Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

Geraadpleegd op 08-05-2024.
Geldend van 01-10-2018 t/m 31-12-2018

Wet van 3 juli 1989, houdende administratiefrechtelijke afdoening van inbreuken op bepaalde verkeersvoorschriften

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels vast te stellen om op zichzelf niet ernstige gedragingen in strijd met verkeersvoorschriften, gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet en enkele andere wetten, in plaats van op strafrechtelijke wijze op administratiefrechtelijke wijze af te kunnen doen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze wet wordt verstaan onder:

    Onze Minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie;

    aanhangwagen, motorrijtuig, kenteken en rijbewijs: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

    bestuurder: alle weggebruikers behalve voetgangers;

    kentekenregister: het register, bedoeld in artikel 42 van de Wegenverkeerswet 1994;

    gedraging: een gedraging als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

    administratieve sanctie: de aan de Staat te betalen geldsom, bedoeld in artikel 2;

    adres: aanduiding van straatnaam, huisnummer, plaatsnaam en postcode van het woonhuis van de betrokkene.

  • 2 In deze wet wordt mede verstaan onder:

    bestuurder: degene die wordt geacht een motorrijtuig onder zijn onmiddellijk toezicht te doen besturen;

    kenteken: het kenteken waaronder een motorrijtuig in het buitenland is geregistreerd, het registratienummer, vermeld op het registratiebewijs, afgegeven voor een motorrijtuig gebezigd ten behoeve van de strijdkrachten, alsmede enig ander registratienummer waaronder een motorrijtuig in Nederland mag worden geregistreerd;

    kentekenregister: een buitenlands register betreffende aldaar geregistreerde motorrijtuigen, de registratie betreffende motorrijtuigen gebezigd ten behoeve van de strijdkrachten, bijgehouden door Onze Minister van Defensie, alsmede enig andere registratie betreffende motorrijtuigen, waarvan de houder gerechtigd is deze in Nederland te voeren;

    rijbewijs: een door het bevoegde gezag in het buitenland afgegeven rijbewijs, alsmede een door het militaire gezag afgegeven rijbewijs.

Hoofdstuk II. Toepassingsgebied van de wet

Artikel 2

  • 1 Ter zake van de in de bijlage bij deze wet omschreven gedragingen die in strijd zijn met op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, de Provinciewet of de Gemeentewet, kunnen op de wijze bij deze wet bepaald administratieve sancties worden opgelegd. Ingeval een administratiefrechtelijke sanctie wordt opgelegd zijn voorzieningen van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard uitgesloten.

  • 2 Als gedragingen in de zin van het eerste lid worden niet beschouwd die gedragingen waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.

  • 3 Voor elke gedraging bepaalt de in het eerste lid bedoelde bijlage de aan de Staat te betalen geldsom. Deze geldsom kan per gedraging niet meer zijn dan het bedrag van de geldboete van de eerste categorie.

  • 4 De in het derde lid bedoelde geldsom wordt voor personen die ten tijde van de gedraging nog geen zestien jaar oud waren, gehalveerd.

  • 5 De in het eerste lid bedoelde bijlage kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd. De voordracht van deze algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 6 Een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in het vijfde lid, wordt vastgesteld op voordracht van Onze Minister en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

Artikel 2a

De titels 4.4, 5.1 en 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing op het opleggen en de inning van een administratieve sanctie en de administratiekosten op grond van deze wet.

Hoofdstuk III. Administratieve sanctie

Artikel 3

  • 1 Met het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften zijn belast de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie ter zake van de door hen of op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedragingen aan personen die de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt.

  • 3 De officier van justitie in het arrondissement waar de in het eerste lid bedoelde ambtenaren optreden, houdt toezicht op de wijze waarop zij van de hun verleende bevoegdheid gebruik maken. Hij kan daaromtrent beleidsregels vaststellen. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het toezicht op de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde ambtenaren van de hun verleende bevoegdheid gebruik maken en de intrekking van die bevoegdheid.

  • 4 Het College van procureurs-generaal houdt toezicht op de bij deze wet geregelde handhaving van verkeersvoorschriften. Het geeft daartoe bevelen aan de hoofden van de arrondissementsparketten.

Artikel 4

  • 1 De administratieve sanctie wordt opgelegd bij een gedagtekende beschikking. De beschikking bevat een korte omschrijving, onder verwijzing naar de aanduiding in de bijlage, van de gedraging ter zake waarvan zij is gegeven en het voor die gedraging bepaalde bedrag van de administratieve sanctie, de datum en het tijdstip waarop, alsmede de plaats waar de gedraging is geconstateerd. Bij ministeriële regeling worden het model van de beschikking en dat van de aankondiging van de beschikking vastgesteld, of de eisen waaraan het model moet voldoen.

  • 2 De bekendmaking van de beschikking geschiedt binnen vier maanden nadat de gedraging heeft plaatsgevonden, door toezending van de beschikking aan het adres dat betrokkene heeft opgegeven. Indien dat niet mogelijk is en de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, dient de bekendmaking van de beschikking binnen vier maanden nadat de naam en het adres van de kentekenhouder van dat motorrijtuig bekend zijn te geschieden, door toezending van de beschikking aan dat adres, met dien verstande dat de bekendmaking van de beschikking geschiedt uiterlijk binnen vijf jaar nadat de gedraging heeft plaatsgevonden. Indien de brief onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de beschikking gezonden naar het in de basisregistratie personen vermelde adres, tenzij dit hetzelfde is als hetgeen is opgenomen in het kentekenregister. Indien de brief ook op het in de basisregistratie personen opgenomen adres onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de beschikking geacht aan de betrokkene bekend te zijn.

  • 3 Een aankondiging van de beschikking kan worden uitgereikt aan degene tot wie zij zich richt of kan worden achtergelaten in of aan het motorrijtuig.

  • 4 In een geval als bedoeld in artikel 31, eerste lid, geschiedt de bekendmaking door uitreiking van de beschikking aan betrokkene. De weigering de beschikking in ontvangst te nemen, schort de bekendmaking daarvan niet op.

  • 5 De beschikking vermeldt de dag waarop krachtens artikel 23 de sanctie en de administratiekosten uiterlijk moet zijn voldaan. Tevens vermeldt de beschikking een beschikkingsnummer en de door Onze Minister bepaalde wijze waarop de sanctie, alsmede de verhogingen die krachtens artikel 23, derde lid, en artikel 25 op de administratieve sanctie vallen, indien deze niet tijdig wordt voldaan, dient te worden voldaan.

Artikel 5

Indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 31, tweede lid, de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Daarbij wordt hij gewezen op het bepaalde in artikel 8.

Artikel 5a

Indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig, waarmee een aanhangwagen waarvoor een kenteken is vereist, wordt voortbewogen, dan wel waaraan een aanhangwagen waarvoor een kenteken is vereist, is gekoppeld, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 31, tweede lid, de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken van het motorrijtuig ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Indien het kenteken van het motorrijtuig niet is vastgesteld, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 31, tweede lid, de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken van de aanhangwagen ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. In beide gevallen wordt hij gewezen op het bepaalde in artikel 8.

Artikel 5b

  • 1 Indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarmee een niet-kentekenplichtige aanhangwagen wordt voortbewogen, dan wel waaraan een niet-kentekenplichtige aanhangwagen is gekoppeld, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 31, tweede lid, de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken van het trekkend motorrijtuig ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven.

  • 2 Indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een kentekenplichtige aanhangwagen, wordt de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken van de aanhangwagen ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Indien het kenteken van de aanhangwagen niet is vastgesteld, dan wel indien de aanhangwagen niet kentekenplichtig is, wordt de administratieve sanctie opgelegd aan degene die ten tijde van de gedraging eigenaar of houder was van de aanhangwagen.

  • 3 Indien sprake is van een geval als bedoeld in het eerste of tweede lid dan wordt daarbij gewezen op het bepaalde in artikel 8.

Hoofdstuk IV. Administratief beroep en bezwaar bij de officier van justitie

Artikel 6

  • 1 Tegen de oplegging van de administratieve sanctie kan degene tot wie de beschikking is gericht, beroep instellen bij de officier van justitie.

Artikel 8

De officier van justitie vernietigt de beschikking indien, in het geval van artikel 5 onderscheidenlijk artikel 5a, degene op wiens naam het kenteken in het kentekenregister is ingeschreven:

  • a. aannemelijk maakt dat tegen zijn wil door een ander van het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen gebruik is gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen,

  • b. een voor een termijn van ten hoogste drie maanden schriftelijk bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst overlegt waaruit blijkt wie ten tijde van de gedraging de huurder van het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen was, dan wel

  • c. een vrijwaringsbewijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van het Kentekenreglement, of een verklaring als bedoeld in de artikelen 31 tot en met 33 van het Kentekenreglement, overlegt waaruit blijkt dat hij ten tijde van de gedraging geen eigenaar of houder meer was van het betrokken motorrijtuig onderscheidenlijk de betrokken aanhangwagen.

In de onder a, b en c bedoelde gevallen is de officier van justitie bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie aan degene die de gedraging heeft verricht of aan degene die de huurder van het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen was, dan wel aan degene aan wie het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen werd overgedragen. De artikelen 4, 6 en 7 zijn alsdan van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de beschikking uiterlijk binnen acht maanden nadat de gedraging heeft plaatsgevonden wordt bekendgemaakt.

Hoofdstuk V. Beroep bij de kantonrechter van de rechtbank

Artikel 9

  • 2 Het beroep kan worden ingesteld ter zake dat:

    • a. de gedraging niet is verricht of dat, buiten het geval van artikel 5, degene tot wie de beschikking is gericht, de gestelde gedraging niet heeft verricht;

    • b. de officier van justitie had moeten beslissen dat de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden, het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken dan wel dat hij, gelet op de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert, een lager bedrag van de administratieve sanctie had moeten vaststellen;

    • c. de officier van justitie ten onrechte de beschikking niet op grond van artikel 8 heeft vernietigd.

Artikel 10

De officier van justitie brengt het beroepschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ter kennis van de rechtbank van het arrondissement waarin de gedraging is verricht, dan wel bij de rechtbank van het arrondissement waarin de woonplaats van de betrokkene is gelegen.

Artikel 11

  • 1 Het beroepschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken worden door de officier van justitie aan de rechtbank ter kennis gebracht binnen zes weken nadat de indiener zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de sanctie en de administratiekosten, dan wel nadat de termijn daarvoor is verstreken.

  • 2 Indien de administratieve sanctie ten minste € 225 bedraagt, dient zekerheid te worden gesteld voor de betaling van € 225 en de administratiekosten. Voor personen die ten tijde van de gedraging nog geen 16 jaar oud waren, geldt de helft van de in de eerste volzin genoemde bedragen.

  • 3 Indien de officier van justitie geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoetgekomen is, kan de in het eerste lid bedoelde termijn zonodig met vier weken worden verlengd.

  • 4 De zekerheid wordt door de indiener gesteld bij Onze Minister, hetzij op de door Onze Minister voorgeschreven wijze, hetzij anderszins door overboeking op de rekening van Onze Minister. De officier van justitie wijst de indiener van het beroepschrift na de ontvangst ervan op de verplichting tot zekerheidstelling en deelt hem mee dat de zekerheidstelling dient te geschieden binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling. Indien de zekerheidstelling niet binnen deze termijn is geschied, wordt het beroep door de kantonrechter niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

  • 5 Alle op een beroepschrift betrekking hebbende stukken worden, indien zekerheidstelling heeft plaatsgevonden, nedergelegd ter griffie van de rechtbank. Hiervan wordt door de griffier mededeling gedaan aan degene die het beroep heeft ingesteld. De betrokkene of zijn gemachtigde kan binnen een door de kantonrechter bepaalde en aan hem door de griffier medegedeelde termijn, deze stukken inzien en daarvan afschriften of uittreksels vragen. Op de voor de verstrekking van afschriften en uittreksels aan de betrokkene of zijn gemachtigde in rekening te brengen vergoedingen is het ter zake bepaalde bij of krachtens de Wet griffierechten burgerlijke zaken van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12

  • 1 De kantonrechter stelt, alvorens te beslissen, partijen in de gelegenheid om op een door de kantonrechter bepaalde dag en uur op een openbare zitting hun zienswijze nader toe te lichten. Zij worden daartoe door de griffier opgeroepen. De oproep aan degene die het beroep heeft ingesteld wordt gericht aan het in het beroepschrift vermelde adres.

  • 2 Degene die het beroep heeft ingesteld, kan zich ter zitting doen bijstaan of doen vertegenwoordigen door een advocaat of door een daartoe schriftelijk door hem gemachtigde.

  • 3 Ter zitting kunnen getuigen en deskundigen worden meegebracht, ten einde door de kantonrechter te worden gehoord. Deze kan ambtshalve of op verzoek ook andere personen als getuige of deskundige horen.

  • 4 De kantonrechter kan bevelen, dat getuigen niet zullen worden gehoord en tolken niet tot de uitoefening van hun taak zullen worden toegelaten dan na het afleggen van de eed of belofte.

  • 5 Zij leggen in dat geval ten overstaan van hem de eed of belofte af; de getuigen: dat zij zullen zeggen de gehele waarheid en niets dan de waarheid; de tolken: dat zij hun plichten als tolk met nauwkeurigheid zullen vervullen. De deskundigen zijn verplicht hun taak onpartijdig en naar beste weten te verrichten.

Artikel 13

  • 1 Indien de kantonrechter bevindt dat het beroep ontvankelijk is en dat de beslissing van de officier van justitie niet of niet ten volle gehandhaafd kan worden, verklaart de kantonrechter het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond en vernietigt of wijzigt het daarbij de bestreden beslissing.

  • 2 De beslissing van de kantonrechter is met redenen omkleed en wordt hetzij terstond, hetzij uiterlijk veertien dagen nadien, op een openbare zitting uitgesproken.

  • 3 De beslissing wordt in het proces-verbaal der zitting aangetekend. De aantekening bevat de gronden waarop de beslissing berust. Een afschrift van de aantekening van de beslissing wordt toegezonden aan partijen.

Artikel 13a

  • 2 In geval van een veroordeling in de kosten ten behoeve van een partij aan wie ter zake van het beroep bij de kantonrechter, het bezwaar of het administratief beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt het bedrag van de kosten betaald aan de rechtsbijstandverlener. De rechtsbijstandverlener stelt de belanghebbende zoveel mogelijk schadeloos voor de door deze voldane eigen bijdrage. De rechtsbijstandverlener doet aan de Raad voor rechtsbijstand opgave van een kostenvergoeding door het bestuursorgaan.

  • 3 In geval van een veroordeling in de kosten ten behoeve van de indiener van het beroepschrift worden de kosten door de Staat der Nederlanden vergoed.

Artikel 13b

  • 1 In geval van intrekking van het beroep omdat de officier van justitie geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de officier van justitie op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 13a in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Het verzoek wordt bij de officier van justitie ingediend.

  • 2 De kantonrechter stelt de verzoeker zo nodig in de gelegenheid het verzoek schriftelijk toe te lichten en stelt de officier van justitie in de gelegenheid een verweerschrift in te dienen. Hij stelt hiervoor termijnen vast. Indien het verzoek mondeling wordt gedaan, kan de kantonrechter bepalen dat het toelichten van het verzoek en het voeren van verweer onmiddellijk mondeling geschieden.

  • 3 Indien het toelichten van het verzoek en het voeren van verweer mondeling zijn geschied, sluit de kantonrechter het onderzoek.

  • 4 Indien het verzoek schriftelijk wordt toegelicht, nodigt de kantonrechter partijen uit ter zitting te verschijnen. Indien partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, kan de kantonrechter bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De kantonrechter kan ook ambtshalve besluiten het verzoek buiten zitting af te doen. De kantonrechter sluit vervolgens het onderzoek.

Hoofdstuk VI. Hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Artikel 14

  • 1 Degene die bij de rechtbank beroep heeft ingesteld, alsmede de officier van justitie, kunnen tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, tenzij de opgelegde administratieve sanctie bij die beslissing niet meer bedraagt dan € 70.

  • 2 Eveneens kan degene die bij de rechtbank beroep heeft ingesteld doch daarin met toepassing van het bepaalde in artikel 11, vierde lid, niet-ontvankelijk is verklaard, tegen die beslissing hoger beroep instellen op de grond dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de zekerheid niet dan wel niet tijdig is gesteld dan wel ten onrechte niet heeft geoordeeld dat de indiener redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest.

Artikel 15

  • 1 In afwijking van artikel 6:4 van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt het instellen van hoger beroep door het indienen van een beroepschrift bij de rechtbank van de kantonrechter tegen wiens beslissing het beroep is gericht.

  • 2 Nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken, zendt de griffier van de rechtbank het ingekomen beroepschrift met de stukken van het geding en een afschrift van de beslissing onverwijld ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in.

Artikel 16

  • 1 Het gerechtshof beslist, behoudens het bepaalde in het tweede lid, in enkelvoudige kamers.

  • 2 De oudste in rang van de voorzitters van de meervoudige kamers regelt de verdeling van de werkzaamheden over de kamers. Indien de voorzitter de zaak niet vatbaar acht voor afdoening door een enkelvoudige kamer, wijst hij voor de behandeling van de zaak de meervoudige kamer aan.

  • 3 De voorzitter is bevoegd een reeds door een meervoudige kamer in behandeling genomen zaak op voordracht van die kamer te verwijzen naar een enkelvoudige kamer.

  • 4 Een enkelvoudige kamer kan een zaak in iedere stand van het geding naar een meervoudige kamer verwijzen.

Artikel 18

  • 1 Nadat het hoger beroep is ingesteld treedt de advocaat-generaal bij het ressortsparket als partij in de plaats van de officier van justitie.

  • 2 De officier van justitie verstrekt de advocaat-generaal bij het ressortsparket de nodige inlichtingen.

Artikel 19

  • 1 De griffier van het gerechtshof zendt een door hem voor eensluidend getekend afschrift van het beroepschrift onverwijld toe aan degene, die mede tot het instellen van hoger beroep gerechtigd was.

  • 2 Deze kan binnen vier weken nadat het afschrift is verzonden, bij het gerechtshof een ondertekend verweerschrift indienen.

  • 3 De griffier van het gerechtshof zendt een door hem voor eensluidend getekend verweerschrift onverwijld aan degene die hoger beroep heeft ingesteld. Deze kan binnen twee weken nadat het afschrift van het verweerschrift is verzonden schriftelijk een nadere toelichting geven op zijn beroep. Indien een nadere toelichting gegeven wordt, stelt het gerechtshof de in het eerste lid bedoelde persoon in de gelegenheid hierop eveneens binnen twee weken te reageren.

  • 4 Partijen kunnen afschriften van of uittreksels uit door hen omschreven stukken verkrijgen. Op de voor de verstrekking van afschriften of uittreksels in rekening te brengen vergoedingen is het bij of krachtens de Wet griffierechten burgerlijke zaken bepaalde van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20

Het gerechtshof kan partijen en zonodig getuigen en deskundigen opdragen binnen een bepaalde termijn schriftelijk inlichtingen te geven of onder hen berustende stukken in te zenden.

Artikel 20a

  • 1 Een partij kan schriftelijk verzoeken om een behandeling ter zitting. Zodanig verzoek wordt ingediend bij het beroepschrift of, indien een verweerschrift is ingediend, uiterlijk binnen twee weken na verzending daarvan door het gerechtshof aan de wederpartij.

  • 2 De voorzitter van de kamer die de zaak in behandeling heeft bepaalt dag en uur van de behandeling ter zitting.

  • 3 De zitting is openbaar.

Artikel 20b

Indien de zaak op een zitting zal worden behandeld worden de stukken van het geding neergelegd ter griffie van het gerechtshof. Hiervan wordt door de griffier mededeling gedaan aan partijen, onder vermelding van de termijn waarbinnen deze stukken aldaar kunnen worden ingezien en dat daarvan afschriften of uittreksels kunnen worden gevraagd. Op de voor de verstrekking van afschriften of uittreksels in rekening te brengen vergoedingen is het bij of krachtens de Wet griffierechten burgerlijke zaken bepaalde van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20c

  • 1 Indien de zaak op een zitting zal worden behandeld worden partijen uitgenodigd ter zitting. De oproep aan degene die hoger beroep heeft ingesteld wordt gericht aan het adres opgegeven in het beroepschrift in hoger beroep dan wel, in geval de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld, aan het door de betrokkene in het verweerschrift of in het beroepschrift bij de rechtbank opgegeven adres.

  • 2 Degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, kan zich ter zitting laten bijstaan of zich door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.

  • 3 Ter zitting kunnen getuigen of deskundigen worden meegebracht ten einde door het gerechtshof te worden gehoord. Het gerechtshof kan ambtshalve of op verzoek ook andere personen als getuige of deskundige horen.

  • 4 Het gerechtshof kan bevelen dat getuigen niet zullen worden gehoord en tolken niet tot de uitoefening van hun taak zullen worden toegelaten dan na het afleggen van de eed of belofte.

  • 5 Ze leggen in dat geval ten overstaan van de voorzitter de eed of belofte af;

    de getuigen: dat zij zullen zeggen de gehele waarheid en niets dan de waarheid;

    de tolken: dat zij hun plichten als tolk met nauwkeurigheid zullen vervullen.

    De deskundigen zijn verplicht hun taak onpartijdig en naar beste weten te vervullen.

  • 6 Van het verhandelde ter zitting wordt proces-verbaal opgemaakt, hetwelk door de voorzitter en de griffier wordt vastgesteld en ondertekend.

Artikel 20d

  • 1 Indien het gerechtshof het beroepschrift ontvankelijk acht, bevestigt het gerechtshof de beslissing van de kantonrechter, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet het, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beslissing van de kantonrechter, hetgeen de kantonrechter zou behoren te doen.

  • 2 Indien de beslissing van de kantonrechter moet worden vernietigd op de in artikel 14, tweede lid, genoemde grond wijst het gerechtshof de zaak terug naar de rechtbank, tenzij door betrokkene de behandeling van het beroep door het gerechtshof zelf is verlangd. In geval van terugwijzing doet de kantonrechter recht met inachtneming van het arrest van het gerechtshof.

  • 3 Het arrest van het gerechtshof is met redenen omkleed. Het wordt op een openbare zitting uitgesproken. Indien de zaak ter zitting is behandeld wordt het arrest aangetekend in het proces-verbaal van die zitting en wordt het uiterlijk veertien dagen na de sluiting van het onderzoek ter zitting uitgesproken. Indien de zaak niet ter zitting is behandeld wordt het arrest op een door de voorzitter te bepalen dag uiterlijk zes weken nadat de laatste van de in artikel 19 bedoelde termijnen is verstreken uitgesproken.

  • 5 Een afschrift van het arrest wordt toegezonden aan partijen.

Hoofdstuk VII. Vervallen zekerheidstelling

Artikel 21

  • 1 De verplichting tot zekerheidstelling vervalt nadat ten aanzien van de opgelegde administratieve sanctie een onherroepelijke beslissing is genomen.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde beslissing inhoudt dat de opgelegde administratieve sanctie geheel of gedeeltelijk blijft gehandhaafd, wordt de verschuldigde administratieve sanctie op de zekerheidstelling verhaald.

  • 3 Indien de verschuldigde administratieve sanctie vanwege toepassing van artikel 11, tweede lid, niet geheel op de zekerheidstelling kan worden verhaald, is Hoofdstuk VIII van toepassing op de inning van het bedrag dat nog niet is voldaan.

Hoofdstuk VIII. De inning van de administratieve sanctie

Artikel 22

  • 1 Met de inning van de administratieve sanctie en de administratiekosten is Onze Minister belast.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden omtrent de inning voorschriften gegeven. Deze voorschriften hebben in ieder geval betrekking op de plaats en wijze van betaling van de administratieve sanctie, de administratiekosten, de verantwoording van de ontvangen geldbedragen, alsmede op de kosten van verhaal, de invorderingskosten daaronder begrepen.

  • 3 Een ieder is verplicht desgevorderd onverwijld aan Onze Minister de inlichtingen te verstrekken welke naar het redelijk oordeel van Onze Minister noodzakelijk zijn ten behoeve van de toepassing van het eerste lid van dit artikel. De artikelen 217 tot en met 218a van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4 De officier van justitie kan de inning van een opgelegde administratieve sanctie laten eindigen, indien hij van oordeel is dat met de voortzetting daarvan geen redelijk doel wordt gediend.

Artikel 23

  • 1 Uiterlijk binnen twee weken nadat een beschikking waarbij een administratieve sanctie is opgelegd, onherroepelijk is geworden, moeten de administratieve sanctie en de administratiekosten zijn voldaan.

  • 2 Indien de administratieve sanctie ten minste € 225 bedraagt, kan Onze Minister betaling in termijnen toestaan van het in totaal verschuldigde bedrag. Voor personen die ten tijde van de gedraging nog geen 16 jaar oud waren, kan Onze Minister betaling in termijnen toestaan indien de administratieve sanctie ten minste € 112,50 bedraagt. De termijnen bestaan uit gelijke delen, worden op ten minste één en ten hoogste drie maanden gesteld en mogen een tijdvak van één jaar niet overschrijden.

  • 3 De sanctie wordt van rechtswege met vijftig procent verhoogd indien het in de gestelde termijn of termijnen verschuldigde bedrag niet tijdig geheel wordt voldaan.

Artikel 24

  • 1 Degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd, is verplicht tot betaling van het ingevolge artikel 23, derde lid, verhoogde bedrag binnen vier weken nadat Onze Minister hem een aanmaning heeft toegezonden, over de gewone post of op een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze.

  • 2 Indien na de verhoging het verschuldigde bedrag behoudens de administratiekosten, ten minste € 225 bedraagt, is artikel 23, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 25

  • 1 Indien degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd, nalaat het in de op grond van artikel 24 gestelde termijn of termijnen verschuldigde bedrag tijdig geheel te voldoen, wordt het inmiddels verschuldigde bedrag van rechtswege verhoogd met honderd procent van het bedrag van de sanctie en de daarop inmiddels gevallen verhoging. Ter inning van het verschuldigde bedrag kan Onze Minister verhaal nemen overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 26 en 27.

  • 2 Indien het verschuldigde bedrag behoudens de administratiekosten, na de verhogingen op grond van artikel 23, derde lid, en van het eerste lid, ten minste € 225 bedraagt, is artikel 23, tweede lid, van overeenkomstige toepassing. Indien betaling in termijnen door Onze Minister is toegestaan, vindt verhaal overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 26 en 27 enkel plaats indien degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd nalatig blijft het in de gestelde termijn of termijnen verschuldigde bedrag tijdig geheel te voldoen.

  • 3 Onze Minister kan verhaal nemen gedurende drie jaar nadat ten aanzien van de administratieve sanctie een onherroepelijke beslissing is genomen. Indien betaling in termijnen door Onze Minister is toegestaan, wordt de termijn waarin verhaal kan worden genomen verlengd met één jaar.

  • 4 Het recht om verhaal te nemen vervalt door het overlijden van degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd.

Artikel 26

  • 1 Verhaal op de goederen van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd geschiedt krachtens een dwangbevel, medebrengende het recht om die goederen zonder vonnis aan te tasten.

  • 2 Het dwangbevel wordt in naam van de Koning uitgevaardigd door Onze Minister. Het wordt ten uitvoer gelegd als een vonnis van de burgerlijke rechter.

  • 3 Tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan verzet worden gedaan, hetwelk niet gericht zal kunnen zijn tegen de beslissing waarbij de administratieve sanctie werd opgelegd. Verzet wordt gedaan bij een met redenen omkleed verzetschrift. Het verzetschrift wordt binnen twee weken na de betekening van het dwangbevel ingediend bij de rechtbank van het arrondissement waar het adres is van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd. Wordt binnen twee weken na de betekening tot inbeslagneming overgegaan, dan wordt het verzetschrift binnen een week na de dag van inbeslagneming ingediend. Bij het verzetschrift worden het dwangbevel en een afschrift van het exploit van betekening van het dwangbevel overgelegd.

  • 4 Degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, is een griffierecht verschuldigd. De griffier wijst de indiener van het verzetschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het verzet niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

  • 5 Indien de in het derde lid bedoelde stukken niet zijn overgelegd, deelt de griffier de indiener van het verzetschrift mee dat deze stukken binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling ter griffie dienen te zijn overgelegd. Indien dit laatste niet binnen deze termijn is geschied, wordt het verzet niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

  • 6 De griffier brengt het verzetschrift en de daarop betrekking hebbende stukken ter kennis van Onze Minister, ten einde hem in de gelegenheid te stellen daarover de nodige opmerkingen te maken. Onze Minister stelt de betrokken gerechtsdeurwaarder ervan in kennis dat verzet is gedaan. De kantonrechter geeft zo spoedig mogelijk na afloop van deze termijn, na zo nodig degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd te hebben gehoord, althans opgeroepen om te verschijnen, zijn met redenen omklede beschikking, welke onverwijld aan degene die het verzet heeft gedaan en aan Onze Minister wordt medegedeeld. De artikelen 13a en 13b zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de laatste volzin van artikel 13b, eerste lid, en met dien verstande dat hetgeen in die artikelen met betrekking tot de officier van justitie is bepaald, geldt voor Onze Minister.

  • 7 Indien de kantonrechter het verzet gegrond oordeelt, houdt de beschikking tevens in dat aan de indiener van het verzetschrift het door hem betaalde griffierecht wordt vergoed door de griffier. In de overige gevallen kan de kantonrechter bepalen dat het betaalde griffierecht wordt vergoed.

  • 8 Ten aanzien van derden die bij een inbeslagneming van goederen daarop geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben, zijn de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing.

  • 9 De kosten van het verhaal krachtens dit artikel worden op gelijke voet als de administratieve sanctie op degene aan wie deze sanctie is opgelegd verhaald. Onder de kosten van het verhaal zijn begrepen de invorderingskosten.

Artikel 26a

  • 1 Onze Minister, alsmede degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, kunnen tegen de beschikking van de kantonrechter binnen twee weken na de verzending van de mededeling van de beschikking van de kantonrechter hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroepschrift wordt ingediend bij de griffie van de rechtbank die de beschikking heeft gegeven.

  • 2 Degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, is in zijn beroep slechts ontvankelijk na voorafgaande zekerheidstelling van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten. De zekerheid wordt gesteld bij Onze Minister, hetzij op de door Onze Minister voorgeschreven wijze, hetzij anderszins door overboeking op de rekening van Onze Minister. De griffier van de rechtbank wijst de indiener van het beroepschrift op de verplichting tot zekerheidstelling en deelt hem mee dat de zekerheidstelling dient te geschieden binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling. Indien de zekerheidstelling niet binnen deze termijn is geschied, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

  • 3 Degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, is eveneens een griffierecht verschuldigd. De griffier van de rechtbank wijst de indiener van het beroepschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie te zijn gestort. Indien het griffierecht niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

  • 4 Nadat de zekerheidstelling en de bijschrijving of de storting van het griffierecht hebben plaatsgevonden of nadat de termijnen voor het stellen van de zekerheid en de betaling van het griffierecht ongebruikt zijn verstreken, zendt de griffier van de rechtbank het beroepschrift met de daarop betrekking hebbende stukken en een afschrift van de beschikking van de kantonrechter onverwijld ter griffie van het gerechtshof in.

  • 5 Op de behandeling van het hoger beroep zijn de artikelen 16 tot en met 20c van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat Onze Minister zich bij de behandeling van het hoger beroep door een gemachtigde laat vertegenwoordigen.

  • 6 Het gerechtshof beslist zo spoedig mogelijk. De artikelen 13a en 13b, met uitzondering van de laatste volzin van artikel 13b, eerste lid, en 20d, eerste en derde lid, zijn op de beschikking van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat hetgeen in die artikelen met betrekking tot de officier van justitie is bepaald, geldt voor Onze Minister.

  • 7 Afschrift van de beschikking wordt door de griffier van het gerechtshof gezonden aan degenen die tot het instellen van hoger beroep gerechtigd waren.

Artikel 27

  • 1 Verhaal kan zonder dwangbevel worden genomen op:

    • a. inkomsten in geld uit arbeid van degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd;

    • b. pensioenen, wachtgelden en andere uitkeringen waarop degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, aanspraak heeft;

    • c. het tegoed van een rekening bij een bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, waarover degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd te eigen bate mag beschikken, alsmede, indien de bank en degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd in samenhang met die rekening een overeenkomst inzake krediet zijn aangegaan, op uit het ingevolge die overeenkomst verstrekte krediet.

  • 2 Verhaal met toepassing van het eerste lid geschiedt door middel van een schriftelijke kennisgeving van Onze Minister. De kennisgeving bevat een voor de uitoefening van verhaal voldoende aanduiding van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, en vermeldt welk bedrag uit hoofde van de beschikking nog verschuldigd is, dan wel bij welke rechterlijke uitspraak de administratieve sanctie is opgelegd, alsmede de plaats waar de betaling moet geschieden. Zij wordt verstrekt aan degene onder wie verhaal wordt genomen, en nadat verhaal is genomen toegezonden aan het adres dat betrokkene heeft opgegeven of, indien dat niet mogelijk is en de gedraging waarvoor de administratieve sanctie is opgelegd heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, aan het adres dat is opgenomen in het kentekenregister. Indien de brief onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de kennisgeving gezonden naar het in de basisregistratie personen vermelde adres, tenzij dit hetzelfde is als hetgeen is opgenomen in het kentekenregister. Indien de brief ook op het in de basisregistratie personen opgenomen adres onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de kennisgeving geacht aan de betrokkene bekend te zijn.

  • 3 Door de verstrekking van de kennisgeving is degene onder wie verhaal wordt genomen, verplicht tot onverwijlde betaling aan Onze Minister van het in de kennisgeving bedoelde bedrag voor zover degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd op hem een opeisbare vordering heeft of verkrijgt. Onze Minister bepaalt de termijn waarbinnen de betaling moet geschieden. De verplichting tot betaling vervalt zodra het uit hoofde van de beschikking verschuldigde bedrag is betaald of verhaald en uiterlijk wanneer acht weken na de dag van verstrekking van de kennisgeving zijn verstreken.

  • 4 Degene onder wie verhaal wordt genomen, kan zich niet tegenover Onze Minister beroepen op het tenietgaan of de vermindering van zijn schuld aan degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd door betaling of door verrekening met een tegenvordering dan in de gevallen waarin hij daartoe ook bevoegd zou zijn geweest bij een op het tijdstip van de betekening overeenkomstig het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gelegd beslag onder derden. Indien een andere schuldeiser op de vordering waarop het verhaal wordt genomen, beslag heeft gelegd, is artikel 478 van het Wetboek van overeenkomstige toepassing. Het verhaal wordt voor de toepassing van de artikelen 33 en 301 van de Faillissementswet met een beslag onder derden gelijkgesteld.

  • 6 Iedere belanghebbende kan binnen zes weken na de verzending van de in het tweede lid bedoelde kennisgeving bij met redenen omkleed verzetschrift verzet doen tegen het verhaal. Artikel 26, derde tot en met negende lid, en artikel 26a zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 7 De kosten van het verhaal krachtens dit artikel worden op gelijke voet als de administratieve sanctie op degene aan wie deze sanctie is opgelegd verhaald. Onder de kosten van het verhaal zijn begrepen de invorderingskosten.

  • 8 Verhaal zonder dwangbevel kan niet worden genomen als degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, valt onder de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, bedoeld in Titel III van de Faillissementswet.

Artikel 27a

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de staat geldbedragen, verkregen uit de tenuitvoerlegging van administratieve sancties, op een daarbij vast te stellen grondslag en naar daarbij vast te stellen regelen ten goede laat komen aan een rechtspersoon die krachtens het publiekrecht is ingesteld.

Artikel 28

  • 1 De officier van justitie kan, indien niet of niet volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 26 en 27 heeft plaatsgevonden, bij de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waar het adres is van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd een vordering instellen om te worden gemachtigd om per gedraging waarvoor een administratieve sanctie is opgelegd het dwangmiddel gijzeling toe te passen van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, voor ten hoogste één week. Indien degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, maar niet op het daarin opgenomen adres woonachtig is, dan wel indien degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, geschiedt de instelling van de bovenbedoelde vordering door bij de rechtbank Noord-Nederland door de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Nederland. Een verleende machtiging om gijzeling toe te passen kan tot uiterlijk vijf jaar nadat de opgelegde administratieve sanctie onherroepelijk is geworden, worden uitgevoerd. Indien betaling in termijnen door Onze Minister is toegestaan, wordt de termijn waarin een verleende machtiging gijzeling toe te passen kan worden uitgevoerd, verlengd met één jaar.

  • 2 Op de vordering wordt niet beslist dan nadat degene aan wie de sanctie is opgelegd door de kantonrechter is gehoord, althans behoorlijk is opgeroepen. De oproeping van degene die als ingezetene is ingeschreven op een in de basisregistratie personen opgenomen adres, maar niet op het daarin opgenomen adres woonachtig is, dan wel geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, geschiedt in de Staatscourant. Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.

  • 3 De officier van justitie of de ambtenaar die door hem is belast met de toepassing van de gijzeling heeft voor het in gijzeling stellen van de betrokkene toegang tot elke plaats.

  • 4 De toepassing van het dwangmiddel wordt gestaakt, zodra het verschuldigde bedrag aan de instantie, belast met deze toepassing, is betaald. De toepassing van het dwangmiddel heft de verschuldigdheid niet op.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de tenuitvoerlegging van de gijzeling als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 28a

Indien niet of niet volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 26 en 27 heeft plaatsgevonden, kan Onze Minister het rijbewijs innemen van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd. Onze Minister kan tot uiterlijk vijf jaar nadat de opgelegde administratieve sanctie onherroepelijk is geworden van zijn bevoegdheid gebruik maken. Indien betaling in termijnen door Onze Minister is toegestaan, wordt de termijn waarin van de bevoegdheid gebruik kan worden gemaakt, verlengd met één jaar. De inneming van het rijbewijs duurt ten hoogste vier weken.

Artikel 28b

Indien niet of niet volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 26 en 27 heeft plaatsgevonden, kan Onze Minister het voertuig waarmee de gedraging heeft plaatsgevonden buiten gebruik stellen of, indien dit voertuig niet wordt aangetroffen, een soortgelijk voertuig waarover degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, vermag te beschikken. Onze Minister kan tot uiterlijk vijf jaar nadat de opgelegde administratieve sanctie onherroepelijk is geworden van zijn bevoegdheid gebruik maken. Indien betaling in termijnen door Onze Minister is toegestaan, wordt de termijn waarin van de bevoegdheid gebruik kan worden gemaakt, verlengd met één jaar. De buitengebruikstelling duurt ten hoogste vier weken.

Artikel 29

  • 1 Indien degene wiens voertuig buiten gebruik kan worden gesteld door Onze Minister niet terstond voldoet aan het overeenkomstig artikel 23, derde lid, en artikel 25 verhoogde bedrag van de administratieve sanctie, is Onze Minister bevoegd het voertuig op kosten van de betrokkene naar een door hem aangewezen plaats te doen overbrengen en in bewaring te doen stellen. Het voertuig wordt tussentijds aan de rechthebbende teruggegeven tegen betaling van het bedrag van de administratieve sanctie en de daarop gevallen verhogingen, alsmede van de kosten van overbrenging en bewaring.

  • 2 Onze Minister is tevens bevoegd om in het in het eerste lid bedoelde geval aan het voertuig een mechanisch hulpmiddel te doen aanbrengen, waardoor wordt verhinderd dat het voertuig wordt weggereden. Het mechanisch hulpmiddel wordt tussentijds niet verwijderd dan nadat het bedrag van de administratieve sanctie en de daarop gevallen verhogingen, alsmede de kosten van het aanbrengen en van het verwijderen ervan zijn voldaan.

  • 3 Indien twaalf weken na de aanvang van de buitengebruikstelling de rechthebbende zijn voertuig niet heeft afgehaald, wordt hij geacht zijn recht op de zaak te hebben opgegeven en is Onze Minister bevoegd het voertuig om niet aan een derde in eigendom te doen overdragen, te doen verkopen of te doen vernietigen. Gelijke bevoegdheid bestaat ook binnen de bedoelde termijn, zodra het gezamenlijke bedrag van de opgelegde administratieve sanctie, de daarop gevallen verhoging, de kosten van het aanbrengen en het verwijderen, alsmede de kosten van overbrenging en bewaring, vermeerderd met de voor de verkoop, de eigendomsoverdracht om niet of de vernietiging geraamde kosten, in verhouding tot de waarde van het voertuig naar zijn oordeel onevenredig hoog zou worden.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de overbrenging, bewaring, eigendomsoverdracht om niet, verkoop, vernietiging, de berekening van de kosten van overbrenging en bewaring, alsmede omtrent hetgeen verder voor de uitvoering van dit artikel noodzakelijk is.

Artikel 30

  • 1 Degene wiens rijbewijs kan worden ingenomen door Onze Minister, is verplicht op eerste vordering van Onze Minister het rijbewijs in te leveren op een door Onze Minister te bepalen tijdstip en aan te wijzen plaats.

  • 2 De termijn, bedoeld in artikel 28a, vangt aan op het tijdstip waarop de inlevering van het rijbewijs heeft plaatsgevonden.

  • 3 Indien aan de verplichting tot inlevering van het rijbewijs niet wordt voldaan, is Onze Minister bevoegd dat rijbewijs op kosten van de in het eerste lid bedoelde persoon te doen inleveren. Afdeling 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

  • 4 Onze Minister doet van het tijdstip, bedoeld in het eerste en in het tweede lid, onverwijld mededeling aan de beheerder van het rijbewijzenregister in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. Onze Minister doet op gelijke wijze mededeling van het tijdstip waarop het rijbewijs is teruggegeven.

Hoofdstuk IX. Voorlopige maatregelen

Artikel 31

  • 1 Indien de in artikel 3, eerste lid, bedoelde ambtenaren bij de uitoefening van de in artikel 3, eerste lid, omschreven bevoegdheid bevinden dat de bestuurder geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, dan wel geregistreerd staat voor het niet voldoen van een hem eerder overeenkomstig de bepalingen van deze wet opgelegde administratieve sanctie, kunnen zij vorderen dat het bedrag van de opgelegde en van de reeds verschuldigde administratieve sanctie en van de administratiekosten terstond geheel zal worden voldaan dan wel dat zekerheid wordt gesteld dat het bedrag van de bedoelde sanctie tijdig geheel zal worden voldaan.

  • 2 Indien de in artikel 3, eerste lid, bedoelde ambtenaren hebben vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is en waarvan aannemelijk is dat de kentekenhouder geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, dan wel dat de kentekenhouder geregistreerd staat voor het niet voldoen van een hem eerder overeenkomstig de bepalingen van deze wet opgelegde sanctie, zijn zij bevoegd bij wijze van voorlopige maatregel het voertuig naar een door hen aangewezen plaats te doen overbrengen en in bewaring te stellen, dan wel aan het voertuig een mechanisch hulpmiddel te doen aanbrengen, waardoor wordt verhinderd dat het voertuig wordt weggereden. Zij kunnen vorderen dat, alvorens het voertuig aan de bestuurder wordt teruggegeven, naast de kosten van overbrenging en bewaring, eveneens het bedrag van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten en van de eerder overeenkomstig de bepalingen van deze wet opgelegde en inmiddels verschuldigde administratieve sanctie en de administratiekosten zal worden voldaan.

  • 3 Voldoening van het bedrag van de opgelegde administratieve sanctie en van de administratiekosten laat de bevoegdheid tegen de beschikking van de ambtenaar beroep in te stellen als omschreven in de artikelen 6 en 9 onverlet. Wordt het beroep gegrond verklaard, dan wordt het bedrag van de administratieve sanctie en van de administratiekosten teruggegeven. Artikel 29, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 32

Indien aan de in artikel 31, eerste lid, bedoelde vordering niet wordt voldaan, is de ambtenaar bevoegd bij wijze van voorlopige maatregel het voertuig in bewaring te stellen, totdat het bedrag van de opgelegde en van de reeds verschuldigde administratieve sanctie en van de administratiekosten, alsmede de inmiddels daarop gevallen kosten van de inbewaringstelling zijn voldaan. Daartoe kan hij op kosten van de bestuurder het voertuig naar een door hem aangewezen nabijgelegen plaats overbrengen of doen overbrengen en aldaar in bewaring doen stellen. Zo nodig roept hij hierbij de hulp van de sterke arm in. Artikel 29, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 33

  • 1 Van iedere inbewaringstelling maakt de betrokken ambtenaar proces-verbaal op. Hij zendt dit proces-verbaal binnen vierentwintig uur aan de officier van justitie in het arrondissement waar de inbewaringstelling is geschied. Een afschrift van het proces-verbaal wordt gelijktijdig uitgereikt of toegezonden aan de bestuurder, alsmede aan degene aan wie het kenteken van het motorrijtuig is opgegeven. Daarbij wordt hij gewezen op het bepaalde in artikel 29, derde lid.

  • 2 Tegen een inbewaringstelling kan elke belanghebbende beroep instellen bij de rechtbank op grond dat

    • a. de inbewaringstelling met een algemeen verbindend voorschrift strijdt;

    • b. de ambtenaar van zijn in artikel 32 omschreven bevoegdheid op een kennelijk onredelijke wijze heeft gebruik gemaakt.

  • 3 Het beroepschrift wordt ingediend bij de officier van justitie in het arrondissement waar de inbewaringstelling is geschied. De officier van justitie brengt het beroepschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ter kennis van de rechtbank van het arrondissement waar de inbewaringstelling is geschied.

  • 4 Het beroepschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken worden door de officier van justitie aan de rechtbank ter kennis gebracht binnen vier dagen nadat de indiener zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de sanctie, dan wel nadat de termijn daarvoor is verstreken.

  • 5 De kantonrechter beslist zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na de dag waarop het beroepschrift bij de officier van justitie is ingediend. Ten aanzien van de behandeling van het beroepschrift en de uitspraak zijn de artikelen 11, derde, vierde lid en vijfde lid, 12, 13, 13a en 13b van overeenkomstige toepassing.

  • 6 Indien de kantonrechter het beroepschrift gegrond acht, gelast hij de onmiddellijke teruggave van het voertuig.

  • 7 Het instellen van beroep schorst de bevoegdheid van de officier van justitie, bedoeld in artikel 29, derde lid, tot de dag na die waarop de kantonrechter zijn beslissing heeft gegeven.

Hoofdstuk X. Overige bepalingen

Artikel 34

  • 1 Met geldboete van de tweede categorie wordt gestraft:

    • a. hij die niet voldoet aan vordering van een krachtens artikel 3, eerste lid, aangewezen toezichthouder;

    • b. hij die de gegevens waarop de in het eerste lid bedoelde vordering betrekking heeft, onjuist opgeeft;

    • c. hij die niet voldoet aan de in artikel 30 omschreven verplichting.

  • 2 Het strafbare feit is een overtreding.

Artikel 35

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent hetgeen verder ter uitvoering van deze wet nodig is.

Artikel 36

  • 2 Indien het verzetschrift wordt ingetrokken omdat Onze Minister geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzetschrift is tegemoetgekomen, wordt het door de indiener betaalde griffierecht aan hem vergoed door Onze Minister. In de overige gevallen kan Onze Minister, indien het verzet wordt ingetrokken, het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoeden.

Hoofdstuk XI. Slotbepalingen

Artikel 44

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 3 juli 1989

Beatrix

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

N. Smit-Kroes

Uitgegeven de zevenentwintigste juli 1989

De Minister van Justitie a.i.,

G. J. M. Braks

Bijlage bedoeld in artikel 2 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

     

Feit

Overtreden artikel

Tarief in euro per feit en categorie

         

1

2

3

4

5

6

7

8

     

Afdeling A. Verkeer te land

                 
     

Categorie-indeling B:

                 
     

1 – Bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, en bestuurders van brommobielen voor zover het de bepalingen van het RVV 1990 betreft;

                 
     

2 – Bestuurders van motorvoertuigen op twee wielen;

                 
     

3 – Bromfietsers en snorfietsers;

                 
     

4 – Fietsers en bestuurders van gehandicaptenvoertuigen met of zonder motor;

                 
     

5 – Voetgangers;

                 
     

6 – Overige weggebruikers;

                 
     

7 – Gezagvoerders/schippers;

                 
     

8 – Een ieder.

                 
                         
     

NB 1 De categorieën 1 tot en met 4 gelden in voorkomend geval mede voor bestuurders van één van de op die categorieën betrekking hebbende voertuigen, indien daarmee een aanhangwagen wordt voortbewogen

                 
     

NB 2 Op basis van artikel 2a RVV 1990 zijn, tenzij anders bepaald, voor brommobielen en bestuurders en passagiers van brommobielen de regels betreffende motorvoertuigen van toepassing. Voor de feitcodes waar dit op van toepassing is moet in geval van een overtreding met een brommobiel of door een bestuurder van een brommobiel gepleegde overtreding in plaats van motorvoertuig brommobiel worden gelezen

                 
                         
     

Nummers K 006 – K 171: Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994); Reglement Rijbewijzen (RR)

                 

K

025

 

als bestuurder van een motorrijtuig rijden terwijl het kentekenbewijs niet behoorlijk leesbaar is

36 lid 3 sub d WVW 1994

45

45

45

         
     

het kenteken niet behoorlijk zichtbaar aanwezig hebben op of aan

40 lid 1 WVW 1994

               

K

030

a

– een motorrijtuig

 

140

140

95

       

140

K

030

b

– de aanhangwagen

 

140

140

95

       

140

K

035

 

het ongeldig verklaarde kentekenbewijs niet binnen de bepaalde termijn inleveren bij de Dienst Wegverkeer

52c lid 3 WVW 1994

             

230

     

voor een kentekenplichtig motorrijtuig van 3.500 kg of minder

                 

K

045

a

– is geen keuringsbewijs afgegeven

72 lid 1 WVW 1994

140

           

140

K

045

b

– heeft het keuringsbewijs zijn geldigheid verloren

72 lid 2 sub b WVW 1994

140

           

140

     

voor een kentekenplichtig motorrijtuig of aanhangwagen van meer dan 3.500 kg

                 

K

046

a

– is geen keuringsbewijs afgegeven

72 lid 1 WVW 1994

400

           

400

K

046

b

– heeft het keuringsbewijs zijn geldigheid verloren

72 lid 2 sub b WVW 1994

400

           

400

     

als bestuurder van een motorrijtuig rijden terwijl het rijbewijs

                 

K

060

a

– niet voldoet aan de gestelde eisen

107 lid 2 sub a WVW 1994

45

45

30

         

K

060

e

– zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur, waarbij de geldigheidsduur één jaar of minder is verstreken

107 lid 2 sub b WVW 1994

95

95

65

         

K

060

c

– niet behoorlijk leesbaar is

107 lid 2 sub c WVW 1994

95

95

65

         

K

060

h

als bestuurder van een bromfiets rijden, terwijl het rijbewijs ongeldig is verklaard voor een of meer categorieën, niet zijnde de categorie AM, en aan betrokkene geen nieuw rijbewijs voor de categorie AM is afgegeven

107 lid 2 sub b WVW 1994

   

65

         

K

065

c

als 17-jarige bestuurder in het bezit van een rijbewijs B een motorrijtuig van de rijbewijscategorie B besturen terwijl naast de bestuurder geen in de begeleiderspas vermelde begeleider zit

110 WVW 1994 jo. 173k lid 1 onder d RR (jo. tijdelijk besluit begeleid rijden, voor zover het bij Koninklijke boodschap van 14 maart 2017 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de WVW 1994 in verband met begeleid rijden nog niet tot wet is verheven en in werking is getreden)

140

             

K

065

d

als 17-jarige bestuurder in het bezit van een rijbewijs B een motorrijtuig van de rijbewijscategorie B besturen terwijl naast de bestuurder een in de begeleiderspas vermelde begeleider zit, ten aanzien van wie de bestuurder weet dat deze onder zodanige invloed verkeert van een de rijvaardigheid verminderende stof zoals alcohol of een andere stof in de zin van artikel 8 lid 1 WVW 1994, dat de begeleider niet meer tot behoorlijk begeleiden in staat moet worden geacht

110 WVW 1994 jo. 173 k lid 1 onder d RR (jo. tijdelijk besluit begeleid rijden, voor zover het bij Koninklijke boodschap van 14 maart 2017 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de WVW 1994 in verband met begeleid rijden nog niet tot wet is verheven en in werking is getreden)

140

             

K

090

aa

rijonderricht geven in het kader van de opleiding voor het praktijkexamen voor de rijbewijscategorie AM, tweewielige bromfiets, terwijl deze niet is voorzien van een op de voorgeschreven wijze aangebrachte aanduiding

110b lid 1 sub a WVW 1994 jo. 7a lid 1 RR

             

95

     

rijonderricht geven voor rijbewijs B terwijl het lesmotorrijtuig niet is voorzien van

                 

K

090

a

– een dubbele bediening c.q. een onderbreker

110b lid 1 sub a WVW 1994 jo. 8 sub a RR

             

280

K

090

b

– een binnen- en een buitenspiegel waarmee degene die rijonderricht geeft het achter en rechts naast hem gelegen weggedeelte kan overzien

110b lid 1 sub a WVW 1994 jo. 8 sub b RR

             

280

K

090

c

– een op de voorgeschreven wijze aangebrachte aanduiding

110b lid 1 sub a WVW 1994 jo. 8 sub b RR

             

95

     

rijonderricht geven in het kader van de opleiding voor het praktijkexamen voor de rijbewijscategorie AM, drie- of vierwielige bromfiets, terwijl deze niet is voorzien van

                 

K

090

bb

– een dubbele bediening c.q. onderbreker

110b lid 1 sub a WVW 1994 jo. 7a lid 2 RR

             

280

K

090

cc

– een binnen- en buitenspiegel ten behoeve van de rij-instructeur

110b lid 1 sub a WVW 1994 jo. 7a lid 2 RR

             

280

K

090

dd

– een op de voorgeschreven wijze aangebrachte aanduiding

110b lid 1 sub a WVW 1994 jo. 7a lid 2 RR

             

95

K

145

a

als bestuurder handelen in strijd met één of meer aan een ontheffing verbonden voorschrift(en), niet betrekking hebbend op de begeleiding of vakbekwaamheid

150 lid 2 WVW 1994

140

140

95

55

       
     

als bestuurder van een motorrijtuig niet op eerste vordering behoorlijk ter inzage afgeven

                 

K

150

a

– het kentekenbewijs

160 lid 1 sub a WVW 1994

45

45

45

         

K

150

c

– het rijbewijs

160 lid 1 sub b WVW 1994

95

95

95

         

K

150

e

– de ontheffing

160 lid 1 sub d WVW 1994

45

             

K

150

f

– het ingevolge de richtlijn vakbekwaamheid bestuurders vereiste getuigschrift

160 lid 1sub c WVW 1994

60

             

K

150

g

– een gehandicaptenparkeerkaart of een kaart ten behoeve van gehandicaptenvervoer

160 lid 1 sub e WVW 1994

   

95

55

       

K

155

a

niet meewerken aan het onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties en/of de aanwijzingen die in dat kader worden gegeven niet opvolgen

160 lid 5 sub a WVW 1994

230

230

160

90

     

230

K

155

b

niet meewerken aan het voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht en/of de aanwijzingen die in dat kader worden gegeven niet opvolgen

160 lid 5 sub b WVW 1994

230

230

160

90

     

230

K

155

c

niet meewerken aan het onderzoek van speeksel en/of de aanwijzingen die in dat kader worden gegeven niet opvolgen

160 lid 5 sub c WVW 1994

230

230

160

90

     

230

     

Feit

Overtreden artikel

Tarief in euro per feit en categorie

         

1

2

3

4

     

Nummers S 005 – S 026, VA 004 – VV 101: Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990)

         
     

Categorie-indeling C: (maximum snelheid)

         
     

1 – motorvoertuigen (uitgezonderd categorie 2: vrachtauto’s, autobussen en motorvoertuigen met aanhangwagen);

         
     

2 – vrachtauto’s, autobussen, als bedrijfsauto aangemerkte kampeerauto’s met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg en motorvoertuigen met aanhangwagen;

         
     

3 – bromfietsen, brommobielen, snorfietsen en gehandicaptenvoertuigen met motor;

         
     

4 – land- of bosbouwtrekkers en motorvoertuigen met beperkte snelheid.

         
                 
     

Hoofdstuk 2. Verkeersregels

         
                 
     

VIII. Maximumsnelheid

         
     

a. Algemeen

         
                 
     

als bestuurder niet in staat zijn, zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is

19 RVV 1990

       

S

005

a

– bij snelheden tot en met 80 km/h

 

280

280

190

 
                 
     

Snelheidsoverschrijdingen

         
     

Noot

         
     

1. * = recidiveregeling snelheid (zie Richtlijn voor strafvordering tarieven en feitomschrijvingen enz.); bij staandehouding wordt bij overschrijding vanaf 50 km/h of 30 km/h (cat. 3) het rijbewijs ingevorderd en dient het proces-verbaal met het proces-verbaal van invordering te worden ingezonden naar het openbaar ministerie.

         
                 
     

2. indien bij een feitcode bij het tarief «OBM» staat vermeld dan betreft dit de eis ter zitting voor de eerste overtreding. Naast deze boete dient een OBM ov conform de recidiveregeling snelheidsovertredingen te worden geëist.

         
                 
     

b. Binnen de bebouwde kom

         
                 
     

overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom

20 sub a RVV 1990 (cat 1/2), 20 sub b en c RVV 1990 (cat 3), 22 sub d en e RVV 1990 (cat 3), 22 sub c RVV 1990 (cat 4)

       

VA

004

 

– met 4 km/h

 

27

45

27

27

VA

005

 

– met 5 km/h

 

33

54

33

33

VA

006

 

– met 6 km/h

 

40

62

40

40

VA

007

 

– met 7 km/h

 

47

74

47

47

VA

008

 

– met 8 km/h

 

54

83

54

54

VA

009

 

– met 9 km/h

 

62

94

62

62

VA

010

 

– met 10 km/h

 

70

105

70

70

VA

011

 

– met 11 km/h

 

94

131

94

94

VA

012

 

– met 12 km/h

 

103

144

103

103

VA

013

 

– met 13 km/h

 

113

155

113

113

VA

014

 

– met 14 km/h

 

121

167

121

121

VA

015

 

– met 15 km/h

 

131

182

131

131

VA

016

 

– met 16 km/h

 

141

192

141

141

VA

017

 

– met 17 km/h

 

151

206

151

151

VA

018

 

– met 18 km/h

 

163

220

163

163

VA

019

 

– met 19 km/h

 

173

237

173

173

VA

020

 

– met 20 km/h

 

188

253

188

188

VA

021

 

– met 21 km/h

 

200

265

200

200

VA

022

 

– met 22 km/h

 

211

278

211

211

VA

023

 

– met 23 km/h

 

225

297

225

225

VA

024

 

– met 24 km/h

 

237

314

237

237

VA

025

 

– met 25 km/h

 

252

331

252

252

VA

026

 

– met 26 km/h

 

265

350

265

265

VA

027

 

– met 27 km/h

 

282

369

282

282

VA

028

 

– met 28 km/h

 

299

387

299

299

VA

029

 

– met 29 km/h

 

312

405

312

312

VA

030

 

– met 30 km/h

 

329

   

329

     

overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom

62 jo. bord A1 (uitgezonderd [30 km/h]) RVV 1990

       

VB

004

 

– met 4 km/h

 

27

45

27

27

VB

005

 

– met 5 km/h

 

33

54

33

33

VB

006

 

– met 6 km/h

 

40

62

40

40

VB

007

 

– met 7 km/h

 

47

74

47

47

VB

008

 

– met 8 km/h

 

54

83

54

54

VB

009

 

– met 9 km/h

 

62

94

62

62

VB

010

 

– met 10 km/h

 

70

105

70

70

VB

011

 

– met 11 km/h

 

94

131

94

94

VB

012

 

– met 12 km/h

 

103

144

103

103

VB

013

 

– met 13 km/h

 

113

155

113

113

VB

014

 

– met 14 km/h

 

121

167

121

121

VB

015

 

– met 15 km/h

 

131

182

131

131

VB

016

 

– met 16 km/h

 

141

192

141

141

VB

017

 

– met 17 km/h

 

151

206

151

151

VB

018

 

– met 18 km/h

 

163

220

163

163

VB

019

 

– met 19 km/h

 

173

237

173

173

VB

020

 

– met 20 km/h

 

188

253

188

188

VB

021

 

– met 21 km/h

 

200

265

200

200

VB

022

 

– met 22 km/h

 

211

278

211

211

VB

023

 

– met 23 km/h

 

225

297

225

225

VB

024

 

– met 24 km/h

 

237

314

237

237

VB

025

 

– met 25 km/h

 

252

331

252

252

VB

026

 

– met 26 km/h

 

265

350

265

265

VB

027

 

– met 27 km/h

 

282

369

282

282

VB

028

 

– met 28 km/h

 

299

387

299

299

VB

029

 

– met 29 km/h

 

312

405

312

312

VB

030

 

– met 30 km/h

 

329

   

329

     

overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom (bord A1 [30 km/h])

62 jo. bord A1 RVV 1990

       

VS

004

 

– met 4 km/h

 

45

100

45

45

VS

005

 

– met 5 km/h

 

54

113

54

54

VS

006

 

– met 6 km/h

 

62

127

62

62

VS

007

 

– met 7 km/h

 

74

141

74

74

VS

008

 

– met 8 km/h

 

83

155

83

83

VS

009

 

– met 9 km/h

 

94

170

94

94

VS

010

 

– met 10 km/h

 

105

184

105

105

VS

011

 

– met 11 km/h

 

131

213

131

131

VS

012

 

– met 12 km/h

 

144

226

144

144

VS

013

 

– met 13 km/h

 

155

242

155

155

VS

014

 

– met 14 km/h

 

167

257

167

167

VS

015

 

– met 15 km/h

 

182

279

182

182

VS

016

 

– met 16 km/h

 

192

299

192

192

VS

017

 

– met 17 km/h

 

206

318

206

206

VS

018

 

– met 18 km/h

 

220

338

220

220

VS

019

 

– met 19 km/h

 

237

361

237

237

VS

020

 

– met 20 km/h

 

253

378

253

253

VS

021

 

– met 21 km/h

 

265

401

265

265

VS

022

 

– met 22 km/h

 

278

412

278

278

VS

023

 

– met 23 km/h

 

297

 

297

297

VS

024

 

– met 24 km/h

 

314

 

314

314

VS

025

 

– met 25 km/h

 

331

 

331

331

VS

026

 

– met 26 km/h

 

350

 

350

350

VS

027

 

– met 27 km/h

 

369

 

369

369

VS

028

 

– met 28 km/h

 

387

 

387

387

VS

029

 

– met 29 km/h

 

405

 

405

405

     

overschrijding van de maximumsnelheid binnen een erf

45 RVV 1990

       

VV

004

 

– met 4 km/h

 

45

100

45

45

VV

005

 

– met 5 km/h

 

54

113

54

54

VV

006

 

– met 6 km/h

 

62

127

62

62

VV

007

 

– met 7 km/h

 

74

141

74

74

VV

008

 

– met 8 km/h

 

83

155

83

83

VV

009

 

– met 9 km/h

 

94

170

94

94

VV

010

 

– met 10 km/h

 

105

184

105

105

VV

011

 

– met 11 km/h

 

131

213

131

131

VV

012

 

– met 12 km/h

 

144

226

144

144

VV

013

 

– met 13 km/h

 

155

242

155

155

VV

014

 

– met 14 km/h

 

167

257

167

167

VV

015

 

– met 15 km/h

 

182

279

182

182

VV

016

 

– met 16 km/h

 

192

299

192

192

VV

017

 

– met 17 km/h

 

206

318

206

206

VV

018

 

– met 18km/h

 

220

338

220

220

VV

019

 

– met 19 km/h

 

237

361

237

237

VV

020

 

– met 20 km/h

 

253

378

253

253

VV

021

 

– met 21 km/h

 

265

401

265

265

VV

022

 

– met 22 km/h

 

278

412

278

278

VV

023

 

– met 23 km/h

 

297

 

297

297

VV

024

 

– met 24 km/h

 

314

 

314

314

VV

025

 

– met 25 km/h

 

331

 

331

331

VV

026

 

– met 26 km/h

 

350

 

350

350

VV

027

 

– met 27 km/h

 

369

 

369

369

VV

028

 

– met 28 km/h

 

387

 

387

387

VV

029

 

– met 29 km/h

 

405

 

405

405

     

overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom

62 jo. bord A3 RVV 1990

       

VC

004

 

– met 4 km/h

 

27

45

27

27

VC

005

 

– met 5 km/h

 

33

54

33

33

VC

006

 

– met 6 km/h

 

40

62

40

40

VC

007

 

– met 7 km/h

 

47

74

47

47

VC

008

 

– met 8 km/h

 

54

83

54

54

VC

009

 

– met 9 km/h

 

62

94

62

62

VC

010

 

– met 10 km/h

 

70

105

70

70

VC

011

 

– met 11 km/h

 

94

131

94

94

VC

012

 

– met 12 km/h

 

103

144

103

103

VC

013

 

– met 13 km/h

 

113

155

113

113

VC

014

 

– met 14 km/h

 

121

167

121

121

VC

015

 

– met 15 km/h

 

131

182

131

131

VC

016

 

– met 16 km/h

 

141

192

141

141

VC

017

 

– met 17 km/h

 

151

206

151

151

VC

018

 

– met 18 km/h

 

163

220

163

163

VC

019

 

– met 19 km/h

 

173

237

173

173

VC

020

 

– met 20 km/h

 

188

253

188

188

VC

021

 

– met 21 km/h

 

200

265

200

200

VC

022

 

– met 22 km/h

 

211

278

211

211

VC

023

 

– met 23 km/h

 

225

297

225

225

VC

024

 

– met 24 km/h

 

237

314

237

237

VC

025

 

– met 25 km/h

 

252

331

252

252

VC

026

 

– met 26 km/h

 

265

350

265

265

VC

027

 

– met 27 km/h

 

282

369

282

282

VC

028

 

– met 28 km/h

 

299

387

299

299

VC

029

 

– met 29 km/h

 

312

405

312

312

VC

030

 

– met 30 km/h

 

329

   

329

     

overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden

62 jo. bord A1 RVV 1990

       

VD

004

 

– met 4 km/h

 

45

100

45

45

VD

005

 

– met 5 km/h

 

54

113

54

54

VD

006

 

– met 6 km/h

 

62

127

62

62

VD

007

 

– met 7 km/h

 

74

141

74

74

VD

008

 

– met 8 km/h

 

83

155

83

83

VD

009

 

– met 9 km/h

 

94

170

94

94

VD

010

 

– met 10 km/h

 

105

184

105

105

VD

011

 

– met 11 km/h

 

131

213

131

131

VD

012

 

– met 12 km/h

 

144

226

144

144

VD

013

 

– met 13 km/h

 

155

242

155

155

VD

014

 

– met 14 km/h

 

167

257

167

167

VD

015

 

– met 15 km/h

 

182

279

182

182

VD

016

 

– met 16 km/h

 

192

299

192

192

VD

017

 

– met 17 km/h

 

206

318

206

206

VD

018

 

– met 18 km/h

 

220

338

220

220

VD

019

 

– met 19 km/h

 

237

361

237

237

VD

020

 

– met 20 km/h

 

253

378

253

253

VD

021

 

– met 21 km/h

 

265

401

265

265

VD

022

 

– met 22 km/h

 

278

412

278

278

VD

023

 

– met 23 km/h

 

297

 

297

297

VD

024

 

– met 24 km/h

 

314

 

314

314

VD

025

 

– met 25 km/h

 

331

 

331

331

VD

026

 

– met 26 km/h

 

350

 

350

350

VD

027

 

– met 27 km/h

 

369

 

369

369

VD

028

 

– met 28 km/h

 

387

 

387

387

VD

029

 

– met 29 km/h

 

405

 

405

405

     

overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden

62 jo. bord A3 RVV 1990

       

VE

004

 

– met 4 km/h

 

45

100

45

45

VE

005

 

– met 5 km/h

 

54

113

54

54

VE

006

 

– met 6 km/h

 

62

127

62

62

VE

007

 

– met 7 km/h

 

74

141

74

74

VE

008

 

– met 8 km/h

 

83

155

83

83

VE

009

 

– met 9 km/h

 

94

170

94

94

VE

010

 

– met 10 km/h

 

105

184

105

105

VE

011

 

– met 11 km/h

 

131

217

131

131

VE

012

 

– met 12 km/h

 

144

226

144

144

VE

013

 

– met 13 km/h

 

155

242

155

155

VE

014

 

– met 14 km/h

 

167

257

167

167

VE

015

 

– met 15 km/h

 

182

279

182

182

VE

016

 

– met 16 km/h

 

192

299

192

192

VE

017

 

– met 17 km/h

 

206

318

206

206

VE

018

 

– met 18 km/h

 

220

338

220

220

VE

019

 

– met 19 km/h

 

237

361

237

237

VE

020

 

– met 20 km/h

 

253

378

253

253

VE

021

 

– met 21 km/h

 

265

401

265

265

VE

022

 

– met 22 km/h

 

278

412

278

278

VE

023

 

– met 23 km/h

 

297

 

297

297

VE

024

 

– met 24 km/h

 

314

 

314

314

VE

025

 

– met 25 km/h

 

331

 

331

331

VE

026

 

– met 26 km/h

 

350

 

350

350

VE

027

 

– met 27 km/h

 

369

 

369

369

VE

028

 

– met 28 km/h

 

387

 

387

387

VE

029

 

– met 29 km/h

 

405

 

405

405

                 
     

c. (Auto)wegen buiten de bebouwde kom

         
     

overschrijding van de maximumsnelheid op (auto)wegen buiten de bebouwde kom

21 sub a RVV 1990 (cat 1), 22 sub a, b, f en g RVV 1990 (cat 2), 21 sub b en c RVV 1990 (cat 3), 22 sub d en e RVV 1990 (cat 3), 22 sub c RVV 1990 (cat 4)

       

VF

004

 

– met 4 km/h

 

24

37

24

24

VF

005

 

– met 5 km/h

 

31

44

31

31

VF

006

 

– met 6 km/h

 

37

52

37

37

VF

007

 

– met 7 km/h

 

42

62

42

42

VF

008

 

– met 8 km/h

 

49

72

49

49

VF

009

 

– met 9 km/h

 

56

78

56

56

VF

010

 

– met 10 km/h

 

66

88

66

66

VF

011

 

– met 11 km/h

 

88

111

88

88

VF

012

 

– met 12 km/h

 

98

119

98

98

VF

013

 

– met 13 km/h

 

109

131

109

109

VF

014

 

– met 14 km/h

 

115

145

115

115

VF

015

 

– met 15 km/h

 

127

155

127

127

VF

016

 

– met 16 km/h

 

135

170

135

135

VF

017

 

– met 17 km/h

 

145

184

145

145

VF

018

 

– met 18 km/h

 

154

194

154

154

VF

019

 

– met 19 km/h

 

167

207

167

167

VF

020

 

– met 20 km/h

 

180

220

180

180

VF

021

 

– met 21 km/h

 

188

237

188

188

VF

022

 

– met 22 km/h

 

200

252

200

200

VF

023

 

– met 23 km/h

 

211

261

211

211

VF

024

 

– met 24 km/h

 

225

278

225

225

VF

025

 

– met 25 km/h

 

237

295

237

237

VF

026

 

– met 26 km/h

 

252

311

252

252

VF

027

 

– met 27 km/h

 

264

329

264

264

VF

028

 

– met 28 km/h

 

278

344

278

278

VF

029

 

– met 29 km/h

 

295

364

295

295

VF

030

 

– met 30 km/h

 

312

378

 

312

     

overschrijding van de maximumsnelheid op (auto)wegen buiten de bebouwde kom

62 jo. bord A1 RVV 1990

       

VG

004

 

– met 4 km/h

 

24

37

24

 

VG

005

 

– met 5 km/h

 

31

44

31

 

VG

006

 

– met 6 km/h

 

37

52

37

 

VG

007

 

– met 7 km/h

 

42

62

42

 

VG

008

 

– met 8 km/h

 

49

72

49

 

VG

009

 

– met 9 km/h

 

56

78

56

 

VG

010

 

– met 10 km/h

 

66

88

66

 

VG

011

 

– met 11 km/h

 

88

111

88

 

VG

012

 

– met 12 km/h

 

98

119

98

 

VG

013

 

– met 13 km/h

 

109

131

109

 

VG

014

 

– met 14 km/h

 

115

145

115

 

VG

015

 

– met 15 km/h

 

127

155

127

 

VG

016

 

– met 16 km/h

 

135

170

135

 

VG

017

 

– met 17 km/h

 

145

184

145

 

VG

018

 

– met 18 km/h

 

154

194

154

 

VG

019

 

– met 19 km/h

 

167

207

167

 

VG

020

 

– met 20 km/h

 

180

220

180

 

VG

021

 

– met 21 km/h

 

188

237

188

 

VG

022

 

– met 22 km/h

 

200

252

200

 

VG

023

 

– met 23 km/h

 

211

261

211

 

VG

024

 

– met 24 km/h

 

225

278

225

 

VG

025

 

– met 25 km/h

 

237

295

237

 

VG

026

 

– met 26 km/h

 

252

311

252

 

VG

027

 

– met 27 km/h

 

264

329

264

 

VG

028

 

– met 28 km/h

 

278

344

278

 

VG

029

 

– met 29 km/h

 

295

364

295

 

VG

030

 

– met 30 km/h

 

312

378

   
     

overschrijding van de maximumsnelheid op (auto)wegen buiten de bebouwde kom

62 jo. bord A3 RVV 1990

       

VH

004

 

– met 4 km/h

 

24

37

24

 

VH

005

 

– met 5 km/h

 

31

44

31

 

VH

006

 

– met 6 km/h

 

37

52

37

 

VH

007

 

– met 7 km/h

 

42

62

42

 

VH

008

 

– met 8 km/h

 

49

72

49

 

VH

009

 

– met 9 km/h

 

56

78

56

 

VH

010

 

– met 10 km/h

 

66

88

66

 

VH

011

 

– met 11 km/h

 

88

111

88

 

VH

012

 

– met 12 km/h

 

98

119

98

 

VH

013

 

– met 13 km/h

 

109

131

109

 

VH

014

 

– met 14 km/h

 

115

145

115

 

VH

015

 

– met 15 km/h

 

127

155

127

 

VH

016

 

– met 16 km/h

 

135

170

135

 

VH

017

 

– met 17 km/h

 

145

184

145

 

VH

018

 

– met 18 km/h

 

154

194

154

 

VH

019

 

– met 19 km/h

 

167

207

167

 

VH

020

 

– met 20 km/h

 

180

220

180

 

VH

021

 

– met 21 km/h

 

188

237

188

 

VH

022

 

– met 22 km/h

 

200

252

200

 

VH

023

 

– met 23 km/h

 

211

261

211

 

VH

024

 

– met 24 km/h

 

225

278

225

 

VH

025

 

– met 25 km/h

 

237

295

237

 

VH

026

 

– met 26 km/h

 

252

311

252

 

VH

027

 

– met 27 km/h

 

264

329

264

 

VH

028

 

– met 28 km/h

 

278

344

278

 

VH

029

 

– met 29 km/h

 

295

364

295

 

VH

030

 

– met 30 km/h

 

312

378

   
     

overschrijding van de maximumsnelheid op (auto)wegen buiten de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden

62 jo. bord A1 RVV 1990, 22 sub a, f en g RVV 1990 (cat 2)

       

VI

004

 

– met 4 km/h

 

37

54

37

 

VI

005

 

– met 5 km/h

 

44

66

44

 

VI

006

 

– met 6 km/h

 

52

76

52

 

VI

007

 

– met 7 km/h

 

62

92

62

 

VI

008

 

– met 8 km/h

 

72

103

72

 

VI

009

 

– met 9 km/h

 

78

118

78

 

VI

010

 

– met 10 km/h

 

88

131

88

 

VI

011

 

– met 11 km/h

 

111

160

111

 

VI

012

 

– met 12 km/h

 

119

177

119

 

VI

013

 

– met 13 km/h

 

131

187

131

 

VI

014

 

– met 14 km/h

 

145

207

145

 

VI

015

 

– met 15 km/h

 

155

220

155

 

VI

016

 

– met 16 km/h

 

170

235

170

 

VI

017

 

– met 17 km/h

 

184

253

184

 

VI

018

 

– met 18 km/h

 

194

271

194

 

VI

019

 

– met 19 km/h

 

207

289

207

 

VI

020

 

– met 20 km/h

 

220

306

220

 

VI

021

 

– met 21 km/h

 

237

325

237

 

VI

022

 

– met 22 km/h

 

252

343

252

 

VI

023

 

– met 23 km/h

 

261

363

261

 

VI

024

 

– met 24 km/h

 

278

382

278

 

VI

025

 

– met 25 km/h

 

295

401

295

 

VI

026

 

– met 26 km/h

 

311

412

311

 

VI

027

 

– met 27 km/h

 

329

 

329

 

VI

028

 

– met 28 km/h

 

344

 

344

 

VI

029

 

– met 29 km/h

 

364

 

364

 

VI

030

 

– met 30 km/h

 

378

     
     

overschrijding van de maximumsnelheid op (auto)wegen buiten de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden

62 jo. bord A3 RVV 1990, 22 sub a, f en g RVV 1990 (cat 2)

       

VK

004

 

– met 4 km/h

 

37

54

37

 

VK

005

 

– met 5 km/h

 

44

66

44

 

VK

006

 

– met 6 km/h

 

52

76

52

 

VK

007

 

– met 7 km/h

 

62

92

62

 

VK

008

 

– met 8 km/h

 

72

103

72

 

VK

009

 

– met 9 km/h

 

78

118

78

 

VK

010

 

– met 10 km/h

 

88

131

88

 

VK

011

 

– met 11 km/h

 

111

160

111

 

VK

012

 

– met 12 km/h

 

119

177

119

 

VK

013

 

– met 13 km/h

 

131

187

131

 

VK

014

 

– met 14 km/h

 

145

207

145

 

VK

015

 

– met 15 km/h

 

155

220

155

 

VK

016

 

– met 16 km/h

 

170

235

170

 

VK

017

 

– met 17 km/h

 

184

253

184

 

VK

018

 

– met 18 km/h

 

194

271

194

 

VK

019

 

– met 19 km/h

 

207

289

207

 

VK

020

 

– met 20 km/h

 

220

306

220

 

VK

021

 

– met 21 km/h

 

237

325

237

 

VK

022

 

– met 22 km/h

 

252

343

252

 

VK

023

 

– met 23 km/h

 

261

363

261

 

VK

024

 

– met 24 km/h

 

278

382

278

 

VK

025

 

– met 25 km/h

 

295

401

295

 

VK

026

 

– met 26 km/h

 

311

412

311

 

VK

027

 

– met 27 km/h

 

329

 

329

 

VK

028

 

– met 28 km/h

 

344

 

344

 

VK

029

 

– met 29 km/h

 

364

 

364

 

VK

030

 

– met 30 km/h

 

378

     
                 
     

d. Autosnelwegen

         
     

overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen buiten de bebouwde kom

21 sub a RVV 1990 (cat 1), 22 sub a, b, f en g RVV 1990 (cat 2)

       

VL

001

 

– met 1 km/h

 

11

     

VL

002

 

– met 2 km/h

 

15

     

VL

003

 

– met 3 km/h

 

20

     

VL

004

 

– met 4 km/h

 

24

31

   

VL

005

 

– met 5 km/h

 

30

39

   

VL

006

 

– met 6 km/h

 

37

48

   

VL

007

 

– met 7 km/h

 

42

58

   

VL

008

 

– met 8 km/h

 

48

66

   

VL

009

 

– met 9 km/h

 

55

74

   

VL

010

 

– met 10 km/h

 

62

84

   

VL

011

 

– met 11 km/h

 

84

109

   

VL

012

 

– met 12 km/h

 

92

119

   

VL

013

 

– met 13 km/h

 

98

129

   

VL

014

 

– met 14 km/h

 

105

137

   

VL

015

 

– met 15 km/h

 

116

149

   

VL

016

 

– met 16 km/h

 

126

160

   

VL

017

 

– met 17 km/h

 

135

173

   

VL

018

 

– met 18 km/h

 

145

188

   

VL

019

 

– met 19 km/h

 

155

200

   

VL

020

 

– met 20 km/h

 

167

211

   

VL

021

 

– met 21 km/h

 

178

225

   

VL

022

 

– met 22 km/h

 

188

237

   

VL

023

 

– met 23 km/h

 

200

252

   

VL

024

 

– met 24 km/h

 

211

265

   

VL

025

 

– met 25 km/h

 

220

278

   

VL

026

 

– met 26 km/h

 

230

297

   

VL

027

 

– met 27 km/h

 

242

314

   

VL

028

 

– met 28 km/h

 

253

329

   

VL

029

 

– met 29 km/h

 

265

344

   

VL

030

 

– met 30 km/h

 

279

364

   

VL

031

a

– met 31 km/h

 

288

     

VL

032

a

– met 32 km/h

 

299

     

VL

033

a

– met 33 km/h

 

317

     

VL

034

a

– met 34 km/h

 

333

     

VL

035

a

– met 35 km/h

 

343

     

VL

036

a

– met 36 km/h

 

361

     

VL

037

a

– met 37 km/h

 

378

     

VL

038

a

– met 38 km/h

 

389

     

VL

039

a

– met 39 km/h

 

412

     
     

overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen buiten de bebouwde kom

62 jo. bord A1 RVV 1990

       

VM

004

 

– met 4 km/h

 

24

31

   

VM

005

 

– met 5 km/h

 

30

39

   

VM

006

 

– met 6 km/h

 

37

48

   

VM

007

 

– met 7 km/h

 

42

58

   

VM

008

 

– met 8 km/h

 

48

66

   

VM

009

 

– met 9 km/h

 

55

74

   

VM

010

 

– met 10 km/h

 

62

84

   

VM

011

 

– met 11 km/h

 

84

109

   

VM

012

 

– met 12 km/h

 

92

119

   

VM

013

 

– met 13 km/h

 

98

129

   

VM

014

 

– met 14 km/h

 

105

137

   

VM

015

 

– met 15 km/h

 

116

149

   

VM

016

 

– met 16 km/h

 

126

160

   

VM

017

 

– met 17 km/h

 

135

173

   

VM

018

 

– met 18 km/h

 

145

188

   

VM

019

 

– met 19 km/h

 

155

200

   

VM

020

 

– met 20 km/h

 

167

211

   

VM

021

 

– met 21 km/h

 

178

225

   

VM

022

 

– met 22 km/h

 

188

237

   

VM

023

 

– met 23 km/h

 

200

252

   

VM

024

 

– met 24 km/h

 

211

265

   

VM

025

 

– met 25 km/h

 

220

278

   

VM

026

 

– met 26 km/h

 

230

297

   

VM

027

 

– met 27 km/h

 

242

314

   

VM

028

 

– met 28 km/h

 

253

329

   

VM

029

 

– met 29 km/h

 

265

344

   

VM

030

 

– met 30 km/h

 

279

364

   

VM

031

a

– met 31 km/h

 

288

     

VM

032

a

– met 32 km/h

 

299

     

VM

033

a

– met 33 km/h

 

317

     

VM

034

a

– met 34 km/h

 

333

     

VM

035

a

– met 35 km/h

 

343

     

VM

036

a

– met 36 km/h

 

361

     

VM

037

a

– met 37 km/h

 

378

     

VM

038

a

– met 38 km/h

 

389

     

VM

039

a

– met 39 km/h

 

412

     
     

overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen buiten de bebouwde kom

62 jo. bord A3 RVV 1990

       

VN

004

 

– met 4 km/h

 

24

31

   

VN

005

 

– met 5 km/h

 

30

39

   

VN

006

 

– met 6 km/h

 

37

48

   

VN

007

 

– met 7 km/h

 

42

58

   

VN

008

 

– met 8 km/h

 

48

66

   

VN

009

 

– met 9 km/h

 

55

74

   

VN

010

 

– met 10 km/h

 

62

84

   

VN

011

 

– met 11 km/h

 

84

109

   

VN

012

 

– met 12 km/h

 

92

119

   

VN

013

 

– met 13 km/h

 

98

129

   

VN

014

 

– met 14 km/h

 

105

137

   

VN

015

 

– met 15 km/h

 

116

149

   

VN

016

 

– met 16 km/h

 

126

160

   

VN

017

 

– met 17 km/h

 

135

173

   

VN

018

 

– met 18 km/h

 

145

188

   

VN

019

 

– met 19 km/h

 

155

200

   

VN

020

 

– met 20 km/h

 

167

211

   

VN

021

 

– met 21 km/h

 

178

225

   

VN

022

 

– met 22 km/h

 

188

237

   

VN

023

 

– met 23 km/h

 

200

252

   

VN

024

 

– met 24 km/h

 

211

265

   

VN

025

 

– met 25 km/h

 

220

278

   

VN

026

 

– met 26 km/h

 

230

297

   

VN

027

 

– met 27 km/h

 

242

314

   

VN

028

 

– met 28 km/h

 

253

329

   

VN

029

 

– met 29 km/h

 

265

344

   

VN

030

 

– met 30 km/h

 

279

364

   

VN

031

a

– met 31 km/h

 

288

     

VN

032

a

– met 32 km/h

 

299

     

VN

033

a

– met 33 km/h

 

317

     

VN

034

a

– met 34 km/h

 

333

     

VN

035

a

– met 35 km/h

 

343

     

VN

036

a

– met 36 km/h

 

361

     

VN

037

a

– met 37 km/h

 

378

     

VN

038

a

– met 38 km/h

 

389

     

VN

039

a

– met 39 km/h

 

412

     
     

overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen buiten de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden

62 jo. bord A1 RVV 1990, 22 sub a, f en g RVV 1990 (cat 2)

       

VO

004

 

– met 4 km/h

 

31

49

   

VO

005

 

– met 5 km/h

 

39

61

   

VO

006

 

– met 6 km/h

 

48

73

   

VO

007

 

– met 7 km/h

 

58

84

   

VO

008

 

– met 8 km/h

 

66

98

   

VO

009

 

– met 9 km/h

 

74

111

   

VO

010

 

– met 10 km/h

 

84

124

   

VO

011

 

– met 11 km/h

 

109

154

   

VO

012

 

– met 12 km/h

 

119

167

   

VO

013

 

– met 13 km/h

 

129

184

   

VO

014

 

– met 14 km/h

 

137

196

   

VO

015

 

– met 15 km/h

 

149

211

   

VO

016

 

– met 16 km/h

 

160

226

   

VO

017

 

– met 17 km/h

 

173

243

   

VO

018

 

– met 18 km/h

 

188

257

   

VO

019

 

– met 19 km/h

 

200

278

   

VO

020

 

– met 20 km/h

 

211

292

   

VO

021

 

– met 21 km/h

 

225

304

   

VO

022

 

– met 22 km/h

 

237

329

   

VO

023

 

– met 23 km/h

 

252

344

   

VO

024

 

– met 24 km/h

 

265

364

   

VO

025

 

– met 25 km/h

 

278

383

   

VO

026

 

– met 26 km/h

 

297

401

   

VO

027

 

– met 27 km/h

 

314

     

VO

028

 

– met 28 km/h

 

329

     

VO

029

 

– met 29 km/h

 

344

     

VO

030

 

– met 30 km/h

 

364

     
     

overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen buiten de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden

62 jo. bord A3 RVV 1990, 22 sub a, f en g RVV 1990 (cat 2)

       

VP

004

 

– met 4 km/h

 

31

49

   

VP

005

 

– met 5 km/h

 

39

61

   

VP

006

 

– met 6 km/h

 

48

73

   

VP

007

 

– met 7 km/h

 

58

84

   

VP

008

 

– met 8 km/h

 

66

98

   

VP

009

 

– met 9 km/h

 

74

111

   

VP

010

 

– met 10 km/h

 

84

124

   

VP

011

 

– met 11 km/h

 

109

154

   

VP

012

 

– met 12 km/h

 

119

167

   

VP

013

 

– met 13 km/h

 

129

184

   

VP

014

 

– met 14 km/h

 

137

196

   

VP

015

 

– met 15 km/h

 

149

211

   

VP

016

 

– met 16 km/h

 

160

226

   

VP

017

 

– met 17 km/h

 

173

243

   

VP

018

 

– met 18 km/h

 

188

257

   

VP

019

 

– met 19 km/h

 

200

278

   

VP

020

 

– met 20 km/h

 

211

292

   

VP

021

 

– met 21 km/h

 

225

304

   

VP

022

 

– met 22 km/h

 

237

329

   

VP

023

 

– met 23 km/h

 

252

344

   

VP

024

 

– met 24 km/h

 

265

364

   

VP

025

 

– met 25 km/h

 

278

383

   

VP

026

 

– met 26 km/h

 

297

401

   

VP

027

 

– met 27 km/h

 

314

     

VP

028

 

– met 28 km/h

 

329

     

VP

029

 

– met 29 km/h

 

344

     

VP

030

 

– met 30 km/h

 

364

     
                 
     

Maatregel na ernstige verstoring olie-aanvoer

         
     

overschrijding van de door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat vastgestelde maximumsnelheid op autosnelwegen bij ernstige verstoring van de olieaanvoer

86b jo. 86a RVV 1990

       

VR

004

 

– met 4 km/h

 

27

     

VR

005

 

– met 5 km/h

 

33

     

VR

006

 

– met 6 km/h

 

40

     

VR

007

 

– met 7 km/h

 

47

     

VR

008

 

– met 8 km/h

 

54

     

VR

009

 

– met 9 km/h

 

62

     

VR

010

 

– met 10 km/h

 

70

     

VR

011

 

– met 11 km/h

 

94

     

VR

012

 

– met 12 km/h

 

103

     

VR

013

 

– met 13 km/h

 

113

     

VR

014

 

– met 14 km/h

 

121

     

VR

015

 

– met 15 km/h

 

131

     

VR

016

 

– met 16 km/h

 

141

     

VR

017

 

– met 17 km/h

 

151

     

VR

018

 

– met 18 km/h

 

163

     

VR

019

 

– met 19 km/h

 

173

     

VR

020

 

– met 20 km/h

 

188

     

VR

021

 

– met 21 km/h

 

200

     

VR

022

 

– met 22 km/h

 

211

     

VR

023

 

– met 23 km/h

 

225

     

VR

024

 

– met 24 km/h

 

237

     

VR

025

 

– met 25 km/h

 

252

     

VR

026

 

– met 26 km/h

 

265

     

VR

027

 

– met 27 km/h

 

282

     

VR

028

 

– met 28 km/h

 

299

     

VR

029

 

– met 29 km/h

 

312

     

VR

030

 

– met 30 km/h

 

329

     
     

Feit

Overtreden artikel

Tarief in euro per feit en categorie

         

1

2

3

4

5

6

7

8

     

Nummers R 302 – R 631: Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990)

                 
     

Categorie-indeling B:

                 
     

1 – Bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, en bestuurders van brommobielen voor zover het de bepalingen van het RVV 1990 betreft;

                 
     

2 – Bestuurders van motorvoertuigen op twee wielen;

                 
     

3 – Bromfietsers en snorfietsers;

                 
     

4 – Fietsers en bestuurders van gehandicaptenvoertuigen met of zonder motor;

                 
     

5 – Voetgangers;

                 
     

6 – Overige weggebruikers;

                 
     

7 – Schippers;

                 
     

8 – Een ieder.

                 
                         
     

NB 1 De categorieën 1 tot en met 4 gelden in voorkomend geval mede voor bestuurders van één van de op die categorieën betrekking hebbende voertuigen, indien daarmee een aanhangwagen wordt voortbewogen

                 
     

NB 2 Op basis van artikel 2a RVV 1990 zijn, tenzij anders bepaald, voor brommobielen en bestuurders en passagiers van brommobielen de regels betreffende motorvoertuigen van toepassing. Voor de feitcodes waar dit op van toepassing is moet in geval van een overtreding met een brommobiel of door een bestuurder van een brommobiel gepleegde overtreding in plaats van motorvoertuig brommobiel worden gelezen

                 
                         
     

Hoofdstuk 2. Verkeersregels

                 
     

I. Plaats op de weg

                 

R

301

 

als bestuurder van een motorvoertuig niet zoveel mogelijk rechts houden op een autoweg of autosnelweg

3 lid 1 RVV 1990

140

140

           

R

303

a

als bestuurder van een voertuig niet zoveel mogelijk rechts houden op een andere weg dan autoweg of autosnelweg

3 lid 1 RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   

R

305

 

als voetganger niet het voetpad of trottoir gebruiken

4 lid 1 RVV 1990

       

40

     

R

306

 

als voetganger bij gebreke van een voetpad of trottoir niet het fietspad of het fiets/bromfietspad gebruiken

4 lid 2 RVV 1990

       

40

     

R

307

 

als voetganger bij gebreke van een voetpad, een trottoir en een fietspad of fiets/bromfietspad niet de berm of de uiterste zijde van de rijbaan gebruiken

4 lid 3 RVV 1990

       

40

     

R

324

 

als persoon die zich verplaatst met behulp van een voorwerp, niet zijnde een voertuig, niet het fietspad, het fiets/bromfietspad, het trottoir of het voetpad gebruiken

4 lid 4 RVV 1990

         

40

   

R

308

 

als (snor)fietser niet het verplichte fietspad of fiets/bromfietspad gebruiken

5 lid 1 RVV 1990

   

95

55

       

R

309

 

als (snor) fietser bij gebreke van een verplicht fietspad of fiets/bromfietspad niet de rijbaan gebruiken

5 lid 2 RVV 1990

   

95

55

       

R

312

b

als snorfietser met ingeschakelde verbrandingsmotor het onverplichte fietspad gebruiken

5 lid 3 RVV 1990

   

95

         

R

312

c

als bestuurder van een snorfiets niet de rijbaan gebruiken terwijl dit bij verkeersbesluit, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de wet, is bepaald en dit bij het verkeersteken dat het verplichte fietspad aangeeft met een onderbord is aangeduid (feitcode treedt tegelijkertijd in werking met het Staatsblad dat deze wijziging van het RVV 1990 regelt)

5 lid 8 RVV 1990

   

95

         

R

310

 

als bromfietser niet het fiets/bromfietspad gebruiken

6 lid 1 RVV 1990

   

95

         

R

311

 

als bromfietser niet de rijbaan gebruiken bij ontbreken van een fiets/bromfietspad (bord G 12a)

6 lid 2 RVV 1990

   

95

         

R

311

a

als bestuurder van een bromfiets op meer dan twee wielen of een bromfiets met aanhangwagen, die met inbegrip van de lading breder is dan 0,75 m, niet de rijbaan gebruiken

6 lid 3 RVV 1990

   

95

         

R

313

 

als ruiter niet het ruiterpad gebruiken

8 lid 1 RVV 1990

         

55

   

R

314

 

als ruiter bij gebreke van een ruiterpad niet de berm of de rijbaan gebruiken

8 lid 2 RVV 1990

         

55

   
     

als bestuurder van een motorvoertuig niet de rijbaan gebruiken

10 lid 1 RVV 1990

               

R

315

a

– rijdend

 

140

140

         

140

R

315

b

– stilstaand

 

95

95

         

95

R

316

 

als bestuurder van een bespannen wagen niet de rijbaan gebruiken

10 lid 1 RVV 1990

         

55

   

R

317

 

als bestuurder van een onbespannen wagen niet de rijbaan gebruiken

10 lid 1 RVV 1990

         

55

   

R

318

 

als geleider van rij- of trekdieren of vee niet de rijbaan gebruiken

10 lid 1 RVV 1990

         

55

   

R

319

 

als bestuurder van een motorvoertuig een met een doorgetrokken streep gemarkeerde fietsstrook gebruiken

10 lid 2 RVV 1990

140

140

           

R

320

 

als bestuurder van een bespannen wagen een met een doorgetrokken streep gemarkeerde fietsstrook gebruiken

10 lid 2 RVV 1990

         

55

   

R

323

 

als bromfietser een met een doorgetrokken streep gemarkeerde fietsstrook gebruiken

10 lid 2 RVV 1990

   

95

         
                         
     

II. Inhalen

                 

R

326

 

als bestuurder niet links inhalen

11 lid 1 RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   
                         
     

IV. Oprijden van kruispunten

                 

R

331

 

als bestuurder een kruispunt blokkeren

14 RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   
                         
     

V. Verlenen van voorrang

                 

R

336

 

als bestuurder op een kruispunt geen voorrang verlenen aan bestuurders van rechts

15 lid 1 RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   

R

337

 

als bestuurder op een onverharde weg geen voorrang verlenen aan bestuurders op een verharde weg

15 lid 2 sub a RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   

R

338

 

als bestuurder geen voorrang verlenen aan bestuurders van een tram

15 lid 2 sub b RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   

R

340

a

als weggebruiker een overweg opgaan, terwijl men niet direct kan doorgaan en de overweg niet geheel vrij kan maken

15a lid 1 RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   

R

340

b

als weggebruiker bij een overweg een spoorvoertuig niet voor laten gaan en daarbij de overweg niet geheel vrij laten

15a lid 2 RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   
                         
     

VI. Doorsnijden militaire kolonnes en uitvaartstoeten van motorvoertuigen

                 

R

341

 

als weggebruiker een militaire kolonne doorsnijden

16 RVV 1990

95

95

65

35

25

35

   

R

342

 

als weggebruiker een uitvaartstoet van motorvoertuigen doorsnijden

16 RVV 1990

95

95

65

35

25

35

   
                         
     

VII. Afslaan

                 

R

346

 

als bestuurder afslaan zonder een teken met de richtingaanwijzer of met de arm te geven

17 lid 2 RVV 1990

95

95

65

35

 

35

   

R

347

a

als bestuurder bij het afslaan niet het verkeer voor laten gaan, dat hem op dezelfde weg tegemoet komt

18 lid 1 RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   

R

347

b

als bestuurder bij het afslaan niet het verkeer voor laten gaan, dat zich naast dan wel links dicht achter hem bevindt

18 lid 1 RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   

R

347

c

als bestuurder bij het afslaan niet het verkeer voor laten gaan, dat zich naast dan wel rechts dicht achter hem bevindt

18 lid 1 RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   

R

348

 

als bestuurder links afslaan zonder tegemoetkomende bestuurders die op hetzelfde kruispunt rechts afslaan, voor te laten gaan

18 lid 2 RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   
                         
     

Noot stilstaan en parkeren:

                 
     

In dit onderdeel zijn tevens enkele parkeerfeiten uit de plaatselijke verordeningen en de WVW 1994 opgenomen.

                 
                         
     

IX. Stilstaan

                 

R

395

 

een voertuig op een zodanige wijze laten staan waardoor op de weg gevaar wordt/kan worden veroorzaakt, dan wel het verkeer wordt/kan worden gehinderd

5 WVW 1994

140

140

95

55

 

55

   
     

als bestuurder een voertuig laten stilstaan

23 lid 1

               

R

396

a

– op een kruispunt

sub a RVV 1990

140

140

     

55

   

R

396

b

– op een fietsstrook

sub b RVV 1990

95

95

     

35

   

R

396

c

– op de rijbaan langs een fietsstrook

sub b RVV 1990

95

95

     

35

   

R

396

d

– op een oversteekplaats of binnen een afstand van vijf meter daarvan

sub c RVV 1990

95

95

     

35

   

R

396

e

– in een tunnel

sub d RVV 1990

95

95

     

35

   

R

396

f

– bij een bord bushalte ter hoogte van de geblokte markering

sub e RVV 1990

95

95

     

35

   

R

396

g

– bij een bord bushalte op een afstand van minder dan twaalf meter van dat bord terwijl de geblokte markering niet is aangebracht

sub e RVV 1990

95

95

     

35

   

R

396

h

– op de rijbaan langs een busstrook

sub f RVV 1990

95

95

     

35

   

R

396

i

– langs een gele doorgetrokken streep

62 jo. 23 lid 1 sub g RVV 1990

95

95

     

35

   

R

396

j

– op een overweg

23 lid 1 sub a RVV 1990

95

95

     

35

   
                         
     

X. Parkeren

                 
     

als bestuurder een voertuig parkeren

24 lid 1

               

R

397

a

– bij een kruispunt op een afstand van minder dan vijf meter daarvan

sub a RVV 1990

95

95

     

35

   

R

397

b

– voor een inrit of uitrit

sub b RVV 1990

95

95

     

35

   

R

397

c

– buiten de bebouwde kom op de rijbaan van een voorrangsweg

sub c RVV 1990

95

95

     

35

   

R

397

d

– op een parkeergelegenheid terwijl blijkens de aanduiding op of onder het bord, dat voertuig niet behoort tot de aangegeven categorie of groep voertuigen

sub d RVV 1990

95

95

     

35

   

R

397

e

– op een parkeergelegenheid, terwijl blijkens de aanduiding op het bord of op het onderbord, dat voertuig staat geparkeerd op een andere dan de aangegeven wijze

sub d RVV 1990

95

95

     

35

   

R

397

ea

– op een parkeergelegenheid, terwijl blijkens de aanduiding op het bord of op het onderbord, dat voertuig staat geparkeerd met een ander doel dan de aangegeven wijze

sub d RVV 1990

95

95

     

35

   

R

397

f

– op een parkeergelegenheid, terwijl dat voertuig staat geparkeerd op dagen of uren waarop dit blijkens het onderbord is verboden

sub d RVV 1990

95

95

     

35

   

R

397

g

– langs een gele onderbroken streep

sub e RVV 1990

95

95

     

35

   

R

397

h

– op een gelegenheid bestemd voor onmiddellijk laden en lossen van goederen

sub f RVV 1990

95

95

     

35

   

R

397

i

– op een parkeerplaats voor vergunninghouders aangeduid door verkeersbord E9, zonder dat voor dat voertuig een vergunning tot parkeren op die plaats was verleend

sub g RVV 1990

95

95

     

35

   

R

397

j

– op een parkeergelegenheid aangeduid door één van de borden E4 tot en met E10, E12 of E13 van de bijlage I buiten de aangegeven parkeervakken

24 lid 4 RVV 1990

95

95

     

35

   

R

398

 

als bestuurder een voertuig dubbel parkeren

24 lid 3 RVV 1990

95

95

     

35

   
     

als bestuurder van een motorvoertuig op meer dan twee wielen parkeren op plaatsen die zijn voorzien van een blauwe streep, terwijl

                 

R

400

ae

– dat motorvoertuig niet is voorzien van een duidelijk zichtbare achter de voorruit geplaatste parkeerschijf

25 lid 2 RVV 1990

95

             

R

400

af

– dat motorvoertuig niet is voorzien van een parkeerschijf, waarop aan de getoonde zijde slechts één kalenderuren aanduidende cijferreeks staat die vanaf het begin van het parkeren in duidelijk leesbare cijfers tegen een contrasterende achtergrond in hele of halve uren het tijdstip weergeeft waarop met het parkeren is begonnen

25 lid 3 RVV 1990

95

             

R

400

ab

– de toegestane parkeerduur is verstreken

25 lid 4 RVV 1990

95

             

R

401

 

als bestuurder een voertuig parkeren in een parkeerschijfzone (geldt niet voor parkeerplaatsen, die als zodanig zijn aangeduid of aangegeven of die zijn voorzien van een blauwe streep)

25 lid 1 RVV 1990

95

95

     

35

   

R

402

b

als bestuurder op een gehandicaptenparkeerplaats parkeren anders dan met een motorvoertuig op meer dan twee wielen waarin duidelijk zichtbaar is aangebracht een geldige gehandicaptenparkeerkaart

26 lid 1 RVV 1990

380

380

     

150

   

R

402

c

als bestuurder op een gehandicaptenparkeerplaats parkeren anders dan met een voertuig dat voor die gereserveerde gehandicaptenparkeerplaats bestemd is

26 lid 1 RVV 1990

380

380

     

150

   

R

402

d

als bestuurder op een gehandicaptenparkeerplaats parkeren anders dan dat het parkeren rechtstreeks verband houdt met het vervoer van een gehandicapte

26 lid 1 RVV 1990

380

380

 

150

 

150

   

R

403

a

als bestuurder een motorvoertuig op meer dan twee wielen parkeren bij een parkeermeter tijdens een aangegeven tijdvak, terwijl de parkeermeter niet in werking is gesteld of aangeeft dat de parkeerduur is verstreken

Pl.V

95

             

R

403

b

als bestuurder een motorvoertuig op meer dan twee wielen parkeren bij een parkeermeter tijdens een aangegeven tijdvak, terwijl aldaar reeds een motorvoertuig staat geparkeerd

Pl.V

95

             

R

405

 

als bestuurder een motorvoertuig op twee wielen, een bromfiets dan wel een fiets parkeren op een parkeervak behorende bij een parkeermeter

Pl.V

 

95

65

35

       

R

406

 

een voertuig doen of laten staan in een park of plantsoen, op openbare beplantingen of groenstroken

Pl.V

95

95

     

35

   

R

406

a

een recreatiegebied gebruiken in strijd met de bepalingen geldend voor dat gebied door het parkeren of aanwezig hebben van een voertuig

Pl. V

95

95

     

35

   
     

als bestuurder een voertuig parkeren op een parkeerterrein waar dit slechts met gebruikmaking van een ter plaatse aangebrachte parkeerautomaat is toegestaan

Pl.V

               

R

409

a

– anders dan voorzien van een door de parkeerautomaat afgegeven parkeerkaart, aangebracht op de voorgeschreven wijze

 

95

95

     

35

   

R

409

b

– terwijl de op de parkeerkaart aangegeven parkeertijd is verstreken

 

95

95

     

35

   

R

409

c

– zonder de aangebrachte parkeerautomaat in werking te stellen

 

95

95

     

35

   

R

409

d

– terwijl de op de parkeerautomaat aangegeven parkeertijd is verstreken

 

95

95

     

35

   
     

een voertuig dat, met inbegrip van de lading

Pl.V

               

R

414

a

– langer is dan 6 meter of hoger is dan 2,4 meter parkeren op een plaats, die als schadelijk voor het aanzien van de gemeente is aangewezen

 

95

       

35

   

R

414

b

– langer is dan 6 meter, buiten de vastgestelde tijden, parkeren op een aangewezen weg, waar dit parkeren buitensporig is met het oog op de verdeling van de beschikbare parkeerruimte

 

95

       

35

   

R

414

c

– langer is dan 6 m of hoger is dan 2,4 meter zodanig parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of op andere wijze hinder/overlast wordt aangedaan

 

95

       

35

   

R

493

 

een geparkeerd voertuig op een aangewezen weg of weggedeelte, waar dit niet is toegestaan, te koop aanbieden of verhandelen

Pl.V

190

190

     

190

   

R

494

 

een defect voertuig langer dan de vastgestelde termijn op een weg parkeren

Pl.V

95

95

     

95

   

R

495

 

een kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, keetwagen, aanhangwagen of ander dergelijk voertuig op een aangewezen weg waar dit niet is toegestaan, langer dan de vastgestelde termijn te plaatsen of hebben

Pl.V

95

95

     

95

   

R

496

 

een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op een weg parkeren met als doel handelsreclame te maken

Pl.V

190

190

     

190

   

R

592

a

als bestuurder van een voertuig parkeren op een parkeerplaats voor vergunninghouders in strijd met de aan de parkeervergunning verbonden voorwaarden

Pl.V

95

95

     

35

   
                         
     

XI. Het plaatsen van fietsen en bromfietsen

                 

R

412

b

een bromfiets plaatsen anders dan op het trottoir, voetpad, in de berm of door het bevoegde gezag aangewezen plaatsen

27 RVV 1990

   

65

         
                         
     

XII. Signalen

                 

R

418

 

als bestuurder van een motorvoertuig geen geel of groen zwaai-, flits- of knipperlicht voeren bij werkzaamheden en omstandigheden, waarbij dit, ingevolge artikel 6 van de Regeling optische en geluidssignalen, verplicht is indien de kans bestaat dat dit motorvoertuig niet tijdig wordt opgemerkt

30 lid 1 RVV 1990

95

95

           

R

419

 

signalen geven in andere gevallen of op andere wijze dan is toegestaan

31 RVV 1990

95

95

65

35

 

35

 

95

                         
     

XIII. Gebruik van lichten tijdens het rijden

                 
     

als bestuurder van een motorvoertuig, bromfiets, snorfiets, een gehandicaptenvoertuig dat is uitgerust met een verbrandingsmotor, of een gehandicaptenvoertuig dat is uitgerust met een elektromotor en voorzien van een gesloten carrosserie, geen dim- of grootlicht voeren

32 lid 1 RVV 1990

               

R

421

a

– bij nacht, binnen de bebouwde kom

 

95

95

65

35

       

R

421

b

– bij nacht, buiten de bebouwde kom

 

140

140

95

55

       

R

421

c

– bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd

 

140

140

95

55

       

R

425

 

als bestuurder van een motorvoertuig, bromfietser, snorfietser of als bestuurder van een gehandicaptenvoertuig groot licht voeren bij dag, bij het tegenkomen van een andere weggebruiker, dan wel bij het op korte afstand volgen van een ander voertuig

32 lid 2 RVV 1990

140

140

95

55

       
     

als bestuurder van een motorvoertuig, bromfietser, snorfietser of als bestuurder van een gehandicaptenvoertuig rijden terwijl niet gelijktijdig met het groot licht, het dimlicht, het stadslicht of het mistlicht, het achterlicht brandt

32 lid 3 RVV 1990

               

R

426

a

– bij nacht, binnen de bebouwde kom

 

95

95

65

35

       

R

426

b

– bij nacht, buiten de bebouwde kom

 

140

140

95

55

       

R

426

c

– bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd

 

140

140

95

55

       
     

als bestuurder rijden terwijl niet gelijktijdig met het groot licht, het dimlicht, het stadslicht of het mistlicht, de verlichting van de achterkentekenplaat brandt

                 

R

428

a

– van een motorvoertuig

32 lid 3 RVV 1990

45

45

           

R

428

b

– van een motorvoertuig met aanhangwagen

33 RVV 1990

45

45

           
     

als bestuurder van een motorvoertuig met aanhangwagen geen achterlicht voeren

33 RVV 1990

               

R

431

d

– bij nacht, binnen de bebouwde kom

 

95

95

           

R

431

e

– bij nacht, buiten de bebouwde kom

 

140

140

           

R

431

f

– bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd

 

140

140

           
     

als bestuurder van een motorvoertuig met aanhangwagen niet in de Regeling Voertuigen voorgeschreven stadslicht voeren

33 RVV 1990

               

R

432

d

– bij nacht, binnen de bebouwde kom

 

95

95

           

R

432

e

– bij nacht, buiten de bebouwde kom

 

140

140

           

R

432

f

– bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd

 

140

140

           

R

434

 

als bestuurder van een motorvoertuig of een gehandicaptenvoertuig anders dan bij mist, sneeuwval of regen, die het zicht ernstig belemmert mistlicht(en) aan de voorzijde voeren

34 lid 1 RVV 1990

95

95

65

35

       

R

436

 

als bestuurder van een motorvoertuig of een gehandicaptenvoertuig mistachterlicht voeren, indien het zicht door mist of sneeuwval niet beperkt is tot een afstand van minder dan 50 meter

34 lid 2 RVV 1990

140

140

95

55

       
     

bij nacht of bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd geen voor- en achterlicht voeren

                 

R

438

i

– als bestuurder van een wagen

35b lid 1 RVV 1990

         

35

   

R

438

j

– als bestuurder van een gehandicaptenvoertuig zonder motor, gebruikmakend van de rijbaan of het fiets-/bromfietspad

35b lid 2 RVV 1990

     

35

       
     

als fietser bij nacht of dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd

                 

R

438

k

– geen voortdurend voor tegemoetkomende weggebruikers zichtba(a)r(e) wit(te)- of ge(e)l(e) licht(en) aan de voorzijde voeren en/of voortdurend voor van achteren naderende weggebruikers zichtbaar rood licht aan de achterzijde voeren

35 en 35a RVV 1990

     

55

       

R

438

l

– verblindend wit of geel licht aan de voorzijde voeren

35a lid 1 RVV 1990

     

55

       

R

438

m

– knipperende verlichting voeren

35a lid 2 RVV 1990

     

55

       
     

als bestuurder van een snorfiets, zijnde een bromfiets als bedoeld in artikel 1, lid 1, onderdeel e, subonderdeel d, van de wet bij nacht of dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd

                 

R

438

n

– geen voortdurend voor tegemoetkomende weggebruikers zichtba(a)r(e) wit(te)- of ge(e)l(e) licht(en) aan de voorzijde voeren en/of voortdurend voor van achteren naderende weggebruikers zichtbaar rood licht aan de achterzijde voeren

35 c jo. 35 en 35a RVV 1990

   

65

         

R

438

o

– verblindend wit of geel licht aan de voorzijde voeren

35c jo. 35a lid 1 RVV 1990

   

65

         

R

438

p

– knipperende verlichting voeren

35c jo. 35a lid 2 RVV 1990

   

65

         
     

bij nacht of bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd niet een lantaarn meevoeren die naar voren wit of geel licht en naar achteren rood licht straalt

36 RVV 1990

               

R

445

c

– als ruiter

           

35

   

R

445

d

– als geleider van rij-, trekdieren of vee

           

35

   
                         
     

XIV. Gebruik van lichten tijdens het stilstaan

                 
     

bij nacht of bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd buiten de bebouwde kom op de rijbaan en op langs autosnelwegen en autowegen gelegen parkeerstroken, parkeerhavens, vluchtstroken en vluchthavens geen stadslicht en achterlicht voeren

                 

R

451

c

– als bestuurder van een stilstaand motorvoertuig

38 RVV 1990

140

             

R

451

d

– op een stilstaande aanhangwagen

39 RVV 1990

             

140

R

453

 

bij nacht of bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd op de rijbaan buiten de bebouwde kom geen voor- en achterlicht voeren op een stilstaande wagen

40 RVV 1990

             

55

                         
     

XV. Bijzondere lichten

                 

R

458

 

als bestuurder van een motorvoertuig tegelijk met enig ander licht aan de voorzijde dagrijlicht voeren

41 lid 1 RVV 1990

140

140

           
     

als bestuurder van een motorvoertuig aan de voorzijde naast het dimlicht of het mistlicht andere verlichting voeren dan bochtlicht, hoeklicht, richtlicht, manoeuvreerlichten voor zover niet sneller wordt gereden dan 10 km/h, markeringslichten of staaklichten

41 lid 2 RVV 1990

               

R

456

a

– bij nacht

 

140

140

           

R

456

b

– bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd

 

140

140

           

R

459

 

als bestuurder een verlicht transparant voeren vanuit een ander voertuig of op andere wijze dan genoemd

41a lid 5 RVV 1990

140

140

95

55

 

55

 

140

                         
     

XVI. Autosnelwegen en autowegen

                 
     

a. Autosnelwegen

                 

R

461

a

anders dan als bestuurder van een motorvoertuig waarmee sneller mag en kan worden gereden dan 60 kilometer per uur, een autosnelweg gebruiken

42 lid 1 RVV 1990

     

150

110

150

 

380

     

behoudens in noodgevallen als weggebruiker op een autosnelweg

43 lid 3 RVV 1990

               

R

465

b

– gebruik maken van de berm

 

140

140

           

R

465

c

– op de vluchtstrook of vluchthaven stilstaan

 

230

230

           

R

466

 

als bestuurder van een samenstel van voertuigen dat langer is dan 7 meter, op een autosnelweg met drie of meer rijstroken in dezelfde richting een andere dan de twee meest rechts gelegen rijstroken gebruiken

43 lid 4 RVV 1990

230

             

R

467

 

als bestuurder van een vrachtauto, op een autosnelweg met drie of meer rijstroken in dezelfde richting een andere dan de twee meest rechts gelegen rijstroken gebruiken

43 lid 4 RVV 1990

230

             
                         
     

b. Autowegen

                 

R

468

a

anders dan als bestuurder van een motorvoertuig waarmee sneller mag en kan worden gereden dan 50 kilometer per uur, een autoweg gebruiken

42 lid 2 RVV 1990

     

150

110

150

 

380

     

behoudens in noodgevallen als weggebruiker op een autoweg

43 lid 3 RVV 1990

               

R

472

b

– gebruik maken van de berm

 

140

140

           

R

472

c

– op de vluchtstrook of vluchthaven stilstaan

 

230

230

           
                         
     

XVII. Erven

                 

R

478

 

als bestuurder een motorvoertuig binnen een erf parkeren anders dan op parkeerplaatsen die als zodanig zijn aangeduid of aangegeven

46 RVV 1990

95

95

           
                         
     

XX. Voorrangsvoertuigen

                 

R

486

 

als weggebruiker een voorrangsvoertuig niet voor laten gaan

50 RVV 1990

230

230

160

90

65

90

   
                         
     

XXI. Loslopend vee

                 

R

491

 

rij-, trekdieren of vee zonder toezicht op de weg los laten lopen

51 lid 1 RVV 1990

             

140

                         
     

XXII. In- en uitstappende passagiers

                 

R

492

 

als bestuurder een tram of autobus voorbij rijden aan de zijde waar passagiers in- en uitstappen zonder hen daartoe de gelegenheid te geven

52 RVV 1990

380

380

260

150

 

150

   
                         
     

XXIII. Slepen

                 

R

501

 

als bestuurder van een motorvoertuig een ander motorvoertuig slepen, terwijl de onderlinge afstand meer dan vijf meter bedraagt

53 RVV 1990

95

95

           
                         
     

XXIV. Bijzondere manoeuvres

                 

R

505

 

als bestuurder wegrijden zonder het overige verkeer voor te laten gaan

54 RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   

R

506

 

als bestuurder achteruitrijden zonder het overige verkeer voor te laten gaan

54 RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   

R

507

 

als bestuurder uit een uitrit de weg oprijden zonder het overige verkeer voor te laten gaan

54 RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   

R

508

 

als bestuurder vanaf een weg een inrit oprijden zonder het overige verkeer voor te laten gaan

54 RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   

R

509

 

als bestuurder keren zonder het overige verkeer voor te laten gaan

54 RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   

R

510

 

als bestuurder van de invoegstrook de doorgaande rijbaan oprijden zonder het overige verkeer voor te laten gaan

54 RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   

R

511

 

als bestuurder van de doorgaande rijbaan de uitrijstrook oprijden zonder het overige verkeer voor te laten gaan

54 RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   

R

512

 

als bestuurder van rijstrook wisselen zonder het overige verkeer voor te laten gaan

54 RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   

R

513

 

als bestuurder van een motorvoertuig of als bromfietser bij het wegrijden geen teken met de richtingaanwijzer of arm geven

55 RVV 1990

95

95

65

         

R

514

 

als bestuurder van een motorvoertuig of als bromfietser bij het inhalen van een ander voertuig geen teken met de richtingaanwijzer of arm geven

55 RVV 1990

95

95

65

         

R

515

 

als bestuurder van een motorvoertuig of als bromfietser bij het oprijden van de doorgaande rijbaan geen teken met de richtingaanwijzer of arm geven

55 RVV 1990

95

95

65

         

R

516

 

als bestuurder van een motorvoertuig of als bromfietser bij het verlaten van de doorgaande rijbaan geen teken met de richtingaanwijzer of arm geven

55 RVV 1990

95

95

65

         

R

517

 

als bestuurder van een motorvoertuig of als bromfietser bij het wisselen van rijstrook geen teken met de richtingaanwijzer of arm geven

55 RVV 1990

95

95

65

         

R

518

 

als bestuurder van een motorvoertuig of als bromfietser bij een andere belangrijke zijdelingse verplaatsing geen teken met de richtingaanwijzer of arm geven

55 RVV 1990

95

95

65

         

R

519

 

als bestuurder binnen de bebouwde kom geen gelegenheid geven aan een autobus weg te rijden van een halte wanneer de bestuurder van die autobus door het geven van een teken met zijn richtingaanwijzer zijn voornemen daartoe kenbaar maakt

56 lid 1 RVV 1990

140

140

95

55

 

55

   
                         
     

XXV. Onnodig geluid

                 

R

522

 

als bestuurder van een motorvoertuig of als bromfietser c.q. snorfietser onnodig geluid veroorzaken

57 RVV 1990

380

380

260

         
                         
     

XXVI. Gevarendriehoek

                 

R

526

 

het niet plaatsen van een gevarendriehoek in de voorgeschreven gevallen, op de voorgeschreven wijze bij een stilstaand motorvoertuig op meer dan twee wielen en aanhangwagens, zijnde een obstakel, terwijl geen knipperend waarschuwingslicht wordt gevoerd

58 RVV 1990

140

           

140

                         
     

XXVI a. Zitplaatsen

                 

R

530

a

tijdens deelname aan het verkeer als bestuurder of passagier niet op de voor hem/haar bestemde zitplaats zitten en/of als bestuurder (een) passagier(s) vervoeren terwijl deze/die niet op de voor hem/hen bestemde zitplaats zit(ten)

58a lid 1 en lid 4 RVV 1990

140

140

95

55

     

140

R

530

b

als bromfietser of fietser een passagier jonger dan acht jaar vervoeren anders dan op een doelmatige en veilige voorziening met voldoende steun voor rug, handen en voeten

58a lid 3 en 4 RVV 1990

   

95

55

       
                         
     

XXVII. Autogordels en kinderbeveiligingssystemen

                 

R

533

 

als bestuurder of passagier van een personenauto, bedrijfsauto, een driewielig motorvoertuig met gesloten carrosserie of een brommobiel geen gebruik maken van de voor hen beschikbare autogordel

59 lid 1 RVV 1990

140

140

         

140

     

als bestuurder van een personenauto, bedrijfsauto, een driewielig motorvoertuig met gesloten carrosserie of een brommobiel

                 

R

535

f

– (een) passagier(s) jonger dan 12 jaar en korter dan 1.35 meter vervoeren, zonder dat gebruik wordt gemaakt van een voor hem/hen geschikt en goedgekeurd kinderbeveiligingssysteem

59 lid 8 jo. 59 lid 1 RVV 1990

140

             

R

535

k

– (een) passagier(s) jonger dan 12 jaar en met een lengte van 1.35 meter of meer vervoeren, zonder dat gebruik wordt gemaakt van een voor hem/hen beschikbare autogordel

59 lid 8 jo. 59 lid 1 RVV 1990

140

             

R

535

g

– op de voorste zitplaats (een) passagier(s) in de leeftijd van 3 tot 18 jaar en korter dan 1.35 meter vervoeren, zonder dat een autogordel of goedgekeurd kinderbeveiligingssysteem beschikbaar is

59 lid 2 RVV 1990

140

             

R

535

h

– (een) passagier(s) jonger dan 3 jaar vervoeren, terwijl geen autogordel of kinderbeveiligingssysteem beschikbaar is

59 lid 2 RVV 1990

140

             

R

535

i

– terwijl de zitplaatsen voor passagiers zijn voorzien van autogordels, meer passagiers vervoeren dan er autogordels aanwezig zijn

59 lid 1 RVV 1990

140

             

R

535

j

– (een) passagier(s) jonger dan 18 jaar in een naar achteren gericht kinderzitje op een passagierszitplaats vervoeren, terwijl de voorairbag van die zitplaats niet is uitgeschakeld

59 lid 3 RVV 1990

140

             

R

535

m

– in een taxi op een van de voorste zitplaatsen (een) passagier(s) vervoeren jonger dan 18 jaar en met een lengte van minder dan 1.35 meter, terwijl geen kinderbeveiligingssysteem aanwezig is

59 lid 5 RVV 1990

140

             

R

535

mo

– (een) passagier (s) jonger dan 12 jaar vervoeren terwijl de autogordel, de veiligheidsgordel of het kinderbeveiligingssysteem in een personenauto, bedrijfsauto, een driewielig motorvoertuig met gesloten carrosserie of een brommobiel wordt gebruikt op een wijze die de beschermende werking ervan negatief beïnvloedt of kan beïnvloeden

59 lid 7 RVV 1990

140

             

R

535

o

de autogordel, de veiligheidsgordel of het kinderbeveiligingssysteem in een personenauto, bedrijfsauto, een driewielig motorvoertuig met gesloten carrosserie of een brommobiel gebruiken op een wijze die de beschermende werking ervan negatief beïnvloedt of kan beïnvloeden

59 lid 8 jo 59 lid 7 RVV 1990

140

           

140

R

535

e

als bestuurder van een personenauto, bedrijfsauto, een driewielig motorvoertuig met gesloten carrosserie of een brommobiel een passagier vervoeren die gebruikmaakt van een rolstoel, terwijl de rolstoel niet is vastgezet op een wijze die de stabiliteit van de rolstoel en de veiligheid van de rolstoelgebruiker waarborgt

59 lid 8 jo. 59 lid 4 RVV 1990

230

             

R

535

s

als bestuurder van een personenauto, bedrijfsauto, een driewielig motorvoertuig met gesloten carrosserie of een brommobiel een passagier vervoeren die gebruik maakt van een rolstoel, zonder dat gebruik wordt gemaakt van de (beschikbare) veiligheidsgordel die deel uitmaakt van het voertuig of die deel uit maakt van het systeem waarmee de rolstoel aan de vloer van het voertuig is bevestigd of van een door de minister van IenM aangewezen constructie

59 lid 8 jo. 59 lid 4 RVV 1990

140

             
                         
     

XXVIIa. Autobus

                 

R

535

p

als bestuurder van een aan het verkeer deelnemende autobus of passagier geen gebruik maken van de autogordel of het kinderbeveiligingssysteem waarmee de autobus is uitgerust

59a lid 1 RVV 1990

140

           

140

     

als bestuurder van een aan het verkeer deelnemende autobus

                 

R

535

q

– (een) passagier(s) van 3 jaar of ouder, maar jonger dan 12 jaar en korter dan 1.35 meter vervoeren, zonder dat gebruik wordt gemaakt van een voor hem/hen geschikt en goedgekeurd kinderbeveiligingssysteem of bij gebrek daaraan, de autogordel, terwijl de passagier(s) zich op de zitplaats bevind(t)(en)

59a lid 4 jo 59a lid 1 RVV 1990

140

             

R

535

r

– (een) passagier(s) van 3 jaar of ouder maar jonger dan 12 jaar en met een lengte van 1.35 meter of meer vervoeren, zonder dat gebruik wordt gemaakt van een voor hem/hen beschikbare autogordel, terwijl de passagier(s) zich op de zitplaats bevind(t)(en)

59a lid 4 jo 59a lid 1 RVV 1990

140

             
                         
     

XXVIII. Helmen

                 

R

536

a

als bestuurder, passagier van een bromfiets of brommobiel zonder gesloten carrosserie geen goedpassende helm dragen, die middels een sluiting op deugdelijke wijze is bevestigd en die is voorzien van een goedkeuringsmerk

60 lid 1 RVV 1990

   

95

       

95

R

536

c

als bestuurder, passagier van een motorfiets dan wel driewielig motorvoertuig zonder gesloten carrosserie geen goedpassende helm dragen, die middels een sluiting op deugdelijke wijze is bevestigd en is voorzien van een goedkeuringsmerk

60 lid 1 RVV 1990

140

140

         

140

R

537

 

als bestuurder van een motorfiets, bromfiets of brommobiel dan wel driewielig motorvoertuig zonder gesloten carrosserie een passagier beneden de twaalf jaren vervoeren, die geen goedpassende helm draagt, die middels een sluiting op deugdelijke wijze is bevestigd en die is voorzien van een goedkeuringsmerk

60 lid 3 RVV 1990

140

140

95

         
                         
     

XXX. Gebruik van mobiele telecommunicatieapparatuur

                 

R

545

 

als bestuurder van een motorvoertuig, bromfiets, snorfiets of gehandicaptenvoertuig met motor tijdens het rijden een mobiele telefoon vast houden

61a RVV 1990

230

230

160

90

       
                         
     

XXXI. Vervoer van personen in of op aanhangwagens en in laadruimten

                 
     

personen vervoeren

61b lid 1 RVV 1990

               

R

539

a

– in de gesloten laadruimte van een motorvoertuig of bromfiets

 

140

             

R

539

b

– in de open laadruimte van een motorvoertuig of bromfiets, dan wel in of op een aanhangwagen achter een motorvoertuig of bromfiets

 

230

230

160

         
                         
     

Hoofdstuk 3. Verkeerstekens

                 
     

II. Verkeersborden

                 

R

548

 

als bestuurder in strijd met bord B6 geen voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg

62 jo. bord B6 RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   
     

als bestuurder in strijd met bord B7

62 jo. bord B7 RVV 1990

               

R

549

a

– niet stoppen

 

140

140

95

55

 

55

   

R

549

b

– geen voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg

 

230

230

160

90

 

90

   

R

549

c

– niet stoppen en geen voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg

 

230

230

160

90

 

90

   
     

als bestuurder in strijd met bord C1 (gesloten in beide richtingen voor voertuigen, ruiters en geleiders van rij-, trekdieren of vee)

62 jo. bord C1 RVV 1990

               

R

550

a

– een weg gebruiken

 

95

95

65

35

 

35

   

R

550

b

– een weg(gedeelte) bestemd voor aangewezen categorie(ën) voertuigen gebruiken (doelgroepstroken)

 

140

140

95

55

 

55

   
     

een weg gebruiken in strijd met bord C2 (eenrichtingsweg, in deze richting gesloten voor voertuigen, ruiters en geleiders van rij-, trekdieren of vee)

62 jo. bord C2 RVV 1990

               

R

551

b

– als bestuurder op een andere weg dan autoweg of autosnelweg

 

140

140

95

55

 

55

   
     

als bestuurder een weg gebruiken in strijd met bord

                 

R

552

a

– C3 (eenrichtingsweg)

62 jo. bord C3 RVV 1990

140

140

95

55

 

55

   

R

552

b

– C4 (eenrichtingsweg)

62 jo. bord C4 RVV 1990

140

140

95

55

 

55

   

R

553

b

als bestuurder van een motorvoertuig op meer dan twee wielen in strijd met bord C6 (geslotenverklaring voor motorvoertuigen op meer dan twee wielen) een weg gebruiken

62 jo. bord C6 RVV 1990

95

             

R

553

d

als bestuurder van een motorvoertuig op meer dan twee wielen een weg gebruiken in strijd met bord C6 (geslotenverklaring voor motorvoertuigen op meer dan twee wielen), waarbij gebied is aangeduid als milieuzone

62 jo. bord C6 RVV 1990

95

             

R

554

a

als bestuurder van een vrachtauto een weg gebruiken in strijd met bord C7 (geslotenverklaring voor vrachtauto’s) (alle wegen behalve milieuzones)

62 jo. bord C7 RVV 1990

95

             

R

554

c

als bestuurder van een vrachtauto een weg gebruiken in strijd met bord C7 (geslotenverklaring voor vrachtauto’s), waarbij gebied is aangeduid als milieuzone

62 jo. bord C7 RVV 1990

230

             

R

554

d

als bestuurder van een autobus een weg gebruiken in strijd met bord C7a (geslotenverklaring voor autobussen)

62 jo. bord C7a RVV 1990

95

             

R

554

e

als bestuurder van een autobus of vrachtauto een weg gebruiken in strijd met bord C7b (geslotenverklaring voor autobussen en vrachtauto’s)

62 jo. bord C7b RVV 1990

95

             

R

571

 

als bestuurder van een vrachtauto een weg gebruiken in strijd met bord C22a (geslotenverklaring voor vrachtauto’s die niet voldoen aan de eisen, genoemd in artikel 86d RVV 1990) (milieuzone)

62 jo. bord C22a RVV 1990

230

             

R

555

 

als bestuurder van een motorvoertuig dat niet sneller kan of mag rijden dan 25 kilometer per uur een weg gebruiken in strijd met bord C8 (geslotenverklaring voor motorvoertuig dat niet sneller kan of mag rijden dan 25 kilometer per uur)

62 jo. bord C8 RVV 1990

95

             

R

556

 

als ruiter, geleider van rij-, trekdieren of vee, bestuurder van een wagen, een motorvoertuig dat niet sneller kan of mag rijden dan 25 kilometer per uur, een brommobiel, een fiets, een bromfiets of een gehandicaptenvoertuig in strijd met bord C9 een weg gebruiken (geslotenverklaring)

62 jo. bord C9 RVV 1990

95

 

65

35

 

35

   

R

557

 

als bestuurder van een motorvoertuig met aanhangwagen een weg gebruiken in strijd met bord C10 (geslotenverklaring voor motorvoertuig met aanhangwagen)

62 jo. bord C10 RVV 1990

95

95

           

R

558

 

als bestuurder van een motorfiets een weg gebruiken in strijd met bord C11 (geslotenverklaring motorfiets)

62 jo. bord C11 RVV 1990

 

95

           

R

559

 

als bestuurder van een motorvoertuig een weg gebruiken in strijd met bord C12 (geslotenverklaring voor alle motorvoertuigen)

62 jo. bord C12 RVV 1990

95

95

           

R

560

 

als bestuurder van een bromfiets, snorfiets of gehandicaptenvoertuig met motor een weg gebruiken in strijd met bord C13 (geslotenverklaring voor bromfiets, snorfiets of gehandicaptenvoertuig met motor)

62 jo. bord C13 RVV 1990

   

65

35

       

R

560

c

als bestuurder van een bromfiets of snorfiets een weg gebruiken in strijd met bord C13 (geslotenverklaring voor bromfiets, snorfiets of gehandicaptenvoertuig, met in werking zijnde motor) waarbij gebied is aangeduid als milieuzone

62 jo. bord C13 RVV 1990

   

65

         

R

561

 

als bestuurder van een fiets of gehandicaptenvoertuig zonder motor een weg gebruiken in strijd met bord C14 (geslotenverklaring voor fiets of gehandicaptenvoertuig zonder motor) (categorie 3 betreft alleen snorfiets met uitgeschakelde motor)

62 jo. bord C14 RVV 1990

   

30

30

       

R

562

 

als bestuurder van een fiets, een bromfiets of gehandicaptenvoertuig een weg gebruiken in strijd met bord C15 (geslotenverklaring voor fiets, bromfiets of gehandicaptenvoertuig)

62 jo. bord C15 RVV 1990

   

65

35

       

R

563

 

als voetganger een weg gebruiken in strijd met bord C16 (geslotenverklaring voor voetgangers)

62 jo. bord C16 RVV 1990

       

25

     

R

564

 

als bestuurder van een voertuig of samenstel van voertuigen een weg gebruiken in strijd met bord C17 (geslotenverklaring voor voertuigen en samenstellen van voertuigen die, met inbegrip van de lading, langer zijn dan op het bord C17 is aangegeven)

62 jo. bord C17 RVV 1990

140

       

55

   

R

565

 

als bestuurder van een voertuig een weg gebruiken in strijd met bord C18 (geslotenverklaring voor voertuigen die, met inbegrip van de lading, breder zijn dan op het bord C18 is aangegeven)

62 jo. bord C18 RVV 1990

140

       

55

   

R

566

 

als bestuurder van een voertuig een weg gebruiken in strijd met bord C19 (geslotenverklaring voor voertuigen die, met inbegrip van de lading, hoger zijn dan op het bord C19 is aangegeven)

62 jo. bord C19 RVV 1990

140

       

55

   
     

als bestuurder van een voertuig een weg gebruiken in strijd met bord C20 (geslotenverklaring voor voertuigen waarvan de aslast hoger is dan op het bord C20 is aangegeven) met een overschrijding van

62 jo. bord C20 RVV 1990

               

R

567

a

– tot en met 10%

 

140

       

55

   

R

567

b

– vanaf 10% tot en met 20%

 

210

       

80

   

R

567

c

– vanaf 20% tot en met 30%

 

310

       

120

   
     

als bestuurder van een voertuig een weg gebruiken in strijd met bord C21 (geslotenverklaring voor voertuigen en samenstellen van voertuigen waarvan de totaalmassa hoger is dan op het bord C21 is aangegeven) met een overschrijding van

62 jo. bord C21 RVV 1990

               

R

568

a

– tot en met 10%

 

140

       

55

   

R

568

b

– meer dan 10% tot en met 20%

 

210

       

80

   

R

568

c

– meer dan 20% tot en met 30%

 

310

       

120

   
     

als bestuurder van een samenstel van voertuigen een weg gebruiken in strijd met bord C21 (geslotenverklaring voor voertuigen en samenstellen van voertuigen waarvan de totaalmassa hoger is dan op het bord C21 is aangegeven) met een overschrijding van

62 jo. bord C21 RVV 1990

               

R

569

a

– tot en met 10%

 

140

       

55

   

R

569

b

– meer dan 10% tot en met 20%

 

210

       

80

   

R

569

c

– meer dan 20% tot en met 30%

 

310

       

120

   

R

574

 

als bestuurder rijden in strijd met de door bord D1 aangegeven rijrichting (rotonde; verplichte rijrichting)

62 jo. bord D1 RVV 1990

95

95

65

35

 

35

   

R

575

 

als bestuurder rijden in strijd met bord D2 aan de andere zijde dan het bord aangeeft (gebod voor alle bestuurders het bord D2 voorbij te gaan aan de zijde die de pijl aangeeft)

62 jo. bord D2 RVV 1990

95

95

65

35

 

35

   

R

576

 

als bestuurder in strijd met bord D4 een andere rijrichting volgen dan op het bord is aangegeven (gebod tot het volgen van de rijrichting die op het bord D4 is aangegeven)

62 jo. bord D4 RVV 1990

95

95

65

35

 

35

   

R

577

 

als bestuurder in strijd met bord D5 een andere rijrichting volgen dan op het bord is aangegeven (gebod tot het volgen van de rijrichting die op het bord D5 is aangegeven)

62 jo. bord D5 RVV 1990

95

95

65

35

 

35

   

R

578

 

als bestuurder in strijd met bord D6 een andere rijrichting volgen dan op het bord is aangegeven (gebod tot het volgen van één van de rijrichtingen die op het bord D6 zijn aangegeven)

62 jo. bord D6 RVV 1990

95

95

65

35

 

35

   

R

579

 

als bestuurder in strijd met bord D7 een andere rijrichting volgen dan op het bord is aangegeven (gebod tot het volgen van één van de rijrichtingen die op het bord D7 zijn aangegeven)

62 jo. bord D7 RVV 1990

95

95

65

35

 

35

   

R

584

 

als bestuurder een voertuig parkeren in strijd met (zone) bord E1 (parkeerverbod(szone))

62 jo. bord E1 RVV 1990

95

95

     

35

 

95

R

585

 

als bestuurder een voertuig laten stilstaan in strijd met bord E2 (verbod stilstaan)

62 jo. bord E2 RVV 1990

95

95

     

35

   

R

587

b

een bromfiets plaatsen in strijd met bord E3 (verbod (brom)fietsen te plaatsen)

62 jo. bord E3 RVV 1990

   

65

         

R

593

 

als bestuurder van een motorvoertuig in strijd met bord F1 een motorvoertuig inhalen (verbod voor motorvoertuigen om elkaar onderling in te halen)

62 jo. bord F1 RVV 1990

230

230

           

R

594

 

als bestuurder van een vrachtauto in strijd met bord F3 een motorvoertuig inhalen (verbod voor vrachtauto’s om motorvoertuigen in te halen)

62 jo. bord F3 RVV 1990

230

             

R

595

 

als bestuurder in strijd met bord F5 doorgaan bij nadering van verkeer uit tegengestelde richting (verbod voor bestuurders door te gaan bij nadering van verkeer uit tegengestelde richting)

62 jo. bord F5 RVV 1990

140

140

95

55

 

55

   

R

596

 

als bestuurder in strijd met bord F7 keren

62 jo. bord F7 RVV 1990

140

140

95

55

 

55

   

R

597

 

als bestuurder in strijd met bord F10 niet stoppen

62 jo. bord F10 RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   

R

598

 

als bestuurder van een motorvoertuig dat niet sneller kan of mag rijden dan 25 km/h in strijd met bord F11 geen gebruik maken van de voor dat motorvoertuig verplichte passeerstrook

62 jo. bord F11 RVV 1990

95

             

R

599

a

als bestuurder van een motorvoertuig, niet zijnde een lijnbus, in strijd met bord F13 gebruik maken van een uitsluitend voor lijnbussen bestemde rijbaan of rijstrook

62 jo. bord F13 RVV 1990

95

95

65

35

       

R

599

b

als bestuurder van een motorvoertuig in strijd met bord F15 gebruik maken van een uitsluitend voor trams bestemde rijbaan of rijstrook

62 jo. bord F15 RVV 1990

95

95

65

35

       

R

599

c

als bestuurder van een motorvoertuig, niet zijnde een lijnbus, in strijd met bord F17 gebruik maken van een uitsluitend voor lijnbussen en trams bestemde rijbaan of rijstrook

62 jo. bord F17 RVV 1990

95

95

65

35

       

R

599

d

als bestuurder van een motorvoertuig, niet zijnde een vrachtauto of lijnbus, in strijd met bord F19 gebruik maken van een uitsluitend voor vrachtauto’s en lijnbussen bestemde rijbaan of rijstrook

62 jo. bord F19 RVV 1990

95

95

65

35

       

R

599

e

als bestuurder van een motorvoertuig, niet zijnde een vrachtauto, in strijd met bord F21 gebruik maken van een uitsluitend voor vrachtauto’s bestemde rijbaan of rijstrook

62 jo. bord F21 RVV 1990

95

95

65

35

       
                         
     

III. Verkeerslichten

                 

R

601

 

als weggebruiker niet doorgaan bij groen licht bij een driekleurig verkeerslicht

62 jo. 68 lid 1 sub a RVV 1990

140

140

           

R

602

 

als weggebruiker niet stoppen voor rood licht bij een driekleurig verkeerslicht

62 jo. 68 lid 1 sub c RVV 1990

230

230

160

90

65

90

   

R

603

 

als fietser, bromfietser of bestuurder van een gehandicaptenvoertuig bij geel of rood licht bij een driekleurig verkeerslicht rechts afslaan zonder het overige verkeer ter plaatse voor te laten gaan

62 jo. 68 lid 6 RVV 1990

   

160

90

       

R

604

 

als weggebruiker niet stoppen voor rood licht bij tweekleurig verkeerslicht

62 jo. 69 lid 1 sub b RVV 1990

230

230

160

90

65

90

   

R

605

 

als fietser, bromfietser of bestuurder van een gehandicaptenvoertuig bij geel of rood licht bij een tweekleurig verkeerslicht rechts afslaan zonder het overige verkeer ter plaatse voor te laten gaan

62 jo. 69 lid 2 ivm 68 lid 6 RVV 1990

   

160

90

       

R

606

 

als bestuurder van een tram, lijnbus of ander voertuig niet stoppen voor rood tram-/buslicht

62 jo. 70 lid 1 sub c ivm 70 lid 3, 4 RVV 1990

230

230

160

       

230

R

607

 

als bestuurder van een tram niet stoppen voor rood licht bij driekleurig verkeerslicht

62 jo. 68 lid 1 sub c RVV 1990

             

230

R

608

 

als weggebruiker niet stoppen voor rood knipperlicht bij overweglichten

62 jo. 71 sub b RVV 1990

230

230

160

90

65

90

   

R

609

 

als weggebruiker niet stoppen voor rood (knipper)licht bij bruglichten

62 jo. 72 RVV 1990

230

230

160

90

65

90

   

R

611

 

als bestuurder van een ander voertuig dan een lijnbus een door een verlichte afbeelding van «BUS» gemarkeerde rijstrook gebruiken

62 jo. 73 sub d RVV 1990

140

140

95

55

 

55

   

R

612

 

als voetganger of bestuurder van een gehandicaptenvoertuig beginnen over te steken bij rood voetgangerslicht

62 jo. 74 lid 1 sub c RVV 1990

     

90

65

     

R

613

 

als voetganger of bestuurder van een gehandicaptenvoertuig bij het oversteken het overige verkeer ter plaatse niet voor laten gaan, indien het rode licht is vervangen door een geel knipperlicht als bedoeld in artikel 75 van het RVV 1990

62 jo. 74 lid 2 RVV 1990

     

90

65

     

R

614

 

als weggebruiker niet stoppen voor rood licht bij toeritdosering

62 jo. 68 lid 1 sub c c.q. 69 lid 1 sub b RVV 1990

95

95

           
                         
     

IV. Verkeerstekens op het wegdek

                 

R

617

a

als bestuurder de zich niet langs de rand van de rijbaanverharding bevindende doorgetrokken streep overschrijden met verkeer in een richting

62 jo. 76 lid 1 RVV 1990

140

140

95

55

 

55

   

R

617

b

als bestuurder de zich niet langs de rand van de rijbaanverharding bevindende doorgetrokken streep overschrijden met verkeer in beide richtingen

62 jo. 76 lid 1 RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   

R

617

c

als bestuurder zich links bevinden van een tussen rijstroken of paden aangebrachte doorgetrokken streep met verkeer in beide richtingen

62 jo. 76 lid 1 RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   

R

618

 

als bestuurder een verdrijvingsvlak gebruiken

62 jo. 77 RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   

R

618

a

als bestuurder een puntstuk gebruiken

62 jo. 77 RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   

R

619

 

als bestuurder van een motorvoertuig of als bromfietser die de rijbaan volgt op een kruispunt niet de richting volgen die de voorsorteerstrook waarop zij zich bevinden aangeeft

62 jo. 78 lid 1 RVV 1990

230

230

160

         

R

619

a

als bestuurder die een doorgaande rijbaan verlaat en daartoe een uitrijstrook volgt ter hoogte van de daarin aangebrachte pijlen niet de richting volgen die de uitrijstrook aangeeft

62. jo. 78 lid 2 RVV 1990

230

230

160

         

R

620

 

als bestuurder niet stoppen voor stopstreep daar waar dit op grond van het RVV 1990 verplicht is

62 jo. 79 RVV 1990

95

95

65

35

 

35

   

R

621

 

als bestuurder in strijd met op het wegdek aangebrachte haaietanden geen voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg

62 jo. 80 RVV 1990

230

230

160

90

 

90

   

R

622

 

als weggebruiker, anders dan als bestuurder van een lijnbus, autobus of tram, gebruik maken van een busbaan of -strook aangeduid met «BUS»

62 jo. 81 RVV 1990

140

140

95

55

40

55

   

R

622

a

als weggebruiker, anders dan als bestuurder van een lijnbus of tram, gebruik maken van een busbaan of – strook aangeduid met: «LIJNBUS»

62 jo. 81 RVV 1990

140

140

95

55

40

55

   
                         
     

Nummers R 701 – R 706: Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW)

                 

R

701

 

zonder daartoe krachtens het Besluit bevoegd te zijn verkeerstekens op, langs of boven de wegen aanbrengen, doen aanbrengen, aangebracht houden, verwijderen, dan wel de zichtbaarheid daarvan wegnemen

1a BABW

             

140

R

702

 

voorwerpen, inrichting of borden, van welke aard ook, die het verkeer in verwarring zouden kunnen brengen op, langs of boven de wegen aanbrengen, doen aanbrengen of aangebracht houden

2 BABW

             

140

R

703

 

niet zo spoedig mogelijk op de juiste wijze inleveren van ongeldige gehandicaptenparkeerkaart

54 jo. 53 BABW

             

95

R

704

 

als verkeersregelaar niet op eerste vordering tonen van de krachtens de wet vereiste aanstellingspas

58a BABW

             

95

R

705

 

als verkeersregelaar, niet zijnde een weginspecteur in dienst van Rijkswaterstaat, een aanwijzing als bedoeld in artikel 82, 1e lid van het RVV 1990 vanaf een motorrijtuig, of als verkeersregelaar niet zijnde een transportbegeleider of een weginspecteur in dienst van Rijkswaterstaat, vanuit een motorrijtuig geven

58a BABW

             

95

R

706

 

als transportbegeleider of weginspecteur in dienst van Rijkswaterstaat vanuit een motorrijtuig een aanwijzing als bedoeld in artikel 82, 1e lid van het RVV 1990 op een weg onder beheer van het Rijk of op een kruispunt gelegen op andere weg geven

58a BABW

             

95

                         
     

Nummers K 405 – K 540: Kentekenreglement (KR)

                 

K

405

 

de kentekenplaat voldoet niet aan de gestelde eisen

5 lid 1 en 3 Kr

             

140

                         
     

Wijziging van de tenaamstelling: overdracht tussen particulieren

                 

K

420

 

als nieuwe eigenaar/ houder niet binnen één week de Dienst Wegverkeer op de voorgeschreven wijze om tenaamstelling verzoeken

26 lid 2, 58b lid 2 en 58l lid 2 Kr

             

340

                         
     

Wijziging van de tenaamstelling: overlijden van een kentekenhouder

                 

K

485

 

als eigenaar/houder na overlijden van degene die in het kentekenregister als tenaamgestelde staat geregistreerd niet binnen vijf weken op de voorgeschreven wijze bij de Dienst Wegverkeer een verzoek indienen om het voertuig op zijn naam te registreren

29 lid 1, 58f lid 1 en 58p lid 1 Kr

             

340

                         
     

Aanvraag nieuw deel I (A)

                 
     

Kentekencard vanaf 1 januari 2014

                 

K

526

 

niet onverwijld bij de Dienst Wegverkeer de gewijzigde gegevens melden indien het voertuig niet meer overeenstemt met de gegevens in het kentekenregister

34 lid 1 Kr

             

95

                         
     

Kentekenbewijzen afgegeven voor 1 januari 2014

                 

K

527

 

niet onverwijld bij de Dienst Wegverkeer de gewijzigde gegevens melden indien het voertuig niet meer overeenstemt met de gegevens op het afgegeven deel I

58h lid 1 en 58s lid 1Kr

             

95

                         
     

Handelaarskenteken(bewijs)

                 

K

535

 

als kentekenhouder het handelaarskenteken niet op de voorgeschreven wijze gebruiken

44 Kr

             

340

K

540

 

het ongeldig verklaarde handelaarskentekenbewijs niet onverwijld inleveren

45 lid 2 Kr

             

340

                         
     

Nummers A 901 – A 934: Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM)

                 
                         
     

gekentekende motorrijtuigen, niet zijnde bromfietsen of gehandicaptenvoertuigen

                 

A

915

 

als bezitter, als houder of als degene op wiens naam een motorrijtuig in het kentekenregister is ingeschreven, voor een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, dat in het kentekenregister is ingeschreven en tenaamgesteld, niet de vereiste verzekering sluiten en in stand houden

30 lid 2 WAM

             

400

                         
     

Bromfietsen

                 

A

902

 

als bezitter, als houder of als degene op wiens naam een motorrijtuig in het kentekenregister is ingeschreven, voor een motorrijtuig, zijnde een bromfiets, dat in het kentekenregister is ingeschreven en tenaamgesteld niet de vereiste verzekering sluiten en in stand houden

30 lid 2 WAM

             

340

     

Nummers N 010 – P 602: Besluit voertuigen (BV) en Regeling voertuigen (RV)

     

Categorie-indeling A: (Besluit en Regeling voertuigen)

     

2 – personenauto’s;

     

3 – bedrijfsauto’s;

     

3a – bussen;

     

4 – motorfietsen;

     

5 – driewielige motorrijtuigen;

     

6 – bromfietsen;

     

7 – motorrijtuigen met beperkte snelheid;

     

8 – land- of bosbouwtrekkers;

     

9 – fietsen en gehandicaptenvoertuigen zonder motor (o.g.v. art. 5.1.4 RV m.u.v. afmetingen genoemd in 5.9.6 RV);

     

10 – gehandicaptenvoertuigen voorzien van een gesloten carrosserie, gehandicaptenvoertuigen die zijn uitgerust met een verbrandingsmotor, die niet zijn voorzien van een gesloten carrosserie en t.a.v. de afmetingen genoemd in 5.10.6 RV de gehandicaptenvoertuigen zonder motor;

     

11 – gehandicaptenvoertuigen, uitgerust met een elektromotor en niet voorzien van een gesloten carrosserie;

     

12 – aanhangwagens van de voertuigcategorie O met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg;

     

13 – aanhangwagens van de voertuigcategorie O met een toegestane maximum massa van niet meer dan 750 kg;

     

14 – landbouw- en/of bosbouwaanhangwagens en verwisselbare getrokken uitrustingsstukken;

     

15 – motorfietsaanhangwagens (15a) of bromfietsaanhangwagens (15b);

     

16 – fietsaanhangwagens;

     

17 – wagens.

       
     

Noot Regeling voertuigen (RV):

     

– De feiten met betrekking tot de Regeling voertuigen zijn in 17 categorieën onderverdeeld en deze categorieën zijn genummerd van 2 t/m 17. Deze categorie-indeling komt overeen met de indeling van de Regeling voertuigen.

     

– Bij categorie 15 kan het trekkende voertuig verschillend zijn (motor of bromfiets). Voor deze voertuigen gelden verschillende tarieven. Achter de categorie-aanduiding moet daarom voor de motorfiets een A en voor de bromfiets een B worden vermeld.

     

categorie: 15A – motorfiets

     

categorie: 15B – bromfiets

     

– Indien bij «artikel» een «*» staat vermeld, dan dient dit teken te worden vervangen door het nummer van de categorie waarop de feitcode betrekking heeft, om zo het op die categorie betrekking hebbende artikel van de Regeling voertuigen te verkrijgen.

     

– De feiten in deze afdeling die betrekking hebben op de massa of de last onder wiel of as gelden uitsluitend voor particulieren. Indien sprake is van beroepsmatig vervoer is de Wet op de economische delicten van toepassing. Zie hiervoor de feitcodeserie E 850 t/m E 856.

     

– Op de kennisgeving/aankondiging moet een nadere toelichting op het feit worden vermeld, omdat de bepalingen van de Regeling voertuigen in algemene feitomschrijvingen zijn weergegeven.

     

– Voor feiten gebaseerd op de Regeling voertuigen geldt dat deze feiten niet slechts op kenteken kunnen worden geconstateerd. (Dit volgt uit de voor de eerste feitcode geplaatste koptekst, geldend voor de gehele Regeling voertuigen: «Als bestuurder rijden terwijl...».)

     

– Een aanhangwagen van de voertuigcategorie O met een toegestane maximummassa van meer dan 750 kg moet voldoen aan de in de in afdeling 12 opgenomen eisen. Dit houdt in dat als dit soort aanhangwagens door landbouw- of bosbouwtrekkers e.d. worden voortbewogen deze toch moeten voldoen aan de voor categorie 12 geldende eisen. Dit geldt eveneens voor categorie 13 en 14 aanhangwagens, die aan de eisen van de respectievelijk categorie 13 en 14 moeten voldoen, maar dit is vanwege het ontbreken van een kenteken lastig dan wel niet vast te stellen en derhalve afhankelijk van de verklaring van de betrokkene.

     

– Een verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk valt onder categorie 14 en moet aan de daarvoor geldende eisen voldoen. In afwijking hiervan moet een verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk dat niet om een verticale as kan draaien ten opzichte van het trekkende voertuig voldoen aan het bepaalde in afdeling 18.

     

Feit

Overtreden artikel

Tarief in euro per feit en categorie

         

2

3

3a

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

16

17

     

Regeling voertuigen

                                   
     

Als bestuurder van een voertuig rijden (terwijl):

                                   
                                           
     

0 – Algemeen

                                   

N

010

a

het niet in overeenstemming is met de gegevens op de kentekencard, het kentekenbewijs of met de in het kentekenregister vermelde gegevens

5.*.1 RV

230

230

230

230

230

160

         

230

         

N

010

b

het voertuigidentificatienummer niet is ingeslagen of goed leesbaar is

5.*.1 en 5.6.73 RV

230

230

230

230

230

160

230

230

 

90

 

230

 

230

     

N

010

c

het niet is voorzien van de juiste kentekenpla(a)t(en) of de kentekenpla(a)t(en) niet voorzien is/zijn van het goedkeuringsmerk, dan wel niet deugdelijk aan de voor- en/of achterzijde is/zijn bevestigd

5.*.1 RV

95

95

95

95

95

65

         

95

         

N

010

d

het kenteken niet goed leesbaar is of de kentekenpla(a)t(en) is/zijn afgeschermd

5.*.1 RV

140

140

140

140

140

95

         

140

         

N

010

e

het voertuig niet is voorzien van een goed leesbare constructiepla(a)t(en), waarvan de gegevens in overeenstemming zijn met het kentekenregister (cat 3, 3a en 12 in gebruik na 31-12-1997; cat 8 in gebruik na 30-06-2009)

5.*.1 RV

 

95

95

       

95

     

95

         
                                           
     

1 – Algemene bouwwijze van het voertuig

                                   

N

020

b

het wiel niet zodanig is bevestigd dat het uitsluitend draaibaar is om de eigen as

5.15.2 lid 2 RV

                           

140/95

   

N

030

a

het chassis dan wel de mee- of zelfdragende carrosserie breuken en of scheuren vertoont

5.*.3 en 5.6.74 lid 1 RV

230

230

230

 

230

160

230

230

     

230

230

230

230/160

 

90

N

030

b

het chassis dan wel de mee- of zelfdragende carrosserie zodanig bevestigd, vervormd of door corrosie is aangetast dat de stijfheid en de sterkte in gevaar worden gebracht

5.*.3 en 5.6.74 lid 1 RV

230

230

230

 

230

160

230

230

     

230

230

230

230/160

 

90

     

het frame of de zelfdragende constructie alsmede de voor- en achtervork

5.*.3 en 5.6.74 lid 2 RV

                                 

N

030

c

– breuken en of scheuren vertoont

       

230

 

160

                     

N

030

d

– is doorgeroest

       

230

 

160

                     

N

030

e

– zodanig is vervormd dat stijfheid en sterkte in gevaar worden gebracht dan wel het weggedrag van het voertuig nadelig wordt beïnvloed

       

230

 

160

                     

N

030

f

de onderdelen van het frame of de zelfdragende constructie niet deugdelijk zijn bevestigd

5.*.3 en 5.6.74 lid 3 RV

     

230

230

160

     

90

90

           

N

030

g

het frame met voor- en achtervork breuken en of scheuren vertoont, is doorgeroest of is vervormd

5.*.3 lid 2 RV

       

230

160

     

90

90

           
     

het frame

5.9.3 RV

                                 

N

030

h

– breuken en of scheuren vertoont

                 

55

               

N

030

i

– is doorgeroest

                 

55

               

N

030

j

– is vervormd

                 

55

               

N

040

a

de bovenbouw ondeugdelijk op het onderstel is bevestigd

5.*.4 RV

140

140

140

 

140

95

140

140

 

55

 

140

140

140

140/95

 

55

N

040

b

de ondersteuning van de laadvloer/laadruimte niet deugdelijk is

5.*.4 RV

 

140

140

     

140

       

140

140

140

140/95

 

55

N

040

c

de gekoppelde zijspanwagen niet deugdelijk is bevestigd

5.*.4 RV

     

140

 

95

                     

N

050

 

de accu en, indien aanwezig, de bedrading niet deugdelijk is (zijn) bevestigd en niet goed is (zijn) geïsoleerd

5.*.5 RV

                     

140

140

140

     
                                           
     

2 – Afmetingen en massa’s

                                   
     

Lengte

                                   

N

060

a

het langer is dan 12 m (cat 5 ingebruikname voor 01-11-1997; cat 12 geldt niet voor opleggers)

5.*.6 RV

140

140

   

140

 

140

140

     

140

140

140

     

N

060

aa

de bus met 2 assen langer is dan 13,50 m

5.3a.6 lid 2 RV

   

140

                           

N

060

ab

de bus met 2 assen, in gebruik genomen voor 10-09-2003, langer is dan 15 m

5.3a.6 lid 2 RV

   

140

                           

N

060

ac

de bus met meer dan 2 assen langer is dan 15 m

5.3a.6 lid 2 RV

   

140

                           

N

060

d

het rijdende werktuig langer is dan 20 m

5.3.6 lid 2 RV

 

140

                             

N

061

e

bij de na 31-12-1997 in gebruik genomen oplegger, niet zijnde een kermis- of circusvoertuig, de horizontaal gemeten afstand tussen het hart van de koppelingspen en enig deel aan de voorzijde van de oplegger meer dan 2,04 m bedraagt en de horizontaal gemeten afstand tussen het hart van de koppelingspen en de achterzijde van de oplegger meer dan 12 m bedraagt

5.12.6 lid 3 RV

                     

140

         

N

061

g

de horizontaal gemeten afstand tussen het hart van de koppelingspen en de achterzijde van de oplegger van het kermis- of circusvoertuig meer bedraagt dan 17,50 m

5.12.6 lid 5 RV

                     

140

         
                                           
     

Breedte

                                   

N

060

b

het breder is dan 2,55 m (cat 5 ingebruikname voor 01-11-1997; cat 3 en 12 gelden niet voor geconditioneerde voertuigen en voor cat 3 en 12 voertuigen met een tmm > 10 ton en ingebruikname voor 01-02-1999)

5.*.6 RV

140

140

140

 

140

           

140

140

       

N

060

g

het breder is dan 2,60 m (cat 3 en 12 geconditioneerd voertuig en voertuigen met een tmm > 10 ton en ingebruikname voor 01-02-1999; cat 17 bespannen wagen)

5.*.6 RV

 

140

                 

140

       

55

N

060

p

het gehandicaptenvoertuig breder is dan 1,10 m (geldt ook voor gehandicaptenvoertuig zonder motor)

5.*.6 RV

                 

55

55

           

N

060

r

de fiets breder is dan 0,75 m

5.9.6 lid 1 RV

               

55

               

N

060

s

het breder is dan 1,50 m (cat 9 > 2 wielen of zijspan; cat 17 onbespannen wagen)

5.*.6 RV

               

55

             

55

N

060

u

het breder is dan 2 m (cat 5 ingebruikname na 31-10-1997; cat 6 op meer dan 2 wielen; cat 15b achter bromfiets op meer dan 2 wielen)

5.*.6 RV

     

140

140

95

               

140/95

   

N

060

w

het breder is dan 1 m (cat 6 betreft 2 w bromfiets; cat 15b achter bromfiets op meer dan 2 wielen)

5.*.6 RV

         

95

               

-/95

55

 
     

het voertuig breder is dan 3 m (cat 3 rijdend werktuig)

5.*.6 RV

                                 

N

060

ha

– van 0,01 m t/m 0,25 m

   

140

       

140

140

         

140

     

N

060

hb

– meer dan 0,25 m t/m 0,50 m

   

210

       

210

210

         

210

     

N

060

hc

– van meer dan 0,50 m t/m 0,75 m

   

310

       

310

310

         

310

     
                                           
     

Hoogte

                                   

N

060

q

het gehandicaptenvoertuig hoger is dan 2 m (geldt ook voor gehandicaptenvoertuig zonder motor)

5.*.6 RV

                 

55

55

           
                                           
     

Massa

                                   
     

de toegestane asdruk, massa of som van de aslasten (cat 5 ingebruikname na 01-02-1999) wordt overschreden met

5.*.7 RV

                                 

N

070

a

– meer dan 10%

 

280

280

280

 

280

   

280

     

280

         
     

van het rijdende werktuig de toegestane maximum last van enig(e) as of asstel wordt overschreden met

5.3.7 lid 1 RV

                                 

N

072

a

– 10 tot 15%

   

360

                             
     

van het rijdende werktuig de toegestane maximummassa of som van de aslasten wordt overschreden met

5.3.7 lid 2 RV

                                 

N

073

a

– 5 tot 10%

   

360

                             
                                           
     

3 – Motor

                                   
     

de bromfiets de op de kentekencard of het kentekenbewijs of in het kentekenregister vermelde maximumconstructiesnelheid van niet meer dan 25 km/h, vermeerderd met 4 km/h, (dan wel de aangewezen bromfiets de in artikel 20b van de wet vermelde maximumconstructiesnelheid van 25 km/h) overschrijdt met

5.6.8 lid 2 en 5.6.76 lid 1RV

                                 

N

086

a

– t/m 10 km/h

           

65

                     

N

086

b

– meer dan 10 en t/m 15 km/h

           

130

                     
     

de bromfiets de op de kentekencard of het kentekenbewijs of in het kentekenregister vermelde maximumconstructiesnelheid van 25 tot en met 45 km/h, vermeerderd met 5 km/h overschrijdt met

5.6.8 lid 1 RV

                                 

N

083

a

– t/m 10 km/h

           

65

                     

N

083

b

– meer dan 10 en t/m 15 km/h

           

130

                     
     

het voertuig de in artikel 1.1. van de Regeling Voertuigen vermelde maximumconstructiesnelheid vermeerderd met 5 km/h overschrijdt

5.*.8 lid 1 RV

                                 

N

085

a

– t/m 10 km/h

             

95

95

 

35

35

           

N

085

b

– meer dan 10 en t/m 15 km/h

             

140

140

 

55

55

           

N

090

a

het brandstofsysteem niet veilig is of deugdelijk is bevestigd

5.*.9 lid 1 RV

230

230

230

230

   

230

230

     

230

230

230

     

N

090

b

het brandstofsysteem of de elektrische aandrijving niet veilig is of deugdelijk is bevestigd

5.*.9 lid 1 en 5.6.77 lid 2 RV

       

230

160

     

90

             

N

090

c

het brandstofsysteem lekkage vertoont

5.*.9 lid 2 en 5.6.77 lid 2 RV

230

230

230

230

230

160

230

230

 

90

 

230

230

230

     

N

090

d

het brandstofreservoir niet deugdelijk is afgesloten

5.*.9 lid 3 RV

230

230

230

230

230

160

230

230

 

90

 

230

230

230

     

N

090

h

de elektrische aandrijving niet veilig is of deugdelijk is bevestigd

5.11.9 lid 1 RV

                   

35

           

N

100

 

de LPG-installatie niet voldoet aan de eisen

5.*.10 RV

230

230

230

230

230

                       

N

101

 

de CNG- of LNG- installatie niet voldoet aan de eisen (LNG niet geregeld voor cat 4)

5.*.10a RV

230

230

230

230

230

                       

N

102

 

de waterstofinstallatie niet voldoet aan de eisen

5.*.10b RV

230

230

230

 

230

                       

N

110

a

het niet is voorzien van een over de gehele lengte gasdichte uitlaat

5.*.11 lid 1 en 5.6.80 lid 1 RV

280

280

280

280

280

190

280

280

 

110

             

N

110

b

het uitlaatsysteem niet deugdelijk is bevestigd

5.*.11 lid 2 en 5.6.80 lid 2 RV

140

140

140

140

140

95

140

140

 

55

             

N

110

e

het uitlaatsysteem niet behoorlijk geluiddempend is

5.*.11 RV

           

280

280

 

110

             

N

111

 

(een) onderde(e)l(en) van het na 31-12-2017 in gebruik genomen voertuig, niet zijnde onderdelen van het brandstofsysteem, het remsysteem, de stuurbekrachtiging of het veersysteem, overmatige lekkage van vloeistof, niet zijnde water, verto(o)n(t)(en)

5.*.11a RV

230

230

230

 

230

           

230

         
                                           
     

Meting geluidsniveau

                                   
     

Noot

                                   
     

Indien geen waarde (op het kentekenbewijs of) het kentekenregister is vermeld dan moeten onderstaande waarden worden gehanteerd:

                                   
                                           
     

Bromfiets

                                   
     

Constructiesnelheid Maximum toegestane waarde

                                   
     

Max 25 km/h 90 dB(A)

                                   
     

> 25 km/h 97dB(A)

                                   
                                           
     

Motorfiets

                                   
     

Cylinderinhoud t/m Maximum toegestane waarde

                                   
     

80 cm3 91 dB(A)

                                   
     

125 cm3 92 dB(A)

                                   
     

350 cm3 95 dB(A)

                                   
     

500 cm3 97 dB(A)

                                   
     

750 cm3 100 dB(A)

                                   
     

1.000 cm3 103 dB(A)

                                   
     

>1.000 cm3 106 dB(A)

                                   
                                           
     

Personen-/bedrijfsauto/bus/driewielig motorrijtuig

                                   
     

benzinemotor max 3.500 kg bij 3.500 toeren max 95 dB(A)

                                   
     

dieselmotor max 3.500 kg bij 2.000 toeren max 95 dB(A)

                                   
     

> 3.500 kg bij 1.500 toeren max 95 dB(A)

                                   
                                           
     

het (op het kentekenbewijs of) in het kentekenregister vermelde geluidsniveau, vermeerderd met 2 dB(A), wordt overschreden

5.*.11 RV

                                 

N

110

n

– tot 4 dB(A)

 

280

280

280

280

280

190

                     
     

het toegestane geluidsniveau van het voertuig, waarvoor geen waarde (op het kentekenbewijs of) in het kentekenregister is vermeld, wordt overschreden

5.*.11 en 5.6.80 lid 3 RV

                                 

N

110

p

– tot 4 dB(A)

 

280

280

280

280

280

190

                     

N

120

a

de accu of tractiebatterij niet deugdelijk is bevestigd

5.*.12 lid 1 en 5.6.81 lid 1 RV

140

140

140

140

140

95

140

140

 

55

55

           

N

120

b

de bedrading niet deugdelijk is bevestigd/goed is geïsoleerd

5.*.12 en 5.6.81 lid 2 RV

140

140

140

140

140

95

140

140

 

55

55

           

N

120

c

het gehandicaptenvoertuig, dat is uitgerust met een elektrische aandrijving, niet is voorzien van een beveiliging tegen overbelasting, die door middel van een binnen bereik bevindende schakelaar de stroomvoorziening herstelt

5.*.12 lid 3 RV

                 

35

35

           

N

120

d

de onderdelen van de elektrische aandrijflijn van het elektrisch aangedreven of hybride elektrische voertuig niet aan de gestelde eisen voldoet

 

140

140

140

140

140

95

                     

N

130

a

de motorsteunen niet deugdelijk zijn bevestigd/in ernstige mate zijn beschadigd

5.*.13 RV

140

140

140

 

140

 

140

   

55

             

N

130

b

de rubbers van de motorsteunen zijn doorgescheurd/de vulkanisatie is losgeraakt

5.*.13 en 5.6.81 lid 4 RV

140

140

140

 

140

95

140

   

55

             

N

130

c

de motor niet deugdelijk is bevestigd

5.*.13 en 5.6.81 lid 3 RV

     

140

 

95

                     
                                           
     

4 – Krachtoverbrenging

                                   

N

150

a

het na 30-06-1967 in gebruik genomen voertuig niet is voorzien van een goed werkende, ook bij nacht, afleesbare snelheidsmeter

5.*.15 RV

95

95

95

                           

N

150

e

het na 26-11-1975 in gebruik genomen voertuig niet is voorzien van een goed werkende, ook bij nacht afleesbare snelheidsmeter

5.*.15 RV

     

95

95

                       

N

150

f

de na 31-12-2006 in gebruik genomen bromfiets niet is voorzien van een goed werkende, ook bij nacht afleesbare snelheidsmeter

5.6.15 RV

         

65

                     

N

160

a

(de onderdelen van) de aandrijving of transmissie niet deugdelijk bevestigd is (zijn)

5.*.16 en 5.6.83 lid 1 RV

140

140

140

140

140

95

140

140

 

55

             

N

170

a

de krachtoverbrenging niet op eenvoudige wijze kan worden onderbroken

5.10.17 RV

                 

35

             

N

170

b

de snelheid niet regelbaar is

5.11.17 en 5.6.82 RV

                   

55

           
                                           
     

5 – Assen

                                   

N

180

 

de as(sen) niet deugdelijk (bevestigd) is (zijn)

5.*.18 en 5.6.84 RV

230

230

230

230

230

160

230

230

 

90

90

230

230

230

230/160

   

N

190

 

de fuseeonderdelen en overige draaipunten niet deugdelijk (bevestigd) zijn

5.*.19 RV

230

230

230

 

230

160

     

90

 

230

 

230

     

N

200

 

de wiellagers niet deugdelijk zijn

5.*.20 en 5.6.85 RV

140

140

140

 

140

95

     

55

55

140

140

       

N

210

 

de wielbasis te veel afwijkt

5.*.21 RV

95

95

95

95

95

           

95

         

N

220

 

de afstanden tussen de fuseedraaipunten en het chassis of de carrosserie te veel verschillen

5.*.22 RV

95

95

95

                           

N

230

 

de spoorbreedte te groot is

5.*.23 RV

95

95

95

                           

N

240

a

de wielen/de velgen niet deugdelijk (bevestigd) zijn

5.*.24 RV

                   

90

 

230

 

230/160

 

90

N

240

b

de wielen/de velgen/de wielnaven/stabilisatoren niet deugdelijk (bevestigd) zijn

5.*.24-26 RV

 

230

230

     

230

230

                 

N

240

c

de wielen, alsmede de onderdelen niet deugdelijk (bevestigd) zijn

5.*.24 en 5.6.86 RV

     

230

 

160

                     

N

240

d

de wielen/de velgen/stabilisatoren niet deugdelijk (bevestigd) zijn

5.*.24 en 26 RV

230

     

230

       

90

 

230

 

230

     
                                           
     

6 – Ophanging

                                   
     

de wielen niet voorzien zijn van luchtbanden

5.*.27 en 5.6.87 lid 1 RV

                                 

N

270

a

– 1 band

 

140

140

140

140

140

95

                     

N

270

b

– 2 banden

 

210

210

210

210

210

140

                     

N

270

c

– 3 banden

 

310

310

310

310

310

220

                     
     

een band/de banden beschadigd is/zijn, waarbij het karkas zichtbaar is of de band/banden uitstulpingen vertoont/vertonen

5.*.27 RV

                                 

N

270

e

– 1 band

 

140

   

140

140

95

140

140

 

55

55

 

140

140

140/95

   

N

270

f

– 2 banden

 

210

   

210

210

140

210

210

 

80

80

 

210

210

210/140

   

N

270

g

– 3 banden

 

310

   

310

310

220

310

310

 

120

120

 

310

310

     
     

het loopvlak uitstekende metalen elementen bevat, per (band) beschadiging

5.*.27 en 5.6.87 lid 2 RV

                                 

N

270

i

– 1 band

 

140

140

140

140

140

95

140

140

 

55

55

140

140

140

     

N

270

j

– 2 banden

 

210

210

210

210

210

140

210

210

 

80

80

210

210

210

     

N

270

k

– 3 banden

 

310

310

310

310

310

220

310

310

 

120

120

310

310

310

     
     

de band(en) is/zijn beschadigd waarbij het karkas zichtbaar is, de band(en) uitstulpingen vertoont/vertonen of de daarop vermelde load-index kleiner is dan toegestaan

5.*.27 RV

                                 

N

270

m

– 1 band

   

140

140

               

140

         

N

270

n

– 2 banden

   

210

210

               

210

         

N

270

o

– 3 banden

   

310

310

               

310

         
     

de profilering van een band/de banden niet voldoet aan de gestelde eisen of is/zijn nageprofileerd (naprofilering geldt niet voor cat 3, 3a en 12 i.g.v. opschrift regroovable; cat 2, 3(a), 5, 8, 12 en 13 min. 1,6 mm; cat 4 min 1,0 mm; cat 6, 10 en 11 profilering moet aanwezig zijn over de gehele omtrek en breedte)

5.*.27 RV

                                 

N

270

r

– 1 band

 

140

140

140

140

140

95

 

140

 

55

55

140

140

       

N

270

s

– 2 banden

 

210

210

210

210

210

140

 

210

 

80

80

210

210

       

N

270

t

– 3 banden

 

310

310

310

310

310

220

 

310

 

120

120

310

310

       

N

270

v

de op de band aangegeven draairichting niet overeenkomt met de draairichting van het wiel in voorwaartse rijrichting

5.*.27 RV

140

140

140

140

140

95

 

140

 

55

55

140

140

 

140/95

   

N

270

w

de banden op één as niet dezelfde maataanduiding hebben (geldt niet voor nood- of reservewiel)

5.*.27 RV

140

140

140

 

140

95

     

55

55

140

140

 

140/95

   
     

de aanhangwagen is voorzien van banden waarvan het loopvlak bestaat uit metaal of een materiaal dat voor wat betreft hardheid en vervormbaarheid dezelfde eigenschappen heeft

5.*.27 RV

                                 

N

271

e

– 1 band

                       

140

140

140

     

N

271

f

– 2 banden

                       

210

210

210

     

N

271

g

– 3 banden

                       

310

310

310

     

N

271

m

de wielen zijn voorzien van metalen banden met uitstekende delen (geldt niet voor landbouwwerktuigen met een massa van maximaal 750 kg)

5.17.27 RV

                               

55

N

280

 

het veersysteem, (indien vereist of aanwezig) de onderdelen daarvan of de schokdemper (indien vereist) niet deugdelijk (bevestigd) is/zijn of niet goed werken

5.*.28 RV

140

140

140

140

140

95

140

140

 

55

55

140

140

140

     
                                           
     

7 – Stuurinrichting

                                   

N

290

 

deze niet is voorzien van een deugdelijke stuurinrichting

5.*.29 en 5.6.88 RV

230

230

230

230

230

160

230

230

90

90

90

           

N

291

 

de overbrenging van de gestuurde wielen niet goed reageert of niet deugdelijk is (bevestigd)

5.*.29 RV

                     

230

 

230

     

N

292

 

de draaikransen niet deugdelijk zijn (bevestigd)

5.*.30 RV

                     

230

 

230

     
                                           
     

8 – Reminrichting

                                   

N

310

a

(de onderdelen van) de reminrichting niet deugdelijk is/zijn (bevestigd) dan wel niet aan de eisen voldoet/voldoen

5.*.31 en 5.6.89 lid 1 RV

230

230

230

230

230

160

230

230

 

90

90

230

230

230

     

N

320

aa

in het hydraulisch remsysteem onvoldoende remvloeistof aanwezig is

5.*.32 RV en 5.*.31 RV

230

230

230

 

230

160

     

90

90

           

N

320

a

het remsysteem van het na 30-06-1967 in gebruik genomen voertuig niet is voorzien van een deugdelijke waarschuwingsinrichting

5.3.33 RV

95

95

95

                           

N

340

 

de veerrem van het na 30-09-1975 in gebruik genomen voertuig niet is voorzien van een deugdelijke waarschuwingsinrichting

5.*.34 RV

 

95

95

                           

N

350

a

het drukluchtremsysteem niet is voorzien van een goed functionerend meerkringsbeveiligingsventiel bij na 30-09-1975 in gebruik genomen voertuigen

5.*.35 lid 1 RV

 

230

230

                           

N

350

b

het drukluchtremsysteem niet is voorzien van drukmeetpunten

5.*.35 lid 1 RV

 

95

95

               

95

         

N

350

c

de drukluchtremkrachtregelaars niet goed functioneren

5.*.35 lid 2 RV

 

230

230

               

230

         

N

350

d

het na 30-09-1981 in gebruik genomen voertuig met drukluchtremkrachtregelaars niet is voorzien van de vereiste plaat

5.*.35 lid 3 RV

 

95

95

               

95

         

N

350

e

de drukluchtremkrachtregelaars van het na 30-09-1981 in gebruik genomen voertuig niet aanwezig zijn, dan wel niet zijn afgesteld zoals op de plaat staat vermeld

5.*.35 lid 3 RV

 

230

230

               

230

         

N

360

 

de slag van de drukluchtremcylinders onjuist is afgesteld

5.*.36 RV

 

230

230

       

230

     

230

         

N

370

a

het één- of tweeleidingremsysteem niet de juiste aansluitdruk heeft

5.*.37 RV

 

230

230

       

230

                 

N

370

b

het na 31-12-1997 in gebruik genomen voertuig is voorzien van een éénleidingremsysteem ten behoeve van een aanhangwagen

5.*.37 RV

 

230

230

                           

N

370

c

het na 31-12-1997 in gebruik genomen voertuig is voorzien van een afzonderlijke inrichting voor de bediening van de remmen van de aanhangwagen

5.*.37 RV

 

230

230

                           

N

380

m

de bedrijfsrem niet op alle wielen remt (uitgezonderd driewielige motorrijtuigen met een massa van minder dan 400 kg in gebruik genomen voor 1 april 1990), dan wel het voertuig op een (nagenoeg) droge weg uitbreekt ten gevolge van een verschil in remwerking tussen de wielen van elke as, of ten gevolge van overberemming van de achteras

5.*.38 RV

230

230

230

 

230

       

90

 

230

         

N

380

n

niet wordt voldaan aan de vereiste remvertraging

5.*.38 en 5.6.90 RV

         

160

230

   

90

             

N

380

p

het niet is voorzien van (een) goed werkende rem(men)

5.*.38 RV

               

55

 

55

           
     

niet wordt voldaan aan de vereiste remvertraging (cat 12 toegestane maximum massa minder dan 3.500 kg); de vermindering bedraagt

5.*.38 RV

                                 

N

381

a

– 0 t/m 0,5 m/s2

 

230

   

230

230

           

230

         

N

381

b

– 0,51 t/m 1,0 m/s2

 

340

   

340

340

           

340

         
     

niet wordt voldaan aan de vereiste remvertraging (cat 12 toegestane maximum massa 3.500 kg of meer); de vermindering bedraagt

5.*.38 RV

                                 

N

381

f

– 0 t/m 0,5 m/s2

   

380

380

     

380

380

     

380

         

N

390

a

de parkeerrem niet aan de eisen voldoet

5.*.39 RV

95

95

95

 

95

 

95

95

                 

N

390

b

van de (brom)fiets op meer dan twee wielen zonder afzonderlijke vastzetinrichting één van de remmen niet kan worden vastgezet

5.*.39 RV

         

65

   

35

               

N

390

e

de vastzetinrichting of de veerrem niet aan de eisen voldoet

5.12.39 RV

                     

95

         

N

400

c

de reminrichting van de aanhangwagen (niet zijnde een middenasaanhangwagen en aanhangwagen met een stijve dissel met een toegestane maximum massa van ten hoogste 1.500 kg) niet automatisch in werking treedt bij het verbreken van de verbinding, dan wel niet automatisch in de bedrijfstoestand komt bij het koppelen met het trekkende voertuig

5.12.40 RV

                     

230

         

N

400

d

niet is voorzien van een goed functionerende losbreekreminrichting (indien aanwezig)

5.*.40 RV

                     

140

 

140

     
                                           
     

9 – Carrosserie

                                   

N

410

a

de deuren en de laadbakkleppen (cat.3(a)) niet goed sluiten of de deuren die direct toegang geven tot de personenruimte niet op normale wijze vanaf de binnenzijde en/of vanaf de buitenzijde kunnen worden geopend

5.*.41 RV

140

140

140

 

140

95

 

140

 

55

             

N

410

b

het slot of de scharnieren van de motorkap of het kofferdeksel aan de voorzijde geen goede sluiting waarborgen

5.*.41 RV

140

140

   

140

95

     

55

             

N

410

c

de bevestiging van de scharnieren ernstig zijn gecorrodeerd

5.*.41 RV

140

140

140

 

140

95

     

55

             

N

410

d

de windschermen en stroomlijnkappen de bediening belemmeren

5.*.41 RV

     

140

 

95

                     

N

410

e

de windschermen, stroomlijnkappen en inrichtingen om ladingen mee te vervoeren niet deugdelijk zijn bevestigd

5.*.41 RV

     

140

 

95

                     

N

410

f

de gesloten cabines niet zijn voorzien van tenminste twee deuren dan wel één deur en één nooduitgang

5.*.41 RV

             

140

                 

N

410

g

de nooduitgang niet voldoet aan de vereiste afmetingen

5.*.41 RV

             

140

                 

N

410

h

het slot of de scharnieren van de deuren of laadbakkleppen geen goede sluiting waarborgen

5.*.41 RV

                     

140

140

140

140/95

   

N

410

j

de deur(en) of uitgang(en) of hoofddoorgang(en) of noodra(a)m(en) of noodluik(en) van de bus niet voldoen (voldoet) aan de eisen of de vereiste opschriften niet zijn aangebracht

5.3a.41 RV

   

140

                           
     

de voorruit, de naast de bestuurders zitplaats aanwezige zijruiten dan wel het windscherm (indien vereist) en bij afwezigheid van een rechterbuitenspiegel de achterruit

                                   

N

420

a

– is beschadigd of verkleurd

5.*.42 RV

230

230

230

 

230

 

230

230

 

90

             

N

420

b

– is voorzien van onnodige voorwerpen die het uitzicht van de bestuurder belemmeren

5.*.42 RV

140

140

140

 

140

 

140

140

 

55

             

N

420

c

de ruiten niet voldoen aan de eisen

5.*.42 lid 1 RV

                 

35

             

N

420

d

de lichtdoorlatendheid van de voorruit en/of de naast de bestuurderszitplaats aanwezige zijruiten minder dan 55% bedraagt

5.*.42 lid 3 RV

230

230

230

 

230

160

                     

N

430

a

het voertuig niet is voorzien van een goed werkende ruitenwisserinstallatie (cat 5 in gebruik na 27-11-1975; cat 6 in gebruik na 31-12-2006)

5.*.43 RV

140

140

140

 

140

95

140

140

 

55

             

N

430

d

het voertuig niet is voorzien van een goed werkende ruitensproeierinstallatie voor de voorruit die de bestuurder voldoende uitzicht geeft (cat 2 in gebruik na 30-09-1971; cat 3 na 31-12-1997; cat 3a na 30-06-1985; cat 5 na 31-12-1994; cat 6 na 31-12-2006)

5.*.43 RV

140

140

140

 

140

95

     

55

             

N

440

a

het voertuig niet is voorzien van een goed werkende installatie ter ontdooiing en ontwaseming van de voorruit (cat 2 in gebruik na 30-09-1971; cat 3 na 31-12-1997, cat 3a na 30-06-1985, cat 5 voorruit en gesloten carrosserie na 31-12-1994 tot 17-06-2003 vanaf 17-06-2003 indien voorruit))

5.*.44 RV

140

140

140

 

140

       

55

             

N

450

a

het voertuig niet is voorzien van de noodzakelijke spiegels en/of cameramonitor-systeem die/dat aan de eisen voldoen/voldoet (cat. 6 voertuig in gebruik na 31-12-2006) (vooruitkijkspiegel / camera-monitorsysteem en breedtespiegel betreft bedrijfsauto met frontstuur in gebruik na 25-01-2008, tmm > 7.500 kg) (cat. 8 rechterspiegel/camerasysteem in gebruik na 31-12-2018)

5.*.45 RV

140

140

140

   

95

140

140

 

55

             

N

450

b

het na 26-11-1975 doch voor 17-06-2003 in gebruik genomen voertuig niet is voorzien van een linkerbuitenspiegel die aan de eisen voldoet

5.4.45 RV

     

140

                         

N

450

c

het na 31-12-1996 doch voor 17-06-2003 in gebruik genomen voertuig dat 100 km/h of sneller kan, niet is voorzien van een rechterbuitenspiegel die aan de eisen voldoet

5.4.45 RV

     

140

                         

N

450

g

het na 16-06-2003 in gebruik genomen voertuig niet is voorzien van een linker- en een rechterbuitenspiegel

5.4.45 lid 1 RV

     

140

                         

N

450

d

het na 26-11-1975 in gebruik genomen voertuig waarvan de ledige massa meer bedraagt dan 400 kg en waarbij de bestuurder een zodanige plaats inneemt dat hij vanaf zijn zitplaats het achter hem gelegen weggedeelte niet kan overzien niet is voorzien van een linkerbuitenspiegel

5.5.45 RV

       

140

                       

N

450

e

het na 17-06-2003 in gebruik genomen voertuig met een gesloten carrosserie waarvan de ledige massa meer bedraagt dan 400 kg en waarbij de bestuurder een zodanige plaats inneemt dat hij vanaf zijn zitplaats het achter hem gelegen weggedeelte niet kan overzien niet is voorzien van een binnenspiegel

5.5.45 RV

       

140

                       

N

450

f

het voertuig niet is voorzien van een rechterbuitenspiegel terwijl met de binnenspiegel het achter het voertuig gelegen weggedeelte niet voldoende kan worden overzien

5.5.45 RV

       

140

                       

N

460

a

de zitplaatsen (of rugleuningen) niet deugdelijk bevestigd zijn

5.*.46 RV

     

140

 

95

       

55

           

N

460

aa

de na 31-12-2014 in gebruik genomen personenauto dan wel de na 21-01-2014 in gebruik genomen bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg of bus van klasse III of B is voorzien van zijdelings gerichte zitplaatsen

5.*.46 RV

140

140

140

                           

N

460

c

de zitplaatsen, rugleuningen of de verstelinrichtingen niet deugdelijk (bevestigd) zijn

5.*.46 RV

140

140

140

 

140

 

140

140

 

55

             

N

460

d

de voetsteunen niet deugdelijk zijn bevestigd

5.*.46 RV

     

140

 

95

                     

N

460

g

de trappers niet deugdelijk zijn bevestigd of niet zijn voorzien van een stroef oppervlak

5.9.46 RV

               

55

               

N

470

a

de/een naar voren gerichte zitplaats(en) van de na 31-12-1989 in gebruik genomen personenauto niet voorzien is van (een) gordel(s) of de/een naar achteren gerichte zitplaats(en) van na 30-09-2000 in gebruik genomen personenauto niet voorzien is van (een) gordel(s)

5.2.47 RV

140

                               

N

470

b

de/een gordel(s) voor de voorzitplaats(en) die aan een portier gren(st)(zen) van de na 01-01-1971 en voor 01-01-1990 in gebruik genomen personenauto niet aanwezig is/zijn

5.2.47 RV

140

                               

N

470

c

de/een gordel(s) niet deugdelijk is/zijn (bevestigd) (geldt voor cat 7,8 en 10 indien aanwezig)

5.*.47 RV

140

140

140

 

140

95

140

140

 

55

             

N

470

d

de/een gordel(s) voor de/een naar voren gerichte zitplaats(en) van de T-100 bus of na 31-12-1997 in gebruik genomen andere bus of bedrijfsauto niet aanwezig is/zijn

5.*.47 lid 1 RV

 

140

140

                           

N

470

h

de/een naar voren en/of naar achteren gerichte zitplaats(en) van de na 30-09-2002 in gebruik genomen bus met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3.500 kg of van de na 30-09-2000 in gebruik genomen bus met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg niet voorzien is/zijn van (een) gordel(s)

5.3a.47 lid 2 RV

   

140

                           

N

470

g

de/een naar voren gerichte zitplaats(en) van het na 31-12-1989 in gebruik genomen driewielig motorrijtuig met gesloten carrosserie niet voorzien is/zijn van (een) gordel(s) of de/een naar achteren gerichte zitplaats(en) van het na 16-06-2003 in gebruik genomen driewielig motorrijtuig met gesloten carrosserie niet voorzien zijn van (een) gordel(s)

5.5.47 RV

       

140

                       

N

470

i

de/een naar voren gerichte zitplaats(en) van de bromfiets op meer dan twee wielen met een gesloten carrosserie en een ledige massa van meer dan 250 kg, in gebruik genomen na 31-12-2006, niet is/zijn voorzien van (een) gordel(s)

5.6.47 lid 1 RV

         

95

                     

N

470

j

het na 01-09-2008 in gebruik genomen en voor het vervoer van één of meer passagiers in een rolstoel ingericht voertuig niet voldoet aan de gestelde eisen

5.*.47a RV

140

140

                             

N

470

k

de ligplaats(en) niet voldoe(t)(n) aan de gestelde eisen

art 5.2.47a jo. 5.2.79 en 5.3a.48 RV

140

 

140

                           

N

480

a

het voertuig scherpe delen heeft die in geval van botsing het gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers aanzienlijk kunnen vergroten

5.*.48 en 5.6.92 lid 1 RV

230

230

230

230

230

160

230

230

90

90

90

230

230

230

230/160

 

90

N

480

b

het voertuig niet afgeschermde uitstekende delen heeft die in geval van botsing het gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers aanzienlijk kunnen vergroten

5.*.48 RV

230

230

230

 

230

 

230

230

 

90

 

230

230

230

230/160

 

90

N

480

h

het voertuig aan de voorzijde (een) voorziening(en) heeft die in geval van botsing de kans op lichamelijk letsel voor andere weggebruikers aanzienlijk kan/kunnen vergroten

5.*.48 RV

230

230

                             

N

480

c

de wielen niet goed afgeschermd zijn, aanlopen of te ver buiten de afscherming uitsteken

5.*.48 RV

230

230

230

230

230

       

90

 

230

230

 

230/160

   

N

480

e

gevaar bestaat voor het losraken van enig deel van de buitenzijde

5.*.48 RV

140

140

140

140

140

95

140

140

 

55

 

140

140

140

140/95

   

N

480

f

de wielen/banden aanlopen

5.*.48 en 5.6.92 lid 2 RV

         

95

             

140

     

N

480

g

het voertuig niet is voorzien van de vereiste zijdelingse afscherming

5.*.48 RV

 

380

380

               

380

         

N

490

 

het na 30-06-1967 in gebruik genomen voertuig niet is voorzien van een stootbalk (cat 3 en 12) of beschermingsinrichting (cat 3a) tegen klemrijden die aan de vereisten voldoet (afst. stootbalk/beschermingsinrichting wegdek: in gebruik voor 01-01-1998 70 cm, daarna 55 cm; afst. achterzijde voertuig tot stootbalk: tot 01-01-2005 60 cm, daarna cat 3, 3a en 12: 45 cm)

5.*.49 RV

 

380

380

               

380

         

N

500

 

de aanhangwagen aan de achterzijde niet is voorzien van een mogelijkheid tot bevestiging van een kentekenplaat

5.*.50 RV

                       

95

 

95/65

   

N

501

 

de frontbeschermingsinrichting van het na 31-12-2008 in gebruik genomen voertuig met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg niet is goedgekeurd voor het voertuig waarop deze is aangebracht en/of niet voorzien is van het voorgeschreven EG-typegoedkeuringsmerk

5.*.50 RV

230

230

                             
                                           
     

10 – Verlichting

                                   
     

Noot

                                   
     

1.Bij het ontbreken of niet branden van dim-/kop-/achterlicht of kentekenplaatverlichting moeten de bepalingen uit het RVV 1990 worden toegepast;

                                   
     

2. Bij de feitcodes zijn alle data vermeld van verlichting die na 1 januari 1980 verplicht is geworden;

                                   
     

3. Er is geen sprake van verlichting in de zin van de Regeling Voertuigen als de armatuur niet is aangesloten en niet is voorzien van een lampje.

                                   
     

het niet is voorzien van (een) goed werkend(e)

                                   

N

514

a

– richtingaanwijzers (cat 4 na 31-12-1996 met zijspan na 31-10-1997; cat 6 = 3 of 4 wielig en gesloten carrosserie)

5.*.51-63 en 5.6.93 lid 2 RV

95

95

95

95

95

65

95

95

 

35

 

95

95

95

95/-

   

N

514

b

– waarschuwingsknipperlichten (cat 2, 3(a) na 31-12-1997; cat 5 na 31-12-1996; cat 10 na 01-01-2005)

5.*.51-63 RV

95

95

95

     

95

95

 

35

             

N

514

c

– zijrichtingaanwijzer(s) (cat. 2 na 31-12-1997; cat. 3(a) langer dan 6 m of na 31-12-1997; cat. 7 langer dan 6 m)

5.*.51-63 RV

95

95

95

     

95

                   

N

514

d

– remlichten (cat. 6: 3 of 4 wielig en 2 wielig voertuig in gebruik na 31-12-2006 en vermogen meer dan 0,5 kW en max. snelheid meer dan 25 km/h)

5.*.51-63 RV

140

140

140

140

140

95

140

140

   

55

140

140

140

140/-

   

N

514

f

– rode retroreflectoren

5.*.51-63 en 5.6.93 lid 2 RV

95

95

95

95

95

65

95

95

35

35

35

95

95

95

95/65

35

35

N

514

g

– mistachterlicht(en) (cat. 2, 3(a) en 12 na 31-12-1997; cat. 13 voor zover het trekkende voertuig is voorzien van een mistachterlicht)

5.*.51-63 RV

95

95

95

               

95

95

       

N

514

h

– achteruitrijlicht(en) (cat 2, 3(a) in gebruik na 31-12-1997; cat 12 in gebruik na 31-12-2012)

5.*.51-63 RV

45

45

45

               

45

         

N

514

i

– markeringslichten (voor- en achterzijde) (cat. 2, 3(a) en 12 breder dan 2.60 m of na 31-12-1997 breder dan 2.10 m; cat. 13 en 14 breder dan 2.10 m)

5.*.51-63 RV

95

95

95

               

95

95

95

     

N

514

j

– zijmarkeringslichten (cat. 2, 3(a) en 12 na 31-12-1997 en langer dan 6 m; cat. 13 langer dan 6 m)

5.*.51-63 RV

95

95

95

               

95

95

       

N

514

k

– 3e remlicht (na 30-09-2001)

5.*.51-63 RV

95

                               

N

514

l

– witte retroreflectoren (cat. 9: 3 wielig breder dan 75 cm; cat. 12 na 31-12-1997)

5.*.51-63 RV

               

35

   

95

95

95

     

N

514

m

– zijretroreflectoren (cat. 2 na 31-12-1997 en langer dan 6 m; cat. 3(a) en 7 langer dan 6 m; cat. 6: 2-wielig na 31-12-2006)

5.*.51-63 RV

95

95

95

   

65

95

       

95

95

95

95/65

   

N

514

o

– trapreflectie (cat 6 alleen indien vaste trappers bij 3 of 4 wielig)

5.*.51-63 RV

         

65

   

35

               

N

514

p

– wielreflectie

5.*.51-63 RV

               

35

           

35

 

N

514

r

– lijnmarkering aan de achterzijde bij een na 31-12-2012 in gebruik genomen voertuig dat breder is dan 2,10 m en langer is dan 6 m en waarbij de som van de toegestane aslasten meer bedraagt dan 3.500 kg

5.12.51 RV

                     

95

         

N

514

s

– lijnmarkering aan de zijkant bij een na 31-12-2012 in gebruik genomen voertuig dat langer is dan 6 m en waarbij de som van de toegestane aslasten meer bedraagt dan 3.500 kg

5.12.51 RV

                     

95

         

N

515

 

de verlichting/retroreflecterende voorzieningen niet de vereiste kleur hebben (cat 9 alleen retroreflectie)

5.*.51-59 en 5.6.95 RV

140

140

140

140

140

95

140

140

55

55

55

140

140

140

140/95

55

55

N

517

 

de verlichting of retroreflectoren niet op de juiste plaats zijn bevestigd (cat 9 alleen retroreflectie)

5.*.51-61 RV

95

95

95

95

95

65

95

95

35

35

35

95

95

95

95/65

35

35

N

518

 

de verlichte transparant(en) voldoet (voldoen) niet aan de eisen (niet afzonderlijk geschakeld/breder/langer dan voertuig)

5.*.55 RV

95

95

 

95

95

                       

N

519

 

het voertuig aan de achterzijde niet is voorzien van één rode retroreflector in de vorm van een afgeknotte driehoek die voorzien is van een goedkeuringsmerk

5.*.51 RV

           

95

95

         

95

   

35

N

550

 

de glazen van de verlichtingsarmaturen of de retroreflectoren niet aan de gestelde eisen voldoen (cat 9, 11, 16 en 17 alleen eisen rode retroreflectie)

5.*.55 RV

95

95

95

95

95

65

95

95

35

35

35

95

95

95

95/65

35

35

N

551

 

de verlichtingsarmaturen of onderdelen daarvan niet deugdelijk zijn bevestigd (geldt ook voor niet verplichte verlichting)

5.*.55 RV

95

95

95

95

95

65

95

95

 

35

 

95

95

95

95/65

   

N

552

 

de lichten of retroreflectoren voor meer dan 25% zijn afgeschermd (cat 9, 11, 16 en 17 alleen afscherming rode retroreflectie)

5.*.55 RV

95

95

95

95

95

65

95

95

35

35

35

95

95

95

95/65

35

35

N

559

 

de mistvoorlichten niet goed zijn afgesteld conform het bepaalde in de artikelen 114a en 114b van de bijlage VIII

5.*.59b RV

95

95

95

 

95

                       

N

560

 

de dimlichten niet aan de eisen voldoen

5.*.51 RV jo. 5.*.56 RV (cat. 6: 5.6.51, 5.6.53 en 5.6.55 RV)

95

95

95

95

95

65

95

95

 

35

             

N

620

 

het niet is voorzien van een controlelampje of schakelaar met herkenbare stand (cat 4) voor ingeschakeld(e) mistachterlicht(en)

5.*.62 RV

45

45

45

45

45

 

45

45

 

15

             

N

640

 

het is voorzien van niet toegestane verblindende/ knipperende verlichting

5.*.64 en 5.6.96 RV

140

140

140

140

140

95

140

140

   

55

140

140

140

140/95

55

55

N

650

 

het is voorzien van meer lichten of retroreflecterende voorzieningen dan is toegestaan (cat 9 uitsluitend retroreflectie)

5.*.65 en 5.6.97 RV

140

140

140

140

140

95

140

140

55

55

55

140

140

140

140/95

55

55

N

651

 

in het voertuig aanwezige lichten of objecten licht uitstralen naar de buitenzijde van het voertuig (cat. 3a niet van toepassing op binnenverlichting passagiersruimte bus)

5.*.65 RV

140

140

140

140

140

95

140

140

                 
                                           
     

11 – Verbinding tussen trekkend voertuig en aanhangwagen

                                   

N

660

a

de koppeling niet deugdelijk is (bevestigd) of niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen

5.*.66-70 en 5.6.98 RV

230

230

230

230

230

160

230

230

                 

N

660

b

de (hulp)koppeling, trekdriehoek, trekboom of onderdelen daarvan niet aanwezig is/zijn, deugdelijk is/zijn (bevestigd) of niet voldoet/voldoen aan de daaraan gestelde eisen

5.*.66-70 RV

                     

230

230

230

     

N

660

c

de (middenas)aanhangwagen, die is voorzien van een losbreekreminrichting, tevens is voorzien van een hulpkoppeling

5.*.66 RV

                     

95

95

95

     

N

660

d

de koppeling, dissel, of onderdelen daarvan niet deugdelijk is/zijn (bevestigd) of niet voldoet/voldoen aan de daaraan gestelde eisen

5.15.66-70 RV

                           

230/160

   
                                           
     

12 – Diversen

                                   

N

710

a

het niet is voorzien van een goed werkende geluidssignaalinrichting

5.*.71 RV

95

95

95

95

95

 

95

95

                 

N

710

b

het niet is voorzien van een goed werkende bel of hoorn met vaste toonhoogte

5.*.71 en 5.6.99 RV

         

65

     

35

35

           

N

710

c

het niet is voorzien van een goed werkende bel

5.9.71 RV

               

35

               
                                           
     

Gebruikseisen voertuigen

                                   
                                           
     

Als bestuurder van een (motor)voertuig of samenstel van (motor)voertuigen rijden (terwijl):

                                   
                                           
     

0 – Algemeen

                                   
                                           

P

001

 

een verwisselbaar gedragen uitrustingsstuk wordt gebruikt terwijl dit niet is toegestaan (cat 3 uitsluitend toegestaan voor wegwerkzaamheden of gladheidsbestrijding)

5.18.0 RV

140

140

   

140

                       

P

010

a

meer dan één aanhangwagen wordt voortbewogen

5.18.1 lid 1 RV

230

 

230

230

230

160

                     

P

010

b

met de gelede bus een aanhangwagen wordt voortbewogen

5.18.1 lid 2 RV

   

230

                           

P

010

c

met het gehandicaptenvoertuig een aanhangwagen wordt voortbewogen

5.18.1 lid 3 RV

                 

55

55

           

P

010

d

met de motorfiets met onberemde zijspanwagen een aanhangwagen wordt voortbewogen

5.18.1 lid 4 RV

     

230

                         

P

010

e

het samenstel van motorvoertuig en aanhangwagen meer dan twee draaipunten heeft

5.18.1 lid 8 RV

230

230

230

230

230

160

230

230

                 

P

010

f

met een motorvoertuig, niet zijnde een landbouw- of bosbouwtrekker of motorrijtuig met beperkte snelheid een landbouw- of bosbouwaanhangwagen of verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk wordt voortbewogen

5.18.1 lid 9 RV

230

 

230

 

230

                       

P

020

a

met het motorvoertuig meer dan één motorvoertuig wordt gesleept

5.18.2 lid 1 RV

230

230

230

230

230

160

230

230

                 

P

020

b

met het motorvoertuig een tweewielig motorvoertuig of samenstel van voertuigen wordt gesleept

5.18.2 lid 6 RV

230

230

230

230

230

160

230

230

                 

P

020

c

met het tweewielig motorvoertuig, de gelede bus of het samenstel van voertuigen, een motorvoertuig wordt gesleept

5.18.2 lid 7 RV

230

230

230

230

230

160

230

230

                 

P

020

da

een voertuig voorzien van een drukluchtsysteem niet met behulp van een sleepstang wordt gesleept

5.18.2 lid 2 RV

 

230

230

     

230

230

                 

P

020

e

het drukluchtsysteem van het gesleepte voertuig niet is aangesloten op het drukluchtsysteem van het trekkend voertuig

5.18.2 lid 3 RV

230

230

                             

P

020

f

met een dolly of afsleepas waarop zich een motorvoertuig bevindt, terwijl de reminrichting van de dolly of afsleepas ontbreekt

5.18.2 lid 4 RV

230

230

       

230

230

                 

P

020

g

terwijl een afsleepas wordt gebruikt zonder dat zich daarop een motorvoertuig bevindt

5.18.2 lid 5 RV

230

230

       

230

230

                 

P

030

 

hij wordt gehinderd door passagiers, lading of op andere wijze

5.18.3 RV

230

230

230

230

230

160

230

230

90

90

90

230

230

230

230/160

90

90

P

031

 

in dat voertuig, waarin vervoer van een passagier in rolstoel plaatsvindt losse voorwerpen, die het risico op letsel bij een noodstop, aanrijding of botsing kunnen verhogen, aanwezig zijn

5.18.3 lid 2 RV

230

230

230

 

230

160

     

90

             

P

041

a

de bestuurder niet voldoende zicht door de voorruit en/of de voorste zijruiten naar voren en opzij heeft

5.18.4 aanhef en onder a RV

230

230

230

230

230

160

230

230

 

90

             

P

041

b

de bestuurder met behulp van de voor dat voertuig of samenstel van voertuigen voorgeschreven spiegels of camera-monitorsysteem niet voldoende zicht heeft op het naast en/of achter hem gelegen weggedeelte

5.18.4 aanhef en onder b RV

140

140

140

140

140

95

140

140

 

55

             

P

041

c

de bestuurder niet voldoende zicht door de voorruit en de voorste zijruiten naar voren en opzij heeft en met behulp van de voor dat voertuig of samenstel van voertuigen voorgeschreven spiegels of camera-monitorsysteem niet voldoende zicht heeft op het naast en achter hem gelegen weggedeelte

5.18.4 RV

380

380

380

380

380

260

380

380

 

150

             

P

050

 

het niet is voorzien van de vereiste buitenspiegels, indien het zicht door lading achter het voertuig of door een achter het voertuig gekoppelde aanhangwagen is beperkt

5.18.5 lid 2 RV

230

230

230

230

230

160

230

230

90

90

             

P

051

 

de spiegels of gezichtsveldverbeterende voorzieningen niet zodanig zijn geplaatst dat de bestuurder in normale rijhouding de vereiste gezichtsvelden kan overzien

5.18.5 lid 1 RV

 

230

                             

P

052

 

het gezichtsveld van de voor de landbouw- of bosbouwtrekker voorgeschreven spiegels wordt beperkt door verwisselbaar gedragen uitrustingsstuk(ken) of lading die aan de achterzijde van het voertuig is aangebracht of door een door het voertuig voortbewogen aanhangwagen met inbegrip van verwisselbaar gedragen uitrustingsstuk(ken) of de lading en het voertuig niet is voorzien van een linker- onderscheidenlijk een rechterbuitenspiegel of cameramonitorsysteem waarmee de bestuurder ten minste een vlak weggedeelte van 10 m achter het voertuig kan overzien

5.18.5 lid 3 jo. 5.8.46 lid 1 RV

             

230

                 

P

060

a

voertuiggebonden lading, zoals voertuiguitrustingsstukken, voertuiggereedschappen of stuwagemiddelen niet zodanig is bevestigd dat deze niet van het voertuig kan vallen

5.18.6 lid 3 RV

380

380

380

380

380

260

380

380

150

150

150

380

380

380

380/260

150

150

P

061

 

de losse lading die naar haar aard niet op of aan het voertuig bevestigd kan worden niet deugdelijk is afgedekt terwijl gevaar of hinder is ontstaan of kan ontstaan als gevolg van afvallende of wegwaaiende lading

5.18.6 lid 2 RV

380

380

380

380

380

260

380

380

150

150

150

380

380

380

380/260

150

150

P

062

 

verwisselbare gedragen uitrustingsstukken, afneembare bovenbouwen, gestandaardiseerde laadstructuren of meeneemheftrucks niet deugdelijk bevestigd zijn met geschikte vastzetsystemen, zekeringssystemen of stuwagemiddelen

5.18.6. lid 4 RV

 

380

   

380

 

380

       

380

380

380

     

P

063

 

vastzetsystemen, zekeringssystemen, stuwagemiddelen of onderdelen hiervan niet goed functioneren dan wel niet geschikt zijn voor het doel waarvoor ze worden gebruikt

5.18.6 lid 5 RV

190

190

190

190

190

130

190

190

75

75

75

190

190

190

190/130

75

75

     

bij het vervoer van goederen aan de achterzijde van een personenauto, bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3.500 kg of een driewielig motorrijtuig

5.18.7 lid 1 RV

                                 

P

070

a

– de goederen niet deugdelijk zijn bevestigd op, in of aan een deugdelijke lastdrager

 

140

140

140

 

140

                       

P

070

b

– de lastdrager niet deugdelijk is bevestigd

 

140

140

140

 

140

                       

P

070

c

– de lastdrager inclusief lading meer dan 0,20 m buiten de zijkanten uitsteekt

 

140

140

140

 

140

                       

P

070

d

– meer specifieke goederen worden vervoerd dan waarvoor de lastdrager is geconstrueerd

 

140

140

140

 

140

                       

P

070

e

– de lastdrager aan de achterzijde niet op de voorgeschreven wijze is voorzien van twee rode achterlichten, twee rode remlichten, twee niet driehoekige rode retroreflectoren en twee ambergele richtingaanwijzers aangezien de verlichting en retroreflectoren van het voertuig worden afgeschermd

 

140

140

140

 

140

                       

P

070

f

– de lastdrager niet is voorzien van een goed leesbare, van een goedkeuringsmerk voorziene en niet afgeschermde kentekenplaat met het kenteken van het voertuig waarop de lastdrager is aangebracht aangezien de op het voertuig aangebrachte kentekenplaat wordt afgeschermd

 

140

140

140

 

140

                       

P

070

g

– de koppelingsdruk van de op de trekhaak bevestigde lastdrager meer bedraagt dan voorgeschreven of meer bedraagt dan 75 kg

 

95

95

95

 

95

                       

P

070

h

– de lastdrager het wegdek kan raken

 

95

95

95

 

95

                       

P

070

i

– de achtergebleven bevestigingsdelen van de lastdrager de bewegingsvrijheid van een aangekoppelde aanhangwagen beperken

 

95

95

95

 

95

                       
     

bij het vervoer van goederen op het dak van een personenauto, bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3.500 kg of een driewielig motorrijtuig

5.18.7 lid 2 RV

                                 

P

070

j

– de goederen niet deugdelijk zijn bevestigd op, in of aan een deugdelijke lastdrager

 

140

140

   

140

                       

P

070

k

– de lastdrager niet deugdelijk is bevestigd

 

140

140

   

140

                       

P

070

l

– de maximale daklast wordt overschreden

 

140

140

   

140

                       

P

070

m

– meer specifieke goederen worden vervoerd dan waarvoor de lastdrager is geconstrueerd

 

140

140

   

140

                       
     

bij het vervoer van glas, plaatmateriaal of soortgelijke goederen aan één of beide zijkanten van een bedrijfsauto of aanhangwagen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3.500 kg

5.18.7 lid 3 RV

                                 

P

071

a

– de lading niet deugdelijk is bevestigd op, in of aan een deugdelijke lastdrager

   

140

                 

140

140

       

P

071

b

– de lastdrager niet deugdelijk is bevestigd

   

140

                 

140

140

       

P

071

c

– de lastdrager met inbegrip van de lading meer dan 0,35 m buiten de zijkanten van het voertuig uitsteekt en/of de totale breedte van het voertuig inclusief de lastdrager en de lading meer bedraagt dan 2,75 m

   

140

                 

140

140

       

P

071

d

– de lading meer dan 1 m achter het voertuig uitsteekt

   

140

                 

140

140

       

P

071

e

– de lastdrager die in de breedte meer dan 0,10 m buiten de zijkant van het voertuig uitsteekt aan de voor- en/of achterzijde niet is voorzien van een markering die aan de gestelde eisen voldoet

   

140

                 

140

140

       

P

080

 

de lading van het voertuig scherpe delen heeft (geldt niet voor lading of delen hoger dan 2 m boven wegdek)

5.18.8 RV

230

230

230

230

230

160

230

230

90

90

90

230

230

230

230/160

90

90

P

081

 

het verwisselbare uitrustingsstuk scherpe delen heeft (geldt niet voor delen hoger dan 2 m boven wegdek)

5.18.8 lid 1 RV

 

230

       

230

230

                 

P

082

 

het verwisselbare uitrustingsstuk niet afgeschermde uitstekende delen heeft die in geval van botsing het gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers aanzienlijk kunnen vergroten

5.18.8 lid 2 RV

 

230

       

230

230

                 

P

083

 

een deel van de buitenzijde van het verwisselbare uitrustingsstuk zodanig is bevestigd, beschadigd, versleten of door corrosie aangetast dat gevaar bestaat voor losraken

5.18.8 lid 3 RV

 

230

       

230

230

                 

P

090

 

de opgeklapte opklapbare delen aan de buitenzijde van het voertuig niet deugdelijk zijn vergrendeld

5.18.9 RV

230

230

230

230

230

160

230

230

90

90

90

230

230

230

230/160

90

90

P

091

 

het niet voor gebruik op de weg noodzakelijke opklapbare deel of delen van het verwisselbare uitrustingsstuk tijdens het transport niet deugdelijk in opgeklapte toestand is/zijn vergrendeld

5.18.9 lid 2 RV

 

230

       

230

230

                 

P

100

a

de aanhangwagen, met een toegestane maximum massa van niet meer dan 750 kg, niet is voorzien van het kenteken van het trekkend motorvoertuig

5.18.10 lid 1 RV

                       

140

 

140/95

   

P

100

b

de aanhangwagen, met een toegestane maximum massa van niet meer dan 750 kg, niet is voorzien van een deugdelijk bevestigde, goed leesbare, niet afgeschermde en van een goedkeuringsmerk voorziene, kentekenplaat

5.18.10 lid 3-4 RV

                       

140

 

140/95

   

P

100

c

de aanhangwagen, met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg, afkomstig uit een land waar voor deze aanhangwagens geen afzonderlijk kenteken is opgegeven, niet is voorzien van het kenteken van het trekkend motorvoertuig

5.18.10 lid 1 RV

                     

140

         

P

100

d

de aanhangwagen met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg, afkomstig uit een land waar voor deze aanhangwagens geen afzonderlijk kenteken is opgegeven, niet is voorzien van een deugdelijk bevestigde, goed leesbare, niet afgeschermde en van een goedkeuringsmerk voorziene, kentekenplaat gelijk aan trekkend voertuig

5.18.10 lid 3-4 RV

                     

140

         
                                           
     

1 – Afmetingen en massa’s

                                   
     

Noot afmetingen: Als bij ondeelbare lading meer dan één afmeting wordt overschreden, dan wordt uitsluitend proces-verbaal opgemaakt terzake de afmeting die het meest wordt overschreden.

                                   
     

De overige overschrijdingen worden als bevinding eveneens in het proces-verbaal vermeld.

                                   
     

Lengte samenstel (onbeladen), c.q. indien geen sprake is van uitstekende lading

                                   
     

Noot: Lengte opleggertrekker met oplegger max. 16,50 m; bedrijfsauto/bus met aanhangwagen max.18,75 m; personenauto/ driewielig motorvoertuig met aanhangwagen max. 18 m; samenstel kermis- /circusvoertuigen max. 24 m; rijdend werktuig met aanhangwagen max. 20 m; land- bosbouwtrekker/motorrijtuig beperkte snelheid met één of meer aanhangwagens en/of verwisselbare getrokken machines max. 18,75 m; land- bosbouwtrekker/motorrijtuig beperkte snelheid met één of meer aanhangwagens en/of verwisselbare gedragen uitrustingsstukken machines max.18,75 m; indien het een verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk betreft dat niet om een verticale as kan draaien ten opzichte van het trekkende voertuig lengte samenstel max. 12 m.

                                   
     

de maximum toegestane lengte van het samenstel van voertuigen wordt overschreden, met een overschrijding

5.18.11 en 5.18.20 RV

                                 

P

111

a

– t/m 0,25 m

 

280

280

280

 

280

 

280

280

                 

P

111

f

het uitschuifbare voertuig, waarvan de uitgeschoven delen niet zijn voorzien van zijdelingse afscherming als bedoeld in artikel 5.12.48, 5e lid, in onbeladen toestand niet geheel is ingeschoven

5.18.11 lid 11 RV

                     

230

         
                                           
     

Lengte deelbaar; uitstekende lading voorzijde

                                   

P

120

aa

de lading voor het voertuig uitsteekt (geldt niet voor kermis- en circusvoertuigen)

5.18.12 RV, 5.18.21 RV

140

140

   

140

 

140

140

     

140

140

       
                                           
     

Lengte deelbaar; uitstekende lading achterzijde

                                   
     

de lading meer dan 1 m achter het voertuig en/of meer dan 5 m achter de achterste as van het voertuig uitsteekt en/of de vereiste stootbalk, voor het na 01-01-1996 in gebruik genomen voertuig, meer dan 0,60 m van de uiterste achterzijde is aangebracht, terwijl de afstand van de lading tot het wegdek meer bedraagt dan 0,55 m (categorie 12 bedrijfsmatig gebruik), een overschrijding

5.18.12 RV

                                 

P

121

a

– t/m 0,25 m

   

280

                 

280

         

P

121

g

het zicht op de verlichting, de retroreflectoren, de richtingaanwijzers of voor zover van toepassing de kentekenplaat aan de achterzijde van het voertuig wordt belemmerd door uitstekende lading

5.18.12, 5.18.13 en 5.18.21 RV

140

140

   

140

 

140

140

     

140

140

140

     

P

121

h

de lading uitsluitend op de laadvloerverlenging rust

5.18.12 lid 5 en 5.18.21 lid 3 RV

 

280

       

280

280

     

280

 

280

     
                                           

P

121

n

de stootbalk breder is of meer dan 0,20 m smaller is dan a. het voertuig op de plaats waar de stootbalk is aangebracht of; b. de breedte van de breedste achteras met inbegrip van de wielen

5.18.12 lid 5 RV

 

280

                 

280

         

P

121

o

de stootbalk en/of de bevestiging daarvan is/zijn zodanig vervormd of zodanig breuken en/of scheuren vertoont, dan wel zodanig door corrosie is aangetast, dat hierdoor functieverlies optreedt

5.18.12 lid 5 RV

 

280

                 

280

         
     

de uitsteek van de afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur achter het hart van de achterste as meer dan 0,5 maal de lengte van het voertuig bedraagt en/of meer dan 5 m bedraagt of bij een oplegger de uitsteek van de afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur achter het hart van de achterste as meer bedraagt dan 0,5 maal de afstand van hart koppeling tot de achterzijde en/of meer dan 5 m bedraagt

5.18.12 lid 7 RV

                                 

P

123

a

– t/m 0,25 m

   

280

                 

280

         
     

de lengte van het voertuig met inbegrip van één of meer verwisselbare gedragen uitrustingsstukken meer bedraagt dan de maximum toegestane lengte van het voertuig, een overschrijding

5.18.12a RV

                                 

P

124

a

– t/m 0,75 m

   

140

                             

P

124

b

– van meer dan 0,75 m

   

210

                             
     

bij het voertuig dat is voorzien van één of meer verwisselbare gedragen uitrustingsstukken

5.18.12a RV

                                 

P

124

c

– de/het verwisselbare gedragen uitrustingsstuk(ken) niet zoveel mogelijk is/zijn ingeschoven, ingetrokken, in- of opgeklapt en/of deugdelijk vergrendeld

   

230

                             

P

124

d

– lading rust op een verwisselbaar gedragen uitrustingsstuk welke niet is gerelateerd aan de functie van het verwisselbare uitrustingsstuk

   

140

                             

P

124

e

– het zicht op de verlichting, de retroreflectoren of de richtingaanwijzers door een verwisselbaar gedragen uitrustingsstuk wordt belemmerd

   

140

                             

P

124

f

– het verwisselbaar gedragen uitrustingsstuk dat voor of achter het voertuig meer dan 1 m uitsteekt niet is voorzien van een markering die aan de gestelde eisen voldoet

   

140

                             
     

de lading meer dan 1 m achter het voertuig en/of meer dan 5 m achter het hart van de achterste as van het voertuig uitsteekt en/of de vereiste stootbalk, voor het na 01-01-1996 in gebruik genomen voertuig, meer dan 0,60 m van de uiterste achterzijde is aangebracht, terwijl de afstand van de lading tot het wegdek meer bedraagt dan 0,55 m (stootbalk uitsluitend cat. 12, particulier gebruik), een overschrijding

5.18.12 en 5.18.21 RV

                                 

P

121

j

– t/m 0,75 m

 

140

     

140

 

140

140

     

140

140

140

     

P

121

k

– van meer dan 0,75 m

 

210

     

210

 

210

210

     

210

210

210

     
     

de aan de achterzijde van het voertuig bevestigde meeneemheftruck meer dan 1.20 m achter het voertuig uitsteekt of indien een verklaring is afgegeven dat de aslasten en de last onder de koppeling van het voertuig bij belading met uitsluitend de meeneemheftruck voldoen aan de wettelijke eisen meer dan 1,50 m achter het voertuig uitsteekt

5.18.12 lid 6 RV

                                 

P

121

l

– t/m 0,25 m

   

280

                 

280

         
     

de lading van een samenstel van bedrijfsauto en aanhangwagen, niet zijnde een oplegger, dat is ingericht voor het vervoer van voertuigen,

5.18.13 lid 2 RV

                                 

P

130

f

– meer dan 2 m achter de aanhangwagen en/of meer dan 5 m achter het hart van de achterste as van de aanhangwagen uitsteekt

                       

230

         

P

130

g

– meer dan 0,50 m voor de voorzijde van de bedrijfsauto uitsteekt

   

140

                             

P

130

h

– die meer dan 1 m achter het voertuig uitsteekt, aan de achterzijde niet is voorzien van een markering die voldoet aan de eisen

   

140

                             
     

het samenstel van bedrijfsauto en aanhangwagen, niet zijnde een oplegger, met inbegrip van de lading dat is ingericht voor het vervoer van voertuigen, langer is dan 20,75 m een overschrijding

5.18.13 lid 2 RV

                                 

P

130

i

– t/m 0,25 m

   

280

                 

280

         
     

de lengte van het voertuig met inbegrip van één of meer verwisselbare gedragen uitrustingsstukken meer bedraagt dan de maximum toegestane lengte van het voertuig, een overschrijding

5.18.21a RV

                                 

P

211

a

– t/m 0,75 m

             

140

140

                 

P

211

b

– van meer dan 0,75 m

             

210

210

                 
     

bij het voertuig dat is voorzien van één of meer verwisselbare gedragen uitrustingsstukken

5.18.21a RV

                                 

P

211

c

– de/het verwisselbare uitrustingsstuk(ken) niet zoveel mogelijk is/zijn ingeschoven, ingetrokken, in- of opgeklapt en/of deugdelijk vergrendeld

             

230

230

                 

P

211

d

– lading rust op een verwisselbaar uitrustingsstuk die niet is gerelateerd aan de functie van het verwisselbare uitrustingsstuk

             

140

140

                 

P

211

e

– het zicht op de verlichting, de retroreflectoren of de richtingaanwijzers aan de achterzijde door een verwisselbaar uitrustingsstuk wordt belemmerd

             

140

140

                 

P

211

f

– het verwisselbaar uitrustingsstuk dat voor of achter meer dan 1 m het voertuig uitsteekt niet is voorzien van een markering die aan de gestelde eisen voldoet

             

140

140

                 

P

211

g

– de voertuigdelen en/of (het) verwisselbare gedragen uitrustingsstuk(ken) meer dan 3.50 m voor het hart van het stuurwiel uitste(ekt)(ken)

             

230

230

                 
                                           
     

Lengte; ondeelbare lading

                                   
     

de in lengte ondeelbare lading aan de voorzijde van een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg, niet zijnde een kermis- of circusvoertuig, meer dan 4,30 m voor het hart van de voorste as uitsteekt, een overschrijding

5.18.13 RV

                                 

P

130

n

– t/m 0,25 m

   

280

                             
     

de in lengte ondeelbare lading van het voertuig of samenstel van voertuigen, niet zijnde een samenstel van kermis- of circusvoertuigen

5.18.13 RV

                                 

P

130

c

– voor de voorzijde van de aanhangwagen, niet zijnde een oplegger, uitsteekt

                       

140

140

       

P

130

d

– die meer dan 1 m voor of achter het voertuig uitsteekt aan de voor- of achterzijde niet is voorzien van een markering die aan de eisen voldoet

   

140

                 

140

140

       
     

de uitsteek van de in lengte ondeelbare lading achter het hart van de achterste as meer dan 0,5 maal de lengte van een bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg of een aanhangwagen en/of meer dan van 5 m bedraagt of bij een oplegger de uitsteek van de lading achter het hart van de achterste as meer bedraagt dan 0,5 maal de afstand van hart koppeling tot de achterzijde en/of meer dan 5 m bedraagt (categorie 12 en 13 bedrijfsmatig gebruik), een overschrijding

5.18.13 RV

                                 

P

131

a

– t/m 0,25 m

   

280

                 

280

280

       

P

131

f

de uitsteek van de in lengte ondeelbare lading achter het hart van de achterste as meer dan 0,5 maal de lengte van een aanhangwagen en/of meer dan 5 m bedraagt of bij een oplegger de uitsteek van de lading achter het hart van de achterste as meer bedraagt dan 0,5 maal de afstand van hart koppeling tot de achterzijde en/of meer dan 5 m (categorie 12 en 13 particulier gebruik)

5.18.13 RV

                     

140

140

       

P

131

i

de in lengte ondeelbare lading bij een personenauto, een bedrijfsauto met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg of een driewielig motorrijtuig aan de voor- en/of achterzijde van het voertuig meer dan 1 m uitsteekt

5.18.13 RV

140

140

   

140

                       
     

de in lengte ondeelbare lading van het voertuig of samenstel van voertuigen

5.18.21 RV

                                 

P

210

e

– meer dan 3,50 m voor het hart van het stuurwiel van het voertuig uitsteekt

             

140

140

         

140

     

P

210

f

– meer dan 1 m voor en/of achter het voertuig uitsteekt, terwijl de voor-/ en of achterzijde niet is voorzien van de vereiste markering

             

140

140

         

140

     

P

210

g

– meer dan 5 m achter het hart van de achterste as van het voertuig uitsteekt

             

140

140

         

140

     
                                           
     

Afstand achteras trekkend voertuig / achterzijde voertuig

                                   

P

190

c

de afstand van de achteras van het trekkende voertuig tot de achterzijde van de aanhangwagen, met inbegrip van de lading, meer bedraagt dan 2,50 m

5.18.19, 5.18.27 RV

                           

140/95

   
                                           
     

Breedte; lading

                                   
     

Noot: De feitcodeserie P 141 geldt voor de categorieën 7, 8 en 14 voor alle lading. Bij deze categorieën wordt geen onderscheid gemaakt tussen deelbare en ondeelbare lading. Voor de overige categorieën betreft het uitsluitend deelbare lading.

                                   

P

140

d

de lading of het verwisselbare gedragen uitrustingsstuk die meer dan 0,10 m buiten de zijkant van het voertuig uitsteekt, niet is voorzien van de vereiste markering (geldt niet voor lading op driewielige motorrijtuigen of voor lading op personenauto’s)

5.18.14 lid 3 en 5.18.22 lid 2 RV

 

140

   

140

 

140

140

     

140

140

140

     

P

140

e

de lading meer dan 0,20 m buiten de zijkant(en) van het voertuig uitsteekt (cat 5; cat 4 motor op 2 wielen)

5.18.14 en 5.18.19 RV

140

   

140

140

                       
     

het voertuig met inbegrip van de (deelbare) lading of verwisselbaar gedragen uitrustingsstuk de maximum toegestane breedte overschrijdt, een overschrijding

5.18.14 lid 1 en 5.18.22 RV

                                 

P

141

a

– t/m 0,20 m

 

280

280

280

 

280

 

280

280

     

280

280

280

     

P

260

a

de bromfiets op twee wielen met inbegrip van de lading breder is dan 1 m

5.18.26 lid 1 RV

         

95

                     

P

260

b

het voertuig met inbegrip van de lading breder is dan 2 m (cat 6 bromfiets > 2 wielen)

5.18.26 lid 2 en 5.18.19 lid 2 RV

         

95

               

140/-

   

P

270

a

de aangekoppelde aanhangwagen met inbegrip van de lading breder is dan 1 m

5.18.27 en 5.18.29 RV

                           

-/95

55

 

P

280

a

de fiets op twee wielen met inbegrip van de lading breder is dan 0,75 m

5.18.28 lid 1 RV

               

55

               

P

280

b

de fiets op meer dan twee wielen of voorzien van een zijspanwagen met inbegrip van de lading breder is dan 1,50 m

5.18.28 lid 2 RV

               

55

               
     

het voertuig met inbegrip van de lading

                                   

P

300

a

– breder is dan 1,10 m

5.18.30 lid 1 RV

                 

55

55

           

P

300

b

– breder is dan 1,50 m

5.18.30 lid 2 RV

                               

55

P

300

c

– in bespannen toestand breder is dan 2,60 m of indien de lading bestaat uit losse veldgewassen breder is dan 3,50 m

5.18.30 lid 3 RV

                               

80

                                           
     

Hoogte

                                   

P

270

b

de aangekoppelde aanhangwagen met inbegrip van de lading hoger is dan 1 m

5.18.19 en 5.18.27 RV

                           

140/95

   
     

het voertuig met inbegrip van de lading

                                   

P

300

d

– hoger is dan 2 m

5.18.30 lid 4 RV

                 

35

35

           

P

300

e

– hoger is dan 4 m

5.18.30 lid 5 RV

                               

110

                                           
     

Massa

                                   
     

Noot

                                   
     

De onderstaande feiten, die betrekking hebben op de massa of de last onder wiel of as zijn niet van toepassing indien sprake is van beroepsmatig vervoer met een vrachtauto, in de zin van de Wet wegvervoer goederen, met een laadvermogen van meer dan 500 kg. Hierop zijn de feitcodeseries E 850 t/m E 856 van toepassing.

                                   
                                           
     

de op de kentekencard of het kentekenbewijs of in het kentekenregister vermelde toegestane maximum massa (van het samenstel) wordt overschreden, een overschrijding met

5.18.17a, b en c alle lid 1 RV

                                 

P

171

a

– meer dan 10% t/m 25%

   

140

140

 

140

           

140

         

P

171

b

– meer dan 25% t/m 50%

   

210

210

 

210

           

210

         

P

171

c

– meer dan 50% t/m 75%

   

310

310

 

310

           

310

         
     

geen toegestane maximummassa op de kentekencard, het kentekenbewijs of in het kentekenregister is vermeld dan wel de bedrijfsauto of bus niet in Nederland is geregistreerd en de massa of de som van de aslasten meer bedraagt dan: a. 50.000 kg of bij een rijdend werktuig 60.000 kg; b. de technisch toegestane maximum massa; c. vijf maal de toegestane maximum last onder de aangedreven as(sen); d. de uitkomst van de som: het vermogen van de motor in kW, gedeeld door 0,00368 kW/kg, een overschrijding met

5.18.17a en b beide lid 2 en 3 RV

                                 

P

171

e

– meer dan 10% t/m 25%

   

140

140

                           

P

171

f

– meer dan 25% t/m 50%

   

210

210

                           

P

171

g

– meer dan 50% t/m 75%

   

310

310

                           
     

de som van de aslasten van de middenasaanhangwagen of oplegger in combinatie met een positieve last onder de koppeling van het voertuig in beladen toestand meer bedraagt dan de toegestane maximum massa, een overschrijding met

5.18.17c lid 1 RV

                                 

P

171

j

– meer dan 10% t/m 25%

                       

140

         

P

171

k

– meer dan 25% t/m 50%

                       

210

         

P

171

l

– meer dan 50% t/m 75%

                       

310

         
     

op de kentekencard of het kentekenbewijs van de middenasaanhangwagen of in het kentekenregister geen toegestane maximum massa is vermeld dan wel de middenasaanhangwagen niet in Nederland is geregistreerd en de massa of de som van de aslasten in combinatie met een positieve last onder de koppeling in beladen toestand meer bedraagt dan 20.000 kg of meer bedraagt dan 24.000 kg bij een middenasaanhangwagen die voorzien is van gasvering of als gelijkwaardig aangemerkte vering en is voorzien van drie assen, een overschrijding met

5.18.17c lid 2 RV

                                 

P

171

n

– meer dan 10% t/m 25%

                       

140

         

P

171

o

– meer dan 25% t/m 50%

                       

210

         

P

171

p

– meer dan 50% t/m 75%

                       

310

         
     

de massa niet op de voorgeschreven wijze kan worden vastgesteld en de massa meer bedraagt dan 750 kg, een overschrijding met

5.18.17c lid 3 RV

                                 

P

171

s

– meer dan 10% t/m 25%

                         

140

       

P

171

t

– meer dan 25% t/m 50%

                         

210

       

P

171

v

– meer dan 50% t/m 75%

                         

310

       
     

de op het kentekenbewijs of de in het kentekenregister vermelde toegestane maximum last van enige as of asstel wordt overschreden, een overschrijding met

5.18.17d en e beide lid 1 RV

                                 

P

172

a

– meer dan 10% t/m 25%

   

140

140

               

140

         

P

172

b

– meer dan 25% t/m 50%

   

210

210

               

210

         

P

172

c

– meer dan 50% t/m 75%

   

310

310

               

310

         
     

geen waarde op de kentekencard, het kentekenbewijs van de bedrijfsauto, bus of dolly of in het kentekenregister is vermeld dan wel het voertuig niet in Nederland is geregistreerd en de getrokken massa of de som van de aslasten van de aanhangwagen of het samenstel van dolly en oplegger meer bedraagt dan in één van de in artikel 5.18.17 g lid 2 RV voor dat voertuig van toepassing zijnde waarden, een overschrijding met

5.18.17 d lid 2 en e lid 2 RV

                                 

P

172

e

– meer dan 10% t/m 25%

   

140

140

               

140

         

P

172

f

– meer dan 25% t/m 50%

   

210

210

               

210

         

P

172

g

– meer dan 50% t/m 75%

   

310

310

               

310

         
     

het voertuig zodanig is beladen dat de op de kentekencard, in het Nederlandse kentekenbewijs of de in het kentekenregister van de aanhangwagen vermelde toegestane maximumlast onder de koppeling wordt overschreden een overschrijding met

5.18.17f lid 1 RV

                                 

P

172

j

– meer dan 10% t/m 25%

                       

140

         

P

172

k

– meer dan 25% t/m 50%

                       

210

         

P

172

l

– meer dan 50% t/m 75%

                       

310

         
     

de op de kentekencard, het kentekenbewijs van de bedrijfsauto, bus of dolly of de in het kentekenregister vermelde toegestane maximum te trekken massa van de aanhangwagen of het samenstel van dolly en oplegger wordt overschreden of de som van de aslasten meer bedraagt dan de vermelde toegestane maximum te trekken massa, een overschrijding met

5.18.17g lid 1 RV

                                 

P

172

n

– meer dan 10% t/m 25%

   

140

140

               

140

         

P

172

o

– meer dan 25% t/m 50%

   

210

210

               

210

         

P

172

p

– meer dan 50% t/m 75%

   

310

310

               

310

         
     

de getrokken massa of de som van de aslasten van de aanhangwagen of het samenstel van dolly en oplegger van het niet in Nederland geregistreerde voertuig meer bedraagt dan in één van de in artikel 5.18.17 g lid 2 RV voor dat voertuig van toepassing zijnde waarden, een overschrijding met

5.18.17g lid 2 RV

                                 

P

173

a

– meer dan 10% t/m 25%

   

140

140

               

140

         

P

173

b

– meer dan 25% t/m 50%

   

210

210

               

210

         

P

173

c

– meer dan 50% t/m 75%

   

310

310

               

310

         
     

de toegestane maximum last van enige as, de last onder de koppeling, de toegestane maximummassa of de som van de aslasten meer bedraagt dan de toegestane maximummassa, een overschrijding met

5.18.17h lid 1 RV

                                 

P

173

e

– meer dan 10% t/m 25%

 

140

                               

P

173

f

– meer dan 25% t/m 50%

 

210

                               

P

173

g

– meer dan 50% t/m 75%

 

310

                               

P

174

 

meer passagiers worden vervoerd dan op de kentekencard, het kentekenbewijs of in het kentekenregister, dan wel op de plaat als bedoeld in art 5.3a.1 RV is vermeld of indien dit niet is vermeld het aantal passagiers meer bedraagt dan de toegestane maximummassa verminderd met de massa in rijklare toestand gedeeld door 68 kg

5.18.17h lid 2 RV

   

380

                           
     

de totale massa of de som van de aslasten van de aanhangwagen meer bedraagt dan de maximum massa die volgt uit het op de koppeling van het trekkend voertuig (toegestane massa max. 3,500 kg) aangebrachte identificatiekenmerk of goedkeuringsmerk, of indien zo’n merk niet aanwezig is, de massa meer bedraagt dan 750 kg en meer dan de ledige massa van het trekkend motorvoertuig en meer dan de massa in rijklare toestand van het trekkend motorrijtuig, een overschrijding met

5.18.18 RV

                                 

P

180

e

– meer dan 10% t/m 25%

                       

140

140

       

P

180

f

– meer dan 25% t/m 50%

                       

210

210

       

P

180

g

– meer dan 50% t/m 75%

                       

310

310

       

P

181

a

de last onder de bestuurde as(sen) van een motorvoertuig (in beladen toestand) minder bedraagt dan 1/5 deel van de massa van het voertuig in beladen toestand

5.18.24 RV

230

230

230

 

230

 

230

230

                 

P

181

b

de last onder de bestuurde as(sen) van een gelede bus minder bedraagt dan 1/5 deel van de massa van het voorste deel van het motorrijtuig in beladen toestand

5.18.18 lid 2 RV

   

230

                           

P

181

c

de last onder de gestuurde as(sen), niet zijnde zelfsturende assen, van autonome aanhangwagens in beladen toestand (of samenstellen van dolly en oplegger in beladen toestand), minder bedraagt dan 1/5 deel van de massa van de aanhangwagen in beladen toestand (of het samenstel van dolly en oplegger in beladen toestand)

5.18.18 en 5.18.24 RV

                     

230

230

230

     

P

181

d

de last onder de koppeling van opleggers in beladen toestand minder bedraagt dan 1/5 deel van de massa van de oplegger in beladen toestand

5.18.18 lid 4 RV

                     

230

         

P

190

b

de totale massa van de aanhangwagen meer bedraagt dan de helft van de ledige massa van het trekkende voertuig

5.18.19, 5.18.27 RV

                           

140/95

   
     

de totale massa van a. de aanhangwagen met een bedrijfsrem of; b. de som van de aslasten van de autonome aanhangwagen met een bedrijfsrem of; c. de som van de aslasten of de aslast in combinatie met een positieve koppelingsdruk van de middenasaanhangwagen met een bedrijfsrem; achter een personenauto meer bedraagt dan de laagste van in artikel 5.18.18a, lid 1, RV vermelde waarden dan wel de massa meer bedraagt dan 3.500 kg, een overschrijding met

5.18.18a lid 1 RV

                                 

P

185

a

– meer dan 10% t/m 25%

                       

140

140

       

P

185

b

– meer dan 25% t/m 50%

                       

210

210

       

P

185

c

– meer dan 50% t/m 75%

                       

310

310

       
     

de totale massa van a. de aanhangwagen zonder een bedrijfsrem of; b. de som van de aslasten van de autonome aanhangwagen zonder een bedrijfsrem of; c. de som van de aslasten of de aslast in combinatie met een positieve koppelingsdruk van de middenasaanhangwagen zonder een bedrijfsrem; achter een personenauto meer bedraagt dan de laagste van in artikel 5.18.18a, lid 2, RV vermelde waarden dan wel meer bedraagt dan 750 kg, een overschrijding met

5.18.18a lid 2 RV

                                 

P

186

a

– meer dan 10% t/m 25%

                       

140

140

       

P

186

b

– meer dan 25% t/m 50%

                       

210

210

       

P

186

c

– meer dan 50% t/m 75%

                       

310

310

       
     

de op de constructieplaat vermelde technisch toegestane maximummassa van het voertuig wordt overschreden of de som van de aslasten van het voertuig in beladen toestand meer bedraagt dan de vermelde technisch toegestane maximummassa van het voertuig of het draagvermogen van de gemonteerde banden wordt overschreden (particulier gebruik), een overschrijding met

5.18.25 lid 1 en 5.18.25b lid 1 en 2 RV

                                 

P

250

aa

– meer dan 10 t/m 25%

             

140

140

         

140

     

P

250

ab

– meer dan 25 t/m 50%

             

210

210

         

210

     

P

250

ac

– meer dan 50 t/m 75%

             

310

310

         

310

     
     

de toegestane maximummassa of de som van de aslasten van het voertuig of samenstel in beladen toestand meer bedraagt dan: a. 50.0000 kg; b. de technisch toegestane maximummassa van het voertuig of samenstel; c. 18.000 kg voor een twee-assige landbouw- of bosbouwtrekker, of; d. 24.000 kg voor een drie-assige landbouw- of bosbouwtrekker; (particulier gebruik), een overschrijding met

5.18.25 lid 2 en 3, 5.18.25a RV

                                 

P

251

aa

– meer dan 10 t/m 25%

             

140

140

                 

P

251

ab

– meer dan 25 t/m 50%

             

210

210

                 

P

251

ac

– meer dan 50 t/m 75%

             

310

310

                 
     

bij de middenasaanhangwagen of oplegger de som van de aslasten van het voertuig in beladen toestand vermeerderd met de last onder de koppeling van het voertuig in beladen toestand, meer bedraagt dan de technisch toegestane maximummassa en/of het draagvermogen van de gemonteerde banden (particulier gebruik), een overschrijding met

5.18.25b lid 2 RV

                                 

P

252

aa

– meer dan 10 t/m 25%

                           

140

     

P

252

ab

– meer dan 25 t/m 50%

                           

210

     

P

252

ac

– meer dan 50 t/m 75%

                           

310

     
     

de toegestane maximummassa niet op de voorgeschreven wijze kan worden vastgesteld en de daardoor voor deze aanhangwagen of verwisselbaar getrokken uitrustingsstuk geldende toegestane maximum wiellast van 5.000 kg wordt overschreden, een overschrijding met

5.18.25b lid 3 RV

                                 

P

253

aa

– meer dan 10 t/m 25%

                           

140

     

P

253

ab

– meer dan 25 t/m 50%

                           

210

     

P

253

ac

– meer dan 50 t/m 75%

                           

310

     
     

de (op de constructieplaat vermelde) technische toegestane maximumlast onder de as of het asstel wordt overschreden (of het draagvermogen van de gemonteerde banden) wordt overschreden (particulier gebruik), een overschrijding met

5.18.25c lid 1, 5.18.25d lid 1 en 2 RV

                                 

P

254

aa

– meer dan 10 t/m 25%

             

140

140

         

140

     

P

254

ab

– meer dan 25 t/m 50%

             

210

210

         

210

     

P

254

ac

– meer dan 50 t/m 75%

             

310

310

         

310

     
     

de toegestane maximumlast onder de as meer bedraagt dan: a. 10.000 kg voor een niet-aangedreven as of 11.500 kg voor een aangedreven as of; b. de toegestane maximumlast onder de as van een motorrijtuig met beperkte snelheid meer bedraagt dan 12.000 kg of; c. de toegestane maximumlast van de landbouw- of bosbouwaanhangwagens of het verwisselbare getrokken uitrustingsstuk onder een pendelas meer bedraagt dan 13.000 kg of de last onder één of beide assen bedraagt dan 6.500 kg; (particulier gebruik), een overschrijding met

5.18.25c lid 2, 3 en 4 RV

                                 

P

255

aa

– meer dan 10 t/m 25%

             

140

140

         

140

     

P

255

ab

– meer dan 25 t/m 50%

             

210

210

         

210

     

P

255

ac

– meer dan 50 t/m 75%

             

310

310

         

310

     
     

de som van de aslasten van de aangekoppelde middenasaanhangwagen met een toegestane maximum massa van meer dan 12.000 kg meer bedraagt dan 1,5 maal de som van aslasten van het trekkend motorvoertuig, een overschrijding met

5.18.31 RV

                                 

P

310

a

– meer dan 10% t/m 25%

                       

230

         

P

310

b

– meer dan 25% t/m 50%

                       

340

         

P

310

e

de koppelingsdruk van de middenasaanhangwagen met een massa van niet meer dan 750 kg meer bedraagt dan 50 kg dan wel niet neerwaarts is gericht

5.18.31 RV

                       

140

       

P

310

f

de koppelingsdruk van de middenasaanhangwagen met een toegestane massa van meer dan 750 kg of de aanhangwagen met stijve dissel minder bedraagt dan 1% van de toegestane maximum massa van dat voertuig (de koppelingsdruk behoeft niet meer dan 50 kg te bedragen)

5.18.31 RV

                     

140

         
                                           
     

2 – Ophanging

                                   

P

321

 

de banden van het motorvoertuig voorzien zijn van sneeuwkettingen die bestaan uit metalen elementen

5.1.8.32a RV

230

230

230

 

230

                       

P

320

 

de banden op één as niet dezelfde maataanduiding hebben vanwege het gebruik van een nood- of reservewiel en de rijsnelheid en het rijgedrag niet zijn aangepast aan de door de fabrikant voor dat nood- of reservewiel vastgestelde voorschriften

5.18.32 RV

230

230

230

 

230

                       
                                           
     

3 – Reminrichting

                                   

P

330

a

de aanhangwagen, niet is voorzien van een reminrichting, terwijl de totale massa hoger is dan de helft van de massa in rijklare toestand van het trekkend voertuig

5.18.33 RV

                       

230

       

P

340

a

de aanwezige reminrichting van de aanhangwagen niet in werking treedt bij het bedienen van de bedrijfsrem van het trekkend voertuig

5.18.34 lid 1 RV

                     

230

230

230

     

P

340

b

de losbreekreminrichting niet op de vereiste wijze met het trekkend voertuig is verbonden

5.18.34 lid 2 RV

                     

95

95

95

     

P

340

c

zonder dat de aanhangwagen en het trekkend voertuig, terwijl deze zijn uitgerust met een ABS- of EBS-systeem, via de ISO 7638 stekkers met elkaar zijn verbonden

5.18.34 lid 3 RV

 

230

                 

230

         

P

340

d

het samenstel van voertuigen bestaande uit een bedrijfsauto en dolly met oplegger niet alle zijn voorzien van een EBS-remsysteem

5.18.34 lid 5 RV

 

230

                 

230

         
     

niet wordt voldaan aan de minimale remvertraging van de bedrijfsrem van het samenstel, de vermindering bedraagt

5.18.35 lid 1 RV

                                 

P

350

a

– 0 t/m 0,5 m/s2

 

230

   

230

230

                       

P

350

b

– 0,51 t/m 1,0 m/s2

 

340

   

340

340

                       
     

niet wordt voldaan aan de minimale remvertraging van de bedrijfsrem van het samenstel, de vermindering bedraagt

5.18.35 lid 1 RV

                                 

P

350

f

– 0 t/m 0,5 m/s2

   

380

380

                           
     

de remvertraging van het samenstel niet voldoet aan die van het trekkend voertuig, de vermindering bedraagt

5.18.35 lid 2 RV

                                 

P

351

a

– 0 t/m 0,5 m/s2

             

230

230

                 

P

351

b

– 0,51 t/m 1,0 m/s2

             

340

340

                 

P

352

 

het dubbel uitgevoerde rempedaal niet is gekoppeld

5.18.35a RV

           

140

140

                 

P

360

 

de parkeerrem het samenstel op een helling van 10% niet in stilstand kan houden

5.18.36 RV

95

95

95

 

95

 

95

95

                 
                                           
     

4 – Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

                                   

P

370

 

een aanhangwagen wordt voortbewogen zonder dat iedere zijkant van het trekkend voertuig is voorzien van een zijrichtingaanwijzer

5.18.37 RV

95

95

95

 

95

                       

P

380

 

de verlichtingsinstallatie van de aanhangwagen niet zodanig functioneert, dat de functies van de verlichting en de lichtsignalen overeenkomen met die van het trekkend voertuig

5.18.38 lid 1 RV

                     

140

140

140

140/95

55

 

P

382

 

de verlichtingsinstallatie van het verwisselbare gedragen of de lastdrager uitrustingsstuk niet zodanig functioneert dat de functies van verlichting en lichtsignalen op het verwisselbare gedragen uitrustingsstuk of de lastdrager overeenstemmen met die van het voertuig

5.18.38 lid 2 RV

140

140

   

140

           

140

140

140

     
                                           
     

5 – Verbinding tussen voertuigen

                                   

P

540

 

de aanhangwagen of het verwisselbare getrokken uitrustingsstuk niet middels een deugdelijke koppeling zodanig met het trekkend voertuig is verbonden dat zijdelings uitwijken van de aanhangwagen of het verwisselbare getrokken uitrustingsstuk zoveel mogelijk wordt voorkomen

5.18.54 RV

                     

230

230

230

230/160

90

 

P

541

 

de aanhangwagen of het verwisselbare getrokken uitrustingsstuk niet middels een enkele, passende en geschikte koppeling die niet kan lostrillen geborgd is

5.18.54 RV

                     

230

230

230

230/160

90

 

P

550

 

het bewegen van de aanhangwagen ten opzichte van het trekkend voertuig in een uiterste stand tot 90 graden wordt begrensd door delen van de reminrichting, de elektrische installatie, de koppeling of, indien aanwezig, de hulpkoppeling of besturingsonderdelen

5.18.55 RV

                     

95

95

       

P

560

a

het trekoog of de kogelkoppeling van de gekoppelde aanhangwagen niet nagenoeg horizontaal ligt op een horizontaal wegdek

5.18.56 lid 1 RV

                     

140

140

       

P

560

c

geen hoekverdraaiing van de opleggerschotel naar boven en naar beneden mogelijk is indien het samenstel van opleggertrekker en oplegger of het samenstel van dolly en oplegger zich op een horizontaal wegdek bevindt

5.18.56 lid 3 RV

 

95

                             

P

570

 

de hulpkoppeling van een aanhangwagen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 1.500 kg niet op de vereiste wijze is aangebracht

5.18.57 RV

                     

95

95

       

P

590

 

de gekoppelde aanhangwagen niet goed is verbonden

5.18.59 RV

                             

55

 
                                           
     

6 – Diversen

                                   

P

600

 

de drie- of meerwielige bromfiets met carrosserie aan de achterzijde niet voorzien is van het vereiste ronde bord of vlak met de aanduiding 45

5.18.60 RV

         

65

                     

P

601

 

de afsleepas niet voldoet aan de in artikel 5.18.62, lid 1 en 2, gestelde eisen

5.18.62 lid 1 en 2 RV

                     

230

         

P

602

 

aan de achterzijde van het door de afsleepas gesleepte voertuig geen lichtbalk is geplaatst die is aangesloten op de verlichting van het trekkende voertuig met ten minste twee rode achterlichten, twee rode remlichten, twee rode retroreflectoren en twee ambergele richtingaanwijzers

5.18.62 lid 3 RV

                     

140

         
Naar boven