Titel 2. Eigendom van roerende zaken
Hij die een aan niemand toebehorende roerende zaak in bezit neemt, verkrijgt daarvan
de eigendom.
-
2 De in lid 1 onder a bedoelde aangifte kan in iedere gemeente worden gedaan bij de daartoe aangewezen
ambtenaar. De in lid 1 onder b bedoelde mededeling geschiedt bij degene die de woning bewoont of het gebouw of vervoermiddel
in gebruik of exploitatie heeft, dan wel bij degene die daar voor hem toezicht houdt.
-
1 De vinder die aan de hem in artikel 5 lid 1 gestelde eisen heeft voldaan, verkrijgt de eigendom van de zaak één jaar na de in
artikel 5 lid 1 onder a bedoelde aangifte of mededeling, mits de zaak zich op dat tijdstip nog bevindt in
de macht van de vinder of van de gemeente.
-
2 Is de zaak anders dan op haar vordering aan de gemeente in bewaring gegeven en valt
zij onder de niet-kostbare zaken, aangewezen bij of krachtens een algemene maatregel
van bestuur als bedoeld in artikel 12 onder b, dan is lid 1 niet van toepassing en is de burgemeester drie maanden na de inbewaringgeving
bevoegd de zaak voor rekening van de gemeente te verkopen of haar om niet aan een
derde over te dragen of te vernietigen.
-
3 Is de zaak in bewaring gegeven aan de gemeente en is noch lid 1, noch lid 2 van toepassing,
dan is de burgemeester één jaar na de inbewaringgeving bevoegd de zaak voor rekening
van de gemeente te verkopen of haar om niet aan een derde over te dragen of te vernietigen.
-
4 De vorige leden gelden niet, wanneer de eigenaar of een ander die tot ontvangst van
de zaak bevoegd is, zich daartoe heeft aangemeld bij degene die de zaak in bewaring
heeft vóórdat de toepasselijke termijn is verstreken of, in de gevallen van de leden
2 en 3, op een tijdstip na het verstrijken van de termijn, waarop de gemeente de zaak
redelijkerwijs nog te zijner beschikking kan stellen.
De vinder kan, door de zaak onverwijld af te geven aan de bewoner van de woning of
de gebruiker of exploitant van de ruimte waar de vondst is gedaan, dan wel aan degene
die daar voor hem toezicht houdt, zijn rechtspositie met alle daaraan verbonden verplichtingen
doen overgaan op die bewoner, gebruiker of exploitant met dien verstande dat geen
recht op beloning bestaat.
-
3 Indien een dier wordt gevonden, is de burgemeester na verloop van twee weken, nadat
het dier door de gemeente in bewaring is genomen, bevoegd het zo mogelijk tegen betaling
van een koopprijs, en anders om niet, aan een derde in eigendom over te dragen. Mocht
ook dit laatste zijn uitgesloten, dan is de burgemeester bevoegd het dier te doen
afmaken. De termijn van twee weken behoeft niet te worden in acht genomen, indien
het dier slechts met onevenredig hoge kosten gedurende dat tijdvak kan worden bewaard,
of afmaking om geneeskundige redenen vereist is.
Bestaat de aan de gemeente in bewaring gegeven zaak in geld, dan is de gemeente slechts
verplicht aan degene die haar kan opeisen, een gelijk bedrag uit te keren, en vervalt
deze verplichting zodra de burgemeester tot verkoop voor rekening van de gemeente
bevoegd zou zijn geweest.
-
1 Hij die de zaak opeist van de gemeente of van de vinder die aan de hem in artikel 5 lid 1 gestelde eisen heeft voldaan, is verplicht de kosten van bewaring en onderhoud en
tot opsporing van de eigenaar of een andere tot ontvangst bevoegde te vergoeden. De
gemeente of de vinder is bevoegd de afgifte op te schorten totdat deze verplichting
is nagekomen. Indien degene die de zaak opeist, de verschuldigde kosten niet binnen
een maand nadat ze hem zijn opgegeven, heeft voldaan, wordt hij geacht zijn recht
op de zaak te hebben prijsgegeven.
Indien een vinder die op grond van artikel 6 lid 1 eigenaar is geworden van een aan de gemeente in bewaring gegeven zaak, zich niet
binnen één maand na zijn verkrijging bij de gemeente heeft aangemeld om de zaak in
ontvangst te nemen, is de burgemeester bevoegd de zaak voor rekening van de gemeente
te verkopen, om niet aan een derde over te dragen of te vernietigen.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen:
-
a. nadere regels worden gesteld omtrent de uitoefening van de uit de artikelen 5-11 voor de gemeenten voortvloeiende bevoegdheden;
-
b. groepen van niet-kostbare zaken worden aangewezen, waarvoor artikel 6 lid 2 geldt;
-
c. nadere regels worden gesteld omtrent de aanwijzing van bepaalde soorten personen en
instellingen, waarbij deze, geheel of gedeeltelijk en al dan niet onder nadere voorwaarden,
worden vrijgesteld van de aangifteplicht van artikel 5 lid 1 onder a of voor de afwikkeling van vondsten worden gelijkgesteld met een gemeente;
-
d. voor de afwikkeling van vondsten door personen of instellingen als bedoeld onder c groepen van niet afgehaalde zaken met gevonden zaken worden gelijkgesteld.
-
3 De ontdekker is verplicht van zijn vondst aangifte te doen overeenkomstig artikel 5 lid 1 onder a. Indien geen aangifte is gedaan of onzeker is aan wie de zaak toekomt, kan de gemeente
overeenkomstig artikel 5 lid 1 onder c vorderen dat deze aan haar in bewaring wordt gegeven, totdat vaststaat wie rechthebbende
is.
-
2 Indien geen der zaken als hoofdzaak is aan te merken en zij toebehoren aan verschillende
eigenaars, worden deze mede-eigenaars van de nieuwe zaak, ieder voor een aandeel evenredig
aan de waarde van de zaak.
Worden roerende zaken die aan verschillende eigenaars toebehoren door vermenging tot
één zaak verenigd, dan is het vorige artikel van overeenkomstige toepassing.
-
1 Indien iemand uit een of meer roerende zaken een nieuwe zaak vormt, wordt deze eigendom
van de eigenaar van de oorspronkelijke zaken. Behoorden deze toe aan verschillende
eigenaars, dan zijn de vorige twee artikelen van overeenkomstige toepassing.
-
2 Indien iemand voor zichzelf een zaak vormt of doet vormen uit of mede uit een of
meer hem niet toebehorende roerende zaken, wordt hij eigenaar van de nieuwe zaak,
tenzij de kosten van de vorming dit wegens hun geringe omvang niet rechtvaardigen.
Degene die krachtens zijn genotsrecht op een zaak gerechtigd is tot de vruchten daarvan,
verkrijgt de eigendom der vruchten door haar afscheiding.
De eigendom van een roerende zaak wordt verloren, wanneer de eigenaar het bezit prijsgeeft
met het oogmerk om zich van de eigendom te ontdoen.
-
1 De eigenaar van tamme dieren verliest daarvan de eigendom, wanneer zij, nadat zij
uit zijn macht zijn gekomen, zijn verwilderd.
Titel 3. Eigendom van onroerende zaken
-
2 In afwijking van lid 1 behoort de eigendom van een net, bestaande uit een of meer
kabels of leidingen, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen,
van energie of van informatie, dat in, op of boven de grond van anderen is of wordt
aangelegd, toe aan de bevoegde aanlegger van dat net dan wel aan diens rechtsopvolger.
-
2 Het gebruik van de ruimte boven en onder de oppervlakte is aan anderen toegestaan,
indien dit zo hoog boven of zo diep onder de oppervlakte plaats vindt, dat de eigenaar
geen belang heeft zich daartegen te verzetten.
Wanneer een erf niet is afgesloten, mag ieder er zich op begeven, tenzij de eigenaar
schade of hinder hiervan kan ondervinden of op duidelijke wijze kenbaar heeft gemaakt,
dat het verboden is zonder zijn toestemming zich op het erf te bevinden, een en ander
onverminderd hetgeen omtrent openbare wegen is bepaald.
Aan de Staat behoren onroerende zaken die geen andere eigenaar hebben.
De bodem van de territoriale zee en van de Waddenzee is eigendom van de Staat.
De stranden der zee tot aan de duinvoet worden vermoed eigendom van de Staat te zijn.
-
1 Onroerende zaken die openbaar zijn, met uitzondering van de stranden der zee, worden,
wanneer zij door een openbaar lichaam worden onderhouden, vermoed eigendom van dat
openbare lichaam te zijn.
De grens van een langs een water liggend erf verplaatst zich met de oeverlijn, behalve
in geval van opzettelijke drooglegging of tijdelijke overstroming. Een overstroming
is niet tijdelijk, indien tien jaren na de overstroming het land nog door het water
wordt overspoeld en de drooglegging niet is begonnen.
-
1 Een verplaatsing van de oeverlijn wijzigt de grens niet meer, nadat deze is vastgelegd,
hetzij door de eigenaars van land en water overeenkomstig artikel 31, hetzij door de rechter op vordering van een hunner tegen de ander overeenkomstig
artikel 32. De vastlegging geldt jegens een ieder.
-
2 Indien bij de vastlegging in plaats van de werkelijke eigenaar van een erf iemand
die als zodanig in de openbare registers was ingeschreven, partij is geweest, is niettemin
het vorige lid van toepassing, tenzij de werkelijke eigenaar tegen inschrijving van
de akte of het vonnis verzet heeft gedaan voordat zij is geschied.
-
3 Voor zover de in de akte beschreven grens van de toenmalige oeverlijn afwijkt, kan
een derde die op het ogenblik van de inschrijving een recht op een der erven heeft,
daarvan huurder of pachter is of daarop een beslag heeft doen inschrijven, de toenmalige
oeverlijn als vastgelegde grens aanmerken.
-
1 Een vordering tot vastlegging van de grens wordt slechts toegewezen, indien de instelling
ervan in de openbare registers is ingeschreven en allen die toen als rechthebbende
of beslaglegger op een der erven stonden ingeschreven, tijdig in het geding zijn geroepen.
-
2 De rechter bepaalt de grens overeenkomstig de oeverlijn op het tijdstip van de inschrijving
van de vordering. Alvorens de eis toe te wijzen, kan hij de maatregelen bevelen en
de bewijsopdrachten doen, die hij in het belang van niet-verschenen belanghebbenden
nuttig oordeelt.
-
4 Verzet, hoger beroep en cassatie moeten op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen
acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel worden ingeschreven in de registers,
bedoeld in artikel 433 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In afwijking van artikel 143 van dat wetboek begint de verzettermijn te lopen vanaf de betekening van het vonnis aan de ingeschrevene,
ook als de betekening niet aan hem in persoon geschiedt, tenzij de rechter hiertoe
nadere maatregelen heeft bevolen en aan dat bevel niet is voldaan.
-
1 Verplaatst zich, nadat de grens is vastgelegd, de oeverlijn van een openbaar water
landinwaarts, dan moet de eigenaar van het overspoelde erf het gebruik van het water
overeenkomstig de aan dat water op grond van de Omgevingswet toegekende functies dulden.
-
2 Verplaatst zich, nadat de grens is vastgelegd, de oeverlijn van een water dat de
eigenaar van het aanliggende erf voor enig doel mag gebruiken, in de richting van
het water, dan kan de eigenaar van dat erf vorderen dat hem op de drooggekomen grond
een of meer erfdienstbaarheden worden verleend, waardoor hij zijn bevoegdheden ten
aanzien van het water kan blijven uitoefenen.
De oeverlijn in de zin van de vorige vijf artikelen wordt bepaald door de normale
waterstand, of, bij wateren waarvan het peil periodiek wisselt, door de normale hoogwaterstand.
Grond, met andere dan gewoonlijk in het water levende planten begroeid, wordt echter
gerekend aan de landzijde van de oeverlijn te liggen, ook al wordt die grond bij hoogwater
overstroomd.
-
1 Nieuw duin dat zich op het strand vormt, behoort aan de eigenaar van het aan het strand
grenzende duin, wanneer beide duinen een geheel zijn geworden, zodanig dat zij niet
meer van elkander kunnen worden onderscheiden.
-
3 Uitbreiding of afneming van een duin als bedoeld in de leden 1 en 2 brengt geen wijziging
meer in de eigendom nadat de grens is vastgesteld, hetzij door de eigenaars van strand
en duin, hetzij door de rechter op vordering van een hunner tegen de ander. De artikelen 30-32 zijn van overeenkomstige toepassing.
Dient een muur, hek, heg of greppel, dan wel een niet bevaarbaar stromend water, een
sloot, gracht of dergelijke watergang als afscheiding van twee erven, dan wordt het
midden van deze afscheiding vermoed de grens tussen deze erven te zijn. Dit vermoeden
geldt niet, indien een muur slechts aan één zijde een gebouw of werk steunt.
Titel 4. Bevoegdheden en verplichtingen van eigenaars van naburige erven
De eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het
verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van
licht of lucht of door het ontnemen van steun.
Lagere erven moeten het water ontvangen dat van hoger gelegen erven van nature afloopt.
De eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen door wijziging
te brengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over zijn erf stromend water
of van het grondwater, dan wel door gebruik van water dat zich op zijn erf bevindt
en in open gemeenschap staat met het water op eens anders erf.
-
1 De eigenaar van een erf dat aan een openbaar of stromend water grenst, mag van het
water gebruik maken tot bespoeling, tot drenking van vee of tot andere dergelijke
doeleinden, mits hij daardoor aan eigenaars van andere erven geen hinder toebrengt
in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is.
-
1 Het is niet geoorloofd binnen de in lid 2 bepaalde afstand van de grenslijn van eens
anders erf bomen, heesters of heggen te hebben, tenzij de eigenaar daartoe toestemming
heeft gegeven of dat erf een openbare weg of een openbaar water is.
Onder muur wordt in deze en de volgende titel verstaan iedere van steen, hout of andere
daartoe geschikte stof vervaardigde, ondoorzichtige afsluiting.
-
1 Indien een nabuur wiens beplantingen over eens anders erf heenhangen, ondanks aanmaning
van de eigenaar van dit erf, nalaat het overhangende te verwijderen, kan laatstgenoemde
eigenaar eigenmachtig het overhangende wegsnijden en zich toeëigenen.
Vruchten die van de bomen van een erf op een naburig erf vallen, behoren aan hem wie
de vruchten van dit laatste erf toekomen.
De eigenaar van een erf kan te allen tijde van de eigenaar van het aangrenzende erf
vorderen dat op de grens van hun erven behoorlijk waarneembare afpalingstekens gesteld
of de bestaande zo nodig vernieuwd worden. De eigenaars dragen in de kosten hiervan
voor gelijke delen bij.
-
3 Bij het bepalen van de grens kan de rechter naar gelang van de omstandigheden het
gebied waarover onzekerheid bestaat, in gelijkwaardige of ongelijkwaardige delen verdelen
dan wel het in zijn geheel aan een der partijen toewijzen, al dan niet met toekenning
van een schadevergoeding aan een der partijen.
De eigenaar van een erf is bevoegd dit af te sluiten.
-
1 Ieder der eigenaars van aangrenzende erven in een aaneengebouwd gedeelte van een gemeente
kan te allen tijde vorderen dat de andere eigenaar ertoe meewerkt, dat op de grens
van de erven een scheidsmuur van twee meter hoogte wordt opgericht, voor zover een
verordening of een plaatselijke gewoonte de wijze of de hoogte der afscheiding niet
anders regelt. De eigenaars dragen in de kosten van de afscheiding voor gelijke delen
bij.
-
1 Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, is het
niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere
muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op
dit erf uitzicht geven.
-
2 De nabuur kan zich niet verzetten tegen de aanwezigheid van zodanige openingen of
werken, indien zijn erf een openbare weg of een openbaar water is, indien zich tussen
de erven openbare wegen of openbare wateren bevinden of indien het uitzicht niet verder
reikt dan tot een binnen twee meter van de opening of het werk zich bevindende muur.
Uit dezen hoofde geoorloofde openingen of werken blijven geoorloofd, ook nadat de
functie van openbare weg of openbaar water verloren is gegaan of de muur is gesloopt.
-
3 De in dit artikel bedoelde afstand wordt gemeten rechthoekig uit de buitenkant van
de muur daar, waar de opening is gemaakt, of uit de buitenste naar het naburige erf
gekeerde rand van het vooruitspringende werk tot aan de grenslijn der erven of de
muur.
-
4 Wanneer de nabuur als gevolg van verjaring geen wegneming van een opening of werk
meer kan vorderen, is hij verplicht binnen een afstand van twee meter daarvan geen
gebouwen of werken aan te brengen die de eigenaar van het andere erf onredelijk zouden
hinderen, behoudens voor zover zulk een gebouw of werk zich daar reeds op het tijdstip
van de voltooiing van de verjaring bevond.
In muren, staande binnen de in het vorige artikel aangegeven afstand, mogen steeds
lichtopeningen worden gemaakt, mits zij van vaststaande en ondoorzichtige vensters
worden voorzien.
Een eigenaar is verplicht er voor te zorgen dat geen water of vuilnis van zijn erf
in de goot van eens anders erf komt.
-
1 Is een gebouw of werk ten dele op, boven of onder het erf van een ander gebouwd en
zou de eigenaar van het gebouw of werk door wegneming van het uitstekende gedeelte
onevenredig veel zwaarder benadeeld worden dan de eigenaar van het erf door handhaving
daarvan, dan kan de eigenaar van het gebouw of werk te allen tijde vorderen dat hem
tegen schadeloosstelling een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande
toestand wordt verleend of, ter keuze van de eigenaar van het erf, een daartoe benodigd
gedeelte van het erf wordt overgedragen.
-
3 De vorige leden zijn niet van toepassing, indien dit voortvloeit uit een op de wet
of rechtshandeling gegronde verplichting tot het dulden van de bestaande toestand
of indien de eigenaar van het gebouw of werk ter zake van de bouw of zijn verkrijging
kwade trouw of grove schuld verweten kan worden.
Indien door een dreigende instorting van een gebouw of werk een naburig erf in gevaar
wordt gebracht, kan de eigenaar van dat erf te allen tijde vorderen dat maatregelen
worden genomen teneinde het gevaar op te heffen.
Wanneer het voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van een onroerende zaak
noodzakelijk is van een andere onroerende zaak tijdelijk gebruik te maken, is de eigenaar
van deze zaak gehouden dit na behoorlijke kennisgeving en tegen schadeloosstelling
toe te staan, tenzij er voor deze eigenaar gewichtige redenen bestaan dit gebruik
te weigeren of tot een later tijdstip te doen uitstellen.
-
1 De eigenaar van een erf dat geen behoorlijke toegang heeft tot een openbare weg of
een openbaar vaarwater, kan van de eigenaars van de naburige erven te allen tijde
aanwijzing van een noodweg ten dienste van zijn erf vorderen tegen vooraf te betalen
of te verzekeren vergoeding van de schade welke hun door die noodweg wordt berokkend.
-
2 Indien zich na de aanwijzing van de noodweg onvoorziene omstandigheden voordoen,
waardoor die weg een grotere last aan de eigenaar van het erf veroorzaakt dan waarmee
bij het bepalen van de in lid 1 bedoelde vergoeding was gerekend, kan de rechter het
bedrag van de vergoeding verhogen.
-
3 Bij de aanwijzing van de noodweg wordt rekening gehouden met het belang van het ingesloten
erf, dat langs die weg de openbare weg of het openbare water zo snel mogelijk kan
worden bereikt, en met het belang van de bezwaarde erven om zo weinig mogelijk overlast
van die weg te ondervinden. Is een erf van de openbare weg afgesloten geraakt, doordat
het ten gevolge van een rechtshandeling een andere eigenaar heeft gekregen dan een
vroeger daarmee verenigd gedeelte dat aan de openbare weg grenst of een behoorlijke
toegang daartoe heeft, dan komt dit afgescheiden gedeelte het eerst voor de belasting
met een noodweg in aanmerking.
-
1 De eigenaar van een erf die water, elektriciteit, gas en warmte dat elders te zijner
beschikking staat, door een leiding wil aanvoeren, kan tegen vooraf te betalen of
te verzekeren schadevergoeding van de eigenaars der naburige erven vorderen te gedogen
dat deze leiding door of over hun erven gaat.
-
1 Wanneer de grens van twee erven in de lengterichting onder een niet bevaarbaar stromend
water, een sloot, gracht of dergelijke watergang doorloopt, heeft de eigenaar van
elk dier erven met betrekking tot die watergang in zijn gehele breedte dezelfde bevoegdheden
en verplichtingen als een mede-eigenaar. Iedere eigenaar is verplicht de op zijn erf
gelegen kant van het water, de sloot, de gracht of de watergang te onderhouden.
Mandeligheid ontstaat, wanneer een onroerende zaak gemeenschappelijk eigendom is van
de eigenaars van twee of meer erven en door hen tot gemeenschappelijk nut van die
erven wordt bestemd bij een tussen hun opgemaakte notariële akte, gevolgd door inschrijving
daarvan in de openbare registers.
-
1 Een vrijstaande scheidsmuur, een hek of een heg is gemeenschappelijk eigendom en mandelig,
indien de grens van twee erven die aan verschillende eigenaars toebehoren, er in de
lengterichting onderdoor loopt.
-
2 De scheidsmuur die twee gebouwen of werken, welke aan verschillende eigenaars toebehoren,
gemeen hebben, is eveneens gemeenschappelijk eigendom en mandelig.
Mandeligheid brengt mede dat ieder mede-eigenaar aan de overige mede-eigenaars toegang
tot de mandelige zaak moet geven.
Mandelige zaken moeten op kosten van alle mede-eigenaars worden onderhouden, gereinigd
en, indien nodig, vernieuwd.
-
2 Indien een mede-eigenaar hiertoe op zijn kosten wil overgaan uit hoofde van de lasten
van onderhoud, reiniging en vernieuwing in de toekomst, zijn de overige mede-eigenaars
gehouden tot die overdracht mede te werken, mits hij hun zo nodig een recht van opstal
of erfdienstbaarheid verleent, waardoor zij met betrekking tot de zaak hun rechten
kunnen blijven uitoefenen.
-
3 De vorige leden zijn niet van toepassing op een muur die twee gebouwen of werken
gemeen hebben, noch op een muur, hek of heg waardoor twee erven in een aaneengebouwd
gedeelte van een gemeente van elkaar worden gescheiden.
-
1 Iedere mede-eigenaar mag tegen de mandelige scheidsmuur aanbouwen en daarin tot op
de helft der dikte balken, ribben, ankers en andere werken aanbrengen, mits hij aan
de muur en aan de door de muur bevoegdelijk daarmee verbonden werken geen nadeel toebrengt.
-
2 Behalve in noodgevallen kan een mede-eigenaar vorderen dat, vóór de andere mede-eigenaar
begint met aanbrengen van het werk, deskundigen zullen vaststellen op welke wijze
dit kan geschieden zonder nadeel voor de muur of voor bevoegd aangebrachte werken
van de eerst vermelde eigenaar.
Iedere mede-eigenaar mag op de mandelige scheidsmuur tot op de helft der dikte een
goot aanleggen, mits het water niet op het erf van de andere mede-eigenaar uitloost.
Titel 6. Erfdienstbaarheden
-
1 De last die een erfdienstbaarheid op het dienende erf legt, bestaat in een verplichting
om op, boven of onder een der beide erven iets te dulden of niet te doen. In de akte
van vestiging kan worden bepaald dat de last bovendien een verplichting inhoudt tot
het aanbrengen van gebouwen, werken of beplantingen die voor de uitoefening van die
erfdienstbaarheid nodig zijn, mits deze gebouwen, werken en beplantingen zich geheel
of gedeeltelijk op het dienende erf zullen bevinden.
-
2 De last die een erfdienstbaarheid op het dienende erf legt, kan ook bestaan in een
verplichting tot onderhoud van het dienende erf of van gebouwen, werken of beplantingen
die zich geheel of gedeeltelijk op het dienende erf bevinden of zullen bevinden.
Erfdienstbaarheden kunnen ontstaan door vestiging en door verjaring.
-
1 De inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening worden bepaald door
de akte van vestiging en, voor zover in die akte regelen daaromtrent ontbreken, door
de plaatselijke gewoonte. Is een erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder
tegenspraak op een bepaalde wijze uitgeoefend, dan is in geval van twijfel deze wijze
van uitoefening beslissend.
-
2 Niettemin kan de eigenaar van het dienende erf voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid
een ander gedeelte van het erf aanwijzen dan waarop de erfdienstbaarheid ingevolge
het vorige lid dient te worden uitgeoefend, mits deze verplaatsing zonder vermindering
van genot voor de eigenaar van het heersende erf mogelijk is. Kosten, noodzakelijk
voor zodanige verandering, komen ten laste van de eigenaar van het dienende erf.
De uitoefening der erfdienstbaarheid moet op de voor het dienende erf minst bezwarende
wijze geschieden.
-
3 Hij is verplicht het door hem op het dienende erf aangebrachte te onderhouden, voor
zover dit in het belang van het dienende erf nodig is; hij is bevoegd het weg te nemen,
mits hij het erf in de oude toestand terugbrengt.
-
1 Behoort het heersende of het dienende erf toe aan twee of meer personen, hetzij als
deelgenoten, hetzij als eigenaars van verschillende gedeelten daarvan, dan zijn zij
hoofdelijk verbonden tot nakoming van de uit de erfdienstbaarheid voortvloeiende geldelijke
verplichtingen die tijdens hun recht opeisbaar worden, voor zover deze niet over hun
rechten zijn verdeeld.
De rechter kan op vordering van de eigenaar van het dienende erf een erfdienstbaarheid
wijzigen of opheffen:
-
a. op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat naar maatstaven
van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de erfdienstbaarheid
niet van de eigenaar van het dienende erf kan worden gevergd:
-
b. indien ten minste twintig jaren na het ontstaan van de erfdienstbaarheid zijn verlopen
en het ongewijzigd voortbestaan van de erfdienstbaarheid in strijd is met het algemeen
belang.
De rechter kan op vordering van de eigenaar van het dienende erf een erfdienstbaarheid
opheffen, indien de uitoefening daarvan onmogelijk is geworden of de eigenaar van
het heersende erf geen redelijk belang bij de uitoefening meer heeft, en het niet
aannemelijk is dat de mogelijkheid van uitoefening of het redelijk belang daarbij
zal terugkeren.
De rechter kan op vordering van de eigenaar van het heersende erf de inhoud van een
erfdienstbaarheid, wanneer door onvoorziene omstandigheden de uitoefening blijvend
of tijdelijk onmogelijk is geworden of het belang van de eigenaar van het heersende
erf aanzienlijk is verminderd, zodanig wijzigen dat de mogelijkheid van uitoefening
of het oorspronkelijke belang wordt hersteld, mits deze wijziging naar maatstaven
van redelijkheid en billijkheid van de eigenaar van het dienende erf kan worden gevergd.
-
2 Rust op een der erven beperkt recht, dan is de vordering slechts toewijsbaar, indien
de beperkt gerechtigde in het geding is geroepen. Bij het oordeel of aan de maatstaven
van de artikelen 78 onder a., 79 en 80 is voldaan, dient mede met zijn belangen rekening te worden gehouden.
Indien op het tijdstip waarop het heersende en het dienende erf één eigenaar verkrijgen,
een derde een der erven in huur of pacht of uit hoofde van een ander persoonlijk recht
in gebruik heeft, gaat de erfdienstbaarheid pas door vermenging teniet bij het einde
van dit gebruiksrecht.
-
1 Hij die een recht van erfpacht, opstal of vruchtgebruik op een onroerende zaak heeft,
kan een erfdienstbaarheid ten behoeve van deze zaak bedingen. Hij kan haar ook met
een erfdienstbaarheid belasten.
-
2 Erfdienstbaarheden, bedongen door een beperkt gerechtigde ten behoeve van de zaak
waarop zijn recht rust of door een opstaller ten behoeve van de opstal, gaan bij het
einde van het beperkte recht slechts teniet, indien dit in de akte van vestiging van
de erfdienstbaarheid is bepaald. Blijft de erfdienstbaarheid voortbestaan, dan staat
een beding als bedoeld in artikel 82 lid 2 niet langer aan afstand van de erfdienstbaarheid in de weg.
-
3 Erfdienstbaarheden, gevestigd door een beperkt gerechtigde ten laste van de zaak
waarop zijn recht rust of door een opstaller ten laste van de opstal, gaan teniet
bij het einde van het beperkte recht, tenzij dit eindigt door vermenging of afstand
of de eigenaar van de zaak waarop het beperkte recht rustte bij een in de openbare
registers ingeschreven akte heeft verklaard met de vestiging van de erfdienstbaarheid
in te stemmen.