verbruiker een verklaring heeft overgelegd aan degene die de elektriciteit of het aardgas heeft geleverd, dat hij die elektriciteit of dat aardgas gebruikt op de wijze, bedoeld in artikel 64, derde lid, van de wet.

  • 4 De vrijstelling, bedoeld in artikel 64, vierde lid, van de wet, wordt verleend indien de verbruiker een verklaring heeft overgelegd aan degene die dat aardgas heeft geleverd, dat hij dat aardgas gebruikt op de wijze, bedoeld in artikel 64, vierde lid, van de wet.

  • 5 De vrijstelling, bedoeld in artikel 64, vijfde lid, van de wet, wordt verleend indien degene die het aardgas gebruikt een verklaring heeft overgelegd aan degene die dat aardgas aan hem heeft geleverd, dat hij dat aardgas gebruikt op de in artikel 64, vijfde lid, van de wet bedoelde wijze.

  • 6 Degene die aardgas of elektriciteit gebruikt op een wijze waarvoor een vrijstelling als bedoeld in artikel 64, eerste, derde, vierde of vijfde lid, van de wet wordt verleend dient:

    • a. zijn administratie zodanig in te richten dat daarin op overzichtelijke wijze de gegevens zijn opgenomen omtrent alle voor de desbetreffende vrijstelling van belang zijnde bedrijfshandelingen;

    • b. ter vaststelling van de hoeveelheid product waarop de vrijstelling ziet, deze hoeveelheid te meten met behulp van meters indien het desbetreffende product mede betrokken wordt voor andere doeleinden.

Artikel 24

  • 2 Ter vaststelling van de hoeveelheid verbruikte warmte meet de gebruiker van de onroerende zaak deze hoeveelheid met behulp van een warmtehoeveelheidsmeter.

  • 3 Bij het verzoek om de in het eerste lid bedoelde teruggaaf wordt de afrekening overgelegd die door de exploitant van de installatie voor blokverwarming of in diens opdracht is opgemaakt.

  • 4 De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als het bedrag aan belasting expliciet op de factuur in rekening is gebracht en slechts voor zover die factuur is betaald.

  • 5 Indien een hoger bedrag aan belasting is gefactureerd dan door degene die de levering heeft verricht verschuldigd is, wordt voor het bepalen van de hoogte van de teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, het bedrag aan verschuldigde belasting gebruikt.

Artikel 25

  • 1 Het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de wet, kan worden gedaan na afloop van elke kalendermaand waarin recht op teruggaaf is ontstaan, en wordt uiterlijk gedaan binnen dertien weken na afloop van de verbruiksperiode.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde teruggaaf wordt alleen verleend indien de aankoopfacturen worden overgelegd en indien de administratie van degene die om teruggaaf verzoekt, voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

  • 3 Het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 68, tweede lid, van de wet, kan worden gedaan na afloop van elke kalendermaand waarin recht op teruggaaf is ontstaan, en wordt uiterlijk gedaan binnen dertien weken na afloop van de verbruiksperiode.

  • 4 De teruggaaf, bedoeld in het eerste en derde lid, wordt alleen verleend als het bedrag aan belasting expliciet op de factuur in rekening is gebracht en slechts voor zover die factuur is betaald.

  • 5 Indien een hoger bedrag aan belasting is gefactureerd dan door degene die de levering heeft verricht verschuldigd is, wordt voor het bepalen van de hoogte van de teruggaaf, bedoeld in het eerste en derde lid, het bedrag aan verschuldigde belasting gebruikt.

Artikel 26

  • 2 De in het eerste lid bedoelde teruggaaf wordt alleen verleend indien de eindfactuur wordt overgelegd.

  • 3 De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als het bedrag aan belasting expliciet op de factuur in rekening is gebracht en slechts voor zover die factuur is betaald.

  • 4 Indien een hoger bedrag aan belasting is gefactureerd dan door degene die de levering heeft verricht verschuldigd is, wordt voor het bepalen van de hoogte van de teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, het bedrag aan verschuldigde belasting gebruikt.

Artikel 27

  • 3 Teruggaaf van belasting wordt alleen verleend indien de aankoopfactuur en de van belang zijnde gegevens en verklaringen over de bestemming van het aardgas of de elektriciteit waarop de teruggaaf betrekking heeft, worden overgelegd en indien de administratie van degene die om teruggaaf verzoekt voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

  • 6 De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt voorts alleen verleend als het bedrag aan belasting expliciet op de factuur in rekening is gebracht en slechts voor zover die factuur is betaald.

  • 7 Indien een hoger bedrag aan belasting is gefactureerd dan door degene die de levering heeft verricht verschuldigd is, wordt voor het bepalen van de hoogte van de teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, het bedrag aan verschuldigde belasting gebruikt.

Artikel 28

  • 2 Het tijdvak waarover de teruggaaf wordt verleend, is het kalenderkwartaal. De inspecteur kan op verzoek een ander tijdvak aanwijzen.

  • 3 Het verzoek om teruggaaf van belasting wordt gedaan binnen dertien weken na het eind van het in het tweede lid bedoelde tijdvak waarin het aardgas is geleverd.

  • 4 Teruggaaf wordt voorts alleen verleend indien:

    • a. uit de aankoopfactuur blijkt wanneer en hoeveel aardgas is geleverd;

    • b. degene die het verzoek om teruggaaf doet, bij het verzoek schriftelijk verklaart welk gedeelte van dit aardgas is gebruikt als brandstof voor vaartuigen op communautaire wateren, niet zijnde particuliere pleziervaartuigen; en

    • c. de verklaring, bedoeld in onderdeel b, desgevraagd kan worden gestaafd met schriftelijke verklaringen van de exploitanten van de vaartuigen waarin het aardgas als brandstof is gebruikt.

  • 5 De teruggaaf wordt voorts alleen verleend indien de aankoopfactuur en de van belang zijnde gegevens en verklaringen over de bestemming van het aardgas waarop de teruggaaf betrekking heeft, worden overgelegd en indien de administratie van degene die om teruggaaf verzoekt, voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

  • 6 De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als het bedrag aan belasting expliciet op de factuur in rekening is gebracht en slechts voor zover die factuur is betaald.

  • 7 Indien een hoger bedrag aan belasting is gefactureerd dan door degene die de levering heeft verricht verschuldigd is, wordt voor het bepalen van de hoogte van de teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, het bedrag aan verschuldigde belasting gebruikt.

Hoofdstuk VII. Verpakkingenbelasting

[Vervallen per 01-01-2013]

Hoofdstuk IX. Slotbepalingen

Artikel 30

Dit besluit treedt in werking met ingang van de datum waarop de bepalingen van de Wet belastingen op milieugrondslag, waarin dit besluit zijn grondslag vindt, in werking treden.

Artikel 31

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage, 23 december 1994

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de negenentwintigste december 1994

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager