Reglement voor de bijzondere kamer bij het gerechtshof te Arnhem

Geraadpleegd op 06-05-2024.
Geldend van 01-06-1999 t/m 30-06-2007

Besluit van 22 april 1976, tot uitvoering van artikel 73 van de Wet op de rechterlijke organisatie

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 12 maart 1976, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht, Nr. 120/676;

Gelet op artikel 73 van de Wet op de rechterlijke organisatie;

De Raad van State gehoord (advies van 24 maart 1976, nr. 5);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 9 april 1976, Stafafdeling Wetgeving Publieksrecht, nr. 187/676;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

gerechtshof: het gerechtshof te Arnhem;

bijzondere kamer: de bijzondere kamer bij het gerechtshof als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie;

raden: de niet tot de rechterlijke macht behorende personen die als deskundige leden deel uitmaken van de bijzondere kamer;

plaatsvervangende raden: de voor de raden benoemde plaatsvervangers.

Artikel 3

  • 1 De rang van benoeming der raden, onderscheidenlijk der plaatsvervangende raden van de bijzondere kamer, wordt geregeld naar de dag waarop het besluit van een eerste benoeming door Ons is getekend.

  • 2 De rang van benoeming van verschillende op éénzelfde dag benoemde raden of plaatsvervangende raden wordt, indien hun benoeming bij hetzelfde besluit plaatsvindt, bepaald door de volgorde hunner namen, en, indien zij bij verschillende besluiten benoemd zijn, door de volgorde dezer besluiten.

    De griffier van het gerechtshof houdt een lijst waarop de namen van de raden en de plaatsvervangende raden in de bijzondere kamer geplaatst worden met vermelding van ieders rang van benoeming.

Artikel 4

  • 1 Alvorens in bediening te treden, leggen de raden en plaatsvervangende raden de eed (belofte) af in handen van de Hoge Raad volgens het formulier vastgesteld bij artikel 5, eerste lid, der Wet op de rechterlijke organisatie, met dien verstande dat in de laatste zin daarvan het woord "rechterlijke" achterwege blijft.

  • 2 Van het afleggen van de eed (belofte) wordt een akte opgemaakt.

  • 3 De eed (belofte) wordt afgenomen op requisitoir van het openbaar ministerie, op een dag, voor de behandeling van strafzaken bestemd.

Artikel 5

De griffier van de Hoge Raad houdt een register, waarin hij de Koninklijke besluiten tot benoeming van de raden en plaatsvervangende raden in de bijzondere kamer inschrijft, benevens de akten van de door hen afgelegde eden (beloften).

Artikel 6

De installatie van de raden en plaatsvervangende raden in de bijzondere kamer geschiedt door voorlezing der akte van de afgelegde eed (belofte) op de terechtzitting van het gerechtshof door de griffier of degene die diens functie waarneemt.

Artikel 10

De raden en plaatsvervangende raden, die door de bijzondere kamer met een opdracht zijn belast, zorgen dat zij de daaruit voortvloeiende werkzaamheden op zodanige tijd verrichten, dat daardoor in de zittingen van de kamer geen verhindering of vertraging wordt veroorzaakt.

Artikel 11

De griffie is gehouden de raden en plaatsvervangende raden bij te staan in de gevallen waarin dat is vereist.

Artikel 12

De raden en de plaatsvervangende raden ontvangen van de griffier de nodige kennisgeving van de terechtzittingen en andere bijeenkomsten, waarbij zij tegenwoordig moeten zijn.

Artikel 13

Aan de raden en de plaatsvervangende raden wordt een vergoeding toegekend met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de raadsheren-plaatsvervangers.

Artikel 14

  • 1 De raden en plaatsvervangende raden genieten, zowel voor het bijwonen van de bijeenkomsten van de bijzondere kamer als voor het volbrengen van verrichtingen welke hun door de bijzondere kamer worden opgedragen, reis- en verblijfkosten overeenkomstig de bepalingen van het Reisbesluit 1971 en worden daarbij ingedeeld in categorie A.

  • 2 Reis- en verblijfkosten worden hun overeenkomstig het vorige lid eveneens vergoed ter gelegenheid van hun beëdiging en installatie.

Artikel 15

  • 1 Aan het Ministerie van Justitie worden maandelijks ingezonden:

    • a. de declaraties wegens vergoedingen, bedoeld in artikel 13;

    • b. de declaraties wegens reis- en verblijfkosten, bedoeld in artikel 14.

  • 2 De in het eerste lid onder a genoemde declaraties vermelden de dagen waarop de bijeenkomsten zijn bijgewoond en bevatten een verklaring van de voorzitter der bijzondere kamer dat de declarant de opgegeven bijeenkomsten heeft bijgewoond.

  • 3 De in het eerste lid onder b genoemde declaraties worden voorzien van een verklaring van de voorzitter van de bijzondere kamer, dat de gemaakte reizen noodzakelijk waren voor het bijwonen van bijeenkomsten van de bijzondere kamer, voor het volbrengen van de door haar opgedragen verrichtingen of voor de installatie van de declarant, dan wel, in geval van beëdiging, van een verklaring van de president van de Hoge Raad, dat de reis noodzakelijk was in verband met de eedsaflegging.

Artikel 16

  • 1 Dit besluit kan worden aangehaald als: Reglement voor de bijzondere kamer bij het gerechtshof te Arnhem.

  • 2 Het treedt in werking met ingang van 1 mei 1976.

Lasten en bevelen dat dit besluit in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en de Algemene Rekenkamer.

Soestdijk , 22 april 1976

Juliana

De Minister van Justitie a.i.,

De Gaay Fortman

Uitgegeven de zevenentwintigste april 1976

De Minister van Justitie a.i.,

De Gaay Fortman

Naar boven