Hoofdstuk III. Dwanginvordering
Indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn
betaalt, maant de ontvanger hem schriftelijk aan om alsnog binnen twee weken na de
dagtekening van de aanmaning te betalen.
-
2 Indien de betekening geschiedt overeenkomstig artikel 47 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, vermeldt de envelop, in afwijking van de tweede volzin van het tweede lid van dat
artikel, in plaats van de naam, de hoedanigheid, het kantooradres en telefoonnummer
van de deurwaarder, welke ontvanger de opdracht tot betekening heeft verstrekt, alsmede
diens kantooradres en telefoonnummer.
-
3 In afwijking van artikel 4:123 van de Algemene wet bestuursrecht kan de betekening van het dwangbevel met bevel tot betaling ook geschieden door het
ter post bezorgen van een voor de belastingschuldige bestemd afschrift van het dwangbevel
met bevel tot betaling door de ontvanger. Indien het dwangbevel ten uitvoer wordt
gelegd als bedoeld in artikel 14, wordt het bevel tot betaling geacht te zijn betekend door de belastingdeurwaarder
die belast is met de tenuitvoerlegging. Uit de ongeopende envelop waarin het afschrift
ter post wordt bezorgd, blijkt de naam en het adres van de belastingschuldige, alsmede
een aanduiding dat de inhoud de onmiddellijke aandacht behoeft.
-
5 Voor de toepassing van de artikelen 14, 19 en 20 wordt het dwangbevel met bevel tot betaling dat op de voet van het derde lid is betekend,
geacht te zijn betekend twee dagen na de datum van de terpostbezorging van het dwangbevel
met bevel tot betaling.
-
2 De voordracht voor een krachtens het eerste lid, onderdeel e, vast te stellen algemene
maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan
beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Indien executoriaal beslag is gelegd op een in een of meer termijnen door de ontvanger
uit te betalen bedrag op grond van een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting
als bedoeld in artikel 9, zesde lid, wordt het beslag geacht mede te omvatten een in termijnen uit te betalen bedrag
op grond van een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting als bedoeld in artikel
9, zesde lid, over een volgend jaar voor zover:
-
a. de uit te betalen termijnen van de voorlopige aanslagen op elkaar aansluiten, en
-
b. de schuld waarvoor beslag is gelegd niet geheel is voldaan.
[Red: Dit artikel is gewijzigd in verband met de invoering van digitaal procederen.
Zie voor de procedures en gerechten waarvoor digitaal procederen geldt het Overzicht
gefaseerde inwerkingtreding op www.rijksoverheid.nl/KEI.]
-
1 De belastingschuldige kan tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in verzet
komen bij de rechtbank van het arrondissement waarbinnen hij woont of is gevestigd.
Indien de belastingschuldige buiten Nederland woont of is gevestigd dan wel in Nederland
geen vaste woonplaats of plaats van vestiging heeft, kan hij in verzet komen bij de
rechtbank van het arrondissement waarbinnen het kantoor is gevestigd van de ontvanger
die het dwangbevel heeft uitgevaardigd.
-
3 Het verzet kan niet zijn gegrond op de stelling dat het aanslagbiljet, de aanmaning,
het op de voet van artikel 13, derde lid, betekende dwangbevel of de schriftelijke mededeling, genoemd in artikel 27, eerste lid, niet is ontvangen, tenzij de belastingschuldige aannemelijk maakt dat ontvangst
redelijkerwijs moet worden betwijfeld. Bovendien kan het verzet niet zijn gegrond
op de stelling dat de belastingaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
[Red: Voor overige gevallen luidt het artikel als volgt:]
Artikel 17
-
1 De belastingschuldige kan tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in verzet
komen bij de rechtbank van het arrondissement waarbinnen hij woont of is gevestigd.
Indien de belastingschuldige buiten Nederland woont of is gevestigd dan wel in Nederland
geen vaste woonplaats of plaats van vestiging heeft, kan hij in verzet komen bij de
rechtbank van het arrondissement waarbinnen het kantoor is gevestigd van de ontvanger
die het dwangbevel heeft uitgevaardigd.
-
3 Het verzet kan niet zijn gegrond op de stelling dat het aanslagbiljet, de aanmaning,
het op de voet van artikel 13, derde lid, betekende dwangbevel of de schriftelijke mededeling, genoemd in artikel 27, eerste lid, niet is ontvangen, tenzij de belastingschuldige aannemelijk maakt dat ontvangst
redelijkerwijs moet worden betwijfeld. Bovendien kan het verzet niet zijn gegrond
op de stelling dat de belastingaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
-
3 In afwijking van artikel 14, eerste lid, kan een hernieuwd bevel tot betaling ook worden betekend aan de bestuurder van het
motorrijtuig, bedoeld in het eerste lid.
-
5 Ingeval de schuld waarvoor op de voet van het eerste lid beslag is gelegd een bij
ministeriële regeling te bepalen bedrag te boven gaat, wordt voor de toepassing van
artikel 446 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in elk geval aangenomen dat het voor het behoud van de op de voet van het eerste
lid in executoriaal beslag genomen zaken redelijkerwijze noodzakelijk is dat deze
zaken in gerechtelijke bewaring worden gegeven.
-
1 Een derde die:
-
a. loon;
-
b. uitkeringen op grond van sociale zekerheidswetten, uitgezonderd kinderbijslag onder
welke benaming ook;
-
c. pensioen en lijfrente, waaronder mede worden verstaan uitkeringen ingevolge een lijfrenterekening
of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a van de Wet inkomstenbelasting 2001;
-
d. uitkeringen uit levens-, invaliditeits-, ongevallen- of ziekengeldverzekering;
-
e. uitkeringen tot levensonderhoud, verschuldigd krachtens boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, of tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud;
-
f. uitkeringen of buitengewone pensioenen op grond van een wettelijke regeling voor oorlogsgetroffenen
of voor degenen die hun vervangende dienstplicht vervullen;
verschuldigd is aan een belastingschuldige, is op vordering van de ontvanger verplicht
de belastingaanslagen van de belastingschuldige te betalen, voor zover één en ander
vatbaar is voor beslag. Voor zover één en ander niet vatbaar is voor beslag is de
derde op vordering van de ontvanger verplicht ten hoogste een tiende gedeelte daarvan
aan te wenden voor betaling van de belastingaanslagen van de belastingschuldige.
-
2 Het eerste lid, tweede volzin, vindt alleen toepassing indien de belastingschuldige
op het tijdstip waarop de vordering wordt gedaan, meer dan één belastingaanslag waarvan
de enige of laatste betalingstermijn met ten minste twee maanden is overschreden,
niet heeft betaald en hij met betrekking tot deze belastingaanslagen:
-
a. geen verzoek om uitstel van betaling heeft gedaan, niet in aanmerking komt voor uitstel
van betaling of de gestelde voorwaarden voor uitstel van betaling niet is nagekomen,
en
-
b. geen verzoek om kwijtschelding van belasting heeft gedaan of niet in aanmerking komt
voor kwijtschelding van belasting.
-
3 Een huurder, een pachter, een curator in een faillissement en een houder van penningen
is op vordering van de ontvanger verplicht uit de gelden die hij aan de belastingschuldige
verschuldigd is of uit de gelden of de penningen die hij ten behoeve van de belastingschuldige
onder zich heeft, de belastingaanslagen van de belastingschuldige te betalen. Een
curator in een faillissement van de belastingschuldige is voorts bevoegd uit eigen
beweging uit de gelden die hij ten behoeve van de belastingschuldige onder zich heeft,
de belastingaanslagen van de belastingschuldige te betalen.
-
4 Een betaaldienstverlener als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht is op vordering van de ontvanger verplicht, in zoverre onder blokkering van onttrekkingen
aan de rekening, uit het tegoed van een rekening die een belastingschuldige bij hem
heeft alsmede, indien de betaaldienstverlener en de belastingschuldige in samenhang
met die rekening een overeenkomst inzake krediet zijn aangegaan, uit het ingevolge
die overeenkomst verstrekte krediet, de belastingaanslagen van de belastingschuldige
te betalen. De betaaldienstverlener is verplicht aan de vordering te voldoen, zonder
zich daarbij op verrekening te kunnen beroepen. De verplichting tot betaling vervalt
een week na de dag van bekendmaking van de vordering aan de betaaldienstverlener.
-
5 De vordering geschiedt bij beschikking. Voor het doen van een vordering dient de
ontvanger te beschikken over een aan de belastingschuldige betekend dwangbevel met
bevel tot betaling. Indien de vordering op de voet van het eerste lid, onderdeel a,
wordt gedaan (loonvordering) en het dwangbevel op de voet van artikel 13, derde lid, is betekend, moet de vordering vooraf worden gegaan door een schriftelijke aankondiging
van de ontvanger aan de belastingschuldige, inhoudende dat hij voornemens is een loonvordering
te doen. De loonvordering wordt in dat geval niet eerder gedaan dan zeven dagen na
de dagtekening van de vooraankondiging. De in de derde volzin bedoelde aankondiging
blijft achterwege indien de vordering wordt gedaan jegens degene die reeds op vordering
van de ontvanger een belastingaanslag van de belastingschuldige betaalt of zou moeten
betalen. De beschikking heeft rechtsgevolg zodra zij is bekendgemaakt aan degene jegens
wie de vordering is gedaan. De ontvanger maakt de beschikking tevens bekend aan de
belastingschuldige. Indien de vordering wordt gedaan jegens de curator in een faillissement
vindt de tweede volzin geen toepassing en blijft bekendmaking van de beschikking aan
de belastingschuldige achterwege.
-
7 Degene jegens wie een vordering is gedaan is verplicht aan die vordering te voldoen
zonder daartoe een verificatie en beëdiging van schuldvordering, een rangregeling
of rechterlijke uitspraak te mogen afwachten. De eerste volzin vindt geen toepassing
in zoverre onder hem beslag is gelegd of verzet is gedaan ter zake van schulden waaraan
voorrang boven vorderingen wegens rijksbelastingen is toegekend. Voldoening aan de
vordering geldt als betaling aan de belastingschuldige.
-
2 Met betrekking tot een dwangbevel dat is uitgevaardigd aan een lichaam in de zin van
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, kan lijfsdwang worden toegepast ten aanzien van:
-
a. de bestuurder of vereffenaar van dat lichaam of, bij ontstentenis, ten aanzien van
de laatst afgetreden of ontslagen bestuurder of vereffenaar; en
-
b. degene die het beleid van het lichaam heeft bepaald of mede heeft bepaald als ware
hij bestuurder;
tenzij het niet aan hem te wijten is dat de belastingschuld niet is voldaan.
Hoofdstuk V. Betalingskorting en invorderingsrente
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op te innen of terug te betalen bedragen aan
rechten bij invoer, rechten bij uitvoer, kredietrente, vertragingsrente en rente op
achterstallen en belastingen of heffingen waarop de wettelijke bepalingen, bedoeld
in artikel 1:1, eerste en tweede lid, van de Algemene douanewet, van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.
-
1 Ingeval op een belastingaanslag als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, die een te innen bedrag behelst en invorderbaar is in meer dan één termijn, op de
eerste vervaldag ten minste het bedrag van de belastingaanslag verminderd met het
bedrag van de te verlenen betalingskorting is betaald, wordt een betalingskorting
verleend over het bedrag van de belastingaanslag. De te verlenen betalingskorting
wordt berekend over de helft van het tijdvak dat aanvangt op de dag na de vervaldag
van de voor de belastingaanslag geldende eerste betalingstermijn en eindigt op de
vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende laatste betalingstermijn.
-
2 Ingeval een belastingaanslag ter zake waarvan de betalingskorting is verleend, wordt
verminderd, wordt de betalingskorting teruggenomen over het bedrag van de vermindering,
doch ten hoogste over het positieve bedrag van die belastingaanslag. De terug te nemen
betalingskorting wordt berekend over de helft van het tijdvak dat aanvangt op de dag
na de dagtekening van het afschrift van de uitspraak of de dagtekening van de kennisgeving
waarmee de vermindering wordt bekendgemaakt en eindigt op de vervaldag van de voor
de belastingaanslag geldende laatste betalingstermijn.
-
4 In afwijking in zoverre van het derde lid wordt invorderingsrente in rekening gebracht
voor zover het krachtens artikel 25, vijfde, achtste, negende, elfde, zeventiende, achttiende of negentiende
lid, verleende uitstel door de ontvanger wordt beëindigd of voor zover betaling niet
plaatsvindt binnen de termijn waarvoor uitstel van betaling is verleend. Bij algemene
maatregel van bestuur wordt het tijdvak bepaald waarover in deze situaties invorderingsrente
wordt berekend.
-
1 Indien een belastingaanslag wordt verminderd of herzien tot een lager bedrag dan inmiddels
op die aanslag is betaald en de belastingschuldige eerder een verzoek om uitstel van
betaling met betrekking tot het door hem bestreden bedrag van die aanslag heeft gedaan
dat door de ontvanger bij beschikking is afgewezen, wordt aan de belastingschuldige
invorderingsrente vergoed.
-
2 De invorderingsrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt de dag
na de dag waarop de belastingaanslag waarvoor een verzoek om uitstel van betaling
bij beschikking is afgewezen, invorderbaar is ingevolge artikel 9 en eindigt 6 weken na de dagtekening van de vermindering of de herziening en heeft
als grondslag het terug te geven bedrag.
-
2 De invorderingsrente, bedoeld in het eerste lid, wordt enkelvoudig berekend over het
tijdvak dat aanvangt op de dag na die waarop de belasting is betaald, voldaan of afgedragen
en eindigt op de dag voorafgaand aan die van de terugbetaling en heeft als grondslag
het aan de belastingschuldige terug te geven of teruggegeven bedrag. In afwijking
van de eerste volzin wordt de invorderingsrente, bedoeld in het eerste lid, niet berekend
over dagen waarover ingevolge hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen belastingrente wordt vergoed of waarover ingevolge artikel 28b invorderingsrente wordt vergoed.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de bij de berekening
van betalingskorting en invorderingsrente toe te passen afrondingen en voor het niet
terugnemen van betalingskorting onderscheidenlijk niet in rekening brengen van invorderingsrente
die een bij die regeling bepaald bedrag niet te boven gaat. Voorts kunnen bij ministeriële
regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot een doelmatige invordering
van betalingskorting en invorderingsrente.
Onze Minister kan in het kader van een regeling voor onderling overleg op grond van
het Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen
verbonden ondernemingen (Trb. 1990, 173), de Belastingregeling voor het Koninkrijk of een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting, voor bepaalde gevallen of groepen
van gevallen afwijkingen toestaan van de artikelen 28, 29, 30 en 31.
Hoofdstuk VII. Verplichtingen ten behoeve van de invordering
-
2 Een ieder die de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, is verplicht op vordering
van de ontvanger terstond een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden, indien dit van belang kan zijn voor de invordering.
-
1 De in artikel 58, eerste lid, onderdeel b, bedoelde verplichting geldt onverminderd voor een derde bij wie zich gegevensdragers
bevinden van degene die gehouden is deze, of de inhoud daarvan, aan de ontvanger voor
raadpleging beschikbaar te stellen.
-
1 De gegevens en inlichtingen dienen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden
verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze - zulks ter keuze van de ontvanger
- en binnen een door de ontvanger te stellen redelijke termijn.
Voor een weigering om te voldoen aan de in de artikelen 58, 59 en 60 omschreven verplichtingen kan niemand zich met vrucht beroepen op de omstandigheid
dat hij uit enigerlei hoofde tot geheimhouding verplicht is, zelfs niet indien deze
hem bij een wettelijke bepaling is opgelegd.
-
1 Financiële ondernemingen die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mogen uitoefenen zijn gehouden aan de ontvanger
kosteloos de volgende gegevens inzake bankrekeningen te verstrekken: het bankrekeningnummer
en de naam, het adres, de woonplaats en de geboortedatum van de houder van de bankrekening,
voor zover die gegevens van belang zijn voor de uitbetaling van inkomstenbelasting,
bedoeld in artikel 7a.
-
1 Ingeval een persoon als bedoeld in de artikelen 58, eerste lid, 59, eerste lid en 62, eerste lid, een door de ontvanger op een van die leden gebaseerde verplichting is nagekomen
maar van oordeel is dat de verplichting onrechtmatig is opgelegd, kan hij verzoeken
om vergoeding van kosten die rechtstreeks verband houden met deze nakoming. De ontvanger
beslist op dat verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking en kent een redelijke
kostenvergoeding toe in geval van een onrechtmatig opgelegde verplichting.
Voor een weigering om te voldoen aan de verplichtingen ten behoeve van de invordering
van derden kunnen alleen bekleders van een geestelijk ambt, notarissen, advocaten,
artsen en apothekers zich beroepen op de omstandigheid, dat zij uit hoofde van hun
stand, ambt of beroep tot geheimhouding verplicht zijn.
De verplichtingen welke volgens dit hoofdstuk bestaan jegens de ontvanger, gelden
mede jegens iedere door Onze Minister aangewezen andere ambtenaar van de rijksbelastingdienst.
Hoofdstuk IX. Aanvullende regelingen
-
1 Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij
de uitvoering van deze wet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt
meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van deze
wet of voor de heffing van enige rijksbelasting (geheimhoudingsplicht).
De verzending en de betekening van de stukken betreffende de invordering van de schenk-
en erfbelasting kan plaatsvinden aan de ingevolge artikel 43 van de Successiewet 1956 gekozen woonplaats dan wel aan de werkelijke woonplaats of plaats van vestiging.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van deze
wet.
Artikel 22, derde lid, vervalt op 1 januari 1993, tenzij voordien een wetsvoorstel, houdende een definitieve
regeling omtrent het fiscaal bodemrecht bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal is
ingediend, dan wel een wetsvoorstel houdende een verlenging van de geldigheidsduur
van voornoemde bepaling voor een tijd van niet langer dan een jaar.
Hoofdstuk X. Slot- en overgangsbepalingen
-
1 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot op de voet van
artikel 25, zesde lid, zoals dat luidde op 31 december 2012, verleend uitstel van betaling alsmede met
betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende
de inkomstenbelasting die is verschuldigd door de toepassing van artikel 3.116, vierde lid, of artikel 3.116a, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals die artikelen luidden op 31 december 2012, onderscheidenlijk door de toepassing
van artikel 10bis.4, vierde lid, of artikel 10bis.5, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. De in de eerste volzin bedoelde regels kunnen mede betrekking hebben op het stellen
van voldoende zekerheid. Het uitstel wordt beëindigd:
-
a. indien zich een omstandigheid voordoet waardoor de woning ophoudt een eigen woning
te zijn in de zin van artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
-
b. indien de belastingschuldige een voordeel geniet als bedoeld in artikel 3.116, eerste lid, of artikel 3.116a, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals die artikelen luidden op 31 december 2012, onderscheidenlijk als bedoeld in
artikel 10bis.4, eerste lid, of artikel 10bis.5, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
-
c. indien zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3.116, derde lid, of artikel 3.116a, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals die artikelen luidden op 31 december 2012, onderscheidenlijk als bedoeld in
artikel 10bis.4, derde lid, of artikel 10bis.5, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Indien de ontvanger het verleende uitstel van betaling, bedoeld in artikel 70b, beëindigt, kan volgens bij ministeriële regeling te stellen regels kwijtschelding
worden verleend voor zover de belasting waarvoor uitstel van betaling is verleend,
hoger is dan de belasting die zou zijn geheven indien de belastingschuldige op het
moment van de omstandigheid op grond waarvan het uitstel van betaling wordt beëindigd,
in Nederland zou hebben gewoond.
-
1 Indien ingevolge artikel 10bis.4, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 een kapitaalverzekering eigen woning wordt geacht tot uitkering te zijn gekomen,
is de verzekeraar van die uitkering tot ten hoogste de waarde in het economische verkeer
daarvan aansprakelijk voor de belasting die ter zake door de gerechtigde is verschuldigd.
Indien ingevolge artikel 10bis.5, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 een spaarrekening eigen woning of een beleggingsrecht eigen woning geacht wordt te
zijn gedeblokkeerd, is de bank waarbij die rekening wordt aangehouden, onderscheidenlijk
de beheerder waarbij dat recht wordt aangehouden, aansprakelijk voor de belasting
die ter zake door de rekeninghouder, onderscheidenlijk eigenaar, is verschuldigd.
-
2 Het bedrag van de verschuldigde belasting wordt gesteld op het evenredig gedeelte
van de belasting die meer is verschuldigd ter zake van alle kapitaalverzekeringen
eigen woning, alle spaarrekeningen eigen woning en alle beleggingsrechten eigen woning
die in het jaar ingevolge artikel 10bis.4, vierde lid, onderscheidenlijk artikel 10bis.5, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden geacht tot uitkering te zijn gekomen, onderscheidenlijk worden geacht te zijn
gedeblokkeerd.
-
4 Zo spoedig mogelijk nadat de aansprakelijkheid ingevolge het eerste lid is ontstaan,
wordt aan de verzekeraar, de bank, onderscheidenlijk de beheerder van de beleggingsinstelling,
schriftelijk mededeling gedaan van het bedrag waarvoor deze aansprakelijk is.
Indien de ontvanger het verleende uitstel van betaling, bedoeld in artikel 25, vijfde lid, beëindigt omdat een aanspraak ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in artikel 38n, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 ingevolge artikel 38n, tweede lid, van die wet gedeeltelijk wordt prijsgegeven en
voor het overige wordt afgekocht of omdat een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting
als bedoeld in artikel 38p van die wet wordt afgekocht, wordt volgens bij ministeriële regeling te stellen regels kwijtschelding
verleend voor zover de belasting en de revisierente waarvoor uitstel van betaling
is verleend hoger is dan de belasting en de revisierente die zou zijn geheven, onderscheidenlijk
in rekening gebracht, indien de belastingschuldige op het moment van die handeling
in Nederland zou hebben gewoond.
Indien een aanspraak ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in artikel 38n, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 ingevolge artikel 38n, tweede lid, van die wet gedeeltelijk wordt prijsgegeven en
voor het overige wordt omgezet in een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting
als bedoeld in artikel 38p van die wet, wordt:
-
a. in afwijking van artikel 25, vijfde lid, het verleende uitstel van betaling voor de belastingaanslag alleen beëindigd, voor
zover de belasting en de revisierente waarvoor uitstel van betaling is verleend niet
toerekenbaar is aan het gedeelte van de aanspraak dat wordt omgezet in een aanspraak
ingevolge een oudedagsverplichting als bedoeld in artikel 38p van de Wet op de loonbelasting 1964;
-
b. volgens bij ministeriële regeling te stellen regels kwijtschelding verleend voor het
bedrag waarvoor het uitstel van betaling op grond van onderdeel a wordt beëindigd.
Op een kapitaalverzekering eigen woning die voor 1 januari 2013 ingevolge artikel 3.116, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals dat luidde op 31 december 2012, wordt geacht tot uitkering te zijn gekomen
of op een spaarrekening eigen woning of een beleggingsrecht eigen woning die voor
1 januari 2013 ingevolge artikel 3.116a, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals dat luidde op 31 december 2012, wordt geacht te zijn gedeblokkeerd, blijft
artikel 44c, zoals dat luidde op 31 december 2012, van toepassing.
Met betrekking tot op 31 december 2013 bestaande aanspraken op periodieke uitkeringen
ter vervanging van gederfd of te derven loon als bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, onderdeel g, en 37 van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals die op 31 december 2013 luidden, alsmede met betrekking tot op 31 december
2013 bestaande stamrechtspaarrekeningen en stamrechtbeleggingsrechten als bedoeld
in artikel 11a van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat op 31 december 2013 luidde, blijven de artikelen 36a, tweede lid, onderdeel b, en 44b, eerste en tweede lid, zoals die op 31 december 2013 luidden, met overeenkomstige toepassing van artikel 39f, eerste en tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, van toepassing.
Artikel 25, achtste lid, en artikel 26, tweede lid, zoals die op 14 september 2015 luidden, blijven van toepassing op belastingaanslagen
die zijn opgelegd naar aanleiding van belastbare feiten die zich hebben voorgedaan
voor 15 september 2015, 15.15 uur.
De inwerkingtreding van deze wet wordt nader bij de wet geregeld.