Stb. 2023, 501, datum inwerkingtreding 01-01-2024, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.
1 Het uitstel van betaling, bedoeld in artikel 25, achtste lid, wordt mede beëindigd ingeval een positief voordeel in de zin van artikel 4.13, eerste
lid, onderdeel f, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten voor zover het
verschil tussen de totale som van de schulden en het maximumbedrag, bedoeld in artikel 4.14a,
tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, niet eerder heeft geleid tot intrekking
van het uitstel van betaling. Het uitstel wordt in dat geval beëindigd voor een bedrag
ter grootte van het in artikel 2.12 van die wet genoemde percentage vermenigvuldigd
met het voordeel, bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, van die wet. Het
bedrag wordt bepaald als ware de belastingschuldige nog woonachtig in Nederland en
wordt verminderd met:
-
a. de in Nederland verschuldigde inkomstenbelasting over het fictief reguliere voordeel,
bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, van die wet;
-
b. de over het verschil tussen de totale som van de schulden, bedoeld in artikel 4.13,
eerste lid, onderdeel f, van die wet, en het maximumbedrag, bedoeld in artikel 4.14a,
tweede lid, van die wet, in het buitenland feitelijk geheven belasting.
2 Voor de toepassing van het eerste lid blijven buiten aanmerking schulden bij vennootschappen
waarin de belastingschuldige na emigratie een aanmerkelijk belang heeft verkregen
en waarbij voordelen uit die vennootschappen niet behoren tot het Nederlandse inkomen,
bedoeld in artikel 7.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, voor zover deze schulden
niet indirect zijn aangegaan bij vennootschappen ter zake waarvan bij de belastingschuldige
een conserverende belastingaanslag als bedoeld in artikel 25, achtste lid, is opgelegd.
3 Ingeval de belastingschuldige aannemelijk maakt dat de schulden, bedoeld in artikel
4.13, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomstenbelasting 2001, lager zijn geworden
dan het maximumbedrag, bedoeld in artikel 4.14a, tweede lid, van die wet, en ter zake
van die afname in binnenlandse situaties een voordeel als bedoeld in artikel 4.14a,
eerste lid, onderdeel b, van die wet in aanmerking zou worden genomen, wordt in afwijking
van artikel 25, achtste lid, het uitstel van betaling niet beëindigd voor zover een voordeel als bedoeld in artikel
4.14d of artikel 7.5a van die wet in aanmerking is genomen.