Hoofdstuk III. De vrijwillige verzekering van uitkering bij werkloosheid
-
1 Het UWV laat, op zijn verzoek, tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering toe de
persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die op grond van het bepaalde
bij of krachtens artikel 3, tweede, vierde en vijfde lid, niet als werknemer wordt beschouwd, en
-
a. wiens werknemerschap is geëindigd en die buiten Nederland woont, aldaar direct aansluitend
op de beëindiging van zijn werknemerschap een dienstbetrekking vervult voor de duur
van maximaal vijf jaar en wiens werkgever binnen Nederland woont of gevestigd is;
-
b. die Nederlander is en die is uitgezonden om werkzaamheden te verrichten voor door
Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken aan te wijzen
organisaties voor ontwikkelingssamenwerking;
-
c. die Nederlander is en die is uitgezonden om, in of buiten Nederland, werkzaamheden
te verrichten voor een volkenrechtelijke organisatie, waarvan Nederland lid is dan
wel waarvan de werkzaamheden door Nederland worden ondersteund;
-
d. die in Nederland woont, en buiten Nederland een dienstbetrekking vervult; of
-
e. die Nederlander is en buiten Nederland werkzaamheden verricht die worden bekostigd
door het Rijk en die tevens in opdracht van het Rijk worden verricht in het kader
van een wettelijke taakomschrijving of ter uitvoering van een internationaal verdrag
dan wel een daarmee gelijk te stellen overeenkomst of een besluit van een volkenrechtelijke
organisatie.
-
2 Het UWV laat, op zijn verzoek, tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering toe de
persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, wiens arbeidsverhouding op grond
van artikel 6, eerste lid, onderdeel c, niet als dienstbetrekking wordt beschouwd.
-
3 Voorafgaand aan het vervullen van een dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid,
onderdeel a, dient de persoon gedurende een aaneengesloten periode van tenminste één
jaar de hoedanigheid van werknemer te bezitten.
-
4 Met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, c en e, wordt gelijkgesteld
de persoon, die onderdaan is van één van de lidstaten van de Europese Gemeenschap
of onderdaan is van een Staat, waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid
heeft gesloten, mits hij voor hij werd uitgezonden in Nederland woonde.
-
3 Het UWV is bevoegd te verklaren dat een verzoek om toelating tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering,
ingediend na de ingevolge het tweede lid geldende termijn, tijdig is ingekomen, indien
de persoon die het verzoek heeft gedaan, redelijkerwijs niet geacht kan worden in
verzuim te zijn geweest.
Toelating van een persoon tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering vindt slechts
plaats, indien hij zich tegelijkertijd vrijwillig verzekert op grond van de Ziektewet. De in de eerste zin opgenomen verplichting is niet van toepassing indien betrokkene
bij ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon dan wel bezoldiging.
De persoon die is toegelaten tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering wordt voor
de toepassing van deze wet voor de duur van die verzekering als werknemer beschouwd.
Het UWV beëindigt de vrijwillige werkloosheidsverzekering:
-
a. op verzoek van de vrijwillig verzekerde met ingang van een door hem te bepalen datum;
-
b. met ingang van de dag, waarop de termijn van vijf jaar, bedoeld in artikel 53, eerste lid, onderdeel a, is verstreken;
-
c. met ingang van de dag, waarop de werkzaamheden bedoeld in artikel 53, eerste en tweede lid worden beëindigd;
-
d. met ingang van de dag waarop de vrijwillig verzekerde verplicht verzekerd wordt ingevolge
deze wet;
-
e. indien de verschuldigde premie over een periode van twee volle kalendermaanden niet,
niet volledig of niet-tijdig is betaald; of
-
f. indien niet langer wordt voldaan aan andere vereisten voor toelating tot de vrijwillige
verzekering, bedoeld in artikel 53, eerste lid.
-
1 De persoon, die om toelating tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering verzoekt,
bepaalt bij de aanvang van de vrijwillige werkloosheidsverzekering de hoogte van het
dagloon, met dien verstande dat dit niet meer kan bedragen dan:
-
2 Voor de vaststelling van de hoogte van het recht op uitkering op grond van de vrijwillige
werkloosheidsverzekering wordt, zonodig in afwijking van artikel 1b, eerste lid, en de daarop berustende bepalingen, onder dagloon verstaan het in het eerste lid
bedoelde dagloon.
Het UWV stelt nadere regels met betrekking tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering.
Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen met betrekking tot:
-
a. de toelating tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering;
-
b. het einde van de vrijwillige werkloosheidsverzekering;
-
c. het dagloon, bedoeld in artikel 58, eerste lid.
Voor zover bij of krachtens dit hoofdstuk niet anders is bepaald, zijn de overige
artikelen van deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zoveel nodig, van
overeenkomstige toepassing op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht
op uitkering, de betaling van de uitkering, de hoogte en de duur van de uitkering
op grond van dit hoofdstuk.
Hoofdstuk IV. Overneming van uit de dienstbetrekking voortvloeiende verplichtingen
bij onmacht van de werkgever te betalen
Een werknemer heeft recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk, indien hij van
een werkgever, die in staat van faillissement is verklaard, aan wie surséance van
betaling is verleend, ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen
van toepassing is, of die anderszins verkeert in de blijvende toestand dat hij heeft
opgehouden te betalen, loon, vakantiegeld, of vakantiebijslag te vorderen heeft of
indien hij geldelijk nadeel kan ondervinden doordat deze werkgever bedragen die hij
in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan derden verschuldigd is, niet
heeft betaald.
-
1 De nagelaten betrekkingen van een werknemer hebben recht op uitkering op grond van
dit hoofdstuk over de periode vanaf de dag na overlijden tot en met één maand na de
dag van het overlijden, ten bedrage van het loon dat de werknemer laatstelijk rechtens
toekwam, doch ten hoogste anderhalf maal het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot het loontijdvak van een dag, vermenigvuldigd met 21,75, indien
zij van een werkgever, die verkeert in een omstandigheid als bedoeld in artikel 61, een overlijdensuitkering te vorderen hebben. Indien het loon dat de werknemer laatstelijk
rechtens toekwam meer bedroeg dan de uitkomst van de berekening, bedoeld in de vorige
zin, worden de tot het loon behorende elementen naar evenredigheid betaald.
-
1 Geen recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk heeft de werknemer, wiens dienstbetrekking
met de werkgever reeds was geëindigd voordat de werkgever kwam te verkeren in een
toestand als bedoeld in artikel 61, tenzij:
-
a. een duidelijke samenhang bestaat tussen de omstandigheden die tot het eindigen van
de dienstbetrekking leidden en de omstandigheden, die tot die toestand hebben geleid;
of
-
b. de werknemer een recht heeft op betaling van loon, vakantiegeld, vakantiebijslag of
andere bedragen als bedoeld in artikel 61, dat geen verband houdt met een toestand als bedoeld in artikel 61 en dat niet geldend kan worden gemaakt uitsluitend wegens die toestand.
-
3 Mede heeft recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk de persoon, niet zijnde werknemer,
bedoeld in de artikelen 3 of 3a, die gewoonlijk arbeid in Nederland verricht voor de werkgever, bedoeld in artikel 61 of 61a, mits er geen recht op een uitkering bestaat in een andere lidstaat van de Europese
Unie dan wel in een land aangesloten bij de Europese Economische Ruimte.
-
2 Indien de werknemer een verplichting hem op grond van het eerste lid opgelegd, niet
of niet behoorlijk is nagekomen, weigert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
de uitkering op grond van dit hoofdstuk tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk.
-
3 Indien het de werknemer voor de totstandkoming van de dienstbetrekking of voor een
wijziging in de arbeidsvoorwaarden tijdens de dienstbetrekking redelijkerwijs duidelijk
moet zijn geweest dat in verband met een toestand als bedoeld in artikel 61, geen of slechts ten dele betaling zou plaatsvinden van loon, vakantiegeld, vakantiebijslag
of aan derden verschuldigde bedragen in verband met de dienstbetrekking van de werknemer,
is het tweede lid van overeenkomstige toepassing.
-
2 Ten aanzien van het eerste lid, onderdeel a, geldt dat het recht op uitkering op grond
van dit hoofdstuk het loon omvat over ten hoogste dertien weken onmiddellijk voorafgaande
aan de dag waarop de dienstbetrekking naar het oordeel van het UWV redelijkerwijs
had moeten worden beëindigd of opgezegd, indien de dienstbetrekking niet of op een
later dan het daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komende moment is beëindigd of
opgezegd.
-
3 De hoogte van de uitkering van het vakantiegeld, bedoeld in het eerste lid, onderdeel
c, wordt berekend op grond van de aanspraak op vakantiedagen die de werknemer bij
het einde van de dienstbetrekking heeft, met dien verstande dat de uitkering niet
meer bedraagt dan het vakantiegeld over het aantal vakantiedagen dat hij kan verwerven
in een jaar waarin hij een dienstbetrekking met de werkgever, bedoeld in artikel 61, heeft en waarin hij gedurende de volledig overeengekomen arbeidsduur recht op loon
heeft.
-
4 Voor zover de uitkering betrekking heeft op het loon, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a
en b, bedraagt de uitkering per kalendermaand, zonder verrekening van inkomen als
bedoeld in artikel 65, ten hoogste 100/108 deel van anderhalf maal het bedrag, bedoeld
in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, vermenigvuldigd met 21,75.
-
7 Indien het loon, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, betrekking heeft op
een periode die niet aanvangt op de eerste dag van een kalendermaand of niet op de
laatste dag van een kalendermaand eindigt, bedraagt de uitkering in die kalendermaand,
zonder verrekening van inkomen als bedoeld in artikel 65, ten hoogste 100/108 deel van anderhalf maal het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, vermenigvuldigd met 21,75 maal het verschil tussen enerzijds het totale aantal dagen
in die kalendermaand en anderzijds het aantal dagen in die kalendermaand voordat voornoemde
periode is aangevangen of nadat voornoemde periode is geëindigd, gedeeld door het
totaal aantal dagen in die kalendermaand. Bij het bepalen van het aantal dagen in
een kalendermaand worden de zaterdagen en zondagen buiten beschouwing gelaten.
-
8 Indien de vakantiebijslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, betrekking heeft
op een periode die niet aanvangt op de eerste dag van een kalendermaand of niet op
de laatste dag van een kalendermaand eindigt, bedraagt de uitkering in die kalendermaand,
zonder verrekening van inkomen als bedoeld in artikel 65, ten hoogste 100/108 deel van anderhalf maal het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, vermenigvuldigd met 21,75 maal het verschil tussen enerzijds het totale aantal dagen
in die kalendermaand en anderzijds het aantal dagen in die kalendermaand voordat voornoemde
periode is aangevangen of nadat voornoemde periode is geëindigd, gedeeld door het
totaal aantal dagen in die kalendermaand. Bij het bepalen van het aantal dagen in
een kalendermaand worden de zaterdagen en zondagen buiten beschouwing gelaten.
-
10 Indien de werkgever over de periode als bedoeld in het eerste lid, loon, vakantiegeld
of vakantiebijslag aan de werknemer heeft betaald dan wel een bedrag in verband met
de dienstbetrekking met de werknemer aan een derde heeft betaald, wordt dat inkomensbestanddeel
toegerekend aan een periode voorafgaand aan voornoemde periode, indien de werknemer
of die derde over die voorafgaande periode een vordering tot betaling van dat inkomensbestanddeel
heeft op de werkgever.
-
1 Indien de verplichting tot betaling van het loon, bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdeel b, door het UWV is overgenomen en de werknemer geniet inkomen in een kalendermaand,
wordt de op grond van artikel 64, eerste lid, onderdeel b, vierde of zevende lid,
vastgestelde uitkering vermenigvuldigd met de uitkomst van (A-B)/A. Hierbij staat:
A voor de uitkering per kalendermaand indien die niet zou zijn gemaximeerd op grond
van artikel 64, vierde of zevende lid; en
B voor het inkomen in een kalendermaand.
-
2 Indien de berekening, bedoeld in het eerste lid, leidt tot een negatief bedrag, wordt
de uitkering op nihil gesteld.
-
1 De vorderingen van de werknemer en derden op de werkgever, bedoeld in artikel 64, eerste lid, gaan over op het UWV, voorzover deze vorderingen door het UWV worden voldaan.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt:
-
a. onder loon verstaan: al hetgeen de werkgever in verband met de dienstbetrekking aan
de werknemer rechtens verschuldigd is met uitzondering van vakantiegeld en vakantiebijslag;
-
b. onder vakantiegeld en vakantiebijslag ook verstaan: vakantiebonnen, vakantiezegels
en andere dergelijke waardepapieren; en
-
c. onder werknemer ook verstaan: de persoon die uitsluitend omdat hij de pensioengerechtigde
leeftijd heeft bereikt of ouder is niet als werknemer wordt beschouwd.
-
1 De artikelen 17, 17a, 17b, 18, artikel 19, eerste lid, onderdelen e tot en met n, derde tot en met zevende lid, negende
lid, en elfde tot en met veertiende lid, 20, eerste lid, onderdeel c, 28, 35, 41, 42, 42a en 47 zijn niet van toepassing op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht
op uitkering en de betaling van de uitkering op grond van dit hoofdstuk.
-
2 Voor zover bij of krachtens dit hoofdstuk niet anders is bepaald zijn de overige
artikelen van deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zoveel nodig, van
overeenkomstige toepassing op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht
op uitkering en de betaling van de uitkering op grond van dit hoofdstuk.
Hoofdstuk VI. Reïntegratiemaatregelen
Artikel 72
[Vervallen per 01-01-2009]
De overheidswerkgever heeft tot taak de inschakeling in de arbeid te bevorderen van:
-
a. een persoon die uit hoofde van een dienstbetrekking als overheidswerknemer met die
overheidswerkgever recht heeft op uitkering op grond van hoofdstuk II;
-
b. een overheidswerknemer die kan aantonen dat de dienstbetrekking binnen vier maanden
zal eindigen en van wie naar het oordeel van het UWV redelijkerwijs valt aan te nemen
dat hij recht zal hebben op een uitkering op grond van hoofdstuk II.
De werknemer die recht heeft op een uitkering op grond van deze wet heeft recht op
ondersteuning bij arbeidsinschakeling.
Artikel 74
[Vervallen per 30-10-2004]
Onze Minister is bevoegd regels te stellen op grond waarvan, in bij die regels aan
te geven gevallen en met inachtneming van bij die regels te stellen beperkingen, de
werknemer bevoegd is deel te nemen aan een opleiding of scholing in dagonderwijs.
-
1 Indien de werknemer die recht heeft op een uitkering op grond van hoofdstuk II, deelneemt of gaat deelnemen aan een voor hem, naar het oordeel van het UWV, noodzakelijke
opleiding of scholing, blijft volgens door Onze Minister te stellen regels het recht
op uitkering op grond van dat hoofdstuk bestaan.
-
2 In de door Onze Minister te stellen regels, die voor verschillende groepen werknemers
verschillend kunnen luiden, worden in ieder geval voorschriften en beperkingen gegeven
met betrekking tot de aard, de omvang en de duur van de opleiding of scholing als
bedoeld in het eerste en derde lid.
-
3 In afwijking van het eerste lid, blijft het recht op uitkering op grond van hoofdstuk II van de herbeoordeelde bestaan totdat de, naar het oordeel van het UWV noodzakelijke
opleiding of scholing is beëindigd, indien de opleiding of scholing deel uit maakt
van een re-integratievisie als bedoeld in artikel 30a, vierde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, die, of een re-integratieplan als bedoeld in artikel 30a, zesde lid, van die wet, dat binnen drie maanden na de datum van verlaging of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering
is opgesteld en met de opleiding of scholing is aangevangen voor de duur van de uitkering
verstrijkt.
-
4 Onder herbeoordeelde als bedoeld in het derde lid wordt verstaan: de werknemer wiens
arbeidsongeschiktheidsuitkering is verlaagd of ingetrokken als gevolg van de toepassing
van artikel 34, vierde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 35, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of artikel 3:28, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, of de persoon, bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit eenmalige herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering is verlaagd of ingetrokken.
-
1 Het UWV kan toestemming verlenen aan de werknemer, die recht heeft op een uitkering
op grond van hoofdstuk II, om op een proefplaats bij een werkgever gedurende maximaal zes maanden onbeloonde
werkzaamheden te verrichten.
-
4 Indien de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, wegens ziekte worden onderbroken,
wordt de periode waarin een uitkering bij ziekte wordt ontvangen, voor de toepassing
van dat lid buiten beschouwing gelaten.
Artikel 77
[Vervallen per 01-08-2009]
De werknemer, ten aanzien van wie artikel 75, 76, 76a, 77 of 77a wordt toegepast, wordt geacht werkloos te zijn en te blijven zolang die toepassing
duurt.
Artikel 78a
[Vervallen per 01-01-2012]
Artikel 78b
[Vervallen per 01-01-2012]
Het UWV kan de werknemer, die recht heeft op een uitkering op grond van hoofdstuk II, en voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor
vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele werkzaamheden
laten verrichten gedurende maximaal twee jaar. Artikel 10a, tweede tot en met tiende lid, van de Participatiewet is van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk X. Bepalingen in verband met de Algemene wet bestuursrecht en beroep in
cassatie
-
4 Indien een beschikking als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid niet binnen
de toepasselijke termijn kan worden gegeven, wordt dit schriftelijk aan de aanvrager
medegedeeld onder vermelding van een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking
wel tegemoet kan worden gezien.
Artikel 127b
[Vervallen per 01-01-2005]
Artikel 128
[Vervallen per 01-01-2013]
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de
behandeling van bezwaarschriften tegen besluiten, waaraan een medische of arbeidskundige
beoordeling ten grondslag ligt.
Het bezwaar of beroep van een werkgever tegen het verhaal, bedoeld in artikel 79, eerste lid, kan niet zijn gegrond op de grief dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog
bedrag is vastgesteld.
-
1 Tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep kan ieder der partijen beroep in
cassatie instellen terzake van schending of verkeerde toepassing van de artikelen 2 tot en met 12 en 14, eerste lid, en de daarop berustende bepalingen.
Hoofdstuk XB. Overgangsbepalingen
-
2 De artikelen 82, derde lid, 82a, tweede lid, en 97c, zevende lid, zoals deze artikelen luidden op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding
van de desbetreffende bepalingen van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen, zijn niet van toepassing indien de werknemer voor 1 januari 2002 zijn eigen arbeid
of een andere functie bij dezelfde werkgever geheel of gedeeltelijk heeft hervat dan
wel indien diens arbeidsplaats voor die datum is aangepast tot behoud, herstel of
ter bevordering van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van die werknemer.
-
3 Zo nodig in afwijking van de artikelen 82, tweede, derde en vierde lid, 82a, eerste, tweede en derde lid, of 97c, zesde, zevende en achtste lid, zoals deze artikelen luidden op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding
van de desbetreffende bepalingen van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen, kan het bedrag dat in mindering wordt gebracht op de door de werkgever verschuldigde
premie en de premiekorting met betrekking tot het jaar 2002, in 2003 worden vastgesteld.
Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot dit lid nadere regels worden gesteld.
-
1
Hoofdstuk IIA, Afdeling III, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van de wet van 19 december 2003
tot wijziging van de Werkloosheidswet in verband met afschaffing van de vervolguitkering
(Stb. 546), blijft van toepassing op een recht op uitkering:
-
a. waarvan de eerste werkloosheidsdag is gelegen voor 11 augustus 2003;
-
b. ontstaan als gevolg van eindiging van de dienstbetrekking door opzegging, indien de
aanzegging van de opzegging heeft plaatsgevonden voor de in onderdeel a genoemde datum;
-
c. ontstaan als gevolg van ontbinding door de rechter van de dienstbetrekking, indien
de datum waarop de ontbinding is uitgesproken is gelegen voor de in onderdeel a genoemde
datum.
-
2 De artikelen 48, 51 en 52, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde
wet, blijven van toepassing op de persoon:
-
a. die voor 11 augustus 2003 recht op uitkering op grond van deze wet had, welk recht
eindigt of is geëindigd op grond van het verrichten van werkzaamheden als werknemer,
en die terzake van de verrichte werkzaamheden op of na 11 augustus 2003 een nieuw
recht op uitkering krijgt, tot aan het moment waarop dat eerste recht zonder toepassing
van de artikelen 43 en 50 zou hebben geduurd;
-
b. op wie het eerste lid, onderdeel b of c van toepassing is, en wiens recht als bedoeld
in dat lid eindigt of is geëindigd op grond van het verrichten van werkzaamheden als
werknemer, en die terzake van de verrichte werkzaamheden op of na 11 augustus 2003
een nieuw recht op uitkering krijgt, tot aan het moment waarop dat eerste recht zonder
toepassing van de artikelen 43 en 50 zou hebben geduurd.
-
1 De artikelen 42 en 17b, zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van de wet van 4 november 2004
tot wijziging van de Werkloosheidswet en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk
en inkomen in verband met de vervanging van fictief arbeidsverleden door feitelijk
arbeidsverleden en de beperking van het verzorgingsforfait Stb. 2004, 594, blijven
van toepassing op een recht op uitkering waarbij de eerste werkloosheidsdag is gelegen
voor of op die dag.
-
2 In afwijking van de eerste zin van artikel 17b, tweede lid, worden voor de toepassing van artikel 17, aanhef en onderdeel b, onder 1°, niet reeds in aanmerking genomen kalenderjaren over de periode tot 1 januari 2005,
waarin een persoon recht heeft op kinderbijslag op grond van artikel 7 van de Algemene Kinderbijslagwet of een andere gezinsbijslag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel j, van
Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese
Unie van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels
(PbEU 2004, L 166) voor een tot zijn huishouden behorend kind dat bij de aanvang van
dat kalenderjaar de leeftijd van vijf jaar niet heeft bereikt, gelijkgesteld met,
en worden dergelijke kalenderjaren over de periode van 1 januari 2005 tot 1 januari
2007 voor drie kwart gelijkgesteld met, kalenderjaren waarin over 52 of meer dagen
loon is ontvangen.
-
1 De artikelen 17a, eerste lid, onderdeel c, 17b, eerste lid, onderdeel a, 19, eerste lid, onderdeel m, 28, derde lid, 76, eerste lid, en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding
van de wet van 23 december 2004 houdende wijziging van enkele socialeverzekeringswetten
en enige andere wetten in verband met het aanbrengen van enige vereenvoudigingen,
blijven van toepassing op de werknemer die voor de datum van inwerkingtreding van
die wet:
voor de duur van die opleiding of scholing respectievelijk die reïntegratie-uitkering.
-
2 In afwijking van artikel 76a blijven artikel 130a en het daarop berustende Tijdelijk besluit proefplaatsing WW, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van de wet van 23 december 2004
houdende wijziging van enkele socialeverzekeringswetten en enige andere wetten in
verband met het aanbrengen van enige vereenvoudigingen, van toepassing op de werknemer
die voor de datum van inwerkingtreding van die wet werkzaamheden verricht in het kader
van het Tijdelijk besluit proefplaatsing WW, voor de duur van die werkzaamheden.
De artikelen 92, onderdelen g, h, en i, 93, onderdeel i, 97b, tweede lid, 97e, onderdeel j, en 97f, onderdeel i, zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van de Wet van 28 april 2005 tot wijziging van de Wet arbeid en zorg en enige andere wetten
in verband met het tot stand brengen van een recht op langdurend zorgverlof en het
aanbrengen van enkele verbeteringen (Stb. 274) blijven van toepassing voor de duur van de periode waarin op grond van
artikel IXa van die wet recht bestaat op een financiële tegemoetkoming op grond van
hoofdstuk 7 van de Wet arbeid en zorg.
-
3 De artikelen 72 en 72a, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van de wet van 16 juli 2005, houdende
wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het preventief inzetten van reïntegratie-instrumenten,
het opdragen van de reïntegratietaak aan overheidswerkgevers, het ondersteunen van
WAO-herbeoordeelden bij scholing, het subsidiëren van scholing in het kader van de
WAJONG en enkele andere wijzigingen in wetten die de reïntegratie-instrumenten betreffen
(Stb. 382), blijven van toepassing op de persoon, die recht heeft op uitkering op
grond van hoofdstuk IIa of IIb en van wie de eerste werkloosheidsdag is gelegen voor 1 juli 2005.
-
4 In afwijking van het derde lid is artikel 72a, vierde lid, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van de in het derde lid genoemde
wet, slechts van toepassing op door de overheidswerkgever gedane uitgaven die betrekking
hebben op tot 1 juli 2006 verrichte activiteiten in verband met de inschakeling in
het arbeidsproces van personen als bedoeld in artikel 78a.
Artikel 34 van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden op de dag voorafgaand aan de
dag van inwerkingtreding van de artikelen VI en VII, van de Wet administratieve lastenverlichting
en vereenvoudiging in socialeverzekeringswetten, blijven van toepassing op de persoon
wiens recht op uitkering op grond van deze wet is ontstaan voor de datum van inwerkingtreding
van die artikelen, met betrekking tot die uitkering.
De periode waarbinnen de hoedanigheid van werknemer kan worden herkregen op grond
van artikel 8, tweede lid, bedraagt ten hoogste 38 maanden voor de persoon die voor de dag van inwerkingtreding
van artikel I, onderdeel BB, van de Wet wijziging WW-stelsel recht op uitkering op
grond van deze wet had.
-
1 De artikelen 15, 16, 17, 17a, 17b, 17c, 18, 19, 23, 24, 27, 28, 35c, 42, 43, 47, 52a tot en met 52i, 72, 72a, 76, 76a, 77a, 79, eerste lid, en 130 en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding
van artikel I, onderdeel J, van de Wet wijziging WW-stelsel blijven van toepassing
met betrekking tot een recht op uitkering waarvan de eerste werkloosheidsdag is gelegen
op of voor die dag.
-
2 Indien dit een langere duur van het recht op uitkering ten gevolge heeft, blijven
de artikelen 42, 43, 52g en 52h, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel BB, van
de in het eerste lid genoemde wet, tot vijf jaar na die dag, van toepassing met betrekking
tot het recht op uitkering van de persoon die op of voor die dag recht op uitkering
op grond van deze wet had, welk recht eindigt of is geëindigd op grond van het verrichten
van werkzaamheden als werknemer, en die ter zake van de verrichte werkzaamheden na
die dag een nieuw recht op uitkering krijgt.
-
3 De artikelen 16 en 31 en hoofdstuk IV en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding
van artikel I, onderdeel H, onder 1, van de in het eerste lid genoemde wet blijven
van toepassing met betrekking tot een recht op uitkering waarvan de eerste dag van
de periode, bedoeld in artikel 64, onderdeel a, zoals dat luidde op die dag, is gelegen op of voor die dag.
-
4 De artikelen 20 en 35 zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel O, onder
1, van de in het eerste lid genoemde wet blijven van toepassing op een verlies van
arbeidsuren dat heeft plaatsgevonden op of voor die dag zolang er sprake is van aftrek
van arbeidsinkomsten op grond van artikel 35 zoals dat luidde op die dag.
Voor de toepassing van artikel 42b wordt bij de bepaling van de duur van een nieuw recht op uitkering met betrekking
tot de persoon wiens eerdere recht is ontstaan voor 1 oktober 2006 voor «de duur van
de verlengde uitkering, bedoeld in artikel 42, tweede lid, van het eerdere recht voor zover de werknemer hierover geen uitkering heeft ontvangen
als gevolg van de eindiging van dat eerdere recht» gelezen: de resterende duur van
het eerdere recht voor zover de werknemer hierover geen uitkering heeft ontvangen
als gevolg van de eindiging van dat eerdere recht, verminderd met drie maanden.
De artikelen 19, 20, 27, 43 en 79, tweede lid, en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding
van artikel I, onderdeel EE, van de Wet wijziging WW-stelsel blijven van toepassing
met betrekking tot een recht op uitkering van de persoon wiens eerste dag tot ongeschiktheid
tot het verrichten van arbeid wegens ziekte is gelegen op of voor die dag.
Hoofdstuk IV en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding
van de Wet van 6 december 2007 tot wijziging van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet
teneinde enkele vereenvoudigingen te realiseren en uitkering bij overlijden toe te
voegen (Stb. 2007, 545) blijven van toepassing met betrekking tot een recht op uitkering
waarvan de eerste dag van de periode, bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdeel a, is gelegen op of voor die dag doch op of na 1 oktober 2006.
Artikel 130v
[Vervallen per 01-07-2017]
Artikel 130w
[Vervallen per 01-07-2011]
Artikel 16, derde lid, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, van
de Wet vereenvoudiging regelingen UWV blijft van toepassing op de werknemer, van wie
de dienstbetrekking is geëindigd door ontbinding op verzoek van de werkgever en de
datum van het verzoek tot ontbinding is gelegen voor de dag van inwerkingtreding van
dit artikel van die wet.
Artikel 130y
[Vervallen per 01-01-2018]
-
2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een recht op uitkering op
grond van hoofdstuk II zoals dat hoofdstuk luidde op de dag voor de datum waarop artikel XXVI, onderdeel S, van de Wet werk en zekerheid in werking is getreden, in afwijking van het eerste lid, door het UWV wordt omgezet
in een recht op uitkering op grond van deze wet, zoals die luidt op het tijdstip van
inwerkingtreding van de hiervoor bedoelde algemene maatregel van bestuur, met dien
verstande dat de duur van de uitkering door omzetting niet wordt verkort en de omzetting
niet eerder geschiedt dan een half jaar na inwerkingtreding van dit artikel.
-
3 In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, wordt bepaald op
welke wijze het dagloon wordt berekend bij de omzetting, bedoeld in het tweede lid.
-
1 In afwijking van artikel 130z wordt indien een recht op uitkering op grond van hoofdstuk II, zoals dat hoofdstuk luidde op de dag voor de datum waarop artikel XXVI, onderdeel S, van de Wet werk en zekerheid in werking is getreden, bestaat of na die inwerkingtreding herleeft en er bestaat
of ontstaat een recht op uitkering op grond van deze wet zoals deze luidt na die inwerkingtreding,
het eerstgenoemde recht door het UWV omgezet in een recht op uitkering op grond van
deze wet zoals deze luidt na die inwerkingtreding, met dien verstande dat de duur
van de uitkering door omzetting niet wordt verkort en na omzetting artikel 24 van deze wet en de daarop berustende bepalingen van toepassing blijven zoals deze
luidden voor de inwerkingtreding van artikel XXVI, onderdeel H, van de Wet werk en zekerheid.
-
1 Deze wet en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden op de dag voor de
datum waarop artikel XXVI, onderdeel S, van de Wet werk en zekerheid inwerking is getreden, blijven van toepassing op een recht op uitkering op grond
van artikel 18 dat is ontstaan voor de inwerkingtreding van artikel XXVI, onderdeel C, van de Wet
werk en zekerheid.
Artikel 42b, eerste lid, vindt geen toepassing voor zover het eerdere recht was geëindigd op grond van artikel 20, eerste lid, onderdelen a, b, c en d, zoals dat luidde op de dag voor de datum waarop artikel XXVI, onderdeel S, van de Wet werk en zekerheid in werking is getreden en op grond van artikel 21, zoals dat luidde op de dag voor
die inwerkingtreding, geen herleving zou plaatsvinden wegens het overschrijden van
de in laatstgenoemd artikel bedoelde termijnen.
Hoofdstuk XI. Straf- en slotbepalingen
De werkgever, die zijn verplichting als bedoeld in artikel 13 niet nakomt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete
van de tweede categorie.
Een gedraging die in strijd is met een op grond van deze wet uitgevaardigde algemene
maatregel van bestuur, voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin van dit
artikel aangeduid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete
van de tweede categorie.
Artikel 133
[Vervallen per 01-07-2000]
Artikel 134
[Vervallen per 01-07-2000]
Artikel 135a
[Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 135b
[Vervallen per 01-01-2013]
Deze wet treedt in werking op een bij of krachtens wet te bepalen tijdstip.