Onderwijskundig besluit WEC

Geraadpleegd op 08-05-2024.
Geldend van 19-11-1999 t/m 31-07-2003

Besluit van 18 september 1985, houdende voorschriften van onderwijskundige aard voor het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, drs. G. van Leijenhorst, van 18 juli 1985, nr. 6400/2271B, centrale directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 9, derde lid, 16, eerste lid, 19a, eerste lid, 33 , tweede en derde lid, en 111, derde, vierde en zesde lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs ( Stb. 1984, 654);

Gehoord de Onderwijsraad (advies van 6 februari 1985, nr. O.R. III/100189LO);

De Raad van State gehoord (advies van 23 augustus 1985, nr. W05.85.0412/12.5.34);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, drs. G. van Leijenhorst, van 16 september 1985, nr. 6713/2271B, centrale directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Titel I. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

wet: Wet op de expertisecentra;

Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

school: een school voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, b, c, f, g, h, j, k, m of n, van de wet, dan wel een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 9, eerste lid, tweede volzin, van de wet, tenzij het tegendeel blijkt;

instelling: instelling als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet;

bevoegd gezag voor wat betreft:

  • a. een openbare school: het college van burgemeester en wethouders voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit wenselijk oordeelt, met inachtneming van door hem te stellen regelen, dan wel het krachtens een gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;

  • b. een bijzondere school: de rechtspersoon bedoeld in artikel 44 van de wet;

ouders: ouders, voogden of verzorgers;

schooljaar: het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaraanvolgend;

afdelingen: de afdelingen bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de wet, tenzij het tegendeel blijkt;

meervoudig gehandicapte kinderen: kinderen die, naast een handicap als bedoeld in artikel 2, tweede lid onderdeel a tot en met f, van de wet, een niet als gevolg daarvan te beschouwen andere handicap als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de wet hebben;

stage: de stage bedoeld in artikel 17 van de wet;

stagegever: de rechtspersoon of de natuurlijke persoon bij wie de stage wordt doorlopen;

stageleraar: leraar van de school waarop de leerling is ingeschreven, belast met de begeleiding van de leerling tijdens de stage;

stagebegeleider: degene die is belast met de begeleiding van de leerling en werkzaam is bij de stagegever;

symbiose: onderwijs waarbij een leerling of leerlingen, ter uitvoering van een deel van het schoolplan voor zover het betrekking heeft op voortgezet speciaal onderwijs, onderwijs ontvangt onderscheidenlijk ontvangen op een school voor voortgezet onderwijs;

ambulante begeleiding: de begeleiding door een aan een school, niet zijnde een instelling, verbonden leraar van een of meer leerlingen van een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor voortgezet onderwijs of een school als bedoeld in deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs die zonder deze begeleiding zou onderscheidenlijk zouden zijn aangewezen op het onderwijs dat de school verzorgt, alsmede de ondersteuning van een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor voortgezet onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs bij de opvang van zodanige leerlingen door een leraar, orthopedagoog, psycholoog of logopedist van de school;

teldatum: een van de data, bedoeld in artikel 93b van de wet.

Titel II. Afdelingen

Artikel 2. Afdelingen voor meervoudig gehandicapte kinderen

  • 1 Aan een school voor speciaal onderwijs en voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs waar onderwijs wordt gegeven als bedoeld in artikel 2, tweede lid onderdeel a tot en met c, f, en h tot en met m van de wet, kan een afdeling worden verbonden voor speciaal onderwijs aan meervoudig gehandicapte kinderen.

  • 2 De afdeling bedoeld in het eerste lid, is bestemd voor kinderen met eenzelfde meervoudige handicap, met dien verstande dat een van de handicaps de handicap is op grond waarvan zij tot de school waaraan de afdeling is verbonden, kunnen worden toegelaten.

  • 3 Onze Minister geeft voorschriften voor de toelating tot een afdeling als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3. Afdelingen voor kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden

Aan scholen voor speciaal onderwijs en voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs aan slechthorende kinderen kan een afdeling voor speciaal onderwijs aan kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden worden verbonden.

Artikel 5. Afdelingen voor zeer moeilijk lerende kinderen

[Vervallen per 01-08-1998]

Titel IIA. Vakken in het voortgezet speciaal onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen

Artikel 5a. Vakken in het voortgezet speciaal onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen

  • 1 Voortgezet speciaal onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen omvat, waar mogelijk in samenhang, ten minste:

    • a. Nederlandse taal, waaronder in elk geval wordt verstaan een functionele communicatievaardigheid in de Nederlandse taal voor wat betreft het mondelinge taalgebruik en, afhankelijk van de ontwikkelingsmogelijkheden van de leerling, het schriftelijke taalgebruik, gericht op de huidige en de te verwachten leef- en werksituatie van de leerling;

    • b. kennisgebieden bestaande uit, in samenhang, aardrijkskunde, geschiedenis, maatschappijleer en kennis der natuur, waaronder in elk geval wordt verstaan een functioneel aanbod van deze gebieden, leidende tot fundamentele vaardigheden welke zinvolle toepassingen mogelijk maken als het zich oriënteren in ruimte en tijd, het omgaan met mensen in verschillende situaties en in verschillende maatschappelijke rollen, het omgaan met dieren en planten en het omgaan met voorwerpen en verschijnselen uit de natuur;

    • c. rekenen en wiskunde, waaronder in elk geval wordt verstaan de vaardigheid van het praktisch omgaan met rekenkundige grootheden en het toepassen van eenvoudige rekenvaardigheden;

    • d. bevordering van sociale redzaamheid, waaronder in elk geval worden verstaan de vaardigheden die van wezenlijk belang zijn voor het leggen van sociale contacten en deelname aan het maatschappelijk verkeer, daaronder begrepen aspecten van sanitaire en cosmetische zorg, zorg voor de woning, de voeding en de kleding, vormen van sociale omgang in de huidige en de te verwachten leef- en werksituatie van de leerling en gedrag in het verkeer;

    • e. muziek, waaronder in elk geval wordt verstaan een systematische muzikale vorming, gericht op het leren luisteren naar muziek, het leren uiten van de eigen belevingswereld van de leerling met behulp van stem en instrument en het leren omgaan met ritmische elementen;

    • f. tekenen, waaronder in elk geval wordt verstaan de vaardigheid van het hanteren van teken- en schildermaterialen, van eenvoudige plattevlak-technieken en van het creatief vormgeven op papier van de eigen belevingswereld van de leerling;

    • g. handvaardigheid, waaronder in elk geval wordt verstaan het leren omgaan met verschillende materialen, de beheersing van daarbij passende eenvoudige technieken en het door middel daarvan creatief vormgeven aan de eigen belevingswereld van de leerling;

    • h. lichamelijke oefening, waaronder in elk geval wordt verstaan een systematische bewegingsopvoeding, gericht op beheersing van motorische, sociale en cognitieve vaardigheden met betrekking tot verschillende spel- en bewegingsvormen, zwemmen daaronder begrepen, de ontwikkeling van een goede lichamelijke conditie en een positieve bewegingsbeleving.

  • 2 Voortgezet speciaal onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen omvat voorts ten minste 2 van de vakken die gegeven worden in het lager beroepsonderwijs, het algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, anders dan de vakken bedoeld in het eerste lid.

Titel III. Stage

Artikel 6. Stage in het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs

  • 1 Voor leerlingen die voortgezet speciaal onderwijs ontvangen, kan het onderwijs een stage omvatten die wordt doorlopen op een of meer stageplaatsen, ter beschikking gesteld door een of meer stagegevers.

  • 2 Voor leerlingen die speciaal onderwijs ontvangen kan het onderwijs de in het eerste lid bedoelde stage omvatten indien dit in het belang van de leerlingen is en deze de leeftijd hebben bereikt waarop zij stage mogen lopen.

Artikel 7. Stageplan

Indien het onderwijs een stage omvat, worden het doel, de inhoud, de omvang, de opbouw en de organisatie van de stage beschreven in een stageplan.

Artikel 8. Duur van de stage

  • 1 De duur van de stage bedraagt ten hoogste twintig weken per schooljaar, gedurende ten hoogste 3 schooljaren.

  • 2 Ten behoeve van het voorzien in of de voltooiing van een stage kan de inspecteur op verzoek van het bevoegd gezag ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid. Hij kan daarbij voorschriften geven.

Artikel 9. Stage-overeenkomst

  • 1 Het bevoegd gezag sluit met de leerling of diens wettelijke vertegenwoordiger en de stagegever te zamen een schriftelijke stage-overeenkomst waaruit blijkt dat de leerling leeractiviteiten ontplooit in het kader van het stageplan.

  • 2 De stage-overeenkomst bevat in elk geval:

    • a. de leeractiviteiten die de leerling moet ontplooien en de werkzaamheden die hij bij de stagegever moet verrichten;

    • b. de aanvangsdatum, de einddatum en de tijden van de stage;

    • c. een regeling voor de begeleiding van de leerling bij de stagegever waarin in elk geval duidelijk wordt gemaakt welk aandeel in de begeleiding door de stageleraar van de school waarop de leerling is ingeschreven, alsmede door de stagebegeleider, aan te wijzen door of namens het bevoegd gezag onderscheidenlijk de stagegever, wordt verzorgd;

    • d. de wijze waarop de stagegever bij de beoordeling van de leeractiviteiten van de leerling wordt betrokken;

    • e. een regeling die de inspecteur in staat stelt zich op de hoogte te stellen van de leeractiviteiten die de leerling bij de stagegever ontplooit.

Artikel 10. Verzekering

Het bevoegd gezag draagt zorg dat de leerling gedurende de stage en gedurende de reis van de school naar het terrein van de stagegever en omgekeerd, alsmede de stageleraar gedurende de tijd dat hij zich bevindt op het terrein van de stagegever, zijn verzekerd tegen het risico van ongevallen en wettelijke aansprakelijkheid. Van de verplichting bedoeld in de vorige volzin, kan Onze Minister op verzoek van het bevoegd gezag ontheffing verlenen, indien het godsdienstige of levensbeschouwelijke bezwaren heeft tegen verzekering. Onze Minister verleent de ontheffing slechts indien het bevoegd gezag aantoont dat een afdoende andere voorziening is getroffen waaruit de gevolgen van een ongeval of van aansprakelijkheid in geval van schade aan derden kunnen worden gedekt.

Titel IV. Symbiose

Artikel 11. Symbiose

Indien symbiose plaatsheeft, volgt de leerling, dan wel volgen de leerlingen aan de school of inrichting voor voortgezet onderwijs gedurende ten minste 180 minuten per week onderwijs.

Artikel 12. Symbiose-overeenkomst

  • 1 Voor symbiose is vereist dat tussen het bevoegd gezag van een school en het bevoegd gezag van een school of inrichting voor voortgezet onderwijs een schriftelijke overeenkomst inzake de uitvoering daarvan wordt gesloten.

  • 2 De overeenkomst bedoeld in het eerste lid, wordt aangegaan voor een termijn van ten minste 2 aaneengesloten schooljaren en bevat in elk geval:

    • a. de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan;

    • b. de vakken waarin de leerling, dan wel de leerlingen van de school onderwijs zullen ontvangen op de school of inrichting voor voortgezet onderwijs;

    • c. het aantal lesuren per week dat per vak als bedoeld in onderdeel b, ten minste zal kunnen worden geboden;

    • d. de afspraken welke worden gemaakt inzake de aanwezigheid bij de lessen van een leraar van de school;

    • e. of en zo ja, welk bedrag voor door de leerling, dan wel de leerlingen van de school verbruikte materialen jaarlijks aan het bevoegd gezag van de school of inrichting voor voortgezet onderwijs zal worden betaald;

    • f. of en zo ja, welk bedrag voor het gebruik van de lokalen van de school of inrichting voor voortgezet onderwijs jaarlijks aan het bevoegd gezag van die school of inrichting zal worden betaald.

Titel V. Ambulante begeleiding, partieel en tijdelijk meetellen van leerlingen

Artikel 14. Ambulante begeleiding met betrekking tot het onderwijs als bedoeld in artikel 2, tweede lid onderdeel a tot en met c, f en n, van de wet

  • 1 Ambulante begeleiding van leerlingen afkomstig van scholen of afdelingen waar onderwijs wordt gegeven als bedoeld in artikel 2, tweede lid onderdeel a tot en met c, f en n, van de wet of leerlingen die zonder ambulante begeleiding voor het eerst op dit onderwijs zouden zijn aangewezen, kan plaatsvinden onder de voorschriften en gedurende de perioden genoemd in het tweede tot en met het achtste lid.

  • 2 Ambulante begeleiding kan uitsluitend worden gegeven aan leerlingen die deze blijkens een advies van de commissie behoeven en onderwijs volgen op een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor voortgezet onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs dan wel een opleiding volgen als bedoeld in artikel 7.2.2., eerste lid, onder a en b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

  • 3 Behoudens het bepaalde in het vierde lid komen leerlingen als bedoeld in het eerste lid, in zoverre het onderwijs bedoeld in artikel 2, tweede lid onderdeel a tot en met c en n, van de wet betreft, gedurende ten hoogste 5 aaneengesloten jaren direct volgend op hun overplaatsing naar een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs, dan wel rechtstreekse plaatsing in dit onderwijs, voor ambulante begeleiding in aanmerking.

  • 4 De leerlingen bedoeld in het derde lid, die op een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs gedurende meer dan 3 jaar ambulant zijn begeleid en aansluitend aan de periode van ambulante begeleiding voortgezet onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs volgen, komen nog gedurende 2 aaneengesloten jaren direct volgend op hun overplaatsing naar het voortgezet onderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs voor ambulante begeleiding in aanmerking.

  • 5 Leerlingen afkomstig van een school of afdeling waar onderwijs wordt gegeven als bedoeld in artikel 2, tweede lid onderdeel a tot en met c en n, van de wet, komen gedurende ten hoogste 3 aaneengesloten jaren direct volgend op hun overplaatsing vanuit het speciaal onderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs naar het voortgezet onderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs bedoeld in het tweede lid, voor ambulante begeleiding in aanmerking.

  • 6 Behoudens het bepaalde in het zevende lid komen leerlingen als bedoeld in het eerste lid, in zoverre het onderwijs als bedoeld in artikel 2, tweede lid onderdeel f, van de wet betreft, gedurende ten hoogste 2 aaneengesloten jaren direct volgend op hun overplaatsing naar een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor voortgezet onderwijs, of een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs, dan wel rechtstreekse plaatsing op een zodanige school, voor ambulante begeleiding in aanmerking.

  • 7 De leerlingen bedoeld in het zesde lid, die op een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs gedurende meer dan 1 jaar ambulant zijn begeleid en aansluitend aan de periode van ambulante begeleiding voorgezet onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs volgen, komen nog gedurende 1 jaar direct volgend op hun overplaatsing naar het voortgezet onderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs voor ambulante begeleiding in aanmerking.

  • 8 Indien nodig in het onderwijskundig belang van een leerling, kan Onze Minister op verzoek van het bevoegd gezag ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste tot en met het zevende lid.

Artikel 15. Partieel en tijdelijk meetellen van leerlingen met betrekking tot het onderwijs bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel h tot en met m, van de wet

  • 1 Leerlingen die ten minste 1 jaar speciaal onderwijs hebben gevolgd op een school of afdeling waar onderwijs wordt gegeven als bedoeld in artikel 2, tweede lid onderdeel h, j, k en m, van de wet en die op grond van een advies van de commissie waarin ambulante begeleiding als voorwaarde wordt gesteld, zijn ingeschreven bij een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs, tellen op de eerstvolgende teldatum na die inschrijving voor ¼ mee bij het bepalen van de formatie, bedoeld in artikel 93a van de wet.

  • 2 Leerlingen die ten minste 1 jaar voortgezet speciaal onderwijs hebben gevolgd op een school waar onderwijs wordt gegeven als bedoeld in artikel 2, tweede lid onderdeel h tot en met m, van de wet en die op grond van een advies van de commissie waarin ambulante begeleiding als voorwaarde wordt gesteld, zijn ingeschreven bij een school voor voortgezet onderwijs of voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs dan wel een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2., eerste lid, onder a en b, van de Wet educatie beroepsonderwijs, tweede lid, [tekstcorrectie :“beroepsonderwijs, tweede lid,” moet zijn “beroepsonderwijs,”.] tellen op de eerstvolgende teldatum na die inschrijving voor ¼ mee bij het bepalen van de formatie, bedoeld in artikel 93a van de wet.

Artikel 16. Ambulante begeleiding met betrekking tot het onderwijs als bedoeld in artikel 2, tweede lid onderdeel h tot en met m en o, van de wet

De leerlingen bedoeld in artikel 15, komen gedurende ten hoogste 1 jaar direct volgend op hun in dat artikel bedoelde inschrijving voor ambulante begeleiding in aanmerking.

Titel VII. Bewijzen van bekwaamheid

Artikel 22. Bewijzen van bekwaamheid

De bewijzen van bekwaamheid die bevoegdheid verlenen tot het geven van onderwijs in een allochtone levende taal als bedoeld in artikel 158, eerste lid, van de wet zijn:

  • a. het diploma van de applicatiecursus volledig bevoegd onderwijzer voor buitenlandse onderwijsgevenden;

  • b. het diploma van de applicatiecursus eigen taal en cultuur te zamen met

    • 1°. een verklaring van het Instituut voor Toetsontwikkeling dat de toets Nederlands als tweede taal voor OETC-leraren met goed gevolg is afgelegd,

    • 2°. een diploma van het staatsexamen Nederlands als tweede taal volgens programma II,

    • 3°. een verklaring van het Instituut voor Toetsontwikkeling dat een, twee of drie onderdelen van de toets Nederlands als tweede taal voor OETC-leraren met goed gevolg is onderscheidenlijk zijn afgelegd alsmede de met de overige onderdelen van die toets overeenkomende certificaten van het staatsexamen Nederlands als tweede taal volgens programma II,

    • 4°. een certificaat Nederlands als vreemde taal van de Nederlandse Taalunie waarbij de examens op het hoogste niveau zijn afgelegd,

    • 5°. een diploma, een certificaat Nederlandse taal en letterkunde of een certificaat Nederlandse taal van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het hoger algemeen voortgezet onderwijs of een opleiding van het middelbaar beroepsonderwijs die uitsluitend of mede is gericht op doorstroming naar het hoger beroepsonderwijs,

    • 6°. één van de bewijzen van bekwaamheid, genoemd in artikel 171, eerste lid, van de wet, dan wel een bevoegdheid op grond van artikel 171, tweede lid eerste volzin, van de wet,

    • 7°. een met een onder 5° of 6° bedoeld diploma vergelijkbaar diploma behaald in het Nederlandstalige onderwijs in België,

    • 8°. een getuigschrift hoger beroepsonderwijs van met goed gevolg afgelegd afsluitend examen in de vierjarige deeltijdse studierichting leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Arabisch, of

    • 9°. een getuigschrift hoger beroepsonderwijs van met goed gevolg afgelegd afsluitend examen in de vierjarige deeltijdse studierichting leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Turks;

  • c. het getuigschrift hoger beroepsonderwijs van met goed gevolg afgelegd afsluitend examen in de studierichting die voorbereidt op het beroep van leraar in één der allochtone levende talen in het primair onderwijs;

  • d. het getuigschrift hoger beroepsonderwijs van met goed gevolg afgelegd afsluitend examen in de studierichting die voorbereidt op het beroep van leraar basisonderwijs, tezamen met een verklaring dat de leerroute onderwijs in allochtone levende talen met gunstig resultaat is voltooid;

  • e. het getuigschrift hoger beroepsonderwijs van met goed gevolg afgelegd examen in de vierjarige deeltijdse studierichting leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Turks, of in Arabisch, tezamen met een verklaring dat de leerroute onderwijs in allochtone levende talen met gunstig resultaat is voltooid;

  • f. het diploma van de pedagogisch-didactische cursus onderwijs in een allochtone levende taal.

De bevoegdheid bedoeld in de eerste volzin betreft het geven van onderwijs in de taal van het land van oorsprong van de bezitter van het diploma of van diens ouders.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en de Algemene Rekenkamer.

's-Gravenhage, 18 september 1985

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen,

G. van Leijenhorst

Uitgegeven de tiende oktober 1985

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes

Naar boven