Kortingsbesluit WIV

Geraadpleegd op 30-04-2024.
Geldend van 27-07-1994 t/m 31-12-2008

Besluit van 23 januari 1989, houdende regels betreffende de met het buitengewoon pensioen te verrekenen inkomsten, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 12 juli 1988, DVV/WJZ/U-11958;

Gelet op artikel 16, eerste lid, van de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (Stb. 1986, 360);

Gehoord de Buitengewone Pensioenraad, de Commissie Indisch Verzet en de Stichting Pelita;

De Raad van State gehoord (advies van 17 november 1988, nr. W13.88.0387);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 6 januari 1989, Directie Verzetsdeelnemers en Vervolgden, nr. DVV/WJZ/U-12868 I;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Artikel 2

  • 1 Als het bedrag van de over enig kalenderjaar te verrekenen inkomsten, bedoeld in de artikelen 16 en 23 van de wet, wordt, behoudens het bepaalde in of krachtens artikel 16, tweede lid, onder b, derde en vierde lid, van de wet en in de volgende artikelen van dit besluit, aangemerkt het totaal van de inkomensbestanddelen door de gepensioneerde in dat kalenderjaar verworven, verminderd met het buitengewoon pensioen ingevolge de wet.

  • 2 Indien inkomen uit arbeid in beroep of bedrijf wordt genoten, wordt voor de verrekening van dat inkomensbestanddeel met het buitengewoon pensioen in aanmerking genomen:

  • 3 Indien inkomen wordt verkregen uit hoofde van de sociale zekerheidswetgeving, kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (Stb. 1990, 128) daaronder niet begrepen, wordt voor de verrekening van dat inkomensbestanddeel met het buitengewoon pensioen in aanmerking genomen de uitkering met inbegrip van de daarover door de gepensioneerde verschuldigde premies, welke uit hoofde van de sociale zekerheidswetgeving worden geheven, dan wel de daarmede overeenkomende bijdrage, als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder f, ten tweede, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Stb. 1990, 104).

  • 4 Indien inkomen in verband met arbeid in beroep of bedrijf wordt genoten, wordt voor de verrekening van dat inkomensbestanddeel met het buitengewoon pensioen het totale bedrag in aanmerking genomen of, voor zover het pensioenen of wachtgelden betreft, welke krachtens een van overheidswege vastgesteld voorschrift in verband met het genot van inkomsten aan vermindering onderworpen zijn, het uit dien hoofde verminderde bedrag.

Artikel 3

  • 1 Inkomsten uit vermogen, daaronder mede begrepen het huurwaardeforfait in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, worden met het buitengewoon pensioen verrekend, nadat de aftrekbare kosten, bedoeld in artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, daarop in mindering zijn gebracht.

  • 2 Indien de gepensioneerde gehuwd is en niet duurzaam gescheiden van zijn echtgenoot leeft, worden inkomsten uit vermogen gesteld op 50% van de door beide echtgenoten genoten inkomsten uit vermogen.

  • 3 Indien het bedrag van de inkomsten uit vermogen, bedoeld in het eerste en tweede lid, negatief is, wordt daarmede geen rekening gehouden.

Artikel 4

Indien een ouderdomspensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet wordt genoten, wordt voor de verrekening van dat inkomensbestanddeel met het buitengewoon pensioen in aanmerking genomen:

  • a. indien de gepensioneerde gehuwd is en de echtgenoot eveneens recht heeft op een ouderdomspensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet, het bruto-ouderdomspensioen krachtens die wet, van de gepensioneerde en zijn echtgenoot;

  • b. indien de gepensioneerde gehuwd is en niet behoort tot de categorie, bedoeld onder a, het bruto-ouderdomspensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de toeslag, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van die wet;

  • c. indien de gepensioneerde gehuwd is en de echtgenoot eveneens een gepensioneerde is, in afwijking van het onder a en b bepaalde, het bruto-ouderdomspensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet, voor zover dat niet meer bedraagt dan tweemaal het bedrag, bedoeld in artikel 9, tiende lid, onder b, van die wet;

  • d. indien de gepensioneerde ongehuwd is en een kind heeft, jonger dan 18 jaar, dat niet als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort en voor wie hij op grond van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag ontvangt of zou ontvangen, het bruto-ouderdomspensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet;

  • e. indien de gepensioneerde ongehuwd is en niet behoort tot de categorie, bedoeld onder d, het bruto-ouderdomspensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet.

Artikel 5

Voor de verrekening met het buitengewoon pensioen worden niet in aanmerking genomen:

  • a. van overheidswege verstrekte subsidies en tegemoetkomingen, alsmede afkoopsommen en overlijdensuitkeringen;

  • b. de op grond van de Wet Rietkerk-uitkering (Stb. 1988, 226) verstrekte uitkering;

  • c. de inkomsten van minderjarige kinderen;

  • d. een uitkering ineens, bedoeld in artikel 42 van het pensioenreglement van het Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij;

  • e. inkomsten welke onverplicht door derden worden verschaft;

  • f. inkomsten, verbonden aan de toekenning van een koninklijke onderscheiding.

  • g. de rentebaten, bedoeld in artikel 37, derde lid, van de wet.

Artikel 6

Ten aanzien van in het buitenland verworven inkomensbestanddelen vergelijkbaar met de in dit besluit genoemde inkomensbestanddelen vindt dit besluit overeenkomstige toepassing.

Artikel 7

Zolang het bedrag van de te verrekenen inkomsten, bedoeld in artikel 2, niet bekend is, wordt dit bedrag door de Raad, voor zoveel mogelijk met inachtneming van de artikelen 2 tot en met 6, voorlopig geschat.

Artikel 8

Indien een gepensioneerde inkomsten geniet of gaat genieten, die ingevolge dit besluit voor verrekening met het buitengewoon pensioen in aanmerking komen, doet hij terstond mededeling aan de Raad van de aard van die inkomsten en het daarmede gemoeide bedrag.

Artikel 9

Met de controle op de in de artikelen 16 en 23 van de wet bedoelde inkomsten zijn in het bijzonder belast de inspecteurs der belastingen. Zij ontvangen van de Raad opgave van de gepensioneerden die in hun ambtsgebied woonachtig zijn en handelen overigens naar de door Onze Minister van Financiën te geven aanwijzingen.

Artikel 10

De te verrekenen inkomsten van buiten Nederland woonachtige gepensioneerden worden door de Raad overeenkomstig het bepaalde in dit besluit vastgesteld op grond van de door de Nederlandse Consul in het land van inwoning van de gepensioneerde door tussenkomst van Onze Minister van Buitenlandse Zaken te verstrekken gegevens. Indien de gepensioneerde woonachtig is in de Nederlandse Antillen of Aruba, worden de gegevens verstrekt door de hoogste Nederlandse Autoriteit in die Rijksdelen door tussenkomst van Onze Minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken.

Artikel 11

Tot 1 april 1988 luidt artikel 4 van dit besluit als volgt.

Artikel 4.

Indien een ouderdomspensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet, zoals deze wet luidde vóór 1 april 1988, wordt genoten, wordt voor de verrekening van dat inkomensbestanddeel met het buitengewoon pensioen in aanmerking genomen:

  • a. indien de gepensioneerde gehuwd is, het bruto-ouderdomspensioen krachtens die wet van de gepensioneerde en zijn echtgenoot;

  • b. indien de gepensioneerde ongehuwd is en een pensioengerechtigde is als bedoeld in artikel 9, zesde lid, onder b, van die wet, het bruto-ouderdomspensioen krachtens die wet;

  • c. indien de gepensioneerde een pensioengerechtigde is als bedoeld in artikel 9, zesde lid, onder a, van die wet en diens echtgenoot eveneens een gepensioneerde is, het bruto-ouderdomspensioen krachtens die wet, voor zover dat niet meer bedraagt dan tweemaal het bedrag, bedoeld in artikel 9, zesde lid, onder a, van die wet;

  • d. indien de gepensioneerde ongehuwd is en een pensioengerechtigde is als bedoeld in artikel 9a van die wet, het bruto-ouderdomspensioen krachtens die wet.

Artikel 12

In afwijking van het in de aanhef van artikel 11 bepaalde blijft artikel 4, zoals dat ingevolge artikel 11 luidt tot 1 april 1988, ook nadien gelden voor de gehuwde pensioengerechtigde krachtens de Algemene Ouderdomswet, van wie de echtgenoot jonger is dan 65 jaar en die vóór 1 april 1988 reeds recht had op ouderdomspensioen en toeslag ingevolge de artikelen 8, 9, 10 of 12 van de Algemene Ouderdomswet, zoals die artikelen vóór 1 april 1988 luidden.

Artikel 13

  • 1 Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt met uitzondering van de artikelen 1, tweede lid, en 4 terug tot en met 1 januari 1983.

  • 3 Artikel 4 werkt terug tot en met 1 april 1988.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

's-Gravenhage, 23 januari 1989

Beatrix

De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,

L. C. Brinkman

Uitgegeven de drieëntwintigste maart 1989

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes

Naar boven