Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag

Geraadpleegd op 30-04-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m 07-05-2002

Besluit van 23 december 1994, tot vaststelling van het uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 3 december 1992, nr. WM92-19, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Afdeling Wetgeving Milieubelastingen, gedaan mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op de artikelen 6, derde lid, 10a, zesde lid, 13, zevende lid, 18a, derde lid, 28, achtste lid, 30, tweede lid, en 38, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag;

De Raad van State gehoord (advies van 18 december 1992, nr. W06.92.0614);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 21 december 1994, nr. WM94-71M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Afdeling Wetgeving Milieubelastingen, uitgebracht mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk II. Grondwaterbelasting

Artikel 2

  • 1 Ter vaststelling van de hoeveelheid onttrokken grondwater en van de hoeveelheid geïnfiltreerd water is de houder van een inrichting gehouden deze hoeveelheden te meten met behulp van watermeters.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing in die gevallen waarin met toepassing van artikel 3 geen verplichting bestaat tot het voeren van een administratie.

  • 3 De watermeters, bedoeld in het eerste lid, zijn zodanig nauwkeurig dat het meetresultaat in enige maand niet meer dan vijf procent afwijkt van de werkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater dan wel van de werkelijk geïnfiltreerde hoeveelheid water.

  • 4 In afwijking van het derde lid geldt voor onttrekkingen voor doeleinden als bedoeld in artikel 8, onderdelen b, c, en e, van de wet dat het meetresultaat in enige maand niet meer dan tien procent mag afwijken van de werkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater dan wel van de werkelijk geïnfiltreerde hoeveelheid water.

  • 5 Op verzoek van de houder van een inrichting kan de inspecteur onder nader te stellen voorwaarden toestaan dat plaatsing van watermeters achterwege blijft, indien om technische dan wel financiële redenen niet in redelijkheid plaatsing hiervan kan worden gevergd en op een andere wijze tot een aanvaardbare vaststelling van de hoeveelheid onttrokken grondwater dan wel van de hoeveelheid geïnfiltreerd water kan worden gekomen.

  • 6 De inspecteur beslist op het verzoek, bedoeld in het vijfde lid, bij een voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 7 Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek geeft de inspecteur een beschikking op dat verzoek, dan wel zendt hij de in het achtste lid bedoelde kennisgeving.

  • 8 Indien de inspecteur de beschikking niet binnen de in het zevende lid genoemde termijn kan geven, stelt hij belanghebbende daarvan onder opgaaf van redenen in kennis en noemt hij de termijn waarop de beschikking wel zal worden afgegeven.

Artikel 3

  • 2 Onder nader te stellen voorwaarden verleent de inspecteur ter zake van een onttrekking als bedoeld in artikel 8, onderdeel b of c, van de wet, op verzoek van de houder van een inrichting, ontheffing van de in artikel 11 van de wet opgenomen verplichting tot het voeren van een administratie, indien vaststaat dat de onttrekking niet langer dan twee achtereenvolgende maanden zal duren en de pompcapaciteit van de inrichting minder dan 60 kubieke meters per uur bedraagt.

  • 3 Onder nader te stellen voorwaarden verleent de inspecteur ter zake van een onttrekking van grondwater als bedoeld in artikel 8, onderdeel e, van de wet, op verzoek van de houder van een inrichting, ontheffing van de in artikel 11 van de wet opgenomen verplichting tot het voeren van een administratie, indien gelet op de pompcapaciteit van de inrichting en de samenstelling en omvang van het bedrijf het uitgesloten kan worden geacht dat per jaar meer dan 20 000 kubieke meters grondwater zal worden onttrokken.

Artikel 4

  • 1 De teruggaaf van de belasting, bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van de wet wordt uitsluitend verleend aan degene die beschikt over een door de inspecteur afgegeven vergunning, waarin nadere technische en administratieve voorwaarden kunnen worden gesteld ter vaststelling van de betrokken hoeveelheid spoelwater.

  • 2 De vergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt aangevraagd bij de inspecteur voordat het eerste tijdvak waarover teruggaaf wordt gevraagd, is aangevangen.

  • 4 Het tijdvak waarover de teruggaaf wordt verleend is het kalenderkwartaal. De inspecteur kan op verzoek een ander tijdvak aanwijzen.

  • 5 Het verzoek om teruggaaf wordt gedaan binnen dertien weken na het einde van het tijdvak, bedoeld in het vierde lid.

Hoofdstuk IIA. Belasting op leidingwater

Artikel 4a

De in artikel 11h van de wet bedoelde vrijstelling wordt slechts verleend indien de belastingplichtige in zijn administratie aantekening houdt van de in dat artikel bedoelde buitengewone omstandigheden die zich hebben voorgedaan.

Artikel 4b

Voor de toepassing van artikel 11i, eerste lid, van de wet wordt ter zake van de vorderingen waarvoor tevens een verzoek als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 is gedaan, teruggaaf verleend voor zover ter zake van die vorderingen teruggaaf van omzetbelasting wordt verleend.

Artikel 4c

  • 1 Het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 11j, eerste lid, van de wet kan worden gedaan na afloop van elke kalendermaand waarin recht op teruggaaf is ontstaan, en dient uiterlijk te worden gedaan binnen dertien weken na afloop van de verbruiksperiode van 12 maanden.

  • 2 Teruggaaf wordt alleen verleend indien de eindfacturen worden overgelegd.

Hoofdstuk III. Afvalstoffenbelasting

Artikel 5

Voor de toepassing van artikel 12, tweede lid, van de wet, wordt de toepassing van stoffen, preparaten of andere producten binnen een inrichting waar afvalstoffen worden gestort, geacht hetzij verband te houden met de bedrijfsvoering van de inrichting, hetzij deel uit te maken van het bedrijfsproces dat leidt tot bewerking, verwerking of definitieve verwijdering van afvalstoffen, indien de stoffen, preparaten of andere producten in de inrichting dienen voor dan wel bestaan uit:

  • a. materiaal voor het realiseren en onderhouden van een afrastering;

  • b. materiaal voor het realiseren van de onderafdichtingsconstructie, de geohydrologische maatregelen en het controlesysteem zoals verlangd in het Stortbesluit bodembescherming, de Regeling stortplaatsen voor baggerspecie op land, dan wel de Richtlijnen voor baggerspeciestortplaatsen in het beleidsstandpunt «Verwijdering baggerspecie» (kamerstukken II 1993/94, 23 450, nr. 1);

  • c. materiaal voor het realiseren van de bovenafdichtingsconstructie zoals verlangd in het Stortbesluit bodembescherming, de Regeling stortplaatsen voor baggerspecie op land, dan wel de Richtlijnen voor baggerspeciestortplaatsen in het beleidsstandpunt «Verwijdering baggerspecie» (kamerstukken II 1993/94, 23 450, nr. 1);

  • d. (riool)buizen voor de opvang en afvoer van percolaat en neerslag en materiaal voor installaties voor de behandeling van percolaat en neerslag;

  • e. verzamelleidingen voor de opvang en afvoer van stortgas in de egalisatie- of steunlaag en materiaal voor installaties voor de behandeling van stortgas;

  • f. het realiseren en in werking houden van nutsvoorzieningen;

  • g. het realiseren en in werking houden van installaties voor het be- of verwerken van afvalstoffen;

  • h. het operationeel houden van kantoren, van de controle- en registratieposten, van een laboratorium, van werkplaatsen, van het aanwezige rollende materieel en van de wasplaats;

  • i. materiaal voor het realiseren en in stand houden van bouwwerken;

  • j. materiaal voor het realiseren en in stand houden van een terreinverharding buiten het deel van de stortplaats, al dan niet in compartimenten onderverdeeld, waar tussen een onderafdichtings- en een bovenafdichtingsconstructie, als verlangd in het Stortbesluit bodembescherming, in de Regeling stortplaatsen voor baggerspecie op land, dan wel in de Richtlijnen voor baggerspeciestortplaatsen in het beleidsstandpunt «Verwijdering baggerspecie» (kamerstukken II 1993/94, 23 450, nr. 1), afvalstoffen worden gestort (stortlichaam);

  • k. ongediertebestrijding.

Artikel 5a

Het tarief, bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, voor afvalstoffen met een volumieke massa van meer dan 1100 kilogram per kubieke meter vindt slechts toepassing indien aan de artikelen 5b tot en met 5e wordt voldaan.

Artikel 5c

  • 1 De afvalstoffen, bedoeld in artikel 5a, worden aangevoerd in een container, een kipwagen, een vaartuig of in een big bag waarvan de inhoud in kubieke meters bekend is.

  • 2 De inhoud van een container, van de laadbak van een kipwagen of van het laadruim van een vaartuig wordt tot op één decimaal nauwkeurig berekend in kubieke meters door de aan de binnenzijde gemeten lengte van de container, de laadbak onderscheidenlijk het laadruim te vermenigvuldigen met de breedte en de hoogte ervan, met dien verstande dat indien de lengte, de breedte of de hoogte niet overal gelijk is, steeds de grootste maat in aanmerking wordt genomen.

  • 3 De inhoud van een container, de laadbak van een kipwagen of het laadruim van een vaartuig is op een nagelvast aangebrachte plaat aan de linker- en rechterbuitenzijde van de container, de laadbak of het laadruim vermeld.

  • 4 Op de in het derde lid aangegeven plaat is tevens het voor de container, de kipwagen of het vaartuig unieke registratienummer aangebracht.

  • 5 De inhoud en het unieke registratienummer worden in zwarte cijfers en letters van ten minste 15 centimeter hoogte aangebracht op een gele achtergrond.

  • 6 De inhoud van een big bag is duidelijk leesbaar en op een eenvoudig waarneembare plaats in de zijwanden van de big bag in cijfers en letters van ten minste 20 cm hoogte en in een contrasterende kleur in het weefsel ingeweven of aangebracht.

  • 7 De afvalstoffen worden aangevoerd op zodanige wijze dat zij binnen de begrenzingen van de container, de laadbak, het laadruim of de big bag blijven.

  • 8 De administratie van de houder van de inrichting is zodanig ingericht dat daarin op overzichtelijke wijze is opgenomen of en op welke wijze aan de in de voorgaande leden vermelde voorwaarden al dan niet wordt voldaan.

Artikel 5d

  • 1 De aanbieder van de afvalstoffen, bedoeld in artikel 5a, overhandigt aan de houder van de inrichting voorafgaand aan de aanvoer een lijst van de door hem gebruikte containers, kipwagens of vaartuigen met hun inhoud en registratienummer.

  • 2 De aanbieder van afvalstoffen in big bags stelt voorafgaand aan de aanvoer van de afvalstoffen de houder van de inrichting in kennis van de aanvoer van afvalstoffen in big bags en geeft daarbij aan het aantal big bags en de inhoud per big bag.

Artikel 5e

Voor de bepaling van het verschuldigde tarief van de afvalstoffenbelasting over de aangevoerde afvalstoffen, bedoeld in artikel 5a, wordt te allen tijde de inhoud toegepast die op de plaat, bedoeld in artikel 5c, derde lid, is vermeld, onderscheidenlijk die welke op de voet van artikel 5c, zesde lid, op de big bag is aangebracht.

Artikel 6

  • 1 De teruggaaf van de belasting, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, onderscheidenlijk 18b, eerste lid, van de wet, wordt uitsluitend verleend aan degene die beschikt over een door de inspecteur afgegeven vergunning, waarin nadere voorwaarden kunnen worden gesteld ter vaststelling van de betrokken hoeveelheid ontinktingsresidu onderscheidenlijk de betrokken hoeveelheid stoffen, preparaten of andere producten ter zake waarvan teruggaaf wordt gevraagd.

  • 3 Het tijdvak waarover de teruggaaf wordt verleend is het kalenderkwartaal. De inspecteur kan op verzoek een ander tijdvak aanwijzen.

  • 4 Een verzoek om teruggaaf wordt gedaan binnen dertien weken na afloop van het tijdvak, bedoeld in het derde lid.

Artikel 6a

Voor de toepassing van artikel 18c, eerste lid, van de wet wordt ter zake van de vorderingen waarvoor tevens een verzoek als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 is gedaan, teruggaaf verleend voor zover ter zake van die vorderingen teruggaaf van omzetbelasting wordt verleend.

Hoofdstuk IV. Brandstoffenbelasting

Artikel 6b

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Het verzoek, bedoeld in artikel 27, zesde lid, van de wet, wordt uiterlijk ingediend op de laatste dag voor de aanvang van het eerste tijdvak waarop het verzoek betrekking heeft.

  • 3 De beschikking wordt gegeven onder de voorwaarde dat in de administratie van elke partij kolen de energie-inhoud en het koolstofgehalte wordt vastgelegd.

  • 4 De inspecteur kan de beschikking, bedoeld in artikel 27, zesde lid, van de wet, intrekken bij voor bezwaar vatbare beschikking indien de administratie niet langer voldoet aan het derde lid.

  • 5 In het geval waarin de beschikking op grond van het vierde lid is ingetrokken, kan een hernieuwd verzoek pas vijf jaren na die intrekking worden ingewilligd.

Terugwerkende kracht

Stb. 2002, 408, datum inwerkingtreding 01-10-2002, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2002.

1 Het verzoek, bedoeld in artikel 27, zevende lid, van de wet, wordt uiterlijk ingediend op de laatste dag voor de aanvang van het eerste tijdvak waarop het verzoek betrekking heeft.

2 Op het verzoek is artikel 2, zevende en achtste lid, van overeenkomstige toepassing.

3 De beschikking wordt gegeven onder de voorwaarde dat in de administratie van elke partij kolen de energie-inhoud en het koolstofgehalte wordt vastgelegd.

4 De inspecteur kan de beschikking, bedoeld in artikel 27, zevende lid, van de wet, intrekken bij voor bezwaar vatbare beschikking indien de administratie niet langer voldoet aan het derde lid.

5 In het geval waarin de beschikking op grond van het vierde lid is ingetrokken, kan een hernieuwd verzoek pas vijf jaren na die intrekking worden ingewilligd.

Artikel 6c

  • 2 Geen vrijstelling wordt verleend indien de in het eerste lid bedoelde brandstoffen worden gebruikt in een installatie voor het opwekken van elektriciteit met een elektrisch vermogen van minder dan 60kW.

  • 3 Degene die de brandstoffen gebruikt dient:

    • a. zijn administratie zodanig in te richten dat daarin op overzichtelijke wijze de gegevens zijn opgenomen omtrent alle voor de vrijstelling van belang zijnde bedrijfshandelingen;

    • b. ter vaststelling van de hoeveelheid aardgas waarop de vrijstelling ziet, deze hoeveelheid te meten met behulp van gasmeters indien aardgas mede betrokken wordt voor andere doeleinden.

  • 4 Indien de belastingplichtige zelf de brandstoffen gebruikt op de in artikel 27a, eerste lid, van de wet bedoelde wijze is het derde lid van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de aan diens administratie te stellen eisen.

Artikel 7

  • 1 Het tijdvak waarover de teruggaaf van belasting, bedoeld in artikel 28 van de wet wordt verleend is het kalenderkwartaal. De inspecteur kan op verzoek een ander tijdvak aanwijzen.

  • 2 Het verzoek om teruggaaf wordt gedaan binnen dertien weken:

  • 3 Teruggaaf wordt alleen verleend indien de aankoopfactuur en de relevante gegevens over de bestemming van de goederen waarop de teruggaaf betrekking heeft, worden overgelegd en indien de administratie van degene die om teruggaaf verzoekt voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

Artikel 7a

  • 1 Het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 28a, eerste lid, van de wet, kan worden gedaan na afloop van elke kalendermaand waarin recht op teruggaaf is ontstaan, en dient uiterlijk te worden gedaan binnen dertien weken na het einde van het kalenderjaar.

  • 2 Teruggaaf wordt alleen verleend indien de aankoopfacturen worden overgelegd en indien de administratie van degene die om teruggaaf verzoekt voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

Artikel 7b

  • 1 Het tijdvak waarover de teruggaaf van belasting, bedoeld in artikel 28a, tweede lid, van de wet wordt verleend is het kalenderkwartaal. De inspecteur kan op verzoek een ander tijdvak aanwijzen.

  • 2 Het verzoek om teruggaaf wordt gedaan binnen dertien weken na het einde van het in het eerste lid bedoelde tijdvak waarin de brandstoffen, bedoeld in artikel 28a, tweede lid, van de wet zijn gebruikt op de in dat lid bedoelde wijze.

  • 3 Teruggaaf wordt alleen verleend indien de aankoopfactuur en de van belang zijnde gegevens over de bestemming van de brandstoffen waarop de teruggaaf betrekking heeft, worden overgelegd en indien de administratie van degene die om teruggaaf verzoekt voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

Artikel 8

De belasting van de als minerale oliën aangemerkte brandstoffen, bedoeld in artikel 21, eerste lid, en artikel 22, van de wet, wordt geheven en ingevorderd te zamen met accijns van minerale oliën.

Hoofdstuk IVA. Regulerende energiebelasting

Artikel 8a

  • 1 Het nihiltarief, bedoeld in artikel 36i, zesde lid, van de wet is van toepassing indien de belastingplichtige aan de inspecteur een verklaring heeft overgelegd dat hij de groencertificaten, bedoeld in artikel 36i, zesde lid, heeft gebruikt voor toepassing van artikel 36i als bedoeld in artikel 6, zesde lid, van de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde verklaring kan achterwege blijven indien de administratie van de belastingplichtige zodanig is ingericht dat daarin op overzichtelijke wijze de gegevens omtrent alle voor de toepassing van het nihiltarief van belang zijnde bedrijfshandelingen zijn opgenomen. Daarin moeten in ieder geval alle van belang zijnde gegevens zijn opgenomen omtrent de in het eerste lid bedoelde groencertificaten.

Artikel 8aa

In de gevallen waarin een voorschotnota wordt uitgereikt of, indien geen voorschotnota wordt uitgereikt, een voorschotbedrag wordt ontvangen, dient bij de berekening van het voorschot naar evenredigheid rekening te worden gehouden met de belastingvermindering, bedoeld in artikel 36j, eerste lid, van de wet.

Artikel 8b

  • 3 Degene die het aardgas gebruikt dient:

    • a. zijn administratie zodanig in te richten dat daarin op overzichtelijke wijze de gegevens zijn opgenomen omtrent alle voor de vrijstelling van belang zijnde bedrijfshandelingen;

    • b. ter vaststelling van de hoeveelheid aardgas waarop de vrijstelling ziet, deze hoeveelheid te meten met behulp van gasmeters indien aardgas mede betrokken wordt voor andere doeleinden.

  • 4 Wijzigingen in de situatie die van invloed zijn op de toepassing van de vrijstelling dienen onmiddellijk te worden gemeld aan degene die het aardgas levert.

Artikel 8c

  • 1 Het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 36l, eerste lid, van de wet kan worden gedaan na afloop van elke kalendermaand, en dient uiterlijk te worden gedaan binnen dertien weken na het einde van het kalenderjaar.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde teruggaaf wordt alleen verleend indien de aankoopfacturen worden overgelegd en indien de administratie van degene die om teruggaaf verzoekt, voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

  • 4 Ter vaststelling van de hoeveelheid verbruikte warmte meet de gebruiker van de onroerende zaak deze hoeveelheid met behulp van een warmtehoeveelheidsmeter.

  • 5 Bij het verzoek om de in het derde lid bedoelde teruggaaf wordt de afrekening overgelegd die door de exploitant van de installatie voor blokverwarming of in diens opdracht is opgemaakt.

  • 6 Op verzoek van de gebruiker kan de inspecteur onder nader te stellen voorwaarden toestaan dat de plaatsing van warmtehoeveelheidsmeters achterwege blijft, indien plaatsing hiervan om technische dan wel financiële redenen niet in redelijkheid kan worden gevergd en op een andere wijze tot een aanvaardbare vaststelling van de hoeveelheid verbruikte warmte kan worden gekomen.

  • 7 Het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 36l, vijfde lid, van de wet, kan worden gedaan na afloop van elke kalendermaand waarin recht op teruggaaf is ontstaan, en dient uiterlijk te worden gedaan binnen dertien weken na afloop van de verbruiksperiode van 12 maanden.

  • 8 De in het zevende lid bedoelde teruggaaf wordt alleen verleend indien de aankoopfacturen worden overgelegd en indien de administratie van degene die om teruggaaf verzoekt voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

  • 10 De in het negende lid bedoelde teruggaaf wordt alleen verleend indien de eindfactuur wordt overgelegd.

Artikel 8ca

  • 1 Het tijdvak waarover de teruggaaf van belasting, bedoeld in artikel 36l, twaalfde lid, van de wet, wordt verleend is het kalenderkwartaal. De inspecteur kan op verzoek een ander tijdvak aanwijzen.

  • 2 Het verzoek om teruggaaf wordt gedaan binnen dertien weken na het einde van het in het eerste lid bedoelde tijdvak waarin het aardgas is gebruikt op een in artikel 36k, eerste lid, van de wet bedoelde wijze.

  • 3 Teruggaaf wordt alleen verleend indien de aankoopfactuur en de van belang zijnde gegevens en verklaringen over de bestemming van het aardgas waarop de teruggaaf betrekking heeft, worden overgelegd en indien de administratie van degene die om teruggaaf verzoekt voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

Artikel 8d

Voor de toepassing van artikel 36m, eerste lid, van de wet wordt ter zake van de vorderingen waarvoor tevens een verzoek als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 is gedaan, teruggaaf verleend voorzover ter zake van die vorderingen teruggaaf van omzetbelasting wordt verleend.

Artikel 8e

  • 1 De vermindering van belasting, bedoeld in artikel 36o, eerste lid, van de wet wordt verleend indien de belastingplichtige beschikt over een verklaring van degene die de elektriciteit heeft opgewekt dat de elektriciteit op de in artikel 36o, eerste lid, bedoelde wijze is opgewekt en dat hij ter zake van die elektriciteit het in dat artikel bedoelde bedrag heeft ontvangen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde verklaring kan achterwege blijven indien de administratie van de belastingplichtige zodanig is ingericht dat daarin op overzichtelijke wijze de gegevens omtrent alle voor de vermindering van belang zijnde bedrijfshandelingen zijn opgenomen. Daarin moeten in ieder geval de gegevens zijn opgenomen omtrent de hoeveelheden elektriciteit waarop de vermindering ziet en omtrent degene aan wie het bedrag van de vermindering is doorgegeven.

  • 3 Indien de belastingplichtige zelf de elektriciteit op de in artikel 36o, eerste lid, van de wet bedoelde wijze heeft opgewekt, is het tweede lid van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de aan diens administratie te stellen eisen.

Artikel 8f

  • 1 Artikel 8e is van overeenkomstige toepassing op gassen die afkomstig zijn uit de omzetting van biomassa en die na opwerking tot aardgaskwaliteit worden geleverd aan het Nederlandse distributienet.

Artikel 8g

  • 1 De vermindering van belasting, bedoeld in artikel 36r, eerste lid, van de wet, wordt verleend indien de belastingplichtige beschikt over een verklaring van de afvalverbrandingsinstallatie die de elektriciteit heeft opgewekt dat de elektriciteit door haar is opgewekt en dat zij ter zake van die elektriciteit het in het tweede lid van dat artikel bedoelde bedrag heeft ontvangen.

Artikel 8h

  • 2 De in het eerste lid bedoelde verklaring kan achterwege blijven indien de administratie van de belastingplichtige zodanig is ingericht dat daarin op overzichtelijke wijze de gegevens omtrent alle voor de belastingvermindering van belang zijnde bedrijfshandelingen zijn opgenomen.

Artikel 8i

Artikel 8ia

Voor de toepassing van artikel 36t van de wet worden installaties die een samenhangend geheel vormen als één installatie aangemerkt.

Artikel 8j

  • 1 Voor de toepassing van artikel 36t, vijfde lid, van de wet wordt verstaan onder installatie voor warmtekrachtkoppeling: een installatie waarin een andere brandstof dan aardgas wordt verstookt voor de gecombineerde opwekking van warmte en kracht met een totaal energetisch rendement van minimaal 60%, gebaseerd op de calorische onderwaarde van die brandstof. Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het rendement van de elektriciteitsopwekking en tweederde deel van het rendement van de productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van die brandstof.

  • 2 De artikelen 7b en 8i zijn van overeenkomstige toepassing indien voor een installatie voor warmtekrachtkoppeling een andere brandstof wordt gebruikt dan aardgas.

Hoofdstuk V. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9

Voor de toepassing van de vrijstellingen, bedoeld in artikel 8, onderdelen b en c, van de wet, worden de hoeveelheid onttrokken grondwater in de maanden welke voorafgaan aan de datum van inwerkingtreding van de wet alsmede deze maanden zelf buiten aanmerking gelaten. Voor de toepassing van de vrijstelling, bedoeld in artikel 8, onderdeel e, van de wet, worden de onttrekkingen in het gedeelte van het kalenderjaar dat reeds is verstreken voor de inwerkingtreding van de wet buiten aanmerking gelaten.

Artikel 10

  • 1 Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet nog niet wordt voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 2, eerste lid, kan de inspecteur hiervoor op verzoek uitstel verlenen onder nader te stellen voorwaarden.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde uitstel bedraagt maximaal een jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van de wet.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking met ingang van de datum waarop de bepalingen van de Wet belastingen op milieugrondslag, waarin dit besluit zijn grondslag vindt, in werking treden.

Artikel 12

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage, 23 december 1994

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de negenentwintigste december 1994

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven