Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993

Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2021 en zichtdatum 29-04-2024.
Geldend van 01-01-2021 t/m 23-04-2021

Wet van 7 juli 1993, houdende herziening van de Wet rijonderricht motorrijtuigen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de regels inzake de bevoegdheid tot het geven van onderricht in het besturen van motorrijtuigen te herzien;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet 1994, niet zijnde een brommobiel;

  • brommobiel: bromfiets op meer dan twee wielen, die is voorzien van een carrosserie;

  • bijscholing: rijonderricht na de eerste afgifte van een certificaat als bedoeld in artikel 13, onderdeel b, gericht op het hernieuwd verkrijgen van een certificaat als in dat onderdeel bedoeld;

  • instituut: instituut, bedoeld in artikel 2;

  • motorrijtuigcategorie: categorie van motorrijtuigen vastgesteld op grond van artikel 118, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • motorrijtuigen: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet 1994;

  • Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;

  • richtlijn vakbekwaamheid bestuurders: richtlijn nr. 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad en Richtlijn 91/439/EEG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 76/914/EEG van de Raad (PbEG 2003, L 226);

  • rijbewijs: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet 1994;

  • rijonderricht: onderricht, gericht op het bijbrengen, behouden of verbeteren van de rijvaardigheid of geschiktheid om aan het verkeer deel te nemen als bestuurder van een motorrijtuig, waarvoor een rijbewijs is vereist;

  • scholing alcoholslotprogramma: individueel of groepsgewijs onderricht gericht op de bevordering van de geschiktheid in het kader van het alcoholslotprogramma, bedoeld in artikel 132b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • scholing educatieve maatregel: onderricht gericht op de bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid in het kader van een door het CBR krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aan betrokkenen opgelegde verplichting zich te onderwerpen aan educatieve maatregelen;

  • stage: na het examen te volgen rijonderricht gericht op het verkrijgen van een certificaat als bedoeld in artikel 13, onderdeel b.

Hoofdstuk II. Het instituut

Artikel 2

  • 1 Onze Minister wijst een instituut aan dat is belast met:

    • a. het afnemen van het examen rijinstructeur, met uitzondering van de examens, bedoeld in het zesde lid,

    • b. het afnemen van de geschiktheidstest, bedoeld in artikel 9, vierde lid,

    • c. de beoordeling van de stage en de aanwijzing van de stagebegeleiders,

    • d. de praktijkbeoordeling in het kader van de praktische bijscholing, bedoeld in artikel 12b,

    • e. de vaststelling van de leerdoelen en de inhoud van de theoretische bijscholing,

    • f. de certificering van de cursussen die aan de leerdoelen en de inhoud, bedoeld in onderdeel e, voldoen,

    • g. het verlenen van de ontheffing, bedoeld in artikel 12b, vierde lid,

    • h. het afnemen van het examen in het kader van het herintrederstraject, bedoeld in artikel 12c,

    • i. het afnemen van het examen docent scholing educatieve maatregel en van het aanvullend examen docent scholing alcoholslotprogramma,

    • j. het bijhouden van het register, bedoeld in artikel 4,

    • k. de ongeldigverklaring van certificaten, bedoeld in artikel 15, eerste lid,

    • l. de vaststelling van de tarieven voor de activiteiten, bedoeld in de onderdelen a tot en met d, en f tot en met i.

  • 3 Het instituut voert de taken, genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, en f tot en met i, uit overeenkomstig het daarvoor geldende reglement. Het instituut stelt dit reglement vast met inachtneming van de regels, bedoeld in het vierde lid.

  • 4 Onze Minister stelt, het instituut gehoord, regels met betrekking tot de uitvoering door het instituut van de taken, genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, en f tot en met i.

  • 5 Onze Minister kan rijksgecommitteerden aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de uitvoering door het instituut van de taken, genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, h en i. Onze Minister kan een rijksgecommitteerde schorsen of ontslaan wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie, dan wel wegens andere zwaarwegende redenen. Onze Minister stelt regels voor het door de rijksgecommitteerden uitgeoefende toezicht.

  • 6 Het examen militair rijinstructeur afgenomen door of vanwege Onze Minister van Defensie, alsmede het examen politierijinstructeur afgenomen door of vanwege Onze Minister van Veiligheid en Justitie, worden afgenomen overeenkomstig een door Onze Minister goedgekeurd examenreglement waarin tevens het namens Onze Minister te houden toezicht op de examens is geregeld.

  • 7 Het instituut onthoudt zich van actieve deelname aan opleidingen gericht op het afleggen van de examens, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, h en i.

  • 8 Het voor het uitvoeren door het instituut van de taken, genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, h en i, te betalen tarief bestaat mede uit een vergoeding van de kosten van de in het vijfde lid bedoelde rijksgecommitteerden. Het instituut draagt het in de eerste volzin bedoelde, vast te stellen deel van het tarief dat de vergoeding van de kosten van de rijksgecommitteerden betreft aan hen af overeenkomstig bij regeling van Onze Minister vast te stellen regels.

Artikel 4

  • 1 Het instituut houdt een register betreffende de afgifte en de ongeldigverklaring van certificaten en is verwerkingsverantwoordelijke.

Artikel 5

  • 2 Aan andere personen dan de in het eerste lid bedoelde ambtenaren en degenen omtrent wie gegevens in het register zijn opgenomen, kunnen op aanvraag en tegen betaling van het door het instituut voor de behandeling van de aanvraag vastgestelde tarief, uit het register gegevens worden verstrekt. Verstrekt worden slechts gegevens omtrent de afgifte en de geldigheid van certificaten.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn gehouden om in bij algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen mededeling te doen van feiten die van belang zijn voor het bijhouden van het register.

Artikel 6

Indien het instituut is of wordt ontbonden dan wel indien zich andere omstandigheden voordoen ten gevolge waarvan het instituut naar het oordeel van Onze Minister niet in staat is de in artikel 2, eerste lid, genoemde werkzaamheden te verrichten, draagt Onze Minister er zorg voor dat deze werkzaamheden naar behoren worden uitgevoerd.

Hoofdstuk III. Rijonderricht

§ 1. Bevoegdheid tot het geven van rijonderricht

Artikel 7

  • 1 Degene die rijonderricht geeft voor enige motorrijtuigcategorie is in het bezit van een door het instituut afgegeven certificaat voor motorrijtuigcategorie B. Daarnaast is degene die rijonderricht geeft voor enige motorrijtuigcategorieën in het bezit van een door het instituut afgegeven certificaat voor die motorrijtuigcategorie.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is geen certificaat vereist voor:

    • a. de voertuigintroductie in een voor de bestuurder nieuw motorrijtuig van de motorrijtuigcategorieën C, C1, CE, C1E, D, D1, DE of D1E;

    • b. het theoretische rijonderricht, anders dan het vak verkeer, voor het rijbewijs voor de motorrijtuigcategorieën C, C1, D of D1 en de theoretische scholing en theoretische nascholing als bedoeld in de richtlijn vakbekwaamheid bestuurders, voor zover de betrokken docent voldoet aan de bekwaamheidseisen bedoeld in artikel 4.2.1, tweede lid, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

    • c. het rijonderricht in het kader van een door het CBR opgelegde verplichting zich te onderwerpen aan een scholing educatieve maatregel, en

    • d. het rijonderricht aan bestuurders als bedoeld in de richtlijn vakbekwaamheid bestuurders in het kader van nascholing als bedoeld in artikel 7 van die richtlijn voor zover wordt voldaan aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen.

  • 3 Het certificaat dient:

    • a. geldig te zijn voor het rijonderricht dat wordt gegeven,

    • b. te voldoen aan de bij regeling van Onze Minister vastgestelde eisen inzake inrichting en uitvoering, en

    • c. behoorlijk leesbaar te zijn.

  • 4 In afwijking van het eerste lid, tweede volzin, is degene die rijonderricht geeft voor het besturen van een bromfiets in het bezit van een door het instituut afgegeven certificaat voor de motorrijtuigcategorieën A1, A2 en A en is degene die rijonderricht geeft voor het besturen van een brommobiel in het bezit van een door het instituut afgegeven certificaat voor de motorrijtuigcategorie B.

  • 5 In afwijking van het eerste lid is degene die rijonderricht geeft voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines in het bezit van een door het instituut afgegeven certificaat voor de motorrijtuigcategorie T.

  • 6 In afwijking van het derde lid, onderdeel a, is een certificaat als bedoeld in artikel 13, onderdeel a, alleen geldig voor het rijonderricht dat wordt gegeven onder directe begeleiding van de stagebegeleider.

Artikel 8

  • 1 Artikel 7 is niet van toepassing op militaire rijinstructeurs en politierijinstructeurs voor zover zij werkzaam zijn binnen hun dienstverband en zij in het bezit zijn van een door Onze Minister aangewezen diploma.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan onder daarbij te stellen voorwaarden worden bepaald dat in bepaalde uitzonderingsgevallen, welke verband houden met het verkrijgen van de bekwaamheid tot het geven van rijonderricht, tijdelijk wordt of kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7. Een beschikking waarbij toepassing wordt gegeven aan de eerste volzin, wordt tegen betaling van het daarvoor door Onze Minister vastgestelde tarief gegeven door het instituut.

Artikel 8a

  • 2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepaling.

  • 3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan wordt bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepaling die ingevolge het eerste lid in werking is gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

  • 4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, wordt de bepaling die ingevolge het eerste lid in werking is gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

  • 5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.

  • 6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 8b

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

Artikel 7 is niet van toepassing op militaire rij-instructeurs voor zover zij werkzaam zijn binnen hun dienstverband.

§ 2. Afgifte van certificaten ten behoeve van het geven van rijonderricht

Artikel 9

  • 1 Het instituut geeft een certificaat voor het geven van rijonderricht slechts af:

    • a. indien het de afgifte betreft aansluitend aan het examen ten behoeve van de stage als bedoeld in artikel 12a, aan degene die blijkens een door het instituut afgenomen examen voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen van bekwaamheid tot het geven van rijonderricht,

    • b. indien het de afgifte betreft van een certificaat als bedoeld in artikel 13, onderdeel b, aan degene die blijkens een door het instituut afgenomen examen en een door het instituut vastgestelde positieve beoordeling van de stage voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen van bekwaamheid tot het geven van rijonderricht,

    • c. indien het de afgifte betreft van een certificaat als bedoeld in artikel 12b, eerste lid, of 12c, eerste lid, aan degene die voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen van bekwaamheid tot het geven van rijonderricht,

    • d. aan degene aan wie op grond van de krachtens de artikelen 12a, derde lid, onderdeel a, en 12b, derde lid, onderdeel b, vastgestelde regels door het instituut een verlenging van de stage of de bijscholing is toegestaan,

    • e. aan degene die in het bezit is van een niet langer dan zes maanden voor de afgifte afgegeven diploma als bedoeld in artikel 8, eerste lid, dat nog geldig is,

    • f. aan de migrerende beroepsbeoefenaar, bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, die voldoet aan de vereisten voor de erkenning van beroepskwalificaties, bedoeld in artikel 5 van die wet.

  • 2 De in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, bedoelde eisen van vakbekwaamheid kunnen verschillen naar gelang het betreft de verschillende motorrijtuigcategorieën.

  • 3 Een certificaat, afgegeven in het in het eerste lid, onderdeel e, bedoelde geval, kan alleen bevoegdheden verlenen die overeenkomen met die welke voortvloeien uit het desbetreffende diploma.

  • 4 Bij de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt bepaald dat voor het deelnemen aan het examen rijinstructeur een in die maatregel aangegeven niveau van vooropleiding is vereist. Personen die niet voldoen aan dit niveau van vooropleiding kunnen bij het instituut een geschiktheidstest afleggen. Bij een positief resultaat van die geschiktheidstest kan worden deelgenomen aan het examen rijinstructeur.

  • 5 Bij of krachtens de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:

    • a. de inrichting en de inhoud van de geschiktheidstest;

    • b. de beoordeling van de competenties van de betrokkene en de wijze waarop die beoordeling plaatsvindt.

Artikel 9a

  • 1 In afwijking van artikel 9 voldoet de aanvrager die beschikt over een geldig certificaat als bedoeld in artikel 7, eerste lid, voor alleen de motorrijtuigcategorie B, ten behoeve van het verkrijgen van het certificaat voor de motorrijtuigcategorie T, bedoeld in artikel 13, onderdeel a, subonderdeel 3, aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen.

  • 2 In afwijking van artikel 9 voldoet de aanvrager die beschikt over een geldig certificaat als bedoeld in artikel 7, eerste lid, voor alleen de motorrijtuigcategorie B, ten behoeve van het verkrijgen van het certificaat, bedoeld in artikel 13, onderdeel b, voor de motorrijtuigcategorie T, aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen.

Artikel 9b

In afwijking van artikel 9 voldoet de aanvrager die mede beschikt over een geldig certificaat als bedoeld in artikel 7, eerste lid, tweede volzin, voor de categorie E bij C, ten behoeve van het verkrijgen van het certificaat, bedoeld in artikel 13, onderdeel b, voor de categorie T, aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen.

Artikel 10

  • 1 Een certificaat voor het geven van rijonderricht vermeldt overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels de motorrijtuigcategorie of motorrijtuigcategorieën waarvoor het is afgegeven.

  • 2 Het instituut kan de uit het certificaat voortvloeiende bevoegdheden beperken op grond van de bekwaamheid van de aanvrager tot het geven van rijonderricht, door het stellen van eisen aan betrokkene of aan het motorrijtuig waarin hij rijonderricht geeft.

Artikel 11

  • 1 Het instituut geeft bij wijziging van de omvang van de uit het certificaat voortvloeiende bevoegdheden een nieuw certificaat af waarop de geldigheidsduur van het eerder afgegeven certificaat wordt geplaatst.

  • 2 Afgifte van het nieuwe certificaat geschiedt slechts tegen inlevering van het eerder afgegeven certificaat waarop de wijziging betrekking heeft.

Artikel 12

  • 1 Het instituut geeft voor certificaten die versleten of geheel of gedeeltelijk onleesbaar zijn, dan wel verloren zijn geraakt of teniet zijn gegaan, tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief, vervangende certificaten af. Het instituut geeft voorts bij wijziging van de personalia van de houder van een certificaat een vervangend certificaat af.

  • 2 Afgifte van een vervangend certificaat geschiedt slechts tegen inlevering van het eerder afgegeven versleten of geheel of ten dele onleesbaar geworden certificaat.

  • 3 Indien het te vervangen certificaat verloren is geraakt of teniet is gegaan, dient een door de aanvrager ondertekende verklaring te worden overgelegd, dat het certificaat verloren is geraakt of teniet is gegaan. In de verklaring dienen de omstandigheden waaronder het certificaat verloren geraakt of teniet gegaan is, te worden omschreven.

  • 4 Op het vervangende certificaat wordt door het instituut de geldigheidsduur van het vervangen certificaat geplaatst.

§ 2a. Stage

Artikel 12a

  • 1 Degene die blijkens een door het instituut afgegeven certificaat voldoet aan de in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, bedoelde eisen van vakbekwaamheid, doorloopt na de afgifte van dat certificaat een stage door middel van het geven van rijonderricht in die motorrijtuigcategorie. Het voldoen aan de regels voor de stage in de motorrijtuigcategorieën B, C1, C, D1 of D wordt gelijkgesteld met het voldoen aan de regels voor de stage in de motorrijtuigcategorieën BE, C1E, CE, D1E of DE.

  • 2 Het instituut kan stagebegeleiders aanwijzen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:

    • a. de inhoud, de duur en de mogelijke verlenging van de stage in verband met bijzondere omstandigheden, en de wijze waarop die wordt doorlopen,

    • b. de beoordeling van de stagiair en de wijze waarop de beoordeling plaatsvindt,

    • c. de aanwijzing van stagebegeleiders.

§ 2b. Bijscholing

Artikel 12b

  • 1 Degene die rijonderricht geeft en in het bezit is van een certificaat als bedoeld in artikel 13, onderdeel b, volgt theoretische en praktische bijscholing voor het rijonderricht in de motorrijtuigcategorie waarvoor hij het certificaat bezit. Indien degene die rijonderricht geeft in het bezit is van een certificaat voor verschillende motorrijtuigcategorieën, volgt hij voor één van die categorieën theoretische en praktische bijscholing. Degene die rijonderricht geeft, in het bezit is van een certificaat als bedoeld in artikel 13, onderdeel b, en binnen de geldigheidsduur van dat certificaat een certificaat als bedoeld in artikel 13, onderdeel b, voor de motorrijtuigcategorie A, C, D of T behaalt, heeft daarmee voldaan aan de verplichting om praktische bijscholing te volgen.

  • 2 Het instituut stelt de leerdoelen, de inhoud en de voorgeschreven werkwijze van de theoretische en praktische bijscholing vast, en kan de cursussen certificeren die aan de leerdoelen, de inhoud en de voorgeschreven werkwijze voldoen.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:

    • a. de omvang en de inhoud van de gecertificeerde cursussen, de verplichtingen van degenen die de gecertificeerde cursussen verzorgen, en de mogelijke verlenging van de theoretische bijscholing in verband met bijzondere omstandigheden,

    • b. de omvang, de inhoud, de duur en de mogelijke verlenging van de praktische bijscholing in verband met bijzondere omstandigheden, waarbij verschillende regels worden gesteld indien er sprake is van een verlenging als bedoeld in artikel 13, onderdeel b, derde zin,

    • c. de beoordeling van de competenties van degene die rijonderricht geeft en de wijze waarop die beoordeling plaatsvindt.

  • 4 Het instituut kan degene die rijonderricht geeft ontheffing verlenen van de verplichting praktische bijscholing te volgen. Aan de ontheffing kunnen beperkingen en voorschriften worden verbonden.

§ 2c. Herintreding

Artikel 12c

  • 1 Degene die blijkens het register, bedoeld in artikel 4, eerste lid, minder dan vijf jaar geleden beschikte over een geldig certificaat kan een herintrederstraject volgen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:

    • a. de omvang en de inhoud van het herintrederstraject,

    • b. de beoordeling van de competenties van de herintreder en de wijze waarop die beoordeling plaatsvindt.

§ 3. Geldigheidsduur certificaten rijinstructeur

Artikel 13

Een certificaat is geldig:

  • a.

    • 1. indien het wordt afgegeven aansluitend op het behalen van het examen voor de motorrijtuigcategorie B, voor de duur van twaalf achtereenvolgende maanden;

    • 2. indien het wordt afgegeven aansluitend op het behalen van het examen voor de motorrijtuigcategorie A1, A2, A, C1, C, D1 of D, voor de duur van tien achtereenvolgende maanden;

    • 3. indien het wordt afgegeven aansluitend op het behalen van het examen voor de motorrijtuigcategorie T, voor de duur van twaalf achtereenvolgende maanden.

    In bijzondere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen, kan de geldigheidsduur door het instituut eenmalig met ten hoogste vier achtereenvolgende maanden worden verlengd,

  • b. in de overige gevallen: voor de duur van vijf achtereenvolgende jaren. In bijzondere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen, kan de geldigheidsduur door het instituut eenmalig met ten hoogste twaalf achtereenvolgende maanden worden verlengd. De geldigheidsduur wordt door het instituut na de geldigheidsduur, bedoeld in de eerste zin, met zes maanden verlengd indien het instituut voor het einde van de geldigheidsduur de beoordeling van de laatste toegestane en gevolgde praktische bijscholing als onvoldoende vaststelt. Na de verlenging wordt de geldigheidsduur telkens verlengd met zes maanden gerekend vanaf de dag waarop praktische bijscholing is gevolgd waarvan de beoordeling als onvoldoende is vastgesteld.

Artikel 14

Onverminderd het bepaalde in artikel 13 verliest een certificaat zijn geldigheid door:

  • a. afgifte van een nieuw certificaat,

  • b. afgifte van een vervangend certificaat,

  • c. het onbevoegd aanbrengen van wijzigingen in het certificaat, of

  • d. ongeldigverklaring als bedoeld in de artikelen 15, 22, tweede lid, of 23, derde lid.

Artikel 15

  • 1 Het instituut verklaart een certificaat ongeldig indien:

    • a. het certificaat is afgegeven op grond van door de houder verschafte onjuiste gegevens en het niet zou zijn afgegeven indien de onjuistheid van die gegevens ten tijde van de afgifte bekend zou zijn geweest,

    • b. na afgifte van het certificaat blijkt dat het kennelijk abusievelijk aan de houder is afgegeven,

    • c. het instituut de beoordeling van de stage als onvoldoende vaststelt.

  • 2 De ongeldigverklaring is van kracht met ingang van de zevende dag na de dag waarop de beschikking tot ongeldigverklaring is bekendgemaakt, tenzij de termijn, bedoeld in artikel 13, eerder is geëindigd.

  • 3 Zodra de ongeldigverklaring van kracht is geworden, zendt de houder van het ongeldig verklaarde certificaat dat certificaat aangetekend aan het instituut of levert dat certificaat in bij het instituut.

§ 4. Verklaring omtrent het gedrag

Artikel 15a

  • 2 Met een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld een verklaring omtrent het gedrag welke niet ouder is dan zes maanden en is afgegeven door een daartoe bevoegde instantie in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, op basis van onderzoekingen of documenten die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat met de nationale onderzoekingen of documenten wordt geboden.

  • 3 Indien de aanvrager niet voldoet aan het eerste lid kan de aanvrager niet deelnemen aan het examen respectievelijk geeft het instituut het gevraagde certificaat niet af.

Artikel 15b

  • 1 Indien de verklaring omtrent het gedrag is geweigerd en na het einde van de geldigheidsduur van het certificaat alsnog wordt afgegeven, geeft het instituut het gevraagde certificaat alsnog af als aan de overige voorwaarden daarvoor is voldaan.

  • 2 In afwijking van artikel 13, onderdeel b, is in een geval als bedoeld in het eerste lid, de geldigheid van het laatstbedoelde certificaat beperkt tot vijf jaren gerekend vanaf de datum waarop de geldigheid van het eerstbedoelde certificaat is verstreken.

Hoofdstuk IV. Scholing educatieve maatregel en scholing alcoholslotprogramma

Artikel 16

  • 1 Degene die scholing educatieve maatregel geeft, alsmede degene die scholing geeft in het kader van het alcoholslotprogramma, dient in het bezit te zijn van een door het instituut afgegeven certificaat.

  • 2 Het certificaat dient:

    • a. geldig te zijn voor de scholing die wordt gegeven;

    • b. te voldoen aan de door Onze Minister vastgestelde eisen inzake inrichting en uitvoering;

    • c. behoorlijk leesbaar te zijn.

Artikel 17

  • 1 Een certificaat voor het geven van scholing educatieve maatregel wordt tegen betaling van het daarvoor door het instituut vastgestelde tarief afgegeven door het instituut.

  • 2 Een certificaat voor het geven van scholing educatieve maatregel wordt slechts afgegeven aan degene die:

    • a. een geldig diploma bezit van een bij algemene maatregel van bestuur aangegeven hoofdopleiding, die naar gelang van de te geven scholing educatieve maatregel kan verschillen,

    • b. een bij algemene maatregel van bestuur aangegeven aantal jaren beroepservaring heeft die direct verband houdt met het diploma, bedoeld in onderdeel a, en

    • c. blijkens een door het instituut afgenomen examen voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde aanvullende eisen van bekwaamheid voor het geven van scholing educatieve maatregel, die naar gelang van de te geven scholing educatieve maatregel kunnen verschillen.

  • 3 Een certificaat voor het geven van scholing in het kader van het alcoholslotprogramma wordt tegen betaling van het daarvoor door Onze Minister vastgestelde tarief afgegeven door het instituut.

  • 4 Een certificaat voor het geven van scholing in het kader van het alcoholslotprogramma wordt slechts afgegeven aan degene die:

    • a. een geldig diploma bezit van een bij algemene maatregel van bestuur aangegeven hoofdopleiding,

    • b. een bij algemene maatregel van bestuur aangegeven aantal jaren beroepservaring heeft die direct verband houdt met het diploma, bedoeld in onderdeel a, en

    • c. blijkens een door het instituut afgenomen examen voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde aanvullende eisen van bekwaamheid voor het geven van scholing in het kader van het alcoholslotprogramma.

Artikel 19

Ten aanzien van certificaten ten behoeve van het geven van scholing educatieve maatregel en ten aanzien van certificaten ten behoeve van het geven van scholing in het kader van het alcoholslotprogramma zijn de artikelen 12, 14, onderdelen b, c en d, en 15, eerste lid, onderdelen a en b, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20

Een certificaat voor het geven van scholing educatieve maatregel alsmede een certificaat voor het geven van scholing in het kader van het alcoholslotprogramma verliest zijn geldigheid met ingang van de datum waarop het diploma, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel a, onderscheidenlijk artikel 17, vierde lid, onderdeel a, zijn geldigheid verliest.

Hoofdstuk V. Maatregelen vakbekwaamheid

Artikel 21

  • 1 Indien bij de in artikel 24a of de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde ambtenaren een ernstig vermoeden bestaat dat de houder van een certificaat voor het geven van rijonderricht niet langer voldoet aan de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen van bekwaamheid doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het instituut onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen.

  • 2 Het instituut besluit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde schriftelijke mededeling, of betrokkene zich al dan niet dient te onderwerpen aan een onderzoek dat erop is gericht na te gaan of hij voldoet aan de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen van bekwaamheid.

  • 3 Voor zover het besluit, bedoeld in het tweede lid, inhoudt dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek wordt daarbij bepaald door welke deskundige of door welke deskundigen het onderzoek zal worden verricht.

  • 4 Het instituut deelt het besluit, bedoeld in het tweede lid, mede aan degene die de schriftelijke mededeling, bedoeld in het eerste lid, heeft gedaan.

Artikel 22

  • 1 Degene die zich ingevolge het in artikel 21, tweede lid, bedoelde besluit dient te onderwerpen aan een onderzoek is, behoudens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen, verplicht de daartoe vereiste medewerking te verlenen.

  • 2 Bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking besluit het instituut onverwijld tot ongeldigverklaring van het certificaat van de houder. Het instituut bepaalt daarbij op welke in het certificaat aangeduide motorrijtuigcategorie of motorrijtuigcategorieën de ongeldigverklaring betrekking heeft.

  • 4 De ongeldigverklaring is van kracht met ingang van de dag na de dag waarop de beschikking tot ongeldigverklaring is bekendgemaakt.

  • 5 Zodra de ongeldigverklaring van kracht is geworden, zendt de houder van het ongeldig verklaarde certificaat dat certificaat aangetekend aan het instituut of levert dat certificaat in bij het instituut.

Artikel 23

  • 1 Het onderzoek vindt zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken na de datum van bekendmaking van het in artikel 21, tweede lid, bedoelde besluit plaats.

  • 2 De deskundige deelt de uitslag van het onderzoek zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken nadat het onderzoek is voltooid, schriftelijk mede aan het instituut, alsmede aan betrokkene.

  • 3 Het instituut besluit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van de uitslag van het onderzoek, of hij het certificaat op grond van de uitslag al dan niet ongeldig verklaart.

  • 4 Voor zover het besluit bedoeld in het derde lid, inhoudt dat het certificaat ongeldig wordt verklaard, wordt daarbij bepaald op welke in het certificaat aangeduide motorrijtuigcategorie of motorrijtuigcategorieën de ongeldigverklaring betrekking heeft. Artikel 22, derde, vierde en vijfde lid, is van toepassing.

Hoofdstuk VI. Toezicht en opsporing

Artikel 24

  • 1 Degene die rijonderricht dan wel scholing educatieve maatregel of scholing alcoholslotprogramma geeft is verplicht het hem afgegeven certificaat op eerste vordering van de in artikel 24a of de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde ambtenaren aan die ambtenaren behoorlijk ter inzage af te geven.

  • 2 Indien rijonderricht dan wel scholing educatieve maatregel of scholing alcoholslotprogramma wordt gegeven in een motorrijtuig is degene die rijonderricht geeft onderscheidenlijk de docent educatieve maatregel verplicht dit motorrijtuig op eerste vordering van de in artikel 24a of de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde ambtenaren te doen stilhouden en het hem afgegeven certificaat aan die ambtenaren behoorlijk ter inzage af te geven.

Artikel 24a

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de door Onze Minister aangewezen ambtenaren.

Artikel 24b

Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

Hoofdstuk VII. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 25

  • 1 Overtreding van artikel 7 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de derde categorie.

  • 2 Het in het eerste lid strafbaar gestelde feit is een overtreding.

Artikel 26

Bij veroordeling wegens overtreding van artikel 7 kan de rechter de openbaarmaking van zijn uitspraak gelasten.

Artikel 27

Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen wegens overtreding van:

Artikel 30b

Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 32

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Artikel 33

Deze wet kan worden aangehaald als "Wet rijonderricht motorrijtuigen" met vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin zij zal worden geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 7 juli 1993

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

J. R. H. Maij-Weggen

Uitgegeven de vijfde augustus 1993

De Minister van Justitie a.i.,

J. E. Andriessen